Week 4, groep 8 Citotrainer Meer dan 30 opgaven Rekenen Begrijpend lezen Spelling Woordenschat
Rekenen Hieronder zie je 8 opgaven voor rekenen. Je mag bij dit onderdeel kladpapier gebruiken. Opgave 1 17-10+13-15+35= Opgave 2 De trein van 11.58 uit Amsterdam komt om 14.41 in Arnhem aan. Hoelang duurt de reis? uur en minuten Opgave 3 562 dm = m Opgave 4 4/5 x 3/7= Opgave 5 Op een school zitten 150 leerlingen. 52% zijn meisjes. Hoeveel meisjes zijn dat? meisjes Opgave 6 Sanne gaat naar de winkel en koopt een paar laarzen van 27,-., een broek van 38,-. En een shirt van 14,-. Ze betaalt met twee briefjes van 50,-. Hoeveel geld krijgt Sanne terug? Opgave 7 7x75= Opgave 8 Mick woont 30 km van zijn werk. Hij gaat met de auto. Hij doet er 20 minuten over. Hoe hard rijdt hij om op zijn werk te komen? km per uur
Woordenschat Hieronder zie je 8 opgaven op het gebied van woordenschat In opgave 1 t/m 4 gaat het erom dat je de betekenis van het woord kiest Opgave 1 Bij een bevel dan A. kun je een opdracht uitvoeren. B. mag je een opdracht uitvoeren. C. moet je een opdracht uitvoeren. D. wil je een opdracht uitvoeren. Opgave 2 Bij vergeven dan A. help je iemand. B. neem je iemand iets niet kwalijk. C. sta je iets niet toe. D. troost je iemand. Opgave 3 Bij verklaren dan A. kies je iets uit. B. leg je iets uit. C. vind je iets uit. D. zoek je iets uit. Opgave 4 Bij reperteren dan A. leg je iets uit. B. geef je informatie. C. begrijp je iets. D. oefen je iets. In opgave 5 t/m 8 gaat het erom dat je kiest welk woord er qua betekenis niet bij hoort. Opgave 5 A. heel B. deel C. stukje D. apart Opgave 6 A. gans B. eend C. merel D. zwaan
Opgave 7 A. kalf B. welp C. veulen D. stier Opgave 8 A. gordel B. stuur C. zadel D. uitlaat
Begrijpend lezen De volgende 8 vragen gaan over begrijpend lezen Opgave 1 t/m 4 gaat over de volgende tekst: 1. Als er plotseling iets verschrikkelijks gebeurt met zijn vader, staat Paco's leven op z'n kop. Vooral 2. omdat hij denkt dat het zijn schuld is. Paco klust niet meer aan zijn bus, hij is geen DJ meer op een 3. schoolfeest en zijn vriendin Floor maakt het uit. Zelfs de website die hij samen met zijn vrienden 4. maakt, kan hem niks meer schelen. Zijn schuldgevoel wordt steeds erger en alleen door een paar 5. biertjes kan hij het even vergeten. Hierdoor raakt hij net zo in de problemen als zijn klasgenote Yara. 6. Zij probeert om haar onzekerheid te verbergen steeds dunner te worden. Daar gaat ze zo ver in dat ze 7. uiteindelijk geen uitweg meer ziet... Kunnen Paco en Yara elkaar helpen? Opgave 1 Welke titel past er het beste boven de tekst? A. Help B. Liefde C. Verdriet D. Gezelligheid Opgave 2 Waarom staat het leven van Paco op zijn kop? A. Omdat hij geen DJ meer is op een schoolfeest. B. Omdat hij niet meer klust aan zijn bus. C. Omdat er iets ergs is gebeurt met zijn vader. D. Omdat hij niet meer met de website bezig is. Opgave 3 Wat wordt niet duidelijk uit deze tekst? A. Waarom het leven van Paco op zijn kop staat. B. Wat er is gebeurt met de vader van Paco. C. Waarom Yara steeds dunner wil worden. D. Hoe Paco alles even kan vergeten. Opgave 4 Waarom zouden Paco en Yara elkaar kunnen helpen? A. Omdat ze allebei problemen hebben. B. Omdat ze allebei geen verkering hebben. C. Omdat er bij allebei iets met hun vader is gebeurt. D. Omdat ze elkaar kennen.
Opgave 5 t/m 8 gaat over de volgende tekst: 1. Sven is niet gelukkig thuis. Zijn vader trekt Svens broer Lennart voor, 1 hij zwemwedstrijden wint 2. en alles doet wat zijn vader wil. Maar Sven krijgt steeds de volle laag. Hij weet zijn blauwe plekken 3. zorgvuldig te verbergen. Niemand mag weten dat hij thuis wordt geslagen. 2 Roosmarijn niet, op 4. wie hij verliefd is. Roosmarijn verbergt haar probleem niet. Ze vertelt de klas dat hun favoriete leraar 5. zijn handen niet thuis kan houden, maar ze wordt niet geloofd. Alleen Sven komt voor haar op, 3 6. er gaat steeds meer mis. Sven dreigt alles te verliezen wat belangrijk voor hem is. En dan bedenkt hij 7. een oplossing waar hij zelf heel erg van schrikt... Opgave 5 Welke titel past het beste boven de tekst? A. Problemen B. Spijt C. Gelukkig D. Verliefd Opgave 6 Welk woord past het best op plek 1? A. maar B. omdat C. zodat D. want Opgave 7 Welk woord past het best op plek 2? A. graag B. liefs C. zeker D. misschien Opgave 8 Welk woord past het best op plek 3? A. maar B. omdat C. zodat D. want
Spelling Hieronder vind je 8 opgaven op het gebied van spelling. Bij de opgaven 1 t/m 4 is het de bedoeling dat je de werkwoordspelling goed toepast. Opgave 1 Vul in: gebeuren Hier wel vaker een ongeluk. Opgave 2 Vul in: ontwikkelen Hij een nieuw computerspel. Opgave 3 Vul in: besmetten De dieren mochten niet naar buiten. Opgave 4 Vul in: wachten Wil jij even op mij? Bij de opgaven 5 t/m 8 is het de bedoeling dat je aangeeft of het dikgedrukte woord juist geschreven is. Opgave 5 Elke derde dinsdag van september leest koningin Beatrix de troonrede voor. A. goed B. fout Opgave 6 Havikken zie je niet meer zoveel in de stedelijke gebieden. A. goed B. fout Opgave 7 Hier heb je een schone handoek. A. goed B. fout Opgave 8 De salarisen van de bazen gaan omlaag. A. goed B. fout
Antwoordenblad Rekenen 1. 40 2. 2 uur en 43 minuten 3. 56,2 m 4. 12/35 5. 78 6. 21 7. 525 8. 90 km per uur Woordenschat 1. C 2. B 3. B 4. D 5. A 6. C 7. D 8. C Begrijpend lezen 1. A 5. A 2. C 6. B 3. B 7. C 4. A 8. A Spelling 1. Gebeurt 2. Ontwikkelt 3. Besmette 4. Wachten 5. A 6. B 7. B 8. B