Religie als bron van sociaal engagement en moraliteit

Vergelijkbare documenten
BIJLAGEN. Betrekkelijke betrokkenheid Studies in sociale cohesie. Sociaal en Cultureel Rapport Redactie: Paul Schnabel Rob Bijl Joep de Hart

Geloven binnen en buiten verband

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

Bijlage bij hoofdstuk 15 van het Sociaal en Cultureel Rapport 2010

WIE IS DE NIET-WESTERSE ALLOCHTONE GEVER?

RESULTATEN VAN DE ENQUETE 'GELOVEN IN BENNEKOM' - eerste wijk - Inleiding. Resultaten. 1. Kerklidmaatschap en kerkbezoek

Weinig mensen sociaal aan de kant

Sociale samenhang in Groningen

Katholiek anno Religiositeit, identiteit en houding ten aanzien van de KRO. Rapport nr. 544 december drs. Joris Kregting dr.

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Religieuze toewijzing, autochtone Nederlanders, 2015 (in procenten)

Bevolkingstrends Het belang van religie voor sociale samenhang

Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk

Hoe Europeanen denken over biotechnologie en genetisch gemodificeerd voedsel in 2005

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

Veranderingen in de internationale positie van Nederlandse banken

Politieke participatie

Maatschappelijke participatie

Bijlagen bij hoofdstuk 7 Sociaal-culturele integratie Sandra Beekhoven (SCP) en Jaco Dagevos (SCP)

PKN in contact met Nederland: kijk op het leven en kijk op geloven

Rapport nr. 633, december2013. Drs. Joris Kregting

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners?

B.U.N. Boeddhistische Unie Nederland Vereniging van boeddhistische groeperingen in Nederland

GEDETINEERDEN IN VLAANDEREN

Sociale acceptatie van homoseksualiteit in Zuid-Holland West

Vrijwilligerswerk in de provincie Groningen stabiel

Hoeveel potentie tot buurtparticipatie in Amsterdam?

Gemengd Amsterdam * in cijfers*

Sterke toename alleenstaande moeders onder allochtonen

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

b98809f0f

Geven van tijd: vrijwilligerswerk

Cynisme over de politiek

Uit huis gaan van jongeren

Bijlage bij hoofdstuk 11 Wederzijdse beeldvorming

Cynisme over de politiek

Secularisatie Nederland

Maatschappelijke participatie

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Zorggebruik. 5.1 Inleiding. 5.2 Contact eerste lijn

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

De arbeidsmarkt in oktober 2013

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Samenwoonrelaties stabieler

Praktische opdracht Aardrijkskunde Criminaliteit in Nederland

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Binding met buurt en buurtgenoten

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

Kerkbezoek met Pasen 2004

Op weg naar Beleidsplan Protestantse Gemeente Delden. Gemeente-avond 13 april 2016

Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey

Jewish feelings, Jewish practice?

Zekerheden over een onzeker land

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Resultaten en conclusies Israël onderzoek (uitgebreid)

De bijdragen der kerckelijken 1. René Bekkers

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Eindexamen aardrijkskunde vmbo gl/tl II

PUBLIEKE LEZING (in het Engels) π Woensdag 7 december 2011 π Universiteit Antwerpen π Hof van Liere VOLUNTEERING

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

De inkomensverdeling van ouderen internationaal vergeleken

Pensioenaanspraken in beeld

Na de tsunami: giften aan nationale acties en het publieksvertrouwen

De arbeidsmarkt in augustus 2013

Geluk gelukkig gelukt

RESULTATEN VAN DE ENQUETE 'GELOVEN IN BENNEKOM' - tweede wijk - Inleiding. Resultaten. 1. Kerklidmaatschap en kerkbezoek

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Mantelzorgers op de arbeidsmarkt

Voorpublicatie Vertrouwen in de wetenschap

Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29%

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Huiselijk Geweld in 's-hertogenbosch. Omvang, kenmerken en meldingen

Participatie en behoeften van katholieken in IJburg

Questionnaire (in Dutch): LASAC038 / LASAD038 / LASAE038 / LAS2B038 / LASAF038 / LASAG038 / LASAH038 / LAS3B038 / LASMB038 / LASAI038

BS It Pertoer/ Weidum Samenvatting Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS It Pertoer Ouders vinden 'De leerkracht' op school het belangrijkst

Voorstelling eerste resultaten onderzoeksproject Manifest Gelovigen nemen het Woord. Wim Vandewiele Antwerpen, 30/11/2013

Nederlandse Samenvatting

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte

Fact sheet. Concentraties van allochtone ouderen en jongeren,

Informatie over de deelnemers

Wie is religieus, en wie niet?

Samenvatting. De Japanners en het christendom: een complexe relatie

5. CONCLUSIES. 5.1 Overlast

Onderzoek Federatie van Diaconieën en Kerk in Actie naar toekomstgericht diaconaal beleid

Meer of minder uren werken

Pinksteren? Iets met Pinkpop?

Allochtone Nederlandse ouderen: de onverwachte oude dag in Nederland

Opvattingen over de figuur Zwarte Piet

Samenvatting. VS De Noorderkroon/ Enschede. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) VS De Noorderkroon

Sociaal kapitaal en gezondheid. Annelien Poppe Evelyn Verlinde Prof. dr. Sara Willems Prof. dr. Jan De Maeseneer

Samenvatting. BS Gerardus Majella. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS Gerardus Majella

Gebruik van kinderopvang

Opvoedingsondersteuning De behoefte van christelijke ouders

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Transcriptie:

Nog licht geredigeerde versie verschenen in: Meerten ter Borg, Erik Borgman, Marjo Buitelaar, Yme Kuiper & Rob Plum (red.), Handboek religie in Nederland. Perspectief overzicht debat. Zoetermeer: Meinema (495-515). Religie als bron van sociaal engagement en moraliteit Joep de Hart en Paul Dekker Inleiding Vanaf Bijbelse tijden tot aan de dagen van de moderne sociale wetenschappen is religie in verband gebracht met sociaal engagement en morele attitudes. Volgens de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam leveren kerkgangers een onevenredig grote bijdrage aan het sociaal kapitaal van de samenleving. Niet alleen onderhouden ze uitgebreidere en intensievere informele contacten, maar ze zijn ook actiever in seculiere organisaties en het verenigingsleven, en betonen zich bovendien ruimhartiger bij donaties aan goede doelen (Putnam 2000). Hij staat hierin bepaald niet alleen. Er is een uitgebreide literatuur waarin, op basis van uiteenlopende sociaalwetenschappelijke onderzoeken, hetzelfde wordt geconstateerd (o.a. Gerard 1985; Wuthnow en Hodgkinson 1990; Wuthnow 1991; Verba et al. 1995; Greeley 1997; De Hart 1999; De Hart en Dekker 2002 en 2005; Dekker en De Hart 2006; Becker en Dhingra 2001). In het moderne Nederland liggen de hoogtijdagen van het kerkelijk leven alweer enige tijd achter ons en is de positie van godsdienstig gemotiveerde netwerken precair geworden. Niet alleen een reeks van bevolkingsenquêtes, ook institutionele tellingen brengen het verval in beeld. Volgens de registers van de kerken zelf liep het aantal aangeslotenen sinds 1970 terug van 9,7 naar 7,4 miljoen (dat wil zeggen van 75% naar 45% van de bevolking). Het aantal kerkgangers slonk eveneens drastisch: volgens institutionele tellingen halveerde het tussen 1989 en 2000. 1 Er is sprake van een nogal massale religieuze individualisering en in ons land is vrijwel de gehele bevolking van mening dat iemand heel goed een gelovig mens kan zijn zonder ooit naar een kerk te gaan (Dekker et al. 1997; Bernts et al. 2007). 1

Veel auteurs stellen echter dat de relaties die in religieuze gemeenschappen bestaan een cruciale schakel vormen bij de stap die van zo n individuele religieuze beleving naar maatschappelijk activisme gemaakt wordt. Binnen gemeenten en parochies ontwikkelen zich persoonlijke banden, schrijft Wuthnow, waarbinnen standaarden gehanteerd worden voor informele hulpverlening, het doen van vrijwilligerswerk en het schenken aan goede doelen. Lokale religieuze gemeenschappen zijn verbonden met social networks that can be used to recruit volunteers, and subgroups that plan helping activities either within the congregation or in the wider community. (Wuthnow 1990: 12). Andere onderzoekers vallen hem daarin bij. Social networks, rather than beliefs, dominate as the mechanism leading to volunteering, and it is the social networks formed within congregations that make congregation members more likely to volunteer (Becker en Dhingra 2001: 329). Ook bijvoorbeeld Yeung (2004) en Park en Smith (2000) wijzen op de intermediërende rol van vriendschapnetwerken tussen kerkleden. Groepjes binnen de kerkelijke gemeenschappen (zoals een gespreksgroep) blijken een betrekkelijk autonome rol te spelen als stimulans voor hulpgedrag en vrijwilligerswerk, een constatering die o.a. door Wuthnow (1991) en Jackson et al. (1995) is gemaakt. Daarnaast zullen ook denominationele factoren een rol spelen. Het Calvinisme, Lutheranisme en Katholicisme hebben elk een eigen sociale leer en de Duitse theoloog Troeltsch wijdde daaraan zijn magnum opus (Troeltsch 1961). Ons land is sinds vele eeuwen een godsdienstig veelstromenland, waarin verschillende kerkelijke tradities naast elkaar bestaan. Afgezien van de officiële doctrines kan in de geest van Putnam (2000) en anderen worden geredeneerd dat naar alle waarschijnlijkheid ook de uiteenlopende interne structuur van de kerken een relevante factor is. Bij de gereformeerde kerken is die traditioneel egalitair en horizontaal, terwijl de RK Kerk van oudsher verticaal-hïerarchisch georganiseerd is. De verschillende Nederlandse kerkrichtingen hebben vanuit het oogpunt van de mobilisatie en maatschappelijke participatie van hun achterban elk een eigen geschiedenis, die met name tussen ongeveer 1850 en 1960 (de hoogtijdagen van de verzuiling) van grote invloed is geweest op het ontstaan en de latere veranderingen van de vaderlandse civil society. Alle aanleiding dus om naast kerkelijke deelname ook denominatie een plaats te geven in analyses. De sociale functies van religie en de relaties tussen religie en maatschappelijke inzet kunnen op allerlei wijzen worden nagegaan. In dit hoofdstuk stellen we twee thema s centraal. Ten eerste gaan we in op religie en kerkelijke achtergrond als bron van sociale inzet, in de tweede plaats kijken we naar religie als morele instantie. In beide gevallen concentreren we ons op wat uiteenlopende landelijke bevolkingsonderzoeken dienaangaande hebben 2

opgeleverd en houden we onze theoretische overwegingen beperkt (in dit handboek zijn zulke overwegingen op andere plaatsen volop te vinden). De concentratie op bevolkingsonderzoeken brengt beperkingen met zich mee. Een ervan is dat we, historisch bezien, geen lange termijn perspectief zullen geven; representatieve onderzoeken onder de Nederlandse bevolking naar onze thematiek zijn immers van betrekkelijk recente datum. In dit hoofdstuk ligt het accent op de actuele stand van zaken en op ontwikkelingen die op beide genoemde terreinen tijdens de afgelopen decennia in de houding van de bevolking vallen waar te nemen. Ook wat betreft de religieuze component is het beschikbare onderzoeksmateriaal tot op heden beperkt. Onderzoek naar de relatie tussen migrantengodsdiensten en maatschappelijke participatie staat in ons land nog in de kinderschoenen, iets wat eveneens van toepassing is op de brede baaierd aan alternatieve levensbeschouwelijke stromingen. Op de vraag hoe het is gesteld met het maatschappelijk engagement en moreel motiverende gehalte van deze levensbeschouwelijke milieus wordt hier daarom slechts zijdelings ingegaan. 2 Verschillende soorten maatschappelijk inzet passeren de revue. Naast het doneren van geld aan goede doelen, zijn dit het doen van vrijwilligerswerk, het geven van mantelzorg, politieke activisme en de deelname aan collectieve acties. Vervolgens richten we ons op de vraag hoe door de Nederlanders wordt aangekeken tegen de sociale functies van religie. Eerst proberen we ons nog een indruk te vormen van de pastorale functie van de kerken, als aanspreekpunt bij persoonlijke gewetensproblemen. Dan luidt de vraag wat het belang is dat aan religie gehecht wordt met betrekking tot de moraliteit, de rituele markering van als belangrijk ervaren gebeurtenissen in de privésfeer en het maatschappelijk leven. Speelt zij nog een rol bij het collectieve zelfbeeld? Tenslotte komen enkele morele opvattingen ter sprake en het gewicht dat daarbij in de schaal wordt geworpen door de godsdienstige achtergrond van mensen. Steeds worden buitenkerkelijken vergeleken met kerkleden, waarbij is onderscheiden tussen leden die weinig naar kerkdiensten of godsdienstige samenkomsten gaan (de nominale leden) en aangeslotenen die dat wel met een zekere regelmaat doen (dat wil zeggen: minstens een maal per maand) en die zullen worden aangeduid als kerkse leden. Tevens kijken we of het geloof in God of een hogere macht nog gepaard gaat met verschillen. We onderscheiden hier vier categorieën: theïsten (die geloven in een God die zich met ieder mens persoonlijk bezighoudt), ietsisten (die menen dat er zoiets als een hogere macht moet zijn), agnosten (die 3

daarover geen uitspraak willen of kunnen doen) en atheïsten (die het bestaan van een God of hogere macht ronduit afwijzen). Pro-sociaal gedrag en participatie Een blik over de grens Voor we ons verder op Nederland richten, wordt aan de hand van tabel 1 de blik verbreed tot Europa. De tabel biedt een cijfermatig overzicht van de situatie in een aantal Europese landen. Het aandeel van de bevolking dat zich tot een geloof of kerk rekent varieert van 30% in Zweden (vooral Luthers) tot 93% in Polen (vrijwel uitsluitend katholiek) en 97% in Griekenland (Grieks-orthodox). Het aandeel regelmatige kerkgangers loopt af van 76% in Polen tot 10-12% in Scandinavië. Nederland zit met 21% aanzienlijk dichter tegen de Scandinavische landen dan tegen de meest kerkse landen, maar het staat in de rangorde toch precies in het midden (zie voor meer gegevens over de internationale positie van Nederland op religieus gebied verder Becker en de Hart 2006). De volgende kolommen van tabel 1 laten zien in hoeverre kerkgangers oververtegenwoordigd zijn bij drie vormen van maatschappelijk engagement: vrijwilligerswerk verrichten, geld doneren en politieke activiteiten ondernemen. Waarden groter dan 1 duiden op een oververtegenwoordiging van de kerkgangers onder de geëngageerden, waarden kleiner dan 1 op een oververtegenwoordiging van niet-kerkgangers (de kleine aantallen regelmatige bezoekers van niet-christelijke gods- en gebedshuizen blijven buiten beschouwing). 3 4

Tabel 1 Religieuze betrokkenheid en maatschappelijk engagement in Europa, bevolking van 15 jaar en ouder in 2002/03 % c significante afwijkingen van kerkgangers land gelovigen a % kerkgangers b geld geven d vrijwilligerswerk e politieke activiteit f Polen 93 76 Ierland 83 67 1,3 1,5 Griekenland 97 55 0,7 0,7 Portugal 86 47 Italië 77 44 Oostenrijk 71 35 1,3 1,7 Slovenië 51 30 1,5 Spanje 78 29 0,7 Luxemburg 74 23 Nederland 44 21 2,3 2,4 1,3 Duitsland 61 20 2,1 2,2 België 49 19 1,3 Verenigd Koninkrijk 49 19 3,9 3,1 1,8 Hongarije 63 18 4,1 2,0 1,5 Frankrijk 49 14 2,3 2,2 Finland 76 12 1,4 2,5 Noorwegen 51 11 2,4 3,0 1,4 Zweden 30 11 2,2 2,6 1,7 Denemarken 58 10 1,7 2,0 a Zich als lid van een bepaald geloof of een kerkgenootschap beschouwen als percentage van de bevolking. b Minstens één keer per maand naar een christelijke religieuze dienst gaan als percentage van allen die zich tot een christelijke geloofgemeenschap bekennen. De tabel is geordend naar afnemend percentage kerkgangers. c Vermeld worden statistisch significante (p<0,05 tweezijdig) relatieve kansenverhoudingen. Naarmate de coëfficiënt meer naar boven van 1 afwijkt is de oververtegenwoordiging van kerkgangers groter onder de vrijwilligers, donateurs respectievelijk politiek actieven; in drie onderstreepte gevallen zijn de kerkgangers ondervertegenwoordigd. d Heeft in de afgelopen 12 maanden geld geschonken aan een organisatie waarvan men vrijwillig lid kan zijn. e Heeft in de afgelopen 12 maanden vrijwilligerswerk gedaan voor een organisatie waarvan men vrijwillig lid kan zijn. f Heeft in de afgelopen 12 maanden deelgenomen aan ten minste 1 van 10 politieke activiteiten (o.a. deelgenomen aan een handtekeningenactie, contact met een politicus opgenomen en een product geboycot). Bron: European Social Survey 2002/03; gewogen resultaten. In drie onderstreepte gevallen is sprake van een ondervertegenwoordiging van kerkgangers (twee maal in Griekenland en eenmaal in Spanje), maar de oververtegenwoordiging van kerkgangers bepaalt het beeld, vooral in de landen waar minder ter kerke wordt gegaan. In Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Zweden zijn de kerkgangers bij alle drie soorten engagement oververtegenwoordigd. In het algemeen maakt kerkgang meer verschil onderin de tabel, dat wil zeggen in de veelal protestantse landen met een lager niveau van kerkgang. Dat kan te maken hebben met het protestantisme als zodanig (Lipset 1994), maar zou er ook op kunnen wijzen dat kerkgang hier meer een keuze is van mensen die over de hele linie meer geneigd zijn tot participatie. Kerken zijn er wellicht meer een soort vrijwillige organisaties naast andere in de civil society. 5

De Nederlandse situatie Tot zover een internationale positionering van Nederland. Laten we nu eens kijken naar de situatie in ons land. Als eerste vorm van maatschappelijke inzet kijken we naar het doneren van geld aan goede doelen. Tabel 2 biedt een overzicht van de minst georganiseerde en veelal anonieme vorm van participatie, het geven van geld aan goede doelen. De cijfers hebben betrekking op 2005 en zijn ontleend aan het onderzoek Geven in Nederland. In huishoudens van kerkgangers wordt iets massaler en gemiddeld aanzienlijk guller gegeven dan in huishoudens van mensen die zelden of nooit op zondagmorgen een kerk van binnen zien. 4 En die vrijgevigheid blijft niet beperkt tot kerkelijke doelen, regelmatige kerkgangers schenken ook beduidend meer aan niet kerkelijke doelen. Tabel 2 Geld geven aan goede doelen naar kerkelijke deelname, a 2005 (percentages en euro's) donaties (in ) gemiddeld over allen donateurs (in %) totaal kerkelijk doelen niet-kerkelijke doelen allen 84 243 105 139 frequentie kerkgang: (vrijwel) nooit 82 188 65 122 één of enkele malen per jaar 88 162 54 108 ongeveer een keer per maand 88 395 148 246 ongeveer een keer per week of vaker 89 823 534 290 a De gegevens betreffen het geefgedrag van het huishouden van de respondent, niet noodzakelijk de respondent zelf. Niet-kerkelijke doelen zijn o.a. gezondheid, internationale hulp, natuur en milieu, onderwijs en onderzoek, cultuur, sport en recreatie. Bron: Geven in Nederland 2007 (VU); gewogen resultaten Er zijn intensievere vormen van participatie dan het doen van donaties, zoals het op zich nemen van vrijwilligerswerk of het geven van informele hulp. In tabel 3 worden op basis van het onderzoek Culturele veranderingen in Nederland 2006 verschillen in sociale en politieke participatie in kaart gebracht. Regelmatige kerkgangers, vooral de protestantse, zijn duidelijk oververtegenwoordigd onder de vrijwilligers. 5 De verschillen bij de informele helpers gaan in dezelfde richting, maar zijn kleiner. Bij de deelname aan collectieve acties onderscheiden kerkse kerkleden zich van de nominale leden (maar niet van de buitenkerkelijken), bij de protestbereidheid de protestanten en de buitenkerkelijken van de katholieken. Het vaste patroon van de buitenkerkelijken als minst actieve groep wordt dus doorbroken bij meer incidentele activiteiten die sterker beïnvloed worden door de actualiteit. Wat het vrijwilligerswerk aangaat, zijn drie metingen vermeld: de eerste op basis van een gemiddelde tijdsbesteding per week en de tweede en derde op basis van het al of niet vrijwilligerswerk verrichten voor een twaalf respectievelijk elf soorten organisaties. In de derde kolom zijn godsdienstige en levensbeschouwelijke organisaties uitgesloten. Daarvoor 6

verricht 10% van de ondervraagden in 2006 (wel eens) vrijwilligerswerk. Wordt dat werk buiten beschouwing gelaten, dan vermindert het percentage vrijwilligers onder de buitenkerkelijken niet, maar daalt dat bij de kerkse katholieken (van 60 naar 51%), de kerkse protestanten (van 66 naar 52%) en de overigen (van 48 naar 41%). 6 Voor de volledigheid is ook de stand van zaken vermeld wanneer wordt onderscheiden naar het geloof in een God of hogere werkelijkheid, maar dat is verbonden met veel minder verschillen dan de kerkelijke achtergrond. Tabel 3 Sociale en politieke activiteiten naar kerkelijke betrokkenheid en gelovigheid, in 2006, in procenten van de bevolking van 16 jaar en ouder (%) regelmatig vrijwilligerswerk enig vrijwilligerswerk seculier vrijwilligerswerk informele hulp f collectieve actie g bereid tot protest h allen (100) 25 45 42 19 26 50 kerkelijkheid: a buitenkerkelijk (60) 19 40 39 16 26 51 nominaal katholiek (10) 29 49 48 21 21 45 kerks katholiek ( 8) 34 60 51 28 28 43 nominaal PKN ( 5) 27 47 46 21 20 52 kerks PKN ( 8) 48 66 52 29 28 53 overig ( 9) 31 48 41 15 30 47 gelovigheid: b atheïst (19) 22 42 42 15 26 45 agnost (12) 22 44 42 19 26 54 ietsist (20) 23 46 45 18 30 56 zwakke theïst (24) 27 46 43 21 22 43 sterke theïst (25) 29 47 40 22 27 52 a Kerkleden zijn nominaal (gaat minder dan een keer per maand naar de kerk) en kerks (gaat vaker); de overigen bestaan uit regelmatige kerkgangers die geen lid zijn (1%) en leden van andere groeperingen dan de Rooms-Katholieke kerk en de PKN (Protestantse Kerk in Nederland). b Gebaseerd op de keuze van een uitspraak die het meest overeenkomt met de mening over God: Ik geloof niet in God (= atheïst), Ik weet niet of er een God is en ik geloof niet dat er een manier is om dat te weten te komen (= agnost), Ik geloof niet in een God die zich met ieder van ons persoonlijk bezighoudt, maar ik geloof wel in één of andere hogere macht (= ietsist), Op sommige momenten geloof ik in God, op andere momenten niet + Ik geloof in God, al heb ik mijn twijfels (= zwakke theïst), en Ik geloof zonder twijfel dat God werkelijk bestaat (= sterke theïst). c Verricht gemiddeld minstens een uur per week onbetaald werk ten behoeve van of georganiseerd door een instelling of vereniging. d Doet onbetaald vrijwilligerswerk voor een of meer van twaalf soorten verenigingen en organisaties. e Idem, maar zonder vrijwilligerswerk voor godsdienstige of levensbeschouwelijke organisaties. f Verricht gemiddeld minstens een uur per week kosteloos hulp aan zieke of gehandicapte familieleden, kennissen of buren. g Heeft zich in de afgelopen twee jaar wel eens samen met anderen ingespannen voor een lokale, nationale of internationale kwestie. h Zou zeer of enigszins waarschijnlijk iets proberen te doen als men zou menen dat de Tweede kamer bezig was een onrechtvaardige wet aan te nemen. Bron: Culturele Veranderingen in Nederland 2006 (SCP); gewogen resultaten De verschillen die in deze paragraaf de revue zijn gepasseerd, doen vermoeden dat eerder de kerkgang dan het kerklidmaatschap verschil maakt, maar gezien de verschillen tussen katholieken en protestanten is de leer wellicht ook niet helemaal te veronachtzamen. Misschien zit het echter helemaal niet in effecten van kerkelijkheid, maar zijn de verschillen 7

te herleiden op hardere sociaaldemografische verschillen en springen de protestantse kerkgangers er alleen maar uit omdat het vooral oudere en hoger opgeleide plattelandsvrouwen zijn, die blijkens onderzoek hoe dan ook meer vrijwilligerswerk doen en zorg verlenen. Op deze vermoedens en vragen wordt straks verder ingegaan. Eerst gaan we kort in op enkele sociale effecten van de religieuze betrokkenheid van groepen nieuwe Nederlanders. Migrantenkerken en moskeeën Ons land telt momenteel naar schatting tussen de 600.000 en 800.000 migrantenchristenen. 7 Zij wonen overwegend in de Randstad en het merendeel is katholiek. Soms blijven zij deel uitmaken van de religieuze gemeenschap in het land van herkomst, soms sluiten zij zich aan bij de in ons land gevestigde kerken. Een deel sticht eigen onafhankelijke christelijke gemeenschappen en is aangesloten bij migrantenkerken. Die hebben vaak een informeel of laagkerkelijk karakter (huisgemeenten, bijbelkringen, gebedskringen) en waar wel sprake is van institutionalisering gaat het overwegend om lokale gemeentevorming, gericht op een specifieke bevolkingsgroep (bijv. Ghanezen in de Amsterdamse Bijlmermeer). De participatiegraad is vaak hoog. 8 Er is veel verscheidenheid in leer, praktisering en cultuur en een grote dynamiek. De sterkste groei lijkt te bestaan bij de gemeenschappen rond een charismatische voorganger, meestal van het pentecostale type. Het nog maar beperkt beschikbare onderzoek (zie m.n. Euser et al. 2006; Van der Sar en Visser 2006; vgl. Ferrier 2002) suggereert dat migrantengemeenten en migrantenkerken een grote rol spelen bij de opvang en integratie van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Zij bieden een ontmoetingsplaats met geestverwanten in een land dat vaak nog onvertrouwd is en zij verlenen geestelijke hulp of begeleiding bij ingrijpende gebeurtenissen (geboorte, huwelijk, rouwverwerking, ontslag, relatieproblemen). Daarnaast geven zij praktische bijstand door de migranten op allerlei terreinen wegwijs te maken in de nieuwe maatschappij (bij het aanvragen en gebruik van voorzieningen, bij medische zorg en onderwijs, bij sollicitaties en ontslag). Bijna allemaal zijn ze erop gespitst via netwerken van steun en hulp de participatie van hun leden in de Nederlandse samenleving te bevorderen. Zij dragen bij aan een goede sociale infrastructuur voor migranten en fungeren als communicatiekanalen als spreekbuis voor migranten, maar ook als intermediair en aanspreekpunt van de overheid waar zij migranten wil bereiken. Bij het slechten van taal- en cultuurbarrières vormen de voorgangers van de kerken niet zelden een cruciale schakel. 8

Meer dan migrantenkerken staan moskeeën tegenwoordig in de publieke belangstelling. In een vergelijkend perspectief komen moskeegangers in tabel 4 wel aan bod. In de tabel worden drie groepen stedelingen vergeleken: een groep autochtonen, een groep met een gelijk aantal Surinamers en Antillianen en een groep met een gelijk aantal Turken en Marokkanen. Religieus gaat het bij de Surinamers en Antillianen in overgrote meerderheid om christelijke groeperingen, bij de Turken en Marokkanen vrijwel altijd om moslims. 9 Tabel 4 Pro-sociaal gedrag bij groepen stedelingen,a 15-64-jarigen, 2004/2005, in procenten (%) geeft vaak aan goede doelen b verricht vrijwilligerswerk verricht informele hulp d autochtonen is bereid tot mantelzorg e niet religieus 63 39 36 17 50 inactief religieus 26 42 42 17 65 actief religieus (n=69!) 10 72 71 25 70 allen (n=666) 100 43 41 18 66 Surinamers en Antillianen niet religieus 30 28 21 10 52 inactief religieus 43 27 17 11 58 actief religieus 26 32 34 17 63 allen (n=1.570) 100 29 22 12 57 Turken en Marokkanen niet religieus 6 27 27 11 48 inactief religieus 53 24 14 13 54 actief religieus 41 25 21 11 43 allen (n= 1.862) 100 25 18 12 49 a Driedeling: niet religieus = rekent zich niet tot een godsdienst of religie en gaat minder dan enkele keren per maand naar een godsdienstige bijeenkomst; inactief religieus = rekent zich wel tot een godsdienst of religie en gaat minder dan enkele keren per maand naar een godsdienstige bijeenkomst; en actief religieus = gaat minstens enkele keren per maand naar een godsdienstige bijeenkomst. b Geeft u vaak, soms of nooit geld aan goede doelen, bijvoorbeeld bij collectes of met acceptgiro s? : vaak. c Meting op basis van drie vragen (onbetaalde arbeid en vrijwilligerswerk in lidmaatschapsorganisaties en voor andere organisaties; zie Dekker en Keuzenkamp 2006). d Geeft kosteloos hulp aan zieke, gehandicapte of hulpbehoevende familieleden, kennissen of buren. e Zou beslist gedurende langere tijd hulp bieden als een naast familielid voortdurend hulp nodig zou hebben bij persoonlijke of huishoudelijke verzorging Bron: Leefsituatie Allochtone Stedelingen 2004/05 (SCP); gewogen resultaten Bij de autochtone stedelingen zien we het inmiddels vertrouwde beeld: een sterke oververtegenwoordiging van kerkgangers onder de geldgevers en vrijwilligers en een beperkte oververtegenwoordiging in de sfeer van de informele zorg. Bij Surinamers en Marokkanen vertonen de religieus actieven, ook hier vooral kerkgangers, meer pro-sociaal gedrag, maar ze springen er bij de donaties en het vrijwilligerswerk veel minder uit dan in het autochtone volksdeel. Bij de Turken en Marokkanen wijkt het beeld duidelijk af: er is nauwelijks of geen verschillen bij donaties, vrijwilligerswerk wordt het meest verricht in het niet-religieuze segment, en de grootste geneigdheid tot informele zorg treffen we aan bij wie 9

wel religieus is maar niet actief. Het laatste komt door de sterke oververtegenwoordiging van vrouwen in deze categorie. Bij het verschil in vrijwilligerswerk is te bedenken dat het nietreligieuze segment zeer gering van omvang is. Voor de grote meerderheid van religieuze Turken en Marokkanen geldt dat moskeebezoek positief samenhangt met het verrichten van vrijwilligerswerk (Dekker en Keuzenkamp 2006). Uit recent onderzoek komen moskeeën ook naar voren als belangrijke vrijwilligersorganisaties (Canaten et al. 2004, Edinga et al. 2005). Op zoek naar verklaringen We hebben vastgesteld dat kerkgangers vrijgeviger zijn met hun geld en tijd, maar we weten nog niet of de kerk als zodanig het verschil uitmaakt. Het kan ook zijn dat kerkelijke betrokkenheid groter is in sociale categorieën die toch al vrijgevig zijn. Voor zover het kerkelijke betrokkenheid is, is de vraag in hoeverre het dan kerkgang is of kerkrichting zie de verschillen in tabel 3 tussen katholieken en protestanten en voor zover het kerkgang is, zouden we graag mechanismen identificeren waardoor het echt als oorzaak werkzaam is. Enige aanvullende analyse is daarom op haar plaats en die beperken we hier tot de deelname aan vrijwilligerswerk. In tabel 5 worden de statistische effecten van kerkgang en denominatie en andere kenmerken nagegaan op twee indicatoren voor het verrichten van vrijwilligerswerk, ten eerste het gemiddeld minstens een uur per week actief zijn en het doen van werk voor andere organisaties dan godsdienstige en levensbeschouwelijke (het regelmatige vrijwilligerswerk en seculier vrijwilligerswerk uit tabel 3). Nagegaan wordt of kerkgang een positief effect behoudt als rekening wordt gehouden met denominaties, met denominaties en enkele sociale en culturele kenmerken en, in het geval van seculier vrijwilligerswerk, bovendien nog met het verrichten van vrijwilligerswerk voor een godsdienstige of levensbeschouwelijke organisatie. Wat het regelmatige vrijwilligerswerk betreft (de eerste drie cijferkolommen van de tabel), heeft het substantiële statistische effect van kerkgang beperkt te lijden onder de toevoeging van denominaties, maar verder niet van de toevoeging van sociale en culturele kenmerken. Jongeren en stedelingen blijken in combinatie met de andere kenmerken minder geneigd tot vrijwilligerswerk en hogeropgeleiden en mensen met frequent vriendencontact en vertrouwen in de mensheid meer, maar kerkgang blijft het grootste verschil maken. In de laatste vier cijferkolommen van de tabel gaat het om de statistische verklaring van de deelname aan seculier vrijwilligerswerk, dat wil zeggen het (wel eens) doen van vrijwilligerswerk voor andere organisaties dan godsdienstige en levensbeschouwelijke. Het 10

effect van kerkgang is hier minder dan bij het regelmatige vrijwilligerswerk (inclusief kerkelijk vrijwilligerswerk). Toevoeging van denominaties laat het significante effect van kerkgang verdwijnen en de verdere toevoeging van sociale en culturele kenmerken verandert daaraan niets. In de laatste kolom blijkt de deelname aan religieus en levensbeschouwelijk vrijwilligerswerk de belangrijkste determinant van seculier vrijwilligerswerk. Dat ondersteunt het idee van vrijwilligerswerk voor de kerk als stepping stone naar ander vrijwilligerswerk. 10 Tabel 5 Achtergronden van vrijwilligerswerk in 2006: gecorrigeerde relatieve kansenverhoudingen a regelmatig vrijwilligerswerk seculier vrijwilligerswerk 1. 2. 3. 1. 2. 3. 4. minstens tweewekelijks kerkgaand 2,5** 1,7** 1,7** 1,6** 1,3 1,3 1,0 kerkgenootschap: geen i.p.v. rooms-katholiek 0,7** 0,6** 0,8 0,8 0,8 PKN i.p.v. rooms-katholiek 1,3 1,2 1,1 1,0 0,8 vrouw 0,8 1,0 1,0 leeftijd: 16-34 i.p.v. 35-54 0,6* 0,7* 0,7* 55+ i.p.v. 35-54 1,0 0,8 0,8 opleidingsniveau: laag (t/m mavo) i.p.v. midden 0,8 0,8* 0,8 hoog (hbo+) i.p.v. midden 1,6* 1,3* 1,2 stedelijkheid (per postcode): niet/weinig i.p.v. matig/sterk 1,3 1,3* 1,3* zeer sterk i.p.v. matig/sterk 0,6* 0,6** 0,6** heeft minstens eens per week contact met vrienden 1,6** 1,5** 1,5** vindt de meeste mensen in het algemeen wel te vertrouwen 1,3* 1,3* 1,3* doet vrijwilligerswerk voor een godsdienstige of levensbeschouwelijke organisatie 3,0** a Deze analyses zijn beperkt tot onkerkelijken, katholieken en PKN-ers; de overigen uit tabel 3 blijven buiten beschouwing. Vermeld zijn relatieve kansenverhoudingen. Naarmate die meer naar boven van 1 afwijken, is de oververtegenwoordiging van de in de eerste kolom vermelde categorie groter onder de vrijwilligers, naarmate ze sterker naar beneden afwijken, is de ondervertegenwoordiging groter. Significantie: * = < 0.05, ** = < 0.01 (tweezijdig). Bron: Culturele Veranderingen in Nederland 2006 (SCP) De bevindingen in tabel 5 bevestigen het belang van kerkgang. Hoe zou het effect van kerkgang op vrijwilligerswerk tot stand kunnen komen? Er zou sprake kunnen zijn van een netwerkmechanisme en van een moreel mechanisme. In het eerste geval is van belang dat mensen relaties met elkaar ontwikkelen die verbonden zijn met de kerkelijke deelname en dat die relaties het makkelijker maken om mensen te mobiliseren voor vrijwilligerswerk (en het moeilijker maken om zich daaraan te onttrekken). In het tweede geval gaat het om de rol van 11

de kerk als morele gemeenschap: binnen de kerken worden normen gepropageerd, die mensen stimuleren tot sociale activiteiten. Via religieuze socialisatieprocessen binnen en buiten de betrokken gezinnen worden pro-sociale waarden geïnternaliseerd. De beschikbare gegevens staan niet toe om met enige stelligheid het belang van beide mechanismen te bepalen, maar iets valt er wel over te zeggen. Als de stimulerende rol van kerkgang vooral een kwestie van netwerken zou zijn, dan zou participatie in andere vrijwillige organisaties een vergelijkbaar positief effect moeten hebben. Dat zijn we nagegaan voor sportorganisaties. Lidmaatschap ervan gaat veelal gepaard met participatie en contacten met andere leden en ze genereren evenals kerken, veel vrijwilligerswerk op eigen terrein. Anders dan bij de kerken, waarvoor we in tabel 5 een positieve relatie tussen kerkgang en seculier vrijwilligerswerk constateerden, is er geen positieve relatie tussen georganiseerde sportbeoefening en niet sportief vrijwilligerswerk. Sporters beperken hun vrijwilligerswerk dus vaker tot de eigen sector. Het frequenter vrijwilligerswerk van kerkgangers zal dus niet uitsluitend een kwestie van sociaal netwerk zijn (vgl. Dekker en De Hart 2006: 331). 3 Morele steun en maatschappelijke moraal Tot nu toe ging het over godsdienst en kerkelijkheid als bron van maatschappelijke inzet. Daarmee zijn de maatschappelijke functies van religie zeker nog niet uitgeput. Morele en rituele functies We kijken hier allereerst naar de rol van kerkelijke functionarissen bij persoonlijke ethische kwesties. In de achtereenvolgende God in Nederland onderzoeken is steeds de vraag aan de respondenten voorgelegd tot wie men zich zou wenden als men met een gewetensprobleem zit waarover men thuis of met familie niet kan praten en waarbij men toch raad of steun zoekt. Het percentage Nederlanders dat in dat geval aanklopt bij een geestelijke blijkt in figuur 3 sinds halverwege de jaren zestig gedaald van 35 naar 10%. Wat de grafiek goed in beeld brengt is de enorme groei van het belang van vrienden als steun en toeverlaat bij particuliere problemen. 11 12

Figuur 3 Tot wie men zich wendt in het geval van gewetensnood (percentages) Bron: God in Nederland 1966-2006 Het recente God in Nederland onderzoek biedt meer gegevens om de betekenis van religie van de hedendaagse Nederlander te verkennen. Tabel 6 toont twaalf rollen of functies voor religie en de percentages ondervraagden die deze heel of enigszins belangrijk vinden in plaats van onbelangrijk. Zoals uit de eerste kolom blijkt wordt religie vooral in twee opzichten van belang geacht, namelijk in de privésfeer (bij geboorte, opvoeding en overlijden) en als stut van de collectieve moraal, bij rampen en herdenkingen. Van minder belang wordt zij geacht als kritische geweten of zuurdesem van de samenleving of als element van de collectieve identiteit (als Nederlander, als Europeaan). Zoals verwacht kon worden, hechten (blijkens de volgende kolommen van tabel 6) vooral kerkleden en zij die geloven in een buitenzintuiglijke werkelijkheid aan de diverse functies van religie. Echter ook van de buitenkerkelijken ziet een meerderheid een rol voor religie weggelegd bij de verwerking van nationale catastrofes, herdenkingen of het behoud van normen en waarden, iets wat eveneens geldt voor Nederlanders die het bestaan van een God of hogere macht betwijfelen of ronduit afwijzen. 13

Tabel 6 Functies die aan religie worden toegekend, naar kerkelijkheid en gelovigheid (percentage dat religie daarvoor heel of enigszins belangrijk acht, gegevens van 2006) moreel en ritueel in de privésfeer allen kerkelijkheid gelovigheid buitenkerkelijken kerkleden agnosten en atheïsten theïsten en ietsisten bij levensmomenten als geboorte en overlijden 73 58 95 50 86 bij de opvoeding van kinderen 67 50 93 41 83 moreel en ritueel in de samenleving voor het behoud van waarden en normen 74 62 94 56 84 bij rampen 70 58 86 53 78 bij herdenkingen 70 56 91 51 81 om ons voor te houden hoe we goed moeten samenleven 63 47 88 40 76 bij nationale feestelijkheden 56 42 78 33 69 maatschappijkritische rol voor het wijzen op maatschappelijke misstanden 64 49 88 43 75 om te wijzen op het belang van soberheid 54 40 76 33 64 als luis in de pels van de machthebbers 48 37 64 28 52 collectieve identiteit voor onze identiteit als Nederlander 48 33 72 29 59 voor onze identiteit als Europeaan 47 32 70 30 56 Bron: God in Nederland 1966-2006 Normen en waarden In tabel 7 wordt verder ingezoomd op de morele functies van religie. Opnieuw blijkt deze massaal worden onderschreven door het kerkse en het gelovige deel van de bevolking. Maar ook van de buitenkerkelijken is twee op de tien ondervraagden van oordeel dat het geloof in God de moraal in stand houdt en een dam vormt tegen maatschappelijke verloedering. Hetzelfde geldt voor meer dan 10% van de uitgesproken ongelovigen. 14

Tabel 7 Toeschrijving van morele functies aan religie, naar kerkelijkheid en gelovigheid in 2006 (percentages) als niemand meer in God gelooft, wordt de moraal bedreigd het geloof in God zorgt dat de samenleving niet verloedert als de kerken verdwijnen, heeft het egoïsme vrij spel kerkelijkheid: eens oneens eens oneens eens oneens buitenkerkelijk 20 55 19 53 14 63 nominaal katholiek 54 36 53 24 38 35 kerks katholiek 74 12 67 16 53 26 nominaal PKN 55 18 54 20 38 38 kerks PKN 71 11 68 10 59 18 gelovigheid: atheïst 11 68 11 72 12 70 agnost 18 57 17 53 12 64 ietsist 42 34 40 33 26 48 theïst 76 14 75 8 61 21 allen 2006 30 40 39 38 29 49 (idem 1996) (34) (47) (42) (44) (32) (55) Bron: God in Nederland 2006 (en 1996) Tot slot van deze paragraaf geeft tabel 8 inzicht in de steun voor behoudende opvattingen over abortus, euthanasie en de rol van de vrouw, en van een uiting voor morele zekerheid (i.c. de afwijzing van een stelling die op anomie duidt). Tabel 8 Diverse opvattingen naar kerkelijke betrokkenheid a, 1975 en 2006, in procenten van de bevolking van 16 tot en met 74 jaar (omvang) tegen abortus b tegen euthanasie c vrouw voedt op d morele zekerheid e 1975 2006 1975 2006 1975 2006 1975 2006 1975 2006 allen (100) (100) 34 26 14 10 65 42 28 36 buitenkerkelijk (43) (63) 18 17 7 4 59 37 30 38 nominaal katholiek (11) (11) 25 22 12 6 68 47 26 27 kerks katholiek (18) (7) 52 42 16 12 74 55 27 26 nominaal PKN (9) (3) 31 31 11 3 66 51 24 30 kerks PKN (15) (7) 63 56 31 34 69 48 30 39 overig (4) (9) 46 54 39 45 74 60 31 36 a Zie tabel 3; in 1975 zijn gereformeerd en Nederlands hervormd samengenomen als PKN. b Het moet mogelijk zijn dat een vrouw zonder meer abortus kan laten uitvoeren als zij dat wenst. In hoeverre bent u het hier mee eens? (Sterk) mee oneens i.p.v. eens, neutraal en geen mening. c Stel dat een dokter iemand op diens eigen verzoek uit zijn lijden kan helpen door het geven van een spuitje, wat moet hij dan volgens u doen? Niet geven i.p.v. wel geven, hangt ervan af en geen mening. d Stelling Een vrouw is geschikter om kleine kinderen op te voeden dan een man : (Sterk) mee oneens i.p.v. eens, neutraal en geen mening. e Stelling Er zijn zoveel verschillende opvattingen over wat goed en wat verkeerd is dat je soms niet meer weet waar je aan toe bent : Eigenlijk/helemaal niet mee eens i.p.v. mee eens, neutraal en geen mening. Bron: Culturele Veranderingen in Nederland 1975 en 2006 (SCP) Over een periode van meer dan 30 jaar is er een afname van ongeveer eenderde bij het verzet tegen abortus en euthanasie en steun voor een traditionele vrouwenrol, terwijl de zekerheid/zelfverzekerdheid over normen en waarden juist sterk toenam. Voor een deel 15

hebben de verschuivingen in het morele klimaat te maken met wat wel wordt aangeduid als samenstellingeffecten: de buitenkerkelijken vormen van oudsher de meest permissieve categorie en die categorie is flink aangezwollen, kerks Nederland daarentegen pleegt conservatiever te zijn, maar is sinds 1975 fors geslonken. Toch is dit niet het hele verhaal; ook binnen de afzonderlijke groepen deden zich duidelijke veranderingen voor. Zo gingen nominale katholieken en protestanten aanzienlijk milder denken over euthanasie en veranderde bij alle groepen het vrouwbeeld. 4 Conclusies en slotoverwegingen Conclusies In de Christelijke traditie is door alle eeuwen heen verwezen naar het bijbelse appél van naastenliefde en de goede werken. Volgens een aantal auteurs heeft kerkelijkheid vooral maatschappelijk effect via de pro-sociale waarden die in de geest van het evangelie binnen kerkelijke gemeenschappen worden gepropageerd, collectief bekrachtigd en sociaal gecontroleerd (Uslaner 1997; Schneider 1999; Bacon 2001; Lam 2002; vgl. Wolfe 1998). Maar volgens anderen behoeven dergelijke waarden wel een zekere graad van sociale integratie willen ze echt van invloed zijn op de maatschappelijke participatie (bijv. Coleman 1988). Daarmee wijzen zij eerder op een ander aspect van het kerkelijk leven als schepper van sociaal kapitaal, namelijk de sociale netwerken waarin de gemeenteleden of parochianen elkaar en anderen ontmoeten en gemotiveerd worden tot activisme (Wilson en Janoski 1995; Jackson et al. 1995; Milovsky 1997; Greeley 1997; Park en Smith 2000; Putnam 2000; Bekkers 2000; Becker en Dhingra 2001; Davie 2001). Na decennia van ontkerkelijking, religieuze individualisering en vervluchtiging van de christelijke traditie vormen de kerken in ons land nog altijd een belangrijke bron van sociaal kapitaal, moreel engagement en maatschappelijke deelname. Ook in het hedendaagse Nederland vormen kerkgangers een in uiteenlopende opzichten maatschappelijk zeer actief en moreel gemotiveerd segment van de bevolking. Zoals vermeld worden hiervoor grofweg twee soorten verklaringen aangedragen: de eerste in termen van socialisatie-effecten, de tweede in termen van netwerken waarin mensen sneller zouden worden gemobiliseerd en aangesproken op hun verantwoordelijkheden. 16

Bij de eerste verklaring neemt men aan dat actieve kerkleden worden gesocialiseerd in een traditie waarin medemenselijkheid en solidariteit met noodlijdenden een moreel imperatief vormen en dat zij daar ook met grote regelmaat steeds weer in bekrachtigd worden. Dit veronderstelt dat kerkse mensen meer dan buitenkerkelijken een sociale norm van altruïsme hanteren. Hetgeen dan zou moeten blijken uit het vaker noemen van ethische overwegingen en geloofsoverwegingen als motivatie door vrijwilligers met een kerkelijke achtergrond. Daarnaast zouden dezen vaker het anderen willen helpen als beweegreden moeten noemen. Elders hebben we laten zien dat het eerste wel, maar het laatste niet het geval is (Dekker en De Hart 2001). De tweede verklaring redeneert vanuit het belang van face-to-face contacten. Kerkelijke deelname brengt mensen op reguliere basis in contact met personen die in belangrijke opzichten als geestverwanten en sociale gelijken kunnen worden beschouwd. Dat stimuleert tot op zekere hoogte de identificatie met anderen en gevoelens van wederzijdse verantwoordelijkheid. Putnam stelt dat de grotere animo van godsdienstige mensen voor het doen van vrijwilligerswerk en het schenken aan goede doelen terug te voren is op het sociale netwerk dat kerkse mensen met elkaar onderhouden: Connectedness, not merely faith, is responsible for the beneficence of church people (Putnam 2000: 67). De uitkomsten van ons onderzoek en dat van anderen lijken zich vooral in lijn te bevinden met de tweede verklaring, al is er zeker niet uitsluitend sprake van netwerkeffecten. Het is een interpretatie van de gegevens die overigens aanleiding tot verdere vragen geeft. Zoals: in hoeverre hebben kerkelijke verbanden een specifiek effect dat niet evenzeer bij andere netwerken (van een seculier karakter) aangetroffen kan worden? En: in hoeverre blijft de met het kerkelijk leven verbonden solidariteit beperkt tot de kring van levensbeschouwelijk gelijkgestemden? Het zijn vragen die vanuit het momenteel beschikbare onderzoek nog niet goed beantwoord kunnen worden. Religie en de toekomst van sociaal kapitaal Het voorgaande plaatst de snelle ontkerkelijking van de afgelopen halve eeuw in een bepaald licht. Vanuit de gepresenteerde gegevens lijkt het aannemelijk dat door de ontbinding van kerkelijke gemeenschappen en het wegvallen van kerkelijke netwerken een belangrijke bron van sociaal engagement en maatschappelijke deelname op zal drogen. Naast de krimpers zijn er onder de kerken ook groeiers. Der afgelopen decennia hebben succesvolle stromingen als de evangelische beweging, de Pinksterbeweging of de Evangelische Broedergemeenten de 17

leegloop en vergrijzing bij de Rooms-katholieken en Protestantse Kerk in Nederland bij lange na niet kunnen compenseren. Hun rekruteringskracht ontlenen zij voornamelijk aan hergroeperingen in (orthodox) protestantse kring, niet aan een toestroom van buiten de kerken. Bovendien zijn ze geassocieerd met vooral veel samenbindend sociaal kapitaal en activisme ten behoeve van de eigen religieuze gemeenschap (Becker et al. 1997; vgl. o.a. Stoffels 1990, 1995; Vellenga 1991). Voor de migrantenkerken zijn op dit moment vergelijkbare gegevens als voor de gevestigde christelijke kerken nog nauwelijks beschikbaar. In zoverre migranten niet zijn aangesloten bij de katholieke kerk hebben hun geloofsgemeenschappen veelal een lage organisatiegraad en worden zij gekenmerkt door een grote dynamiek en verscheidenheid. Recente onderzoeken leren dat zij in allerlei opzichten een belangrijke rol spelen bij de integratie in de Nederlandse samenleving. Naast de massale kerkverlating bij de grote kerken en allerlei vormen van nieuwe religieuze groepsvorming zijn er ontwikkelingen die veelal zijn geduid als secularisatie, maar beter kunnen worden samengevat onder de noemer van levensbeschouwelijke individualisering. De brede baaierd aan denkbeelden, interesses, instituties en praktijken die tot voor kort werd aangeduid als New Age drijft bij uitstek op religieuze zoekers, levensbeschouwelijke knutselaars en soloreligieuzen. Hier is relevant dat het gaat om vormen van spiritualiteit die verbonden lijken met weinig sociaal kapitaal en een nogal sterk accent op believing without belonging (Davie 1990, 1994) of longing without belonging (Hellemans 2007). De sociale basis is vrij diffuus en de omloopsnelheid groot er wordt druk geswitcht van onderdeel naar onderdeel. Dikwijls is betoogd dat de nieuwe spirituele interesse narcistische trekken vertoont en gepaard gaat met weinig sociaal engagement. Dat is waarschijnlijk wat overhaast geconcludeerd en bijna altijd alleen gebaseerd op een analyse van het officiële ideeëngoed of de visie van de professionals (auteurs, therapeuten, cursusleiders) uit het milieu. Gelet op de individuele leden of belangstellenden ontstaat een ander beeld. Nederlanders die bijvoorbeeld tot de intensieve consumenten van New Age producten behoren, lijken niet minder sociaal bewogen of scrupuleus, betrokken bij vrijwilligerswerk en politiek actief dan de gemiddelde Nederlander of het gemiddelde kerklid (Becker et al. 1997). Zeker waar het gaat om bezorgdheid om het milieu, milieuactivisme en donaties aan milieuvriendelijke organisaties behoren zij juist tot de meest geëngageerden. In het laatste God in Nederland onderzoek wordt geconstateerd dat hier sprake is van een milieu waarin maatschappijkritische waarden 18

relatief hoog staan aangeschreven en waar bijvoorbeeld meer dan gemiddeld aan vrijwilligerswerk wordt gedaan (Bernts, Dekker en De Hart 2007). Levensbeschouwelijk individualisme moet dus niet verward worden met egoïsme. Toch lijken de sociale incoherentie, de ideologische vrijblijvendheid en het eclecticisme van dergelijke religieuze manifestaties van de Erlebnisgesellschaft geen gunstige voorwaarden te scheppen voor de opbouw van sociaal kapitaal. Zoals gebleken komen belangrijke participatievormen vooral tot stand via sociale netwerken, die verbonden zijn met sociale normen en sociale controle, en waarin de drempel laag is om een appél op elkaar te doen. 19

Noten 1 Gemeten tijdens een doorsnee weekeinde daalde het volgens KASKI cijfers van 821 naar 439 duizend (Becker en De Hart 2006: 36). De dalende kerkgang is zowel een gevolg van een afname van het aantal kerkelijken als van een afnemende deelname onder de kerkleden. 2 Daarnaast is vooral de afgelopen jaren de aandacht gegroeid voor wat misschien het best omschreven kan worden als een hang naar nieuwe bindingen en collectieve ritualisering (o.a. Post et al. 2002; Margry 2003; De Hart 2005). Rondom catastrofes zoals de vuurwerkramp te Enschede en de Tsunami van kerstmis 2004 of gevallen van zinloos geweld manifesteert zich periodiek een nationale saamhorigheid met interculturele verbroedering en ook hulpverlening. Die ebt na verloop van tijd wel weg, maar duidt wel op een vitale behoefte aan een publiekelijk delen en markeren van de identiteit en daarnaast een soort stand-by solidariteit die bij sterke tegenwind gemobiliseerd kan worden. 3 De vermelde coëfficiënten zijn relatieve kansenverhoudingen (namelijk vrijwilligers/niet-vrijwilligers bij de kerkleden, gedeeld door vrijwilligers/niet-vrijwilligers bij de niet-kerkleden). Deze coëfficiënten zijn minder makkelijk leesbaar dan procentpunten verschil, maar verdisconteren beter de verschillende niveaus van deelname tussen de landen. In Denemarken doet 28% van de bevolking vrijwilligerswerk: 26% van de nietkerkgangers en 42% van de kerkgangers; van alle Hongaren doet 9% vrijwilligerswerk: 8% van de nietkerkgangers en 15% van de kerkgangers. Respectievelijk 16 en 7 %-punten verschil terwijl de kans dat een kerkganger vrijwilligerswerk doet respectievelijk 1,6 en 1,9 zo groot is als van een niet-kerkganger. In beide gevallen is de relatieve kansenverhouding 2,0. 4 Met dank aan René Bekkers / de werkgroep Filantropie van de Vrije Universiteit. 5 Een internationale vergelijking van twaalf westerse landen leert dat protestanten in ons land en de Verenigde Staten een hoger percentage vrijwilligers leveren dan katholieken. In andere landen met een gemengde godsdienstige cultuur (zoals Duitsland of Groot-Brittannië) is er geen verschil (De Hart en Dekker 2005: 178). 6 Zie Dekker en De Hart (2006: 326) voor vergelijkbare gegevens van 2004. Over de hele linie komen de cijfers aardig overeen, maar in 2004 weken de kerkse protestanten sterker af door meer participatie. 7 Schattingen lopen sterk uiteen. Zo komt Ferrier (2002) uit op 800.000 westerse en niet-westerse migrantenchristenen; Wijsen (2003) op 640.000 en het Kaski in een niet gepubliceerd rapport voor 2004 op minstens 573.000 en maximaal 750.000 niet-westerse christenen. 8 Euser et al. (2006: 40) schatten dat bijvoorbeeld de Amsterdamse migrantenkerken 24.000 regelmatige bezoekers tellen, tegen ca. 2.500 kerkgangers bij de PKN in dezelfde stad. 9 Vanwege de concentratie van de allochtone categorieën in de steden, bieden de LAS-gegevens hiervoor een goede benadering van de landelijke situatie. Dat is niet zo voor de autochtone groep. Het ontbreken van platteland is hier zichtbaar in een geringe religieuze activiteit. 10 In eenzelfde analyse op gegevens van 2004 verdween het effect van kerkgang pas door toevoeging van het godsdienstige en levensbeschouwelijke vrijwilligerswerk (Dekker en De Hart 2006: 330). 11 Nadere analyse laat zien dat in 2006 een vriend(in) de eerste keuze is van buitenkerkelijken (74%), katholieken (56% ) en PKNers (55%). Bij de overige kerkelijken (waaronder vooral leden van de kleinere protestantse kerkgenootschappen) verliest de vriend(in) het met 38% nog net van de dominee (43%). De kerkelijke functionaris staat bij 23% van de PKNers, 10% van de katholieken en 2% van de buitenkerkelijken nummer 1. 20

Literatuur Bacon, D., Revitalising civil society in Northern Ireland, Belfast 2001. Becker, P.E. en P.H. Dhingra, Religious involvement and volunteering, Sociology of Religion 63/3 (2001) 315-335. Bernts, T., G. Dekker en J. de Hart, God in Nederland 1966-2006, Kampen 2007. Becker, J. en J. de Hart, Godsdienstige veranderingen in Nederland, Den Haag 2006. Becker, J., J. de Hart en J. Mens, Secularisatie en alternatieve zingeving in Nederland, Den Haag 1997. Coleman, J., Social capital in the creation of human capital, American Journal of Sociology 94 (1988): 1095-1120. Dekker, G., J. de Hart en J. Peters, God in Nederland 1966-1996. Amsterdam 1997. Dekker, P. en J. de Hart, Levensbeschouwing en vrijwilligerswerk. Het belang van netwerken in een seculariserende samenleving. Tijdschrift voor Humanistiek, 2001 (2), 8: 9-18. Dekker, P. en J. de Hart, Kerkgangers, in: P. Schnabel (red.), Investeren in vermogen, Den Haag 2006, 317-338. Dekker, P. en S. Keuzenkamp, Maatschappelijke participatie, in: S. Keuzenkamp en A. Merens (red.), Sociale atlas van vrouwen uit etnische minderheden, Den Haag 2006, 211-233. Durkheim, E., Les formes élémentaires de la vie religieuse: le système totémique en Australie. Parijs 1912. Gerard, D., Values and voluntary work, in: M. Abrams et al. (red.), Values and social change in Britain, New York 1985, 201-226. Greeley, A., The other America, The American Prospect 32 (1997) 68-73. Hart, J. de, Godsdienst, maatschappelijke participatie en sociaal kapitaal, in: P. Dekker (red.), Vrijwilligerswerk vergeleken, Den Haag 1999, 207-247. Hart, J. de, Voorbeelden en nabeelden, Den Haag 2005. Hart, J. de, en P. Dekker, Het zout der aarde, Sociale Wetenschappen 45/1 (2002): 45-61. Hart, J. de, en P. Dekker, Churches as voluntary associations, in: S. Roßteutscher (red.), Democracy and the role of associations, Londen 2005, 168-196. Hellemans, S. (2007). Het tijdperk van de wereldreligies, Zoetermeer 2007. Jackson, E.F., M.D. Bachmeier, J.R. Wood en E.A. Craft, Volunteering and charitable giving, Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly 24/1 (1995) 59-78. 21