Toelichting bij het boekje Verandering in de context Moderne samenleving

Vergelijkbare documenten
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Opgave 3 Een nieuwe klassenmaatschappij?

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2017-I

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2015-I

Opgave 1 Jeugdwerkloosheid in Europa

TOELICHTING OP HET NIEUWE EXAMEN MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN HAVO 2019

Maatschappijwetenschappen

Profielkeuzevakken C&M E&M. Ak Ec Mw. Fa/Du Ak BE Mw. N&G en N&T in de vrije ruimte. Een van de volgende vakken. Een van de volgende vakken:

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 2 dinsdag 16 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 tijdvak woensdag 22 mei woensdag 22 mei uur uur

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 donderdag 21 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 donderdag 18 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 vrijdag 22 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examenbespreking havo maatschappijwetenschappen Donderdag 23 mei 2019

maatschappijwetenschappen pilot havo 2016-I

Examen HAVO maatschappijwetenschappen. tijdvak 1 woensdag mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 donderdag 12 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

DOCENTENDAG MAATSCHAPPIJLEER

Examen VWO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 woensdag 21 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Onderzoek nieuwe examenprogramma MAW

Tijd van pruiken en revoluties

maatschappijwetenschappen (pilot)

Tijd van jagers en boeren? 3000 v. Chr. Prehistorie. Kenmerkende aspecten. Begrippen

Inhoud Deel I Wat is sociologie? Sociologie, een eerste omschrijving Sociologie als wetenschap Weerstanden tegen sociologie

Toelichting bij het boekje Vorming in de context Samenlevingsvormen'

Secularisatie Nederland

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2019-II

Examenprogramma maatschappijwetenschappen vwo

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 1

VERANDERING IN DE CONTEXT MODERNE SAMENLEVING

maatschappijwetenschappen pilot havo 2015-II

Examen VWO maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 2 maandag 19 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

Syllabus maatschappijwetenschappen havo 2014

Examenprogramma maatschappijwetenschappen havo/vwo

Examenprogramma maatschappijleer havo/vwo (gemeenschappelijk deel)

Tijd van burgers en stoommachines De sociale kwestie.

Uit huis gaan van jongeren

maatschappijwetenschappen (pilot) Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

maatschappijwetenschappen (pilot)

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 vrijdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Tijdvakken en kenmerkende aspecten.

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

Eindexamen havo maatschappijwetenschappen pilot 2014-II

SO 2 Tijdvak I AVONDMAVO Staat en Natie. Dit SO bestaat uit 37 vragen. 29 openvragen en 8 meerkeuze vragen.

maatschappijwetenschappen pilot havo 2016-I

maatschappijwetenschappen pilot havo 2015-II

Eindexamen maatschappijleer vwo 2003-II

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 2 dinsdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

PILOT MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN VWO

Eindexamen filosofie vwo I

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examenprogramma maatschappijleer havo/vwo

6,8. Samenvatting door een scholier 794 woorden 27 mei keer beoordeeld. Maatschappijleer. H3 Mens & werk. Paragraaf 1

Paragraaf 2 De hedendaagse arbeids samenleving 2.1 wat is een arbeids samenleving?

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 maandag 22 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1

Verslag college 1: Democratische waarden onder druk?

Opgave 3 Arbeidsmigratie in goede banen

4 Opvattingen over kerk en godsdienst 1

Examenprograma filosofie havo/vwo

Maatschappijwetenschappen

maatschappijwetenschappen pilot havo 2015-I

Eindexamen filosofie vwo II

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2015-I

Aantekening Aardrijkskunde Hoofdstuk 1: Globalisering

MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Examenprogramma geschiedenis havo

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 woensdag 22 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

5,9. Samenvatting door een scholier 1448 woorden 6 februari keer beoordeeld. Maatschappijleer Thema's maatschappijleer

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

Hoofdstuk 6: waarden, normen en. instituties

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 maandag 14 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Eindexamen aardrijkskunde havo 2003-I

Voorbeeld van een praktische opdracht maatschappijwetenschappen - Analyseer het nieuws -

Trendwatching. Les 4 Theorie SCP

Argumentenkaart Deeltijdwerken 3. Samenleving. Wat zijn de voor- en nadelen voor de samenleving als vrouwen meer gaan werken?

Examenprogramma aardrijkskunde havo

SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE

Weinig mensen sociaal aan de kant

Marian Spier. Docent Interna,onal coördinator SBC Afstudeerbegeleider

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2015-I

Hoofdstuk 4. Rede en religie als praktijken

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2016-I

Examenbespreking Maatschappijwetenschappen havo pilot

Maatschappij - wetenschappen Vernieuwd Examen- * programma

De Verlichting. De Verlichting

Beschrijving methode Seneca - maatschappijwetenschappen

Nieuwe armoede. Waarom we er zijn Armoede verandert Werkloosheid neemt af -langdurige armoede neemt toe Definitie Cijfers (Cbs, scp, ombudsvrouw)

maatschappijwetenschappen pilot havo 2018-I

MAATSCHAPPIJLEER II VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Transcriptie:

Toelichting bij het boekje Verandering in de context Moderne samenleving De concept-contextbenadering is gekozen als grondslag voor het nieuwe examenprogramma maatschappijwetenschappen. Zowel de hoofd- en kernconcepten als een van de contexten zijn uitgewerkt in boekjes voorbeeldmateriaal voor havo en vwo. In juni 2013 verschenen de boekjes Maatschappijwetenschappen. Hoofdconcepten en kernconcepten; in december 2013 de boekjes die gaan over de contexten. Wederom een voor havo en een voor vwo. Een korte toelichting op het laatste boekje voor vwo. De plaats van contexten in het programma Contexten zijn toepassingsdomeinen voor de concepten. Voor maatschappijwetenschappen gaat het om een eindeloos scala aan mogelijkheden uit de wetenschappelijke theorieën uit sociologie en politicologie, uit actuele gebeurtenissen in binnen- of buitenland of uit maatschappelijke processen en verschijnselen. De contexten leveren de vraagstukken waar leerlingen de hoofd- en kernconcepten op toepassen. Concepten krijgen hun specifieke betekenis binnen een context. Leerlingen verwerven op deze manier inzicht in de contexten en in de concepten zelf. De tweede vernieuwingscommissie Schnabel kreeg de opdracht een keuze te maken uit de contexten. Voor elk van deze vier domeinen koos de commissie contexten die verschillen voor havo (meer concreet en toepassingsgericht) en voor vwo (meer abstract en theoretisch). De commissie koos voor de volgende vier voorgeschreven contexten voor vwo: Domein B: Vorming, toegepast op de context Religie. Dit betreft het schoolexamen. Domein C: Verhouding, toegepast op de context Machtsverhoudingen in de wereld. Domein D: Binding, toegepast op de context Natievorming en de rol van de staat. Domein E: Verandering, toegepast op de context De wording van de moderne westerse samenleving. De domeinen F (Analyse van een sociale actualiteit) en G (Analyse van een politieke actualiteit) 1 lenen zich ervoor om zelf contexten te selecteren en hierop de hoofd- en kernconcepten toe te passen. Leerlingen maken zich eerst aan de hand van een voorgeschreven context een bepaald hoofdconcept en bijbehorende kernconcepten eigen. Daarna kunnen zij de concepten ook toepassen op andere dan de voorgeschreven context. In het centraal examen wordt van leerlingen verwacht dat ze alle hoofd- en kernconcepten, ook die uit het schoolexamendomein, kunnen toepassen op de voorgeschreven contexten maar ook op nieuwe contexten. De praktijk van de pilot De pilot maatschappijwetenschappen die in september 2011 van start is gegaan, loopt eind 2014 af. De evaluatie van de havopilot berichtte over successen (tevredenheid onder pilotdocenten en leerlingen over de concept-contextbenadering) en over knelpunten (meer balans noodzakelijk in de syllabi tussen concepten en contexten). Een terugkerende vraag in de bijeenkomsten over de pilot is wat de plaats van de voorgeschreven contexten moet zijn in het nieuwe programma. De pilotdocenten voeren op dit moment het nieuwe programma uit aan de hand van het lesmateriaal dat ten behoeve van de pilot ontwikkeld is, waarbij sommige docenten kiezen voor een didactiek die start vanuit de concepten en anderen vanuit de contexten. Op verzoek van de pilotdocenten stelde SLO boekjes samen over de hoofd- en 1 Het havoprogramma laat een keuze uit Domein F of G toe, het vwo-programma schrijft beide voor. Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 1

kernconcepten. Het ligt voor de hand dan ook twee boekjes over contexten samen te stellen. Voor vwo is dit Verandering in de context Moderne samenleving. Het betreft voorbeeldlesmateriaal dat geschreven is door een schrijfgroep voor de pilotdocenten en herzien is door SLO. Dit contextboekje laat zien wat de voorgeschreven contextstof inhoudt en hoe de concepten 2 hierop toegepast kunnen worden. In eerste instantie is dit uitgewerkt voor het domein Verandering, maar er komen ook concepten uit andere domeinen aan bod. Het boekje Maatschappijwetenschappen. Hoofdconcepten en kernconcepten beschrijft de concepten die bij deze context toegepast worden. Er is per hoofdstuk een kleine selectie opdrachten toegevoegd om te illustreren wat voor type opdrachten aansluiten op de concept-contextbenadering. Cito heeft voorbeeldexamenopdrachten gemaakt voor de pilot, ook daaruit zijn enkele opdrachten opgenomen. De antwoorden op de opdrachten vindt u in de bijlage bij deze toelichting. De vier boekjes laten niet-pilotdocenten kennismaken met het nieuwe programma in de vorm van voorbeeldlesmateriaal over concepten en over contexten, bezien vanuit de stand van zaken in de pilot op dit moment. Pas als het ministerie van OCW, na afronding van de pilot, de definitieve examenprogramma s heeft vastgesteld en CvE de definitieve versie van beide syllabi heeft uitgebracht, kunnen conclusies getrokken worden over hoe het lesmateriaal het beste kan worden uitgevoerd en beschreven. Lieke Meijs en Han Noordink SLO Januari 2014 2 Hoofd- en kernconcepten zijn in vet weergegeven in de boekjes, de contextspecifieke concepten in kleur. Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 2

Antwoorden bij de opdrachten uit het voorbeeldlesmateriaal: Verandering in de context moderne samenleving Inleiding Opdracht 1 Inleiding 1. 1. Het soort samenleving: in een traditionele samenleving is strakker voorgeschreven wat mannen en vrouwen moeten dragen dan in een moderne samenleving, waarin veel grotere vrijheid is. 2. De positie van de vrouw (emancipatie): in een moderne samenleving hebben vrouwen meer vrijheden die zich onder andere uiten in de mode. Ze mogen dan wel broeken dragen wat eerder niet zo was. 3. De welvaart: als mensen meer beelden hebben via tv. en film, kunnen zij zich meer kleden naar de wisselende modestijlen. Ook andere factoren kunnen goed gerekend worden. 2. Voorbeeld van een antwoord: Er zullen nog meer technische innovaties komen (een onderhuidse chip met al je identiteitsgegevens en te gebruiken voor communicatie en financiële transacties); maar ook wellicht maatschappelijke tegenbewegingen back to basic in huisvesting, kleding, consumptie, sociaal verkeer, et cetera. Hoofdstuk 1 Opdracht 2 De wording van de moderne westerse samenleving Ontwikkelingen naar een moderne samenleving 1. Elementen die in de samenvatting zouden moeten voorkomen. Economische ontwikkelingen Ontwikkeling van agrarische naar moderne samenleving: de opkomst van de stedelijke economie in de West-Europese landen, toename handel, de stichting van permanente handelscentra, urbanisatie, groei van de stadsbevolking, toename van lokale markten, produceren voor de markt, industrialisatie. Deze ontwikkelingen vroegen om andere praktische kennis (rationalisatie productieproces), uitvinding van de klok, boekdrukkunst, oprichting van banken. De inwoners van de steden, de burgers, kregen een grotere economische en politieke zelfstandigheid ten opzichte van de feodale adel en steunden de opkomende monarchen in het proces van staatsvorming. Dat leidde tot: uniforme wetten en munten, opheffen van belemmeringen voor vrijhandel, rationalisering van het recht, stabielere politiek-economische situatie binnen de staat, monopoliseren van geweld, centraliseren van de belastingheffing door de overheidsbureaucratie, stimuleren van technologische innovaties om zodoende niet verslagen te worden door concurrerende staten. Overgang van standenmaatschappij naar klassenmaatschappij. Later leidden de technologische veranderingen tot een groei van de welvaart in de westerse wereld, de uitbreiding van de dienstensector, de opkomst van de verzorgingsstaat, de verkleining van de sociale verschillen. Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 3

Culturele ontwikkelingen Renaissance: de poging van kunstenaars en intellectuelen om de klassieke oudheid op verschillende terreinen en uitingsvormen te evenaren of zelfs te overtreffen. Verandering van het gesloten, statische wereldbeeld van de Middeleeuwen naar een open, dynamisch wereldbeeld. Mensen voelden zich minder gebonden aan geografische of culturele omstandigheden. Voor de wetenschap betekende deze veranderde instelling dat men zich ging richten op empirie. De Reformatie (en dan met name het calvinisme) toomde dit open en dynamische denken weliswaar in, maar de nadruk op het individu bleef overeind. De toename van de rationele zelfbeheersing was als civilisatieproces al langer gaande: er is sprake van een afname van de onderlinge machtsverschillen. De Verlichting: een intellectueel emancipatieproces waarin mensen onderscheid gingen maken tussen waarnemen en begrijpen (Webers onttovering van de wereld). De Verlichting kenmerkte zich door het geloof in de vooruitgang, toename van de kennis van de wetmatigheden zodat de werkelijkheid meer gestuurd en beheerst kon worden. Politieke ontwikkelingen Overtuiging dat de soevereiniteit niet god of een vorst maar alleen het volk toekwam; kritiek op bestaande instituties die de menselijke vrijheden beperkten. Deze denkbeelden vonden hun uitdrukking in de Verklaring van de rechten van de mens (afschaffing van de slavernij, strijd voor de emancipatie van verschillende groepen). Democratisering van de politieke en sociale instituties en organisaties. 2. Belangrijke begrippen, de uitleg waarom die belangrijk zijn staat bij vraag 1. economisch: kapitalisme en Industriële Revolutie; cultureel: Renaissance, Reformatie en Verlichting; politiek: Franse Revolutie (of Amerikaanse Grondwet) en grondrechten. Ook andere begrippen kunnen genoemd worden. 3. De rationele keuzebenadering stelt dat de economische ontwikkelingen onder andere zijn ontstaan doordat mensen er voordelen bij hadden om (meer) producten te verkopen en het werk efficiënter in te richten (vergelijk met de Industriële Revolutie). De structureel-functionalistische benadering stelt dat de moderne West-Europese samenleving zich in de Renaissance, Reformatie en Verlichting steeds heeft aangepast aan de nieuwe omstandigheden, waarbij de ratio belangrijker werd. Dit was terug te zien in de samenleving bijvoorbeeld in het steeds afnemende gezag van de kerk (de functie van de kerk 'paste zich aan' aan de omstandigheden in de samenleving). De marxistische benadering stelt dat gelijkheid een steeds belangrijkere rol heeft bij de politieke ontwikkelingen. Mensen krijgen meer macht (rechten) ten opzichte van de machthebbers en daardoor worden de verschillen kleiner en ontstaat er meer gelijkheid. Ook andere antwoorden zijn mogelijk. Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 4

Opdracht 3 De kernconcepten modernisering en globalisering 1. Voor de mindmap van het kernconcept modernisering zijn de volgende elementen van belang: (proces van) verandering; wetenschappelijke vernieuwingen; technologische vernieuwingen; loskomen van traditionele maatschappelijke verhoudingen; belang van rechten van de mens; democratisering (van samenleving en staat). Voor de mindmap van het kernconcept globalisering zijn de volgende elementen van belang: toename internationale verbindingen; toename internationale afhankelijkheid; economie; cultuur; levensstijl. 2. Eigen antwoorden van de leerlingen. Opdracht 4 Instapcasus McDonald s 1. Bij McDonald s worden wetenschappelijke en technologische vernieuwingen (een kenmerk van modernisering) gebruikt om hun productieproces zo efficiënt mogelijk in te richten. 2. Rationalisering verwijst naar technologische en wetenschappelijke vernieuwingen en dat is zichtbaar in het productieproces bij McDonald s. 3. McDonald s heeft er baat bij om een positief imago uit te stralen (hier ligt ook een relatie met het kernconcept identiteit) om zo meer klanten te krijgen, weegt dit af tegen de kosten en zal indien dit positief uitvalt gezonde voeding aanbieden. 4. Als McDonald s zich vestigt in een land, neemt het de cultuur van McDonald s mee en past het zich nauwelijks aan aan de lokale cultuur en dat wordt door sommige actoren als cultuur-bedreigend ervaren. Veel jongeren zijn klant van McDonald s en zij krijgen het gevoel dat het eten van McDonald s bij deze tijd hoort. Daarmee wordt impliciet het beeld opgeroepen dat de lokale gerechten niet meer van deze tijd zijn. Opdracht 5 Papoea s en pygmeeën als onze leermeesters 1. Politiek: rechtsstaat versus onderlinge conflictbeslechting zonder tussenkomst van daarvoor aangestelde autoriteiten. Economisch: jagers en verzamelaars versus gemengde economie en meer dienstverlenende arbeid. Demografisch: leven in de natuur versus leven in stedelijke gebieden. 2. Verschil in conflictoplossing: in een rechtsstaat is standaardgedrag vastgelegd waarmee het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties gereguleerd wordt. Bij de Papoea s is juist geen sprake van deze institutionalisering, zij reguleren dat onderling. 3 Een rechtsstaat is efficiënt maar leidt tot onpersoonlijke verhoudingen. Daar valt nog wat aan te verbeteren, vindt Jared Diamond, zodat bijvoorbeeld de familie van het slachtoffer niet in de kou blijft staan. Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 5

Hoofdstuk 2 Veranderingen in de verhoudingen tussen mensen Opdracht 6 De hoofdstelling uit hoofdstuk 2 luidt: De moderne samenleving heeft geleid tot meer gelijkheid tussen mensen. 1. Door het proces van democratisering hebben mensen meer grondrechten gekregen, is er meer macht bij meer mensen komen te liggen en zijn mensen gelijker geworden. In het proces van modernisering proberen mensen los te komen van traditionele maatschappelijke verhoudingen en zoeken ze meer naar een op rechten van de mens ingerichte samenleving. 2. Individualisering leidt tot een toename van egocentrisch gedrag dat de solidariteit die ten grondslag ligt aan de verzorgingsstaat ondermijnt. De afbrokkeling van de verzorgingsstaat kan leiden tot ongelijkheid tussen mensen, omdat zwakkeren en armeren in de samenleving minder toegang hebben tot de zorg. Globalisering kan ertoe leiden dat de macht niet langer in Nederland ligt maar in Europa of bij andere internationale organisaties en multinationals. Dit kan ten koste gaan van de gelijkheid in Nederland. Globalisering heeft ook invloed op de internationale arbeidsverdeling en kan er toe leiden dat lager gewaardeerd werk vooral in de ontwikkelingslanden uitgevoerd wordt, hetgeen leidt tot meer ongelijkheid (grotere kloof mondiaal tussen arm en rijk). Opdracht 7 De leefsituatie van sociale groepen (uit het voorbeeldexamen vwo van Cito 2013) 1. Voorbeelden van juiste conclusies: Er is in Nederland sprake van sociale ongelijkheid. De sociale ongelijkheid is vanaf 1999 afgenomen. Voorbeeld van uitleg van de eerste conclusie Er is in Nederland sprake van sociale ongelijkheid : De leefsituatie-index laat verschillen tussen mensen zien, onder andere tussen groepen mensen die hoog en laag opgeleid zijn; tussen groepen mensen die veel of weinig verdienen. Deze verschillen hebben gevolgen voor de gezondheid van mensen, hoe ze wonen, wat ze bezitten aan goederen, et cetera. Verschillen tussen mensen, bijvoorbeeld in opleidingsniveau, hebben consequenties voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, zoals de toelichting leefsituatie-index aangeeft, namelijk zaken als gezondheid, woonsituatie, bezit, vakantiegedrag, et cetera (zie indicatoren van de leefsituatieindex in tekst 1). Voorbeeld van uitleg van de tweede conclusie De sociale ongelijkheid is vanaf 1999 afgenomen : Verschillen in leefsituatie tussen groepen mensen met de hoogste inkomens en groepen mensen met de laagste inkomens (lijn 1 en lijn 8 in figuur 1) zijn in 2010 kleiner dan in 1999. / Uit figuur 1 blijkt dat de verschillen in leefsituatie tussen de hoogste en laagste inkomensgroep kleiner zijn geworden. / De leefsituatie van de groep met de laagste inkomens is sinds 1999 verbeterd, zoals tot uitdrukking komt in de mate van gezondheid, de woonsituatie, bezit van consumptiegoederen, et cetera (zie indicatoren van de leefsituatie-index in tekst 1). Hoewel de inkomensverschillen tussen groepen leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, is de leefsituatie van de laagste inkomensgroepen (lijn 8) vanaf 1999 geleidelijk verbeterd en is de leefsituatie van groepen mensen met de hoogste inkomens (lijn 1) gelijk gebleven. Je zou kunnen zeggen dat de gevolgen van verschillen Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 6

tussen mensen in dit geval tot minder ongelijke verdeling hebben geleid van schaarse en hooggewaardeerde zaken. (Het is mogelijk dat door overheidsbeleid, economische ontwikkeling de inkomens van de laagste inkomensgroep, de woonsituatie en de gezondheidsvoorzieningen zijn verbeterd. In de tweede alinea van tekst 1 wordt ook gewezen op deze ontwikkelingen.) Definitie sociale ongelijkheid Er is sprake van sociale ongelijkheid als verschillen tussen mensen (in al dan niet aangeboren kenmerken) consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken (en een ongelijke waardering en behandeling). 2. Verklaring van marxisten (voorbeeld van een juist antwoord): Ongelijkheid berust op machtsverschillen die het gevolg zijn van het feit dat niet iedereen over dezelfde economische en culturele hulpbronnen beschikt (zoals bezit, inkomen, opleiding, et cetera). / Er bestaat een klassentegenstelling: mensen die in het bezit zijn van de productiemiddelen (kapitalisten) en mensen die alleen hun arbeidskracht hebben om op de arbeidsmarkt aan te bieden. Gevolg is het ontstaan van een grote afhankelijkheidsrelatie tussen diegenen die de productiemiddelen bezitten en de arbeiders die deze niet bezitten. Verklaring van structureel-functionalisten (voorbeeld van een juist antwoord): Als een taak minder van belang is voor een samenleving wordt het uitvoeren ervan ook minder beloond en verwerft men minder aanzien. Het gevolg is dat de taken die moeten worden uitgevoerd, uitgevoerd worden door de mensen die daar het meest geschikt voor zijn. De samenleving accordeert deze ongelijkheid in beloning en aanzien. (Ongelijkheid zorgt ervoor dat ieder lid van de samenleving die taken uitvoert die het best bij hem of haar passen; volgens structureel functionalisten is sociale ongelijkheid noodzakelijk om de samenleving goed te laten functioneren). Hoofdstuk 3 Opdracht 8 Veranderingen in de verbondenheid tussen mensen Onderzoeksvaardigheden. Het onderwerp is: verbondenheid door de sociale media 1. Voorbeelden van antwoorden. Een beschrijvende vraag: Hoeveel procent van de jongens en van de meisjes onder de 18 jaar voelt zich verbonden met andere jongeren door sociale media? Een vergelijkende vraag: Voelen jongeren onder de 18 jaar zich meer verbonden met elkaar door sociale media dan mensen tussen de 40 en 50 jaar? Een verklarende vraag: Voelen meisjes onder de 18 jaar zich meer verbonden met elkaar dan jongens omdat zij meer gebruik maken van sociale media dan jongens? 2. Voorbeeld van een hypothese (een veronderstelling over de werkelijkheid): Meisjes uit midden- en hogere klassen voelen zich meer verbonden met elkaar door het gebruik van sociale media dan meisjes uit lagere sociale klassen. De afhankelijke variabele is de mate van verbondenheid van elkaar, de onafhankelijke variabele is sociale klasse. Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 7

3. Drie variabelen in het onderzoek: geslacht, klasse en gebruik sociale media. Onderzoeksopzet: Een enquête onder medeleerlingen die voorgeselecteerd worden op geslacht en op klasse, is geschikt omdat het een betrekkelijk eenvoudig onderwerp is om te onderzoeken en omdat aan de eis dat er voldoende respondenten moeten zijn om iets te kunnen zeggen over de hypothese, makkelijk te voldoen is. Door te kiezen voor medeleerlingen zijn de respondenten gemakkelijk te benaderen. 4. Validiteit betreft de geldigheid van de door onderzoek verkregen informatie. Het gaat dan om de vraag: Meet het onderzoek wat het wil meten? Betrouwbaarheid betreft de vraag of de informatie goed gemeten is. Zal eenzelfde onderzoek als dat herhaald wordt weer dezelfde resultaten geven? 5. Representatief wil zeggen dat de onderzoeksgroep de online populatie goed weergeeft, dus belangrijke kenmerken van deze populatie, zoals leeftijd, geslacht, et cetera in juiste verhoudingen vertegenwoordigd zijn in het onderzoek. 6. De 14.686 Nederlanders die aan het marktonderzoek hebben meegedaan, zijn volgens het bureau representatief voor de online populatie. Dat zou gecontroleerd moeten worden om te weten of op basis hiervan algemene uitspraken gedaan kunnen worden. 7. Er wordt niets gezegd over een controlegroep, dus je kunt het niet met zekerheid zeggen. Een controlegroep kun je zien als een nieuwe, gelijk samengestelde groep bij wie je het onderzoek nog eens overdoet. 8. Er moet ook gemeten zijn wat men werkelijk wilde meten. De mensen die antwoord gaven op de vragen moeten ze geïnterpreteerd hebben zoals ze bedoeld waren. De vragen die gesteld worden dienen dan ook duidelijk en eenduidig te zijn. Tevens moeten de vragen precies aansluiten bij wat je wilt onderzoeken. Opdracht 9 Armoede in Nederland 1. Individualisering: de ontwikkeling waarin het individu zich in toenemende mate vrij voelt zijn leven naar eigen inzicht vorm te geven. Daarnaast kan dit ook betekenen dat verwacht wordt dat iedere volwassene zelfstandig voor zijn of haar inkomen kan zorgen. Door de toegenomen welvaart voelden de mensen uit het artikel zich ook vrijer en konden ze bijvoorbeeld hun kinderen meer geven. Ze zijn echter mede hierdoor zelf ook weer in de problemen gekomen. Dat moeten ze dan wel zelf op zien te lossen. De sociale cohesie (de mate en de kwaliteit van bindingen die mensen in een groep of samenleving met elkaar hebben) is in die zin afgenomen. Je kunt niet meer gemakkelijk terugvallen op de mensen om je heen; die komen zelfs niet meer langs. 2. Sociale netwerken zijn veel uitgebreider geworden, je kunt niet meer direct terug vallen op je naasten. De afhankelijkheid van mensen is groter geworden, de solidariteit is afgenomen. Toch is de solidariteit nog wel aanwezig bij een deel van de bevolking, vandaar het ontstaan van de kledingbanken. Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 8

3. Overheid: uitkeringen zoals bijstandsuitkeringen, in het kader van de WAO en AOW (zijn deze hoog genoeg, dan kan dit een oplossing zijn. Zo niet, dan leidt dit voor mensen tot armoede). Gebruikers kledingbank: zij leven in armoede en om een oplossing te vinden is betaalde arbeid een van de mogelijkheden. Vrijwilligers: zij zorgen voor het opzetten en beheren van kledingbanken. Deze lenigen de nood, maar dragen niet bij tot een structurele oplossing. 4. Vooral de affectie van anderen: mensen laten je vallen omdat je geen biertje meer in huis hebt. Ook sturing om je te kunnen beheersen en er voor te zorgen dat je niet te veel geld uitgeeft. 5. De voedselbank: het is een organisatie waar burgers op terug kunnen vallen die niet meer bij de overheid terecht kunnen. 6. Drie van de volgende functies: brug tussen burger en overheid, klankbord naar de overheid; plek waar burgers op terug kunnen vallen die niet meer bij de overheid terecht kunnen; verbinding van burgers met elkaar; zorg voor onderling vertrouwen, samenwerking en solidariteit; bijdrage aan samenhang in de samenleving en aan politieke integratie. Opdracht 10 Institutionalisering 1. Het is een basisbegrip uit de sociale wetenschappen. Het beschrijft de vaste patronen waarin mensen hun gedrag vastleggen en de regels die ze daarin naleven om aan bepaalde doelen en waarden vorm en inhoud te geven. 2. Informele afspraken zoals het geven van cadeautjes bij feestelijke gelegenheden. Eerste kenmerk: het doel is het fêteren van de jarige, het middel is een cadeau. Tweede kenmerk: dwingend en normatief. Als je naar een verjaardag gaat, behoor je een cadeautje mee te nemen. Derde kenmerk: een netwerk aangeven. Wie nodig je voor je verjaardag uit en wie niet? Hiermee begrens je het eigen netwerk en geef je aan wie daar wel of niet bij hoort. 3. Instituties reguleren het gedrag van mensen en bieden houvast. 4. Instituties hebben een functie in het bijdragen aan het voortbestaan van de samenleving. Binding wordt daarbij door functionalisten als de kern van elke samenleving gezien. 5. Door individualisering maken mensen meer eigen individuele keuzes en houden zij zich minder aan vaste gedragspatronen (sociale instituties). Opdracht 11 Taboewoorden Verschillende antwoorden zijn mogelijk. Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 9

Hoofdstuk 4 Veranderingen in de vorming van mensen Opdracht 12 Gezondheid en opleidingsniveau 1. Er is verband tussen een laag opleidingsniveau en negatieve determinanten van gezondheid als hoge bloeddruk, overgewicht en zwaar alcoholgebruik. Er is verband tussen een hoog opleidingsniveau en de positieve determinant van gezondheid, namelijk sporten. 2. In het proces van socialisatie leren mensen wel of niet gezond te leven. Uit de cijfers blijkt dat mensen met een lagere opleiding minder de waarden en normen van gezond leven krijgen overgedragen dan mensen met een hogere opleiding. Hier is sprake van sociale ongelijkheid omdat verschillen tussen laag en hoog opgeleiden consequenties hebben voor het gezond leven. 3. Rationeler houdt in dat mensen in de moderne samenleving welbewust handelen en daarbij weloverwogen middelen kiezen om hun doel te bereiken. Mensen kiezen ervoor om te gaan sporten om gezond te leven en daardoor fit te blijven en oud te worden. Mensen kunnen ook bewust kiezen om te roken en/of te drinken om zo plezierig mogelijk te leven. Opdracht 13 Vrijheid moet je wel leren 1. Vorming: manier van thuis- en schoolopvoeding, bijvoorbeeld bevelshuishouding en onderhandelingshuishouding. Verhouding: lager opgeleiden voeden hun kinderen anders op dan hoger opgeleiden, waardoor ze minder kansen op school hebben. Binding: kinderen die op school slecht presteren hebben weinig binding met school en zoeken risicovolle bindingen bij peergroups. Verandering: de samenleving is veranderd. Er zijn hoogopgeleide werknemers nodig die flexibel inzetbaar zijn en zelfstandig kunnen opereren. 2. De opvoeding op school die te typeren is als onderhandelingshuishouden veroorzaakt sociale ongelijkheid, omdat de socialisatie van kinderen van hoger opgeleiden hier wel, maar die van kinderen van lager opgeleiden hier niet op aansluit. Dat leidt tot de ongelijke verhouding dat kinderen van hoger opgeleiden veel en die van lagere opgeleiden minder kansen hebben om een hogere opleiding (HBO of universitaire studie) te gaan volgen. 3. Eigen antwoord leerlingen. Hoofdstuk 5 Paradoxen Opdracht 14 Geloven in het moderne Nederland (uit het voorbeeldexamen vwo van Cito van 2013) 1. Voorbeeld van een juist antwoord (één van de volgende): De magische kosmos waar de mens onlosmakelijk in was opgenomen maakte plaats voor een wereld die door de mens van een afstand werd waargenomen en vervolgens begrepen. Het rationele wereldbeeld van de moderne tijd zou resulteren in een radicale onttovering van de wereld, zoals Weber het noemde, die voor geloof in God en bovennatuurlijke machten geen plaats meer laat. Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 10

2. Het rationalisme/geloof in vooruitgang: Door de toename van de rationele kennis van de wetmatigheden die natuur, samenleving en mens beheersten, kon de werkelijkheid gestuurd en beheerst worden. / Een wetenschappelijke verklaring van natuur, mens en samenleving kreeg een hogere waarde dan religie; mensen maken keuzes op basis van rationele doelen in plaats van op basis van religie. 3. Voorbeeld van een juist argument bij het antwoord: In strijd met de onttovering van de wereld : Het feit dat de kerkelijke gezindte sinds de jaren zestig sterk is afgenomen hoeft niet te betekenen dat de betekenis van geloof voor mensen in hun dagelijks leven sterk is verminderd. Een meerderheid van de Nederlanders noemt zich gelovig (regels 18-20 in tekst 1). of Voorbeeld van een juist argument bij het antwoord: In lijn met de onttovering van de wereld : Je kunt ontkerkelijking/sterke teruggang in kerkelijke gezindte beschouwen als een aanwijzing voor secularisatie: het proces waarin de religie langzamerhand aan sociale betekenis verliest en verdreven wordt naar het privédomein of zelfs helemaal verdwijnt. / Het in betekenis afnemen van religieuze waarden en normen in het algemeen maatschappelijk leven. 4. Antwoordelementen die genoemd dienen te worden: Tot de jaren zestig van de vorige eeuw maakten voor de meeste mensen in Nederland een bepaald geloof en lidmaatschap van een kerk onlosmakelijk deel uit van hun persoonlijke en collectieve identiteit. Persoonlijk omdat iemand zich bijvoorbeeld beschouwde als gelovige protestant en dat beeld ook uitdroeg. Collectief omdat hij/zij zich bewust was van het lidmaatschap van de bijbehorende kerk en zich daarmee verbonden voelde. In de moderne samenleving van na de jaren zestig werd de dominante rol van religie en de kerkgemeenschap steeds meer teruggedrongen tot de privésfeer. De band tussen de persoonlijke identiteit en de collectieve identiteit is (op het gebied van het geloof) minder direct geworden. De maatschappelijke rol van religie neemt af (tekst 1) en daarmee ook de collectieve identiteit. Geloven wordt een eigen persoonlijke beleving en keuze. / De invulling van de persoonlijke identiteit in de moderne samenleving / in Nederland is een kwestie van eigen keuze geworden. Veel mensen geloven nog op een of andere wijze (tekst 1), maar niet op traditionele wijze via een geloofsgemeenschap. Collectieve identiteiten zijn daardoor verminderd of in betekenis veranderd: het bewustzijn dat je onderdeel bent van een groter geheel, zoals een kerkgemeenschap, geldt voor veel mensen niet meer. 5. Met generalisering wordt bedoeld het proces waarin de wereld van hechte, maar sterk van elkaar verschillende culturen langzamerhand plaatsmaakt voor een universele cultuur die gekenmerkt wordt door abstracte en algemene ideeën, conventies en routines. Toelichting op het gebied van geloof: Het geloof zorgde er in vroegere tijden voor dat binnen een bevolkingsgroep de cultuur hecht was en tegelijkertijd ook duidelijk verschillend was van die van andere bevolkingsgroepen. Tegenwoordig worden waarden, normen, gewoonten et cetera door veel mensen gedeeld, ongeacht het geloof dat ze aanhangen. Universele waarden en normen zijn opgenomen in onze grondwet, waarin staat dat iedereen vrijheid van meningsuiting heeft en mag geloven wat hij/zij wil. Maar (de massaliteit en vervlakking van) deze universele cultuur heeft ook geleid tot de behoefte Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 11

van groepen mensen om in hun eigen vertrouwde leefomgeving een nieuwe, eigen cultuur te creëren. Dit kun je zien als pluralisering. Wat het geloof betreft zie je verschillende manieren van geloven ontstaan. Er is blijkbaar nog wel een behoefte om geloof te uiten of met zingeving bezig te zijn. Niets geloven lijkt niet voldoende. / Mensen passen geloof niet meer toe volgens de regels van kerkgenootschap of institutie, maar creëren rituelen en andere geloofsuitingen die goed bij hen passen. Bron: http://maatschappijwetenschappen.slo.nl 12