Vakwerk! Antwoorden Groene ruimte. Deel 1 (BB) Marcel Blommert



Vergelijkbare documenten
4 Gazonaanleg en -onderhoud

5 Borderonderhoud. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting. Oriëntatie De antwoorden zijn:

Vakwerk! Antwoorden Groene ruimte. Deel 1. Marcel Blommert

5 Borderonderhoud 70 BORDERONDERHOUD

Vakwerk! Groene ruimte

3 Planten en verplanten

Vakwerk! Groene ruimte

Graszoden die niet onmiddellijk gelegd kunnen worden, rolt u uit op een stuk plastic. Geef ze dagelijks water.

Onderhouden van beplanting 1

LANDBOUW EN NATUURLIJKE OMGEVING. Het examen landbouw en natuurlijke omgeving CSE KB bestaat uit twee deelexamens waarvan dit er één is.

Je kunt nu de heesters snoeien die al zijn uitgebloeid. Ook buxushaagjes kun je alvast knippen. Geef ze daarna extra mest voor goede hergroei.

tijdnormen grondwerk (bron: IMAG-normenboek)

Inhoud. Inleiding 5. 1 Kruidachtige gewassen en beplantingen 8. 2 Houtachtige beplantingen en gewassen Grond, water en technische werken 132

Examenopgaven VMBO-BB 2004

4 Gazonaanleg en. - onderhoud

landbouw en natuurlijke omgeving groene ruimte CSPE BB

Haag of Heg Lijnvormige beplantingen / scheiden van ruimten

Hagen Inleiding Historie

1 Voorbereidingen. 1.1 Een tuin uitzetten. Oriëntatie. Leerdoelen

Examenopgaven VMBO-BB 2004

zaaien in zaaibakken zaaibakken maken voor binnen op warmte in maart en voor buiten in april

Module Medewerker hoveniersbedrijf KB. vmbo landbouwbreed kaderberoepsgerichte leerweg leerjaar 3 en 4

landbouw en natuurlijke omgeving groene ruimte CSPE BB

Aanleggen van beplanting 2

Voor het beste resultaat adviseren wij altijd een zandbed van breker- of lavazand aan te brengen.

Leerlijnen sector Groen

Grond onder je voeten

Bodem. Bodemleven. Bodemverzorging. Gevorderdencursus dl 1 TT Boxtel Volkstuinvereniging Ceres

Aanleg en onderhoud van verhardingen voor niveau 2

KUNSTGRAS LEGGEN Benodigdheden Ondergrond Voor het beste resultaat adviseren wij toch een zandbed van breker- of lavazand aan te brengen.

Groene Detailhandel. Een- en tweejarigen antwoorden 1. Een- en tweejarige tuinplanten Antwoorden

landbouw en natuurlijke omgeving groene ruimte CSPE BB

Groei en oogst. -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl. De CO 2

JE GAZON GEZOND EN STERK HANDIG INFOBOEKJE

landbouw en natuurlijke omgeving 2011 groene ruimte CSPE KB minitoets bij opdracht 3

joy gardens uitgebreide leginstructies

De composthoop Een composthoop bij school

Leginstructie Namgrass / easy grass: Benodigdheden: Ondergrond: plastic handschoenen kunstgras geotextiel drukverdelend onderdoek

HANDLEIDING AANLEGGEN VAN KUNSTGRAS

Planten stekken Benodigdheden Algemene regels Kweekkasje Koude bak

Je tuin. tips en afspraken

Geral Overbeek. Onkruid de baas. Overbeek - Gardendesign Maasoord [Geef het faxnummer op] 25 Tips voor duurzaam onderhoud (onkruid)

landbouw en natuurlijke omgeving groene ruimte CSPE BB

Stappenplannen Schutting plaatsen

Gazonmeter. Praktische gids voor aanleg en. onderhoud van gazon. Nu tijdelijk met gratis. Groot in Gras

Vakwerk! Toelichting bij de methode. Groene ruimte. leerjaar 3 (deel 1) en 4 (deel 2), voor de kader- en basisberoepsgerichte leerweg

Groen. Vakspecifieke competenties en uitstroomprofielen. Nr. Competenties A B C

landbouw en natuurlijke omgeving groene ruimte CSPE KB

Uw tuin goed onderhouden

Oriëntatie Als de planten binnenkomen, moet er nog veel gebeuren voordat ze winkelklaar zijn.

Bomen verlaten de kwekerij, en dan?

Door slecht onderhoud en verkeerd gebruik van handgereedschap gebeuren er nog vaak ongelukken op de werkplek.

bemesten wintergroenten slakkenjacht prei maand van het voorzaaien maand van het voorzaaien

BuitenGewoon Kunstgras. Leginstructies. Een fris, groen en keurig onderhouden gazon het gehele jaar door

Woordenschat Plant en groene leefomgeving

Doe niets met planten in de tuin als het vriest!

landbouw en natuurlijke omgeving groene ruimte CSPE KB

Het kiemen van zaden

Praktische sectororiëntatie. Voedsel, natuur en leefomgeving

Verband tussen werkzaamheden (bij aanleg en onderhoud) en afval.

GROEN - TUINONTWERP & -AANLEG

Opleiding: HOVENIER AANLEG

Vaste planten. Inhoudsopgave:

Plantinstructies Aandacht voor het plantgat.

DAT VERDIENT EEN BLOEMETJE!

Tuinonderhoud en achterpaden

- Kluswijzer - 9. Zelf een tuinafscheiding plaatsen

Doe meer met de stagegids Werken in het groen!

Les 5 Een goede bodem

natúúrlijk kunstgras

Tablethouder Praktijkopdracht

Een tuin bij jouw huis. Regels en tips

Opleidingsprogramma ILW Hovenier

Inhoud. Voorwoord 5. Inleiding 6

Onderhoud van sierheesters

Kleuren in bloemstukken

Plafond- en wandmonteur

Regenwormen Tijdstip: in september, oktober en november, na een regenbui.

Praktische sectororiëntatie. Techniek

De teelt van zonnebloemen

landbouw en natuurlijke omgeving groene ruimte CSPE BB

De grond waarop wij wonen

GAZON ONDERHOUD. De graszoden zijn aangelegd, wat moet ik nu doen? 1

Veiligheidsplan Groenvrijwilligers. Stichting Vrienden van de Natuur- en Lanschappentuin Zoetermeer

4 Onderhoud grasvelden

Maak van uw tuin, uw droomtuin

Uw Totaalleverancier. Leginstructie CITYGRASS. Benodigdheden stanleymes. Ondergrond 1) Verwijder eerst het oude gras en egaliseer de zwarte grond.

Handleiding. Wilgentenen schutting vlechten

Papier recyclen. Inlage

Paritair leercomité 330

Examenopgaven VMBO-KB 2004

Mario & Isabelle VOF Dendermondesteenweg 596 te 9070 Destelbergen (Gent) BE BE

Bodem en bodemverzorging

Acanthuskusjes- zomer 2015

HANDLEIDING LEGGEN VAN GRASZODEN

Examenopgaven VMBO-BB 2003

Kaart 15 Bollen en knollen

Correctievoorschrift VMBO-BB 2004

in het huishouden in de tuin FilOsOFie OVeriGe ActiViteiten & slot

= een rij struiken of planten die dichtbij elkaar staan. = een hoge lamp die langs de weg staat.

Transcriptie:

Vakwerk! Antwoorden Groene ruimte Deel 1 (BB) Marcel Blommert eerste druk, 2005

Artikelcode: 21117.1 Colofon Auteur(s). Illustraties; Redacie; Onderwijskundige Resonans Marcel Blommert VeertienElf Media, Verbaal - Bureau voor Visuele Communicatie Studio Maan, Brigitte Meinen Studio Maan, Manon Limmen Lieke Creemer - AOC Clusius College Vmbo-groenschool, Jan van de Sluis - Ichthus College Vmbo Het Ontwikkelcentrum heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Bent u desondanks van mening dat we u hebben benadeeld, dan kunt u contact met ons opnemen. 2005 Ontwikkelcentrum, Ede, Nederland Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum. 2 GROENE RUIMTE

1 Basisonderhoud Opdracht 1.1 Gereedschap verzorgen en opbergen Opdracht 1.2 Onderhoud gereedschap a Je vindt hier voorbeelden van dagelijks onderhoud. Er is een onderverdeling gemaakt tussen hand- en motorgereedschap. Bekijk of de door jou gevonden punten hiertussen staan. Vul eventueel jouw punten aan. Voorbeelden van dagelijks onderhoud zijn: handgereedschap: vuil verwijderen en controleren op beschadigingen; motorgereedschap: olie- en brandstofpeil controleren, vuil verwijderen bij luchtfilter en controleren op beschadigingen. b Voorbeelden van periodiek onderhoud zijn: handgereedschap: gereedschap slijpen, draaiende delen (snoeischaar) smeren, stelen vervangen; motorgereedschap: messen (grasmaaier) slijpen, vetnippels smeren, kettingen en snaren spannen. c Voorbeelden van handgereedschap zijn schoffels, harken, spaden, batsen en bezems. Je kunt ook denken aan snoeigereedschappen als snoeischaren en snoeizagen. d e f Als je gereedschap in de bankschroef zet, moet je erop letten dat je de houten steel niet beschadigt. Draai de bankschroef dus niet strak aan en klem het gereedschap met het metalen deel in de bankschroef. g Een werkplek is een goede werkplek als je: al de spullen makkelijk kunt vinden; voldoende werkruimte hebt; al de benodigdheden een plaats hebt gegeven; een werkhoogte hebt die bij jou past. BASISONDERHOUD 3

a Je hebt de tabel ingevuld en daarmee een beeld gekregen van dagelijks en periodiek onderhoud aan handgereedschappen. b Het inrichten van een werkplek is lastig. Ten eerste moeten alle benodigdheden aanwezig zijn. Daarna moet je ze een logische plaats geven: je moet er prettig kunnen werken. Jouw tekening is goed als alle onderdelen er op staan. Opdracht 1.3 Onkruid wieden a De juiste antwoorden zijn: Je moet het onkruid er een voor een uittrekken. Je moet voorzichtig werken. Je moet steeds het zand van de wortels schudden. b Wieden doe je als je met handgereedschappen de wortels zou beschadigen (vaste planten) of de planten (bij kiemplanten of rotsplanten). c In een droog gewas, bij zonnig weer dus, werk je prettiger en vlugger. Een ander voordeel is dat je de grond er beter vanaf kunt schudden. d a Waarschijnlijk heb je niet al het onkruid kunnen weghalen. Meestal kun je het kleine, net gekiemde onkruid niet goed kunt pakken. b Als je onkruid plukt, maak je de grond rondom de gekweekte planten los. Door de planten aan te gieten, verdicht je de grond en maken de wortels weer goed contact met de grond. Opdracht 1.4 Onkruid bestrijden De antwoord zijn: a Onkruid zijn alle planten die niet gewenst zijn op die plaats. b Voor het weghalen van onkruid gebruik je een schoffel, een hak of een cultivator. c Deze gereedschappen kun je op dezelfde plaats gebruiken. Welk gereedschap je gebruikt, hangt vooral af van de hoeveelheid onkruid die er staat. Als er veel onkruid staat, kun je bijvoorbeeld beter met een schoffel werken in plaats van met een cultivator. d 4 GROENE RUIMTE

Opdracht 1.5 Onkruid uitharken a Een perceel is goed geschoffeld als al het onkruid in de hark blijft hangen. b c d Bij een kromtandhark blijft het onkruid achter de tanden hangen. Een kromtandhark werkt daarom beter dan een rechttandhark. Ook de bladhark wordt nog wel eens gebruikt voor het uitharken van onkruid. Deze is eigenlijk niet geschikt, omdat hij te slap is. Tijdens het harken komt er nog wel eens zand mee. Het zand maakt het te zwaar voor een bladhark. e Als er zand tussen het onkruid zit, moet je onnodig zwaar tillen. Om het werk zo licht mogelijk te houden, probeer je zo min mogelijk zand mee te harken. f Het plastic tussen het onkruid kun je niet composteren. Als je het plastic weghaalt voordat je begint te harken, scheelt dat later een hoop werk. a b c d e Het afval op de composthoop moet je een aantal keren omzetten. Als je dit doet, komt er zuurstof bij en gaat het composteren beter. Na ongeveer een jaar kun je de compost hergebruiken in de tuin. De composteerperiode is afhankelijk van het soort afval. Opdracht 1.6 Zwerfvuil verwijderen a Voorbeelden van zwerfvuil zijn plastic, papier, glas en blik. b Zwerfvuil mag je niet op de composthoop gooien. Het zwerfvuil kan niet verteren en blijft dus in de compost achter. a Bij het verwijderen van zwerfvuil moet je werkhandschoenen gebruiken. Het is ook goed om werkschoenen aan te doen. b c Zwerfvuil kun je verminderen door zelf geen rommel meer op de grond te gooien. Het helpt ook als er voldoende vuilnisbakken staan, zodat mensen het afval direct in een vuilnisbak kunnen gooien. BASISONDERHOUD 5

Opdracht 1.7 Eenjarige beplantingen onderhouden a Een eenjarige plant groeit, bloeit en gaat dood in één seizoen. Deze planten kunnen namelijk niet tegen vorst. b Veel eenjarige planten staan in bloembakken. In de zomer drogen bloembakken heel snel uit. c Een plant die zaad vormt, stopt al zijn energie daarin. De plant heeft dan minder energie over voor de bloei. Opdracht 1.8 Een haag knippen a Hagen kun je in drie hoofdgroepen verdelen, namelijk: bladhoudende heesters (Liguster, Buxus, Prunus); bladverliezende heesters (Fagus, Carpinus, Berberis); coniferen (Thuja, Taxus, Chamaecyparis). b Haag A is perfect. Haag B is niet goed en haag C kan er mee door. c Haag A is perfect, omdat de haag aan de onderkant breder is dan aan de bovenkant. Als je de haag zo knipt, komt er ook licht aan de onderkant van de haag. Haag B krijgt een onvoldoende, omdat de haag aan de onderkant smaller is dan aan de bovenkant. Als je de haag zo knipt, komt er aan de onderkant geen licht. De haag groeit daar dan slecht. Haag C is redelijk. De haag is boven en onder even breed (voorbeeld A is dus beter). d e f g h Als je een haag knipt, moet je op je werkhouding letten. De volgende dingen zijn daarbij belangrijk. Werk met een rechte rug. Buig door de knieën als je de onderkant van de heg knipt. Zorg voor een harde ondergrond voor de ladder. a Bij het knippen van een haag moet je aan de volgende dingen denken: knip van onder naar boven; knip eerst de zijkanten en dan de bovenkant; 6 GROENE RUIMTE

b c d kijk regelmatig langs de haag om te controleren of die nog recht is; knip het metselkoord niet door; werk met een rechte rug; zet de trap op een harde ondergrond. Opdracht 1.9 Bladharken a b De plek waar je werkt, bepaalt welk gereedschap je nodig hebt. Als je alleen in de tuin werkt, heb je bijvoorbeeld de bezem niet nodig. c Nee, je hoeft niet altijd al het blad weg te halen. Het blad zorgt voor humus in de grond, voorkomt erosie en beschermt de planten bij vorst. Daarnaast biedt het een schuilplaats aan kleine diertjes. Opdracht 1.10 De gehoortest a Bij lawaai kun je denken aan een opstijgend vliegtuig, een krijsend kind of een popconcert. Machines die veel lawaai produceren zijn een stofzuiger, een schuurmachine en een bladblazer. b De hovenier kan gehoorbescherming dragen. Voorbeelden van gehoorbescherming zijn oordopjes, speciale watten, oorproppen (uitzetbaar) en oorkappen. Natuurlijk kan hij ook werken met elektrische machines (minder lawaai) of bijvoorbeeld de haag met de hand knippen. c Als je met een bladblazer werkt en je gebruikt geen oordoppen of oorkappen, dan kun je doof worden. d e BASISONDERHOUD 7

2 Basisaanleg Opdracht 2.1 Een rechthoek uitzetten a Een haakse hoek is 90 graden. b c d Het aantal pennen in de tekening is acht. e f Geen antwoorden aanwezig. Opdracht 2.2 Waterpassen a De getekende waterpassen moeten op de volgende manier worden opgetild om waterpas te staan: Waterpas a: optillen aan de rechterkant; Waterpas b: optillen aan de linkerkant; Waterpas c: hoeft niet opgetild te worden, want deze is waterpas. b De tweede bel wordt gebruikt om verticaal te waterpassen. Dat doe je bijvoorbeeld bij het waterpas stellen van een schuttingpaal. c Met de reilat kun je hoogtes over een grotere afstand uitzetten. Vaak is de waterpas maar 50 cm. Een reilat is 2 meter. d Opdracht 2.3 Opsluitbanden stellen a b 8 GROENE RUIMTE

c Als het goed is, heb je een messing en groef getekend. Hiermee zitten de opsluitbanden in elkaar. Je vindt de messing en groef aan het begin en het eind van de opsluitband. Heb je ze niet gezien, kijk dan nog een keer. Opdracht 2.4 Een sierbestrating maken a Plaatsen waar je sierbestrating tegen kunt komen zijn terrassen, tuinpaden, opritten, pleinen en parken. b Met een rubber hamer straat je tegels. Je gebruikt een rubber hamer, omdat je daarmee de tegel niet kapot slaat. Met bijvoorbeeld een klinkerhamer (van ijzer) doe je dat wel. c Kantopsluiting is bijvoorbeeld een stoepband. Een kantopsluiting gebruik je om te zorgen dat de bestrating op zijn plek blijft liggen. d Bij de afwerking van een bestrating kun je denken aan: inknippen; invegen met scherp zand of brekelzand; aanvullen van de grond langs de kantopsluiting; opruimen van het knipafval. e Opdracht 2.5 Een klinkerbestrating maken a Een gebakken steen wordt van klei gemaakt. b Waalformaat is een standaardmaat voor stenen. Een waalformaatsteen is 5 cm breed, 21 cm lang en 4 cm hoog. c Klinkers liggen vaak in wegen, winkelstraten, fietspaden of tuinpaden. BASISAANLEG 9

Opdracht 2.6 Palissadepalen stellen a Palen kun je gebruiken als palissadepaal, boompaal, heiningpaal of om iets af te zetten. b Een gekruinde paal gaat niet zo snel kapot als je hem de grond in slaat. Uiteindelijk ziet het er dus netter uit. c Opdracht 2.7 Uitzetten van een rechte lijn met jalons (tussenzichten) a b Jalons kun je gebruiken als je een rij bomen gaat planten. Het inzichten en kijken of bijvoorbeeld palen in een rechte lijn staan, kun je ook gebruiken als je een schutting gaat plaatsen. Je kunt dan makkelijk controleren of de schutting recht staat. c De punt van de jalon is van ijzer. De jalon is dus het zwaarst aan de onderkant en zal zo altijd recht naar beneden (waterpas) hangen. d e Opdracht 2.8 Een afrastering stellen a Je hebt hekken van hout, gaas en draad. De uitvoeringen zijn heel verschillend. Zo zijn er: dichte schuttingen en harmonicatuinhekjes van hout; afrasteringen van draad of prikkeldraad; afrasteringen van harmonicagaas of kippengaas. b Een draadspanner gebruik je om het ijzerdraad van het hekwerk aan te trekken. c Een schoor gebruik je om de beginpaal en de eindpaal extra stevig te zetten. Dit doe je bijvoorbeeld als je een weiland moet afzetten en je het prikkeldraad met draadspanners strak moet trekken. d 10 GROENE RUIMTE

e Opdracht 2.9 Een veiligheidskaart maken a Pbm betekent persoonlijk beschermingsmiddel. b Voorbeelden van pbm s zijn: oordoppen, gelaatsbescherming, een veiligheidsbril, veiligheidschoenen, trillingdempende handschoenen, veiligheidskleding en speciaal, warm ondergoed. c Voorbeelden van antwoorden staan in de tabel. Schadelijke werkfactoren Wegspattende steentjes Trillingen Weersinvloeden Rugbelasting Veiligheidsmiddelen Oog- en gelaatsbescherming, veiligheidsschoenen en -kleding Veiligheidshandschoenen Beschermende kleding Warm en lang genoeg ondergoed d Voorbeelden van antwoorden staan in de tabel. Werksituatie Beschermingsmiddelen 1 Werken met een bladblazer Oorkappen 2 Werken met chemische bestrijdingsmiddelen Mondkapje, veiligheidskleding en handschoenen 3 Snoeien van bomen Helm, veiligheidsbril 4 Werken met een bosmaaier Oog- en gelaatsbescherming, gehoorbescherming, beenbescherming, veiligheidsschoenen en handschoenen e BASISAANLEG 11

3 Planten en verplanten Opdracht 3.1 Spitten voor de hand a b Je kunt spitten met een vore en spitten voor de hand. c Als je spit: houd je je rug recht; werk je met een steekschop die een steel heeft die lang genoeg is; moet je recht in de vore staan (dit voorkomt dat je je rug belast door het draaien). Geen antwoorden aanwezig. Geen antwoorden aanwezig. Opdracht 3.2 Een plantvak en plantverband uitzetten a De belangrijkste reden om een plantverband te gebruiken is dat de plantafstand gelijk blijft. b a Als je vaak over het perceel loopt, loop je de grond vast. b De grond kun je losmaken door te spitten of de grond te bewerken met een cultivator. c d Opdracht 3.3 Eenjarige planten poten a Eenjarige planten leven maar een jaar; tweejarige planten twee jaar. Bij eenjarigen ontwikkelt de plant en de bloem zich binnen één jaar. Bij tweejarigen ontwikkelt de plant zich het eerste jaar en de bloem pas het tweede jaar. 12 GROENE RUIMTE

b c d e Eenjarige planten kunnen niet tegen vorst. De planten komen pas tot bloei in de zomer door de hoge temperatuur. a Het driehoeksverband is goed gelukt als: de planten in rechte rijen staan; je duidelijk driehoeken kunt zien tussen de gepote planten. Het vierkantsverband is goed gelukt als: de planten in rechte rijen staan; je duidelijk vierhoeken kunt zien tussen de gepote planten. b Als je goed gespit hebt, kunnen lucht en vocht makkelijk in de grond doordringen. Dit zijn belangrijke groeiomstandigheden voor de eenjarige planten. Als het plantje gaat wortelen moeten de jonge wortels makkelijk in de ondergrond kunnen doordringen om vocht op te kunnen nemen. c Dompelen doe je als de kluit van de eenjarige plant niet vochtig is. Het voordeel van dompelen is dat de plant een voorraad vocht meekrijgt waar de eerste dag(en) mee overbrugd kunnen worden. Na het planten geef je de eenjarige planten meestal water. Dit water sproei je niet direct op de kluit van de plant (juist in die kluit zitten de wortels die het vocht moeten opnemen). d Als je de kluit aandrukt, druk je de lucht (ruimte) tussen de kluit en de ondergrond weg. De plant wortelt alleen in grond. Het aandrukken bevordert dus de hergroei van de plant. Opdracht 3.4 Heesters opkuilen a b Scherp zand laat het water goed door, is makkelijk te bewerken en blijft niet aan de wortels hangen als je de planten weer rooit uit de kuilhoek. a Opkuilen is het tijdelijk opslaan van plantmateriaal. b Opkuilen doe, je omdat het plantmateriaal anders uitdroogt. c Heesters zonder kluit (bossen plantgoed) kuil je schuin op. Heesters met kluit kuil je recht op. PLANTEN EN VERPLANTEN 13

Opdracht 3.5 Heesters planten a b c Je zet planten uit om ze op de juiste plek te leggen en om te kijken of je genoeg planten hebt. d Als je planten goed aandrukt, maken de wortels goed contact met de grond. Dit zal de (her)groei van de plant bevorderen en versnellen. e f Opdracht 3.6 Heesters verplanten a Je verplant heesters, omdat ze te groot worden of op de verkeerde plek staan. b Van een heester zit ongeveer drievierde van de grootte van de plant onder de grond. Zo groot is de kluit dus. Bij het verplanten moet je zoveel mogelijk wortels behouden. Je moet bij een grote heester dus een grote kluit uitspitten. c In het najaar en de winter groeien de heesters niet. Als heesters niet groeien, nemen ze ook geen vocht op. In die jaargetijden kunnen de heesters dus niet verdrogen. a b c Op deze manier wordt de kluit minder groot en zwaar. Hij is dan dus makkelijker te tillen. d Als het goed is, heb je het gat dichtgegooid. Als dit niet zo is, moet je dat alsnog doen. Opdracht 3.7 Een haag planten a Hagen vind je bijvoorbeeld als perceelgrens, om een tuin in te delen en als afscheiding om privacy te creëren. 14 GROENE RUIMTE

b c d e Voorbeelden van planten die voor hagen gebruikt worden, zijn coniferen (Thuja), bladverliezende heesters (Fagus) en bladhoudende heesters (Berberis). De breedte en diepte zijn afhankelijk van de grootte van de kluit of het wortelgestel. Een richtlijn is: de plant wordt net zo diep gepoot als dat hij stond op de kwekerij. De breedte van de plantsleuf wordt anderhalf keer de breedte van de kluit. Het antwoord is afhankelijk van de plantgegevens. Opdracht 3.8 Een boom planten a b Bomen worden in een pot of in de volle grond geteeld. De boom in de volle grond moet uit de grond gehaald worden. Hierbij beschadig je de haarwortels. De haarwortels heeft de boom nodig om water op te nemen. Kluit- en wortelgoed kun je daarom alleen gebruiken als de plant niet in de groei is. In de zomer mag je daarom alleen maar containergoed gebruiken. c Dingen waar je op moet letten als je een boom plant, zijn: de boom moet recht staan; de bovenkant van de boompaal moet onder de eerste takkenkrans blijven; de plaats van de boomband is 10 cm onder de kop van de paal; de boom mag niet langs de boompaal scheuren; bij droog weer moet je direct water geven. d De boompaal zorgt ervoor dat de boom stevig staat. Op deze manier krijgt de boom een goede kans om aan te groeien. e In de tabel bij f staan de nummers ingevuld die de goede volgorde aangeven. f In de tabel zijn de benodigde gereedschappen ingevuld. PLANTEN EN VERPLANTEN 15

Nr Werkzaamheden Benodigdheden Omschrijving 2 Boompaal plaatsen Grondboor Boompaal Plaats de boompaal altijd op de zuidwestkant van de boom. 4 Afwerken Spade De boom moet stevig staan: trap de grond daarom stevig aan. Hierna werk je het plantvak netjes af. 1 Plantgat graven Spade Het plantgat moet zo diep zijn dat de boom net zo diep komt te staan als op de kwekerij. 5 Boomband plaatsen Boomband Hamer Spijkers 3 Boom planten Snoeischaar Boom De boomband komt 10 cm onder de kop van de boompaal. Een boomband breng je altijd kruislings aan. De boom komt op 10 cm van de boompaal. Let op de plaats van de boompaal! Bij wortelgoed moet er voldoende fijn zand tussen de wortels vallen (gebeurt dit niet: schudden) Geen antwoorden aanwezig. Opdracht 3.9 Bomen rooien a Opkuilen is het tijdelijk opslaan van planten in een kuilhoek. Zo voorkom je dat de wortels van de planten uitdrogen. b Een kuilhoek is vaak gevuld met scherp zand. Scherp zand laat het water goed door, is makkelijk te bewerken en blijft niet aan de wortels hangen als je de planten weer rooit uit de kuilhoek. a b Het belangrijkste is dat de wortels onder de grond zitten. Als de wortels niet onder de grond zitten, drogen ze namelijk uit. 16 GROENE RUIMTE

4 Gazonaanleg en -onderhoud Opdracht 4.1 Grondsoorten herkennen a b De antwoorden staan in de tabel. Grondsoort Structuur (korrel) Kleur Plantenresten Opmerkingen Kleigrond fijn grijs/bruin nee Zandgrond grof licht bruin nee Veengrond geen bruin ja c d a b De kleur wordt lichter naarmate je dieper in de grond komt. c Het kleurverschil kan twee oorzaken hebben, namelijk: er kan een laag grond opgebracht zijn (je ziet dan een duidelijke donkere laag in de grond); de bovenste laag (zode) kan donkerder zijn, doordat er meer mest in die laag zit en meer organische stof. De organische stof geeft een zwarte kleur aan de grond. Opdracht 4.2 Spitten met een vore a Grondbewerken kun je op verschillende manieren doen. Voorbeelden van grondbewerking zijn: spitten (voor de hand of met vore; één of meer steken diep; met of zonder verwisselen van lagen); schoffelen; egaliseren (met een hark of met een kilverbord achter de trekker). GAZONAANLEG EN -ONDERHOUD 17

b c d Je kunt spitten met een vore en spitten voor de hand. Als je spit: houd je je rug recht; werk je met een steekschop die een steel heeft die lang genoeg is; moet je recht in de vore staan (dit voorkomt dat je de rug belast door het draaien). Opdracht 4.3 Egaliseren a Egaliseren is een ander woord voor vlak maken. b Het is belangrijk dat de ondergrond van een toekomstig grasveld vlak is, omdat: (bij zaaien) er anders na een regenbui water blijft staan in de kuilen; dit belemmert het kiemen van het graszaad; (bij het leggen van een graszoden) de graszoden anders niet overal de grond raken; daardoor zullen de zoden verdrogen. c Een bats gebruik je om grote hoeveelheden zand of grond weg te scheppen. d a b c Je moet er op letten dat het perceel mooi vlak wordt. Ook moet je het gereedschap op de juiste manier gebruiken. Opdracht 4.4 Siergazon aanleggen a Een goede aanleg is de basis voor een gezonde grasmat.. Als het graszaad goed kan kiemen en zich goed kan ontwikkelen zal er snel een mooie graszode ontstaan. b De belangrijke werkzaamheden zijn; spitten; aanlopen; egaliseren; zaaien. 18 GROENE RUIMTE

c Je moet de grond aanrollen of aanlopen, om de grond te verdichten. Zo voorkom je dat er later kuilen ontstaan. De zaden slaan daardoor ook beter aan. a De stappen van het aanleggen van een siergazon zijn: uitzetten; spitten; egaliseren; aanrollen/aanlopen; inzaaien; inwerken van het zaad. b c Opdracht 4.5 Gras- en grondsoorten a Een bodemprofiel is de opbouw van de grond in verschillende lagen. b Als je graszaad uitkiest, moet je weten wat de grondsoort is en wat de functie van het gazon of grasveld is. c Een sportveld moet stroef zijn, omdat je anders uitglijdt. Stroef maken doe je met zand. Opdracht 4.6 Grasmaaien a b c Voor een siergazon gebruik je een kooimaaier. Deze maaiers geven het mooiste maaibeeld. De kooimaaier knipt het gras namelijk af, terwijl een cirkelmaaier (ook geschikt voor de particuliere tuin) het gras eraf slaat. Dit laatste geeft een rommeliger maaibeeld. d e f GAZONAANLEG EN -ONDERHOUD 19

Opdracht 4.7 Graskanten knippen a Het gras groeit zeven maanden en je moet ongeveer zes keer per seizoen knippen. Eén keer in het jaar moet je de kanten steken. Je hoeft dan niet te knippen. Je moet dus ongeveer één keer in de maand kanten knippen. b Tijdens het knippen: loop je over het gras; houd je de vleugelmoer aan de buitenkant; let je op je werkhouding (werk met gebogen knieën en een rechte rug). a Je werkt met de kantenschaar van rechts naar links, omdat anders de vleugelmoer die op de kantenschaar zit in het gazon steekt. Je kunt dan niet knippen. b Opdracht 4.8 Graskanten steken a De kantensteker houd je achter het touw. Je werkt altijd ongeveer 1 cm van het touw af. Als je merkt dat je naar het touw toe gaat, moet je dit corrigeren. b Je steekt een graskant schuin af, omdat je op die manier voorkomt dat de rand van het grasveld uitdroogt. c Een goede werkhouding is werken met gebogen knieën en een rechte rug. a De diepte (5 cm) is niet zo belangrijk. Het gaat erom dat je diep genoeg steekt om het gras los te kunnen schoffelen. En dat is meestal ongeveer 5 cm. b c d Opdracht 4.9 Verticuteren a 20 GROENE RUIMTE

b c Het doorsnijden van de wortels zorgt ervoor dat de grasplant opnieuw wortels gaat maken. Op die manier verjongt de grasplant en blijft ze in goede conditie. De grasmat wordt daardoor sterker. Een verticuteerhark gebruik je: als het grasveld klein is en je er niet met de verticuteermachine kunt komen; als je pleksgewijs het grasveld wilt bijwerken. Een verticuteerhark werkt dan nauwkeuriger dan de machine. Opdracht 4.10 Een gazon bemesten GAZONAANLEG EN -ONDERHOUD 21

5 Borderonderhoud Opdracht 5.1 Vaste planten opbinden a b De aanbindhoogte is ongeveer de helft van de maximale hoogte van de plant. Je ziet de stokken en het touw. Op deze manier krijgt de plant toch voldoende steun. c Voor het aanbinden gebruik je raffia. Plastic touw beschadigt (snijdt) de planten makkelijk en verteert niet (slecht voor milieu). Henneptouw beschadigt de planten (snijdt) en valt erg op. Raffia verteert makkelijk en ziet er natuurlijk uit. d In figuur 5.2 staan de stokken achter de plant, in figuur 5.3 in de plant en in figuur 5.3 op de hoek van de plant. Opdracht 5.2 Tuinafval verwerken a b Niet alles mag op de composthoop. Gekookt voedsel bijvoorbeeld niet. En al het groene afval dat niet kan verteren ook niet. c a De antwoorden staan in de tabel. 22 GROENE RUIMTE

Soorten tuinafval Makkelijk verteerbaar Verteerbaar Moeilijk verteerbaar Onverteerbaar Bladeren X Glas X Maaisel van het gazon X Plastic X Boomstammen X Onkruidzaden X Bananenschil X Houtsnippers X Blikjes X Takken X Papier X Onkruid X b Alle onverteerbare dingen uit de tabel mogen niet op de composthoop. Opdracht 5.3 Vaste planten scheuren a b Meestal moeten planten gescheurd worden, omdat de moederplant verouderd is. c d e f g Voorbeelden van beoordelingspunten zijn: de grootte van de gescheurde planten (goedbewortelde pollen), de juiste plantdiepte, een juist plantverband, plantvak netjes afgewerkt, correct gebruik van gereedschap. BORDERONDERHOUD 23

Opdracht 5.4 Omleggen in heestervakken a Onkruid en blad onderspitten is goed voor de grond. Het afval verteert namelijk, waardoor compost ontstaat. Compost is voedsel voor de plant en houdt weer water vast. b Om twee redenen moet je glas uit de border halen. De eerste en belangrijkste is dat met het spitten het glas kapot kan gaan. Als je daarna met je handen in de grond werkt, kun je je lelijk snijden. De tweede reden is dat glas niet verteert. Het blijft dus altijd gevaarlijk. Geen antwoorden aanwezig. Opdracht 5.5 Werken met de snoeischaar a b c Belangrijk aan een snoeischaar is dat hij: er stevig uitziet; lekker in de hand ligt; uit elkaar gehaald kan worden voor onderhoud. a De wond van de geknipte tak moet mooi strak zijn en er mogen geen rafels aan zitten. Als dit wel zo is, heb je waarschijnlijk zitten wrikken met de snoeischaar. b Als je niet op je vingers let, kun je erin knippen. c Je moet de snoeischaar goed sluiten. Het beste kun je hem daarna opbergen in een bak. Opdracht 5.6 Heesters snoeien a De antwoorden staan in de tabel. 24 GROENE RUIMTE

Stelling Eens Oneens 1 Om een optimale bloei te krijgen moet je snoeien X 2 Je mag heesters nooit op stomp snoeien X 3 Dikke takken snoei je met een takkenschaar of een snoeizaag X 4 Vorstgevoelige struiken snoei je diep terug X b c d Het juiste stappenplan is als volgt. Volgorde Stappen 1 Beoordeel de snoeitijd, de snoeivorm en de bloei- en groeiwijze. 3 Snoei uitgebloeide bloemen en wildgroei weg. 4 Snoei afhankelijk van de soort op een-, twee- of meerjarig hout. 5 Probeer tijdens de snoei de natuurlijke vorm zoveel mogelijk te handhaven. 2 Snoei beschadigde, zieke en concurrerende takken weg. Opdracht 5.7 Borderplanten verzorgen a Voorbeelden van planten die in een border kunnen groeien, zijn heesters, coniferen, vaste planten, bollen, knollen en eenjarige planten. b In een border kun je beter geen schoffel gebruiken. Een nadeel van schoffelen is dat je de wortels snel beschadigt. Doordat je de bodem diep losmaakt, beschadig je de haarwortels van de planten. Hierdoor nemen de planten moeilijker water op. Een ander nadeel is dat je met een schoffel moeilijk kunt sturen, waardoor je planten kunt beschadigen. c Tijdens het snoeien let je erop dat: je gladde wonden maakt; je de tak nooit afbreekt of knakt. BORDERONDERHOUD 25

d e f Je kunt een snoeischaar gebruiken voor: het verwijderen van uitgebloeide bloemen uit vaste planten en heesters; het verwijderen van dode of gebroken takken. Opdracht 5.8 Een onderhoudsplan voor borders maken 26 GROENE RUIMTE