S-M. none A fli tïi Stoffen werhitten Leerstof 1 a ijvooreeld platina en staal ijvooreeld soldeertin en ijs ijvooreeld papier, suiker en hout d een faseovergang 2 a als een randare stof met zuurstof reageert als uit één stof meerdere nieuwe stoffen ontstaan 3 Sheiden is sorteren van soorten: je haalt de stoffen uit elkaar zonder dat die stoffen veranderen. Sheiden is dus geen hemishe reatie. Ontleden is wel een hemishe reatie: uit één stof maak je meerdere nieuwe stoffen. Hierij verdwijnt de eginstof. Toepassing 4 a Vooraf water als vloeistof, na afloop ijs (water als vaste stof), dus een faseovergang. Vooraf drinkare melk, na afloop zure melk, dus een hemishe reatie. Vooraf suiker en water, na afloop suikeroplossing, dus vorming van een mengsel. d Vooraf wijn, na afloop alohol en restant van de wijn, dus sheiding van een mengsel. e Vooraf water als vloeistof, na afloop waterdamp, dus een faseovergang. f Vooraf eetare appel, na afloop rotte appel, dus een hemishe reatie. g Vooraf nat wasgoed, na afloop droog wasgoed en waterdamp, dus sheiding van een mengsel, geomineerd met een faseovergang. 5 Er is geen hemishe reatie opgetreden. Het vaste jood is overgegaan in jooddamp. Na afkoelen gaat jooddamp weer over in vast jood. Het is dus een faseovergang. 6 Zie de tael. 1 koper + zuurstof -» koperoxide 2 water -> waterstof + zuurstof 3 kwiksulfide -> kwik + zwavel 4 koolstof + zuurstof -> koolstofdioxide 5 enzine + zuurstof -> water + koolstofdioxide 6 plasti -> koolstof + water + randaar gas ontledingsreatie verrandingsreatie Ja, dat is mogelijk. De elletjes zouden dan een gas kunnen zijn die ij de ontleding vrijkomt. 15
BASISSTOF Hoofdstuk 2 Stoffen en reaties a Ja, uit kalksteen ontstaan dan twee nieuwe stoffen, kalk en koolstofdioxide. Ja, kalksteen zou met zuurstof kunnen reageren tot kalk en koolstofdioxide. Mogelijkheid : het kan geen verranding zijn want daar he je zuurstof voor nodig. Plus Hooiroei 9 Hooiroei is een ontledingsreatie dus er is daarij geen zuurstof nodig, terwijl ij een verranding juist wel zuurstof nodig is. 10 a Bij roei treedt een ontledingsreatie op. Hierij ontstaan stoffen met een speifieke geur die anders is dan de geur van hooi zelf. Aan het hooi-ijzer zal dan ruin verkleurd hooi vastzitten. Bij hooiroei ontstaat koolstof dat zwart van kleur is. Ontleden Leerstof 11 a Thermolyse is een ontleding door middel van warmte. Elektrolyse is een ontleding door middel van elektriiteit. Fotolyse is een ontleding door middel van liht. 12 a ongeveer 100 ongeveer 70 Men noemt ze ook wel elementen. Toepassing 13 a Ontleding van het rood (thermolyse), waarij koolstof is ontstaan. Bij te sterke verhitting gaat frituurvet in de gasfase. Gasvormig frituurvet reageert dan met zuurstof uit de luht, dus een verranding. Het wasgoed wordt plaatselijk zo heet dat het gaat ontleden. Daarij ontstaat koolstof. 14 a ijvooreeld de elektrolyse van water, waarij waterstof en zuurstof ontstaan ijvooreeld de ontleding van waterstofperoxide, waarij naast zuurstof ook nog water ontstaat 15 a Zuurstofgas, want de luifer gaat feller randen. ontleding door verhitting: thermolyse rode vaste stof -> kwik + zuurstof 16 a waterstofgas Verranding van waterstof: waterstof reageert met zuurstof uit de luht. waterstof + zuurstof -> water 16
17 a de gassen helium en waterstof Vang het gas uit de allon op in een reageeruis. Breng een randende luifer ij de opening. Hoor je een korte knal, dan he je waterstof aangetoond. Gaat de luifer uit, dan he je helium aangetoond. 18 a zuurstof en stikstof waterdamp en koolstofdioxide 19 Zie de tael. naam ontleedare stof niet-ontleedare stof metaal edelgas halogeen tin water jood platina hloor argon diamant kwik zand 20 a waterstofperoxide -> water + zuurstof Het water dat ontstaat ij de ontleding van waterstofperoxide reageert met de superoxiden weer tot nieuw waterstofperoxide dat dan weer opnieuw kan ontleden. Bij eide reaties ontstaat ook nog zuurstof dat voor 'verranding' van organish materiaal kan zorgen. Ontleding waterstofperoxide: waterstofperoxide > water + zuurstof. Reatie water met superoxiden: water + superoxiden > waterstofperoxide + zuurstof. Plus Gouden sieraden 21 a Deze pijl komt uit ij 20% zilver (Ag). Deze pijl komt uit ij 60% koper (Cu). Deze pijl komt uit ij 20% goud (Au). d Bij 40% zilver (Ag), 20% koper (Cu) en 40% goud (Au). 22 a Nee, want dan kom je uiten het groene geied. Een groengekleurde gouden ring moet minimaal 50% goud evatten. Een groenige gouden ring evat 50-75% goud en 25-50% zilver. 17
BASISSTOF Hoofdstuk 2 Stoffen en reaties 3 Moleulen, een model woor stoffen (La'ssj» 1 tsi Qi'U' 1 23 1 Iedere stof estaat uit hele kleine deeltjes: moleulen. 2 Iedere stof heeft zijn eigen soort moleulen. 3 Moleulen ewegen voortdurend. De snelheid van ewegen is afhankelijk van de temperatuur. 4 Moleulen trekken elkaar aan. 24 a Waar: een mengsel estaat uit twee of meer stoffen, dus uit twee of meer moleuulsoorten. Waar: sheiden is sorteren van soorten Waar: iedere soort stof estaat uit zijn eigen soort moleulen. d Niet waar: ze kunnen wel ewegen (trillen) op hun vaste plaats. Toepassing 25 Er zijn meer dan 10 miljoen soorten moleulen, want er zijn ook meer dan 10 miljoen vershillende stoffen. 26 a Bij afkoeling gaan de moleulen minder snel ewegen. De moleulen gaan op een vaste plaats trillen terwijl ze in een vloeistof nog vrij kunnen ewegen De moleulen gaan ver van elkaar af ewegen, terwijl ze in een vloeistof nog diht langs elkaar heen ewegen. 27 a Je ziet drie vershillende vormen, dus drie moleuulsoorten. Conlusie: het is een mengsel. Je ziet drie vormen, dus drie moleuulsoorten. Conlusie: drie stoffen. 28 a Het is dezelfde moleuulsoort, namelijk water. In ijs zitten de deeltjes op een vaste plaats, in water ewegen ze langs elkaar heen. Bij een sheidingsmethode veranderen de stoffen en dus ook de moleuulsoorten niet. d Bij een hemishe reatie verdwijnen stoffen dus de moleulen worden afgeroken. 29 a Bij een sheiding haal je de stoffen, en dus ook de moleuulsoorten, uit elkaar. Filtreren Prinipe erust op vershil in deeltjesgrootte. Het ene deeltje is groter dan het andere deeltje. Tot een epaalde grootte gaan de deeltjes nog door de poriën (gaatjes) in het filter. Destilleren Prinipe erust op vershil in kookpunt. De ene soort deeltjes trekt elkaar harder dan een andere soort. Des te harder ze elkaar aantrekken, des te hoger het kookpunt. Adsorptie Prinipe erust op vershil in aanhehtingsvermogen. De ene moleuulsoort heht zih wel vast, de andere soort niet. Dat zal met de vorm van de deeltjes te maken kunnen heen. 18
Plus Eitje koken in de ergen 30 a Water wordt zo sterk verhit dat het gaat koken. Eiwit ondergaat een hemishe reatie. Koken van water is een faseovergang, want het lijft water. Het koken van een eitje is een hemishe reatie: er verdwijnen stoffen en er ontstaan nieuwe stoffen. 31 a Bij een lagere druk kunnen watermoleulen makkelijker ontsnappen aan de vloeistof. Bij een lagere temperatuur gaat de reatie ook langzamer. In een hogedrukpan zal water pas ij een temperatuur oven 100 C gaan koken. De vloeistof wordt dus warmer, zodat het hard worden van het eitje sneller zal gaan. M. Moleulen en atomen Leerstof 32 a Een moleuulformule geeft aan welke atoomsoorten en hoeveel atomen van elke soort in één moleuul zitten. Die getallen noem je index (enkelvoud) of indies (meervoud). Indies geven aan hoeveel atomen er van die soort in één moleuul aanwezig zijn. d Dan moetje daar het getal '1' lezen. 33 a Dan is het element zwavel aanwezig. Dan is het element zuurstof aanwezig. Dan is het element jood aanwezig. Toepassing 34 a C 2 H 2 In een aetyleenmoleuul komen twee waterstof- en twee koolstofatomen voor. 35 Zie de tael. formule C0 2 CuS H 2 S0 4 C 12 Mn totaal aantal atomen 3 2 7 45 aantal atoomsoorten 2 2 3 3 36 a Bij een hemishe reatie worden moleulen afgeroken en nieuwe moleulen geouwd. Niets, ze worden alleen anders gerangshikt. 19
BASISSTOF Hoofdstuk 2 Stoffen en reaties 37 a alium: Ca zwavel: S natrium: Na fluor: F koper: Cu neon: Ne kwik: Hg tin: Sn stikstof: N Sn geeft de notatie van de atoomsoort (het element) tin, SN geeft een verinding weer tussen zwavel en stikstof. 38 a 1 H 2 0 2C0 2 3 0 2 4N 2 5S0 2 6N0 2 7NH 3 Zuurstof, 0 2, en stikstof, N 2, horen tot de niet-ontleedare stoffen. 39 Uit ammomakmoleulen ontstaan waterstofmoleulen en stikstofmoleulen. Een stof is opgeouwd uit moleulen. Dus uit ammoniak ontstaan twee nieuwe stoffen, namelijk waterstof en stikstof. Als uit één stof meerdere nieuwe stoffen ontstaan, spreek je van een ontledingsreatie. 40 a N0 2 S0 3 H 2 0 41 a difosfortrioxide stikstofmono-oxide koolstofdioxide 42 Links van de pijl staat geen zwavelatoom, rehts van de pijl wel. Dit kan niet want atomen kunnen niet zomaar uit het niets te voorshijn komen. 20
43 Zie de tael. a d e f g h i j k l uitspraak Een niet-ontleedare stof evat maar één atoomsoort. Er zijn miljoenen soorten moleulen. Alle moleuulsoorten zijn ekend. Bij het sheiden van een mengsel worden moleuulsoorten gesorteerd. Moleulen kunnen elkaar aantrekken. Alleen in een gas kunnen moleulen ewegen. Bij het smelten gaan moleulen kapot. Bij elk element hoort een symool. Een moleuul evat altijd vershillende soorten atomen. In een ontleedare stof zit meer dan één moleuulsoort. In een ontleedare stof zit meer dan één element. Atomen kunnen niet verdwijnen. waar niet waar 44 a De ontleding van waterstofperoxide, want tussen de aanhalingstekens staat 'Water met een zuurstofatoom meer'. Dus dan he je H 2 0 2. waterstofperoxide > water + zuurstof H 2 0 2 -> H 2 0 + 0 2 Zie figuur 1. "WW A figuur 1 df > Z> ".. (o' U Het is geen elektrolyse want de Söhting-oxydator werkt zonder stroom. Het is hoogstwaarshijnlijk ook geen thermolyse, omdat ook ij lage temperaturen (strenge vorst) zuurstof wordt afgegeven. De oxydator werkt ook 's nahts, dus een fotolyse door zonliht kan het ook niet zijn. De farikant heeft aan het waterstofperoxide een stof toegevoegd die voor de ontleding zorg draagt. Plus Regen maken 45 ijs, H 2 0(s); vast koolstofdioxide, C0 2 (s); zilverjodide, Agl(s); regenwater, H 2 0(l); natriumhloride, NaCl(s); kaliumhloride, KCl(s) 21
BASISSTOF Hoofdstuk 2 Stoffen en reaties 46 a Zie figuur 2. Het zal niet zomaar gaan regenen. Het zal gaan regenen als de gegroeide druppels groot en zwaar genoeg zijn om naar eneden te vallen. aangehehte waterdruppeltjes groeien uit tot grote druppel <*, figuur 2 entkristal 47 a Een wolk is een nevel. Het zijn hele kleine waterdruppels die vast geworden zijn en als entpunt dienen. Aan die ijskristalletjes gaat steeds meer water vastzitten tot de druppels groot en zwaar genoeg zijn. Het ijskristalletje dient dus als entkristal. Het koolstofdioxide dient ervoor te zorgen dat de uitgestrooide ijskristalletjes niet te snel smelten of sulimeren. Het vaste koolstofdioxide sulimeert en daardoor daalt de temperatuur sterk, zodat het ijs ijs lijft. C Periodiek systeem Leerstof 48 a op volgorde van hun atoomnummer hemishe eigenshappen 49 a in groep 18 helium, He(g); neon, Ne(g); argon, Ar(g); krypton, Kr(g); xenon, e(g); radon, Rn(g) Ze reageren niet met andere stoffen; het zijn inerte gassen Toepassing 50 waterstof met atoomnummer 1 51 a atoom 1: helium, He atoom 2: zuurstof, 0 atoom 3: fluor, F atoom 1: groep 18 atoom 2: groep 16 atoom 3: groep 17 22 52 a neon, Ne Neon wordt geruikt als vulgas voor lampen: neonverlihting. Neon is een edelgas, dus in groep 18.
53 oor staat in groep 13, periode 2; oor is een niet-metaal; oor heeft atoomnummer 5 fosfor staat in groep 15, periode 2; fosfor is een niet-metaal; fosfor heeft atoomnummer 15 lithium staat in groep 1, periode 2; lithium is een metaal; lithium heeft atoomnummer 3 zwavel staat in groep 16, periode 3; zwavel is een niet-metaal; zwavel heeft atoomnummer 16 mangaan staat in groep 7, periode 4; mangaan is een metaal; mangaan heeft atoomnummer 25 54 a IK staat voor jood (I) en kalium (K). Jood heeft atoomnummer 53, kalium heeft atoomnummer 19. Dus de pinode is 5319. NiCo staat voor nikkel (Ni) en koalt (Co). Nikkel heeft atoomnummer 28, koalt heeft atoomnummer 27. Dus de pinode is 2827. Plus Het uitsterven van de dinosaurus 55 a Aan het eind van de krijtperiode, 65 miljoen jaar geleden. Door de inslag van een reusahtige meteoriet. De enorme hoeveelheid stof die daarij in de atmosfeer terehtkwam, heeft de zon maandenlang verduisterd. Dinosaurussen zijn 65 miljoen jaar geleden uitgestorven. En juist in grondlagen die 65 miljoen oud zijn, wordt iridium, Ir, aangetroffen in veel hogere onentraties dan normaal. Iridium komt in hoge onentraties in meteorieten voor en nauwelijks op aarde zelf. d stof en stoffig puin afkomstig van geplet gesteente en de verrijzelde meteoriet e Als je de onentratie Ir kunt epalen, kun je op grond daarvan welliht de afkomst ahterhalen. Ook kunnen wetenshappers dan etere modelerekeningen uitvoeren over de grootte en massa van de meteoriet. 56 a Het iridium evindt zih preies op de grenslaag Krijt-Tertiair. Meet in de foto de lengte in mm, ekijk de shaalindeling links en ereken dan de hoogte. Bij een juiste erekening kom je uit op ongeveer 4,6 m. Ja, de dinosaurussen zijn uitgestorven in de overgang van het Krijttijdperk naar het Tertiairtijdperk. Uit het oorresultaat volgt dat preies in deze grenslaag iridium voorkomt. Dit iridium is zeer waarshijnlijk afkomstig van een meteoriet. 23
TEST JEZELF Hoofdstuk 2 Stoffen en reaties Test Jezelf 1 B 2 D 5 B 6 B 7 C 8 D 9 B 10 C 11 12 13 14 B C A B 15 C 16 a Je maakt van één stof meerder nieuwe stoffen. fotolyse waterstofperoxide -> water + zuurstof 17 a tekening 2, 3 en 4; in tekening 5 en 7 de twee stoffen voor de pijl; in tekening 8 de twee stoffen na de pijl tekening 1, 6 en 9; in tekening 5 en 7 de stof na de pijl; in tekening 8 de stof voor de pijl tekening 4 en 6 d tekening 5, 7 en 8 18 a Waar, want in een vloeistof en gas kunnen de moleulen langs elkaar heen ewegen. Niet waar, want in een vloeistof zitten de moleulen nog steeds heel diht ij elkaar en trekken elkaar dus nog steeds aan. Waar, in de gasfase ewegen de moleulen op grote afstand van elkaar; er is geen onderlinge aantrekkingskraht meer. d Niet waar, want elke stof estaat uit zijn eigen soort moleulen. 24
19 a AgCl d Zij edoelt dat het mineraal een verinding is die estaat uit de elementen (atoomsoorten) zilver en hloor. zilverhloride -> zilver + hloor fotolyse 20 a magnesium 12 groep 2 d e In dezelfde groep staan ook alium, arium, eryllium, strontium en radium. De metalen in groep 2 heten de aardalkalimetalen. 25
ETRA BASISSTOF Hoofdstuk 2 Stoffen en reaties ; Koffie 1 in geieden met een (su)tropish klimaat 2 a Aan het eind van de groeiperiode gaan de zaden aan de plant groeien. Deze zaden groeien uit tot onen. als de oon een rode kleur gekregen heeft 3 a Het randen van de koffieonen geeft de oon zijn speifieke eigenshappen. de opwekkende stof afeïne 4 a Er zijn mensen die gevoelig zijn voor afeïne. de extratiemethode 5 Deze landen zijn: Brazilië, Colomia, Indonesië, Vietnam, Mexio, Ethiopië, India, Guatemala, Ivoorkust en Oeganda. 6 a Ja, want de stofeigenshappen veranderen: verandering van kleur, geur en smaak. ij 180 C Bij het koffieranden treden voornamelijk ontledingsreaties op. Het randen geeurt ehter met hete luht dus verrandingsreaties zijn niet uit te sluiten. d Als de temperatuur te lang hoog lijft, kunnen ongewenste ontledingsreaties optreden die de smaak negatief eïnvloeden. 7 a is C 8 H 10 N 4 0 2 24 atomen en 4 atoomsoorten In een moleuulmodel zie je niet alleen welke atoomsoorten en hoeveel atoomsoorten er zijn, maar ook hoe de atomen onderling met elkaar veronden zijn. d Een formule is makkelijker te noteren dan een model. 8 a Eén kopje koffie evat 75 mg afeïne. Dus om minimaal 500 mg afeïne innen te krijgen moetje 500/75 = 7 kopjes koffie drinken (afgerond naar oven). Eén glas ola evat 35 mg afeïne. Dus om minimaal 500 mg afeïne innen te krijgen moetje 500/35 = 15 glazen ola drinken (afgerond naar oven). Een kopje thee heeft dus een volume van 1000/8 = 125 ml. Conentratie is 30/125 = 0,24 mg per ml. 9 a Extraheren is een sheidingsmethode die erust op vershil in oplosaarheid. De andere stoffen die na het randen voor reuk en smaak zorgen moeten in de koffie aanwezig lijven. water d Het symool voor koolstof is C. e De atieve kool dient als adsorptiemiddel. f H 2 0 geeft aan dat het om water (als extratiemiddel) gaat, C geeft aan dat er koolstof (als atieve kool) geruikt wordt. g De hoeveelheid afeïne daalt met 2-0,1 = 1,9 massa%. Dat is een daling van 1,9/2 100 % = 95 %. Dus een kopje deafé evat nog 5 % van de oorspronkelijke hoeveelheid, dus 5 % van 75 mg = 5/100 75 = 3,8 mg afeïne. 26
10 a een oplossing van extratie en van filtratie 11a Als de temperatuur te hoog is, kunnen ongewenste (ontledings)reaties optreden waardoor al gevormde aromastoffen weer verdwijnen. Als de temperatuur te laag is, zal niet het volledige aroma ontstaan, omdat niet alle stoffen dan omgezet (ontleed) zullen zijn. Koffieonen kunnen te donker zijn, doordat de temperatuur te hoog is geweest tijdens het randen, en/of men te lang verhit heeft. 27