Leerlijnen sector Groen

Transcriptie

1 1 van 7 Leerlijnen sector Groen Benoemt = gelijk aan wijst aan / pakt / loopt er naar toe 1. Werken in de tuin/tuinonderhoud 1.2. Snoeien 1.6. Algemeen 1.7. Materiaalkennis

2 2 van 7 Sector Groen Leerlijn 1. Werken in de tuin/tuinonderhoud Versie mei 2014 Uitstroombestemming Dagbesteding en arbeid Niveau 8: Werken in de tuin Niveau 13: Tuinonderhoud: branchegericht certificaat Niveau 16: Tuinonderhoud: MBO entree Kerndoel 4: De leerling ontwikkelt specifieke beroepsvaardigheden die passen bij de eigen keuzes, mogelijkheden en beperkingen. Afhankelijk van het gekozen beroep kan dat een combinatie zijn van vakspecifieke fysieke, manuele en/of mentale vaardigheden, kwaliteiten of vermogens zijn. Hoofddoelen Snoeien 1. Pakt bladeren met de hand in legt dat in de emmer/kruiwagen. 2. Gooit het afval in de prullenbak 1. Maakt kennis met (buiten)planten en bloemen d.m.v. zintuigelijke waarneming 1. Gooit het afval in de vuilnisbak 1. Doet aarde in een potje (mag met de hand). 2. Maakt een gaatje in de aarde 3. Doet een zaadje in het gaatje 1.Maakt een vegende beweging met een bezem 2.Veegt het vuil weg 1. Schept aarde in een potje. 2. Stopt een zaadje in het gat. 3. Bedekt het zaadje met aarde 4. Bevochtigt de aarde met een plantensproeier 1. Pakt stoffer en blik om iets op te vegen (bladeren) 2. Maakt een de beweging met een hark 1. Pakt de juiste materialen om een zaadje te planten

3 3 van Algemeen 1. Zoekt een prullenbak om zijn afval in te gooien 1.7. Materiaalkennis 1. Wijst een prullenbak/ vuilnisbak aan 1. Ruimt afval op 1. Trekt zelf laarzen om te werken in de tuin 2. Draagt werkkleding 3. ergonomie: juiste lichaamshouding (bijv. bij ) 1. Benoemt/herkent een bezem 1. Benoemt/herkent een binnen- /tuingieter, hark en een tuinschepje 1. Zet planten bij het raam, zodat ze licht /warmte krijgen 2. Geeft de planten water 3. Ruimt de bezem op 1. Benoemt/herkent een schoffel, stoffer en blik Harkt het afgemaaide gras in de aangegeven richting 1. Harkt het afgemaaide gras op een hoopje 1. Harkt het afgemaaide gras bij elkaar en voert dit af 1.2. Snoeien 1. Knipt uitgebloeide planten/bloemen met een snoeischaar 1. Knipt takken af met een snoeischaar 2. Benoemt het verschil tussen een bloemensnoeischaar en een takkensnoeischaar 1. Maakt ede beweging op een kaal stuk grond 1. Harkt op een kaal stuk grond 1. Trekt onkruid uit een tuin 1. Verwijdert onkruid tussen tegels met een onkruidkrabber 1. Ruimt zwerfvuil op met een vuilknijper 2. Ruimt net zolang op tot het plein schoon is (of de tijd om is) 1. Harkt blad bij elkaar, ruimt op, weet welk gereedschap hiervoor nodig is (bladhark, bezem, ballastschop en kruiwagen) 1. Schoffelt onkruid los 2. Spit voor de voet op een rij 1. Veegt een stuk bestrating volgens de voorgeschreven techniek schoon en ruimt het vuil op 2. Zet een bladblazer aan en bedient deze op de

4 4 van 7 1. Poot een stekje van een plant in een pot 1. Poot op de voorgeschreven manier (gaatje in de grond, bol erin en afdekken). 2. Verpoot een plant naar een grotere pot 1. Zaait op de (gaatje in de grond, zaadjes erin, afdekken) in de tuin 1. Graaft een plantgat op de. 2. Zaait langs een pootlijn (geultje maken, zaadjes verdelen, afdekken met aarde) 1.6. Algemeen 1. Vervoert het gereedschap op de (veilig voor zichzelf en de ander) 1.7. Materiaalkennis 1. Benoemt/kent de functie van vuilknijper/ stofjas/handschoenen/ werkschoenen 1. Knipt de graskant af met een kantenschaar 1. Loopt met een lege kruiwagen in een rechte lijn (één-wiels en twee-wiels) van (blad)hark// kruiwagen/ /vuilknijper 1. Loopt met een volle kruiwagen in een rechte lijn en kan het evenwicht bewaren 2. Maakt gereedschap schoon en ruimt het op de op van spade/balastschop/ snoeischaar/ onkruidkrabber 1. Loopt met een volle kruiwagen bochten en hoeken 2. Leegt afvalbakken, transporteert vuilniszakken af volgens de locatie gebonden voorschriften van kantenschaar/ heggenschaar Maait een recht stuk gazon met een handmaaier 1. Steekt de graskant af met een graskantensteker 1. Maait het gazon met een elektrische handmaaier 2. Benoemt waarom er gemaaid en hoe er gemaaid moet worden

5 5 van Snoeien 1. Knipt takken op de af met een heggenschaar bv. een haag 1. Wiedt het onkruid tussen de planten uit 2. Schoffelt in banen van 1 meter breed en werkt achteruit 1. Harkt rommel tussen cultuurplanten uit, zonder daarbij de planten te beschadigen 2. Veegt in banen en neemt de hele oppervlakte mee 1. Plant een plant/struik op de voorgeschreven manier 2. Rooit op aangegeven tijden bloembollen en knollen Algemeen 1. Benoemt het verschil tussen onkruid en cultuur planten 1. Knipt takken op de af met de juiste snoeischaar 2. Verzamelt verschillend snoeiafval op de, passend bij het soort snoeiafval en voert dit af 1. Spit een aangegeven stuk grond 1 steek diep om 2. Wiedt zelfstandig onkruid (al het onkruid is weg) 1. Blaast met een bladblazer de bladeren naar een aangewezen punt 1. Verpoot een struik op de 1. Kiest het juiste gereedschap bij de afgesproken opdracht 1. Zaagt met een beugelzaag een struik net boven de grond af 1. Schoffelt een aangegeven stuk grond zonder daarbij de planten te raken 1. Harkt, na het schoffelen, de banen uit en voert de rommel af met een kruiwagen 1. Plant een haag op de 1. Reinigt terrassen/paden met een hogedrukreiniger 1. Past alleen voorjaars snoei toe (heesters die op het kale hout bloeien) 1. Spit de grond 1 steek diep om en zorgt daarbij dat de grond vlak komt te liggen 1. Blaast met een bladblazer volgens de voorgeschreven manier naar een zelfbepaald punt 1. Plant een boom op de 2. Plaatst een pootlijn 3. Plaatst een plantensteun 1. Benoemt/hanteert de veiligheids- en onderhoudsvoorschriften van machines

6 6 van Materiaalkennis 1. Benoemt/kent de functie van motormaaier/ takkenschaar 1. Maait het gazon met een motormaaier 1.2. Snoeien 1. Herkent en benoemt 3 soorten bomen, heesters, hagen 2. Snoeit 3 soorten hout (dood, waterloot en ziek hout) van graskantensteker/ beugelzaag van een hogedrukreiniger van een bladblazer Maait een gazon met overlap van de banen 1. Onderscheidt opschot en dunt handmatig uit 1. Maakt m.b.v. van de bladblazer een stuk terrein schoon. 2. Voert het blad effectief af naar de daarvoor bestemde plaats 1. Zet een haakse hoek uit 2. Dieft zonder plant te beschadigen 1. Werkt een gazon af van buiten naar binnen. 2. Steekt kanten langs een gespannen lijn indien nodig 1. Bepaalt het gehele jaar de gewenste maaihoogte en frequentie van maaien 1. Snoeit bomen in vorm 1. Verwijdert m.b.v. bosmaaier een bosperceel het opschot 1. Blaast efficiënt een aangegeven terrein schoon, zonder meerdere keren hetzelfde stuk mee te nemen 1. Strooit breedwerpig 2. Rooit een veldje bollen of knollen en laat zo min mogelijk achter 1. Maakt een aangewezen stuk plantsoen zelfstandig onkruidvrij en toonbaar 1. Maakt alleen een terrein schoon en maakt logische verzamelpunten van het blad. 1. Verspeent jong gewas zonder te beschadigen.

7 7 van Algemeen 1. Assisteert bij eenvoudige beschoeiingen, hekwerken en schuttingen plaatsen. 2. Assisteert bij straatwerk leggen 3. Hanteert gemotoriseerd gereedschap op een veilige manier (o.a. de motormaaier) 1.7. Materiaalkennis 1. Heeft met ondersteuning (van de docent en/of werkkaarten) de benodigde theorie om zijn werkzaamheden uit te voeren 1. Kent de benodigde theorie om zijn werkzaamheden uit te voeren 1. Plaatst een afrastering 2. Neemt zelfstandig de veiligheidsvoorschriften in acht 1. Past de theoretische kennis toe in zijn werkzaamheden 1. Maakt gereedschap scherp met een staalborstel en werkbank 2. Behandelt uit zichzelf het gereedschap op de afgesproken wijze