Broeikasgasrapport Provinciebestuur Antwerpen

Vergelijkbare documenten
Broeikasgasrapport Provinciebestuur Antwerpen

Ook de productie van hernieuwbare energie gekoppeld aan provinciale entiteiten wordt bepaald: Í Hernieuwbare energie productie

Broeikasgasrapport Provinciebestuur Antwerpen

Klimaatverandering: beleid Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Milieuvriendelijke voertuigen in de provincie Antwerpen

VR MED.0081/1

Curaçao Carbon Footprint 2015

Samen sterk: Klimaatbeleid provincie Antwerpen en haar partners. Dirk Vandenbussche - 4 februari 2015

SonEnergie, 25 maart 2019 Jacques Hagoort

Emissie broeikasgassen in Europa,

Klimaatverandering en internationaal beleid: de weg van Kyoto naar Kopenhagen.

Broeikasgasemissies in Nederland,

Broeikasgasemissies in Nederland,

Emissie-inventaris broeikasgassen 2012 stadsontwikkeling EMA

KLIMAATBELEID. Joke Schauvliege Vlaams minister van Omgeving, Natuur en Landbouw. 20 maart 2015, Drongen. Joke Schauvliege

Emissie broeikasgassen in Europa (EU-15),

Werkblad 3. Klimaatconferentie Parijs december 2015

Klimaatverandering. Klimaatverandering. Klimaatverandering. Klimaatverandering. Klimaatverandering Klimaatverandering

et broeikaseffect een nuttig maar door de mens ontregeld natuurlijk proces

BESLUITEN GENOMEN DOOR DE PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN IN VERGADERING VAN 26 JUNI 2014

1 INLEIDING 1. 2 AFBAKENING Organisatiegrenzen Operationele grenzen 2

Achtergrondinformatie toelichtingen bij ppt1

Factsheet klimaatverandering

Energiebeleidsverklaring

Rapportage van broeikasgasemissies veroorzaakt door gekochte elektriciteit

Klimaatverandering en klimaatscenario s in Nederland

CO2-voetafdruk van beleggingen

Broeikasgasemissies in Nederland per sector,

Energieverbruik gemeentelijke gebouwen

CO2-voetafdruk van beleggingen

Periodieke rapportage 2016 H1

BESLUITEN GENOMEN DOOR DE PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN IN VERGADERING VAN 27 JUNI 2013

38,6. CO 2 (ton/jr) 2014

EMISSIE INVENTARISATIERAPPORT

NNV-bestuursstandpunt over de samenhang tussen klimaatverandering en energiegebruik

CO 2 -uitstootrapportage 2011

Copernicus Institute of Sustainable Development. Koe en klimaat. Dr. Jerry van Dijk Dr. Karin Rebel. Copernicus Institute of Sustainable Development

Basistekst KLIMAATPLAN provinciebestuur Antwerpen Het provinciebestuur geeft het goede voorbeeld, motiveert gemeenten zelf stappen te ondernemen in

Bedreigingen. Broeikaseffect

1 Inleiding en verantwoording 2. 2 Beschrijving van de organisatie 2. 3 Verantwoordelijke 2. 4 Basisjaar en rapportage 2.

Broeikasgasemissies in Nederland,

Bijlage 1: klimaatdoelstellingen & ambities

CO2-voetafdruk van beleggingen

Noordlease. Opgemaakt door Danielle de Bruin. Periode: 1 januari t/m 31 december van 9

Legrand Nederland B.V.

Carbon footprint 2011

Periodieke rapportage 2016 H2

Carbon Footprint 2e helft 2015 (referentiejaar = 2010)

Periodieke rapportage 2015 H2. 20 januari 2016

Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL

KLIMAATVERANDERING EN ZESDE STAATSHERVORMING. Prof. Dr. Luc LAVRYSEN. Rechter in het Grondwettelijk Hof Hoogleraar Universiteit Gent

Erdi Holding B.V. Opgemaakt door Frank van der Tang. Periode: 1 januari t/m 30 juni van 10. Datum: 2 december 2015

Emissie-inventaris 2018

3.A.1-2 Emissie inventaris rapport 2016

Westvoorne CO 2 - uitstoot

Periodieke rapportage 2016 September 2016

Erdi Holding B.V. Voortgangsrapportage 2017

Emissie inventaris 2018

Opwarming van de aarde

452 ( ) Nr juli 2015 ( ) ingediend op. Ontwerp van decreet

Periodieke rapportage 2 e helft 2016

Periodieke rapportage 2015 H1 + H2

Broeikasgasemissies in Nederland per sector,

5.B.1_1 Voortgangsrapportage Review Co₂-emissies 2015 H1 + H2. Conform Co₂-prestatieladder B.1 met 2.A A A B.

Halfjaarlijkse CO 2 rapportage 2015

Periodieke rapportage 2 de half jaar 2017

Periodieke rapportage 2014

Periodieke Rapportage 2 e helft 2016

Periodieke rapportage 1 ste halfjaar 2018

Periodieke rapportage 2 de half jaar 2016 Juni 2017

Erdi Holding B.V t/m

Nederlandse samenvatting

5.B.1_2 Voortgangsrapportage Review Co₂-emissies 2016 H1. Conform Co₂-prestatieladder B.1 met 2.A A A B.2

P. DE BOORDER & ZOON B.V.

Inleiding: LULUCF 31/01/2018 2

Periodieke rapportage 2 de half jaar 2018

Carbon Footprint 2014

1 Inleiding en verantwoording 2. 2 Beschrijving van de organisatie 2. 3 Verantwoordelijke 2. 4 Basisjaar en rapportage 2.

1 INLEIDING 1. 2 AFBAKENING Organisatiegrenzen Operationele grenzen 2

Voorlopige CO2 voetafdruk t/m

EMISSIE- INVENTARIS mei 2016,

3.A.1-2 Emissie inventaris rapport 2015

BESLUITEN GENOMEN DOOR DE PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN IN VERGADERING VAN 22 JUNI 2017.

Climate Neutral Group t/m

3.A.1-2 Emissie inventaris rapport 2017

16% Energie van eigen bodem. 17 januari 2013

Voortgangsrapportage 2015 H2 CO2-Prestatieladder

Emissie inventaris Visser Assen. Dit document is opgesteld volgens ISO

Carbon footprint 2013

Periodieke rapportage 2 e helft maart 2015 versie definitief

Werkstuk Aardrijkskunde Broeikaseffect

Periodieke rapportage 2016 H2. Juni 2017

Voortgangsrapportage CO 2 emissies ProRail Scope 1 en 2, eigen energiegebruik

Periodieke rapportage 2 e helft September 2016

ONTWERP KLIMAATWET * HOOFDSTUK 1. Begripsbepalingen

3.A.1-2 Emissie inventaris rapport 2015

Periodieke rapportage 1 e helft 2016

Periodieke rapportage e helft. N.C. Zwart Verhuur BV

Transcriptie:

Broeikasgasrapport 2014 Provinciebestuur Antwerpen

COLOFON: Het broeikasgasrapport is opgemaakt voor de broeikasgasuitstoot van 2014. De gegevensverzameling werd afgerond november 2015. Gegevens na november 2015 aangeleverd werden niet meer verwerkt. Auteur: Dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid, Els van Praet Gegevensverzameling: Milieuaanspreekpunten, ISO14001 Publicatiedatum: 23 januari 2015 D/2016/0180/2

Samenvatting In dit rapport wordt de uitstoot en opname berekend van de drie belangrijkste broeikasgassen, koolstofdioxide (CO 2 ), methaan (CH 4 ) en lachgas (N 2 O), door de activiteiten van het provinciebestuur Antwerpen in 2014. De berekening gebeurt conform de richtlijnen van de internationale norm ISO 14064-1. De provinciale activiteiten worden via conversiefactoren voor emissie en opname vertaald naar uitgestoten broeikasgassen. De hoeveelheden van de 3 beschouwde gassen worden uitgedrukt in CO 2 -equivalente uitstoot (CO 2 -equivalenten). Hiervoor worden methaan en lachgas volgens hun bijdrage aan het broeikaseffect omgezet in overeenkomstige hoeveelheden koolstofdioxide. Emissies en opnames van broeikasgassen worden in kaart gebracht voor bronnen die onder het beheer van de provincie vallen en voor provinciale activiteiten die een rechtstreekse uitstoot tot gevolg hebben. De broeikasgasuitstoot wordt bepaald voor: Verbranding van brandstoffen Stookinstallatie Dienstverplaatsingen met (dienst)voertuigen in eigendom provincie met eigen wagen (km) met de trein in het binnenland in het buitenland met het vliegtuig met de trein Woon- werkverkeer (nog te verfijnen) Machines en toestellen (inclusief generator, tractor, boot,...) Landbouw Dieren Mestbeheer Mestgebruik Biomassa Elektriciteit Daarnaast bepalen we de opname van broeikasgassen voor: Biomassa Bossen Laanbomen (nog te verfijnen) Hagen en houtkanten (nog te verfijnen) Ook de productie van hernieuwbare energie gekoppeld aan provinciale entiteiten wordt bepaald: Hernieuwbare energie De totale provinciale broeikasgasuitstoot in 2014 bedraagt 9.456 ton CO 2 -equivalenten. Dit is 1.604 ton minder dan de totale uitstoot in 2012 (voor dezelfde scope) en 3072 ton minder dan in 2006 (voor dezelfde scope). De bossen en bomen in eigendom van de provincie nemen 5.021 ton CO 2 op. Dit is iets meer dan in 2012. 2

Dit resulteert in een netto uitstoot van 4.419 ton CO 2 -equivalenten, 1.625 ton minder dan in 2012 en 4.648 ton CO 2 -equivalenten of 51% minder dan in de eerste broeikasgasinventaris. 1 De verbranding van brandstoffen, via de stookinstallatie, dienstverplaatsingen, woonwerkverkeer en machines en toestellen, is verantwoordelijk voor 7.169 ton CO 2 - equivalenten, 81% van de totale uitstoot. In 2012 was de uitstoot van brandstoffen 1.640 ton hoger. De uitstoot van de stookinstallaties daalde met 1.642 ton spectaculair ten opzichte van 2012. Een deel van deze daling is te verklaren door het weer in 2014. 2014 was een uitzonderlijk warm jaar. Maar eveneens de inspanningen van de provincie voor het vernieuwen van een paar stookinstallaties als de verhuis naar het Provinciehuis Aan de Singel in afwachting van de bouw van het nieuwe Provinciehuis komen hier tot uiting. Met 60% aandeel in de totale broeikasgasuitstoot van de provincie, zijn maatregelen die impact hebben op de uitstoot van de stookinstallaties prioritair voor de uitvoering van de provinciale klimaatdoelstellingen. 1 De uitstoot van de dienstverplaatsingen daalde met 42 ton naar 666 ton CO 2 - equivalenten in 2014. Deze daling is te wijten aan een daling van het aantal dienstverplaatsingen met de wagen. Het aantal dienstverplaatsingen met de trein en het vliegtuig stegen licht. 1 De landbouwactiviteiten zijn in 2014 verantwoordelijk voor een directe uitstoot van 954 ton CO 2 -equivalenten. Dit is 10% van de totale uitstoot. In 2006 bedroeg de uitstoot 514 ton CO 2 -equivalenten. Dit verschil is te verklaren doordat meer dieren werden gehouden in 2014 enerzijds en anderzijds door het vanaf 2012 meegerekende nieuw wetenschappelijk inzicht dat de impact van CH 4 op het broeikasgaseffect zwaarder schat dan voordien. De impact van landbouw steeg met 54 ton t.o.v. 2012. 1 Verbranding van biomassa gebeurt zeer zelden bijvoorbeeld bij een evenement met vuurkorven. Deze uitstoot bedraagt slechts 0,03 ton CO 2 -equivalenten en heeft bijgevolg een zeer lage impact op het totaal. Deze uitstoot werd mee opgeteld bij de uitstoot van de stookinstallaties. De productie van elektriciteit valt niet onder het beheer van de provinciale organisatie, maar de uitstoot die vrijkomt bij productie is onlosmakelijk verbonden met het verbruik van elektriciteit. Het elektriciteitsverbruik van de provinciale gebouwen veroorzaakt in 2014 een uitstoot van 1.332 ton 1 CO 2 -equivalenten, 14 % van de totale uitstoot. De uitstoot van elektriciteitsverbruik ligt meer dan helft lager dan in 2006. 1 In 2009 schakelde de provincie voor al haar gebouwen over op groene stroom, wat deze grote uitstootdaling tot gevolg had. Het totale elektriciteitsverbruik bedraagt 14,8 GWh, het daalde met 2,6 GWh ten opzichte van 2012, maar deze daling is grotendeels te wijten aan de verandering van scope, zie Tabel 2 op p.19. De productie van hernieuwbare energie voorkwam de uitstoot van 33,5 ton CO 2 - equivalenten, zodat de netto broeikasgasuitstoot van de provincie als organisatie 4.419 ton CO 2 -equivalenten bedraagt. Dit is een daling van 1625 ton ten opzichte van 2012 (berekend volgens zelfde scope) en 4.648 ton CO 2 -equivalenten minder dan in het eerste broeikasgasrapport van 2006 (berekend volgens dezelfde scope). 1 In de tekst van dit rapport zijn resultaten vaak afgerond op 3 beduidende cijfers. Meer cijfers weergeven heeft omwille van de foutmarges op de basisgegevens en de omrekeningsfactoren geen zin. Berekeningen met afgeronde waarden uitvoeren zou echter fouten veroorzaken. In de tabellen van dit rapport zijn daarom wel de volledig berekende waarden weergegeven, zodat deze getallen geschikt zijn als basis voor verdere berekeningen. In Tabel 1 staat de uitstoot in CO2-equivalenten van de provincie als organisatie in 2014 vergeleken met de uitstoot in 2012 volgens dezelfde scope.

Tabel 1: Uitstoot in CO 2-equivalenten van 2014 en vergelijking van deze waarden t.o.v. 2012 bepaald met dezelfde scope. Overzicht CO 2-equivalenten 2014 CO2-eq (ton) Situatie 2012 met scope zoals in 2014 effectieve reductie 2014-2012 (zelfde scope) Stookinstallatie 5713,31 Elektriciteit 1331,76 7354,86-1641,55 1349,44-17,68 Dienstverplaatsingen 666,02 708,65-42,63 Woon- Werkverkeer 522,51 527,98-5,46 Machines en toestellen (inclusief generator, tractor, boot,...) 267,60 218,18 49,43 Landbouw 954,32 900,45 53,87 TOTAAL uitstoot 9455,52 11059,56-1604,04 Biomassa opname -5020,51-24,51 TOTAAL opname -5020,51-4996,00-24,51 TOTAAL geproduceerde energie -33,46-19,66-13,79 Netto totaal 4418,92 6043,90-1624,98 Het woon-werkverkeer is in 2012 voor het eerst verrekend in de totale broeikasgasuitstoot. In 2014 werden dezelfde gegevens gebruik om de uitstoot van het woon-werkverkeer te bepalen, namelijk 523 ton CO 2 -equivalenten. Dit is een paar ton minder dan in 2012 door de gewijzigde omrekeningsfactor voor de uitstoot van trams en bussen. Het verzamelen van gegevens voor berekening van deze uitstoot moet nog verfijnd worden. Het merendeel van de netto CO 2 -equivalente uitstoot is afkomstig van koolstofdioxide. De emissies van lachgas (N 2 O) en methaan (CH 4 ) hebben een aandeel van achtereenvolgens 1% en 7% van de netto provinciale uitstoot en zijn hoofdzakelijk toe te schrijven aan landbouwactiviteiten. Omdat de uitstoot van CO 2 vermindert met de jaren, zal het aandeel van deze twee gassen in de totale uitstoot steeds groter worden. 4

Door de verschillende grootte en activiteiten van de entiteiten lopen de emissies en opnames die ze veroorzaken sterk uiteen. Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs Stabroek is samen met de PIVA, Provinciaal Recreatiedomein De Schorre, Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer, het Provinciehuis Aan de Singel, De Hooibeekhoeve en Provinciaal Recreatiedomein De Nekker verantwoordelijk voor meer dan de helft van de totale broeikasgasuitstoot. Dit zijn de prioritaire entiteiten voor maatregelen waarmee de broeikasgasuitstoot van de provincie verminderd kan worden. De uitstoot van het Provinciehuis Aan de Singel is beduidend lager dan die van het oude Provinciehuis. Recreatiedomeinen De Schorre en De Nekker zijn aan deze lijst toegevoegd. Per uitstootcategorie werden de prioritaire entiteiten opgesomd op pagina 55 en verder, zodat per maatregel prioriteiten gesteld kunnen worden.

Lijst van tabellen TABEL 1: UITSTOOT IN CO 2-EQUIVALENTEN VAN 2014 EN VERGELIJKING VAN DEZE WAARDEN T.O.V. 2012 BEPAALD MET DEZELFDE SCOPE. 4 TABEL 2: OVERZICHTSTABEL MET VERANDERINGEN T.O.V. VOORGAANDE BROEIKASGASRAPPORTEN. 19 TABEL 3: OVERZICHT VAN DE PROVINCIALE ENTITEITEN 23 TABEL 4: VERBLIJFTIJD IN DE ATMOSFEER EN DE DIRECTE GLOBAL WARMING POTENTIAL VAN DE VOORNAAMSTE BROEIKASGASSEN 27 TABEL 5: EMISSIEFACTOREN VOOR DE VERSCHILLENDE BRANDSTOFFEN 29 TABEL 6: GEMIDDELD AANTAL DIEREN PER DIERSOORT EN PER ENTITEIT 34 TABEL 7: EMISSIEFACTOREN VOOR METHAANUITSTOOT DOOR VEE 34 TABEL 8: EMISSIEFACTOREN VOOR METHAANUITSTOOT BIJ MESTBEHEER 35 TABEL 9: OPGESLAGEN HOEVEELHEID MEST PER SYSTEEM EN PER ENTITEIT (KG STIKSTOF) 36 TABEL 10: EMISSIEFACTOREN VOOR DIRECTE LACHGASUITSTOOT BIJ MESTOPSLAG 36 TABEL 11: HOEVEELHEID OP HET LAND GEBRACHTE MEST PER TYPE MEST EN PER ENTITEIT 36 TABEL 12: BOSAREAAL PER ENTITEIT 39 TABEL 13: OPNAME CO 2 DOOR INDIVIDUELE BOMEN EN HAGEN EN HOUTKANTEN 40 TABEL 14: OVERZICHT INSTALLATIES HERNIEUWBARE ENERGIE PER ENTITEIT 41 TABEL 15: AANTAL MEDEWERKERS PER ENTITEIT VOOR DE FEDERALE DIAGNOSTIEK 44 TABEL 16: GEWOGEN GEMIDDELDE VAN HET AANDEEL IN HET WOON-WERKVERKEER PER VERVOERMIDDEL 2010 45 TABEL 17: GEMIDDELDE WOON-WERKAFSTAND AFGELEGD PER PERSONEELSLID PER VERVOERMIDDEL 45 TABEL 18: EMISSIEFACTOREN VOOR DE VERSCHILLENDE VERVOERMIDDELEN VOOR WOON-WERKVERKEER 45 TABEL 19: TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT PER VERVOERMIDDEL VOOR WOON-WERKVERKEER (FEDERALE DIAGNOSTIEK 2011) 46 TABEL 20: BROEIKASGASUITSTOOT EN -OPNAME VOOR DE VERSCHILLENDE BROEIKASGASSEN EN (SUB)GROEPEN (TON CO 2-EQUIVALENTEN). 47 TABEL 21: BROEIKASGASUITSTOOT 2014 PER (SUB)GROEP VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KG CO 2-EQ) 57 TABEL 22: BRUTO VERHUURBARE OPPERVLAKTE, AANTAL VTE EN AANTAL BEZOEKERS PER ENTITEIT IN 2014. 69 TABEL 23: OVERZICHT MET GEMIDDELDE PRIJZEN 2014 71 TABEL 24: PRIORITEITEN PER ENTITEIT VOOR VERMINDERING BROEIKASGASUITSTOOT. 77 6

Lijst van grafieken GRAFIEK 1: PROCENTUELE VERDELING VAN DE NETTO BROEIKASGASUITSTOOT TUSSEN DE VERSCHILLENDE GROEPEN 50 GRAFIEK 2: PROCENTUELE VERDELING VAN DE TOTALE NETTO BROEIKASGASUITSTOOT TUSSEN DE VERSCHILLENDE BROEIKASGASSEN 50 GRAFIEK 3: BROEIKASGASUITSTOOT EN -OPNAME PER TYPE EMISSIEBRON 2014 EN 2012 51 GRAFIEK 4: PROCENTUELE VERDELING VAN DE BROEIKASGASUITSTOOT DOOR DIENSTVERPLAATSINGEN TUSSEN DE VERSCHILLENDE VERVOERSWIJZEN. 53 GRAFIEK 5: TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN 2014, 2012, 2010 EN 2008 (KG CO 2-EQUIVALENTEN) 56 GRAFIEK 6: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR VERBRANDING VAN BRANDSTOFFEN IN STOOKINSTALLATIES VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KG CO 2-EQUIVALENTEN) 59 GRAFIEK 7: GASVERBRUIK PER OPPERVLAKTE VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KWH/M²) 60 GRAFIEK 8: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR ELEKTRICITEITSVERBRUIK VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KG CO 2-EQUIVALENTEN) 61 GRAFIEK 9: ELEKTRICITEITSVERBRUIK PER VTE VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KWH/VTE) 61 GRAFIEK 10: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR LANDBOUWACTIVITEITEN VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN 62 GRAFIEK 11: CO 2-OPNAME DOOR BIOMASSA VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN EN CO 2-UITSTOOT DOOR VERBRANDING VAN BIOMASSA(KG CO 2-EQUIVALENTEN) 63 GRAFIEK 12: VERMEDEN CO 2-UITSTOOT IN KG CO 2-EQUIVALENTEN DOOR PRODUCTIE VAN HERNIEUWBARE ENERGIE. 63 GRAFIEK13: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR DIENSTVERPLAATSINGEN VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN 64 GRAFIEK14: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR DIENSTVERPLAATSINGEN VERSUS UITSTOOT WOON- WERKVERKEER 65 GRAFIEK 15: VERMEDEN UITSTOOT DOOR WOON-WERKVERKEER DOOR STAPPEN EN FIETSEN. 67 GRAFIEK 16: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR MACHINES EN TOESTELLEN VOOR VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KG CO 2-EQUIVALENTEN) 68 GRAFIEK 17: BROEIKASGASTUITSTOOT PER VTE VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (TON CO 2- EQUIVALENTEN/VTE). 70 GRAFIEK 18: BROEIKASGASTUITSTOOT PER M² VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (TON CO 2- EQUIVALENTEN/M²). 70 GRAFIEK 19: KOSTPRIJS ENERGIE PER ENTITEIT BEREKEND 2012. 72

Afkortingenlijst provinciale entiteiten AK Arboretum Kalmthout APA Arenbergschouwburg Bernardus Bernarduscentrum CLB Centrum voor Leerlingenbegeleiding CG Coveliersgebouw Inovant Inovant DM Diamantmuseum DocA Documentatiecentrum Atlas DWAR De Warande FM Fotomuseum HC Havencentrum HH Hooibeekhoeve KMPC Kamp C KURS Kasteel d Ursel LG Lozanagebouw MOMU Modemuseum PBC Provinciaal Bibliotheekcentrum Vrieselhof PCMA Provinciaal Centrum voor Metabole Aandoeningen PGRA Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen PGRK Provinciale Groendomeinen Regio Kempen PGRM Provinciale Groendomeinen Regio Mechelen PH Provinciehuis PIH Provinciaal Instituut voor Hygiëne PIME Provinciaal Instituut voor Milieueducatie PISG Provinciaal Instituut voor Sint-Godelieve PITS Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs Stabroek PIVA Provinciaal Instituut PIVA Plantijn Plantijn Hogeschool PRDS Provinciaal Recreatiedomein de Schorre PRZ Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer PSRN Provinciaal Sport- en Recreatiedomein De Nekker PSWK Provinciaal Suske en Wiske Kindermuseum PTSB Provinciale Scholen voor Tuinbouw en Techniek Boom PTSM Provinciale Scholen voor Tuinbouw en Techniek Mechelen PV Proefbedrijf Pluimveehouderij PVI Provinciaal Veiligheidsinstituut PVM Provinciaal Vormingscentrum Malle SCP Sportcentrum Peerdsbos TPA Toerisme Provincie Antwerpen Vesta Campus Vesta ZM Zilvermuseum 8

Inhoudsopgave LIJST VAN TABELLEN 6 LIJST VAN GRAFIEKEN 7 AFKORTINGENLIJST PROVINCIALE ENTITEITEN 8 INHOUDSOPGAVE 9 1 INLEIDING 11 2 KLIMAATVERANDERING 12 2.1 Broeikasgassen en klimaatverandering 12 2.2 Klimaatverdragen 13 2.3 Genomen maatregelen en doelstellingen 14 3 BROEIKASGASINVENTARISATIE 16 4 RESULTATEN INTERPRETEREN 18 4.1 Veranderingen ten opzichte van het vorige broeikasgasrapport 19 5 AFBAKENING PROVINCIALE ORGANISATIE 21 6 AFBAKENING OPERATIONELE GRENZEN 25 7 METHODOLOGIE EN BEREKENING 27 7.1 Verbranden van brandstoffen 27 7.2 Landbouw 33 7.3 Biomassa 37 7.4 Elektriciteit 40 7.5 Dienstverplaatsingen 41 7.6 Woon-werkverkeer 44 8 BESPREKING TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT EN OPNAME 47 8.1 Stookinstallatie 52 8.2 Elektriciteit 52 8.3 Dienstverplaatsingen 53 8.4 Woon-werkverkeer 53 8.5 Machines en toestellen 54 8.6 Landbouwactiviteiten 54 8.7 Biomassa 54 9 BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN 55 10 FINANCIËLE ANALYSE 71 11 BELEIDSAANBEVELINGEN 74

10

BROEIKASGASRAPPORT 2012 1 Inleiding Het klimaat verandert en de broeikasgassen, uitgestoten door menselijke activiteiten, zijn hiervan de oorzaak. Over deze stelling bestaat een wetenschappelijke consensus. De provincie als organisatie stoot bij haar activiteiten ook broeikasgassen uit en draagt zo bij tot de verandering van het klimaat. Gezien de noodzaak van emissiereducties op alle domeinen, vervult de provincie Antwerpen haar voorbeeldfunctie door stappen te ondernemen om tegen 2020 haar broeikasgasuitstoot te neutraliseren (hierna vermeld als klimaatneutraal). De eerste stap hierin is het bepalen van de broeikasgasuitstoot in een inventaris, die de basis legt om de reductiedoelstellingen te stellen, engagementen aan te gaan en de vooruitgang te meten. In het eerste broeikasgasrapport van de provincie als organisatie werd de broeikasgasuitstoot van 2006 geïnventariseerd. Dit eerste rapport wordt gebruikt als de basis voor de verdere tweejaarlijkse broeikasgasrapporten, waarbij elk rapport stappen zet naar een vollediger en nauwkeuriger berekening van de broeikasgasuitstoot. In dit rapport wordt berekend hoe groot de provinciale broeikasgasuitstoot was in 2014. Er wordt een beeld geschetst van de totale uitstoot, maar ook van de CO 2 -opnames die gebeuren door de provinciale bossen en hoeveel uitstoot vermeden werd door productie van hernieuwbare energie. Hierbij worden de verschillende activiteiten geïdentificeerd met bespreking van hun bijdrage tot de uitstoot voor de afzonderlijke entiteiten en voor de gehele provinciale organisatie. In het tweede hoofdstuk worden eerst de waarnemingen, oorzaken en gevolgen van de klimaatverandering toegelicht. Vervolgens wordt ingegaan op de reductiedoelstellingen die vastgelegd werden om de klimaatverandering tegen te gaan. Het volgende hoofdstuk bespreekt de standaarden en richtlijnen over het inventariseren van broeikasgassen, waarop dit rapport zich baseert. Hoofdstuk 4 overloopt hoe de resultaten van dit broeikasgasrapport geïnterpreteerd moeten worden. Ook de verschillen met vorige broeikasgasrapporten worden besproken. In hoofdstuk 5 worden de provinciebedrijven, diensten en vzw s die tot de provinciale organisatie behoren afgebakend. Het hoofdstuk erna bespreekt de activiteiten waarvoor de broeikasgasemissies en opnames gerapporteerd worden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 de eigenlijke berekening van de broeikasgasemissies en -opnames toegelicht. Dit gebeurt door voor de verschillende activiteiten uiteen te zetten welke gegevens en emissiefactoren gebruikt worden en welke emissie of opname hieruit resulteert. Daarna wordt de totale broeikasgasuitstoot voor de gehele provinciale organisatie besproken en wordt het aandeel per broeikasgas en per activiteit toegelicht. Aansluitend wordt in hoofdstuk 9 de broeikasgasuitstoot van de activiteiten van de verschillende entiteiten naast elkaar gezet en besproken. 11

KLIMAATVERANDERING 2 Klimaatverandering 2.1 Broeikasgassen en klimaatverandering Op de aarde is er een natuurlijk broeikaseffect aanwezig. Het aardoppervlak wordt immers opgewarmd door de zonnestraling en zendt als gevolg hiervan infraroodstraling uit. Deze straling wordt geabsorbeerd door de broeikasgassen die in de atmosfeer aanwezig zijn. De voornaamste van deze gassen zijn waterdamp (H 2 O), koolstofdioxide (CO 2 ), methaan (CH 4 ) en lachgas (N 2 O). Broeikasgassen stralen een deel van de infraroodstraling terug waardoor de lagere atmosfeer en de aarde opgewarmd worden. Het natuurlijk broeikaseffect zorgt ervoor dat de temperatuur op aarde gemiddeld ongeveer 15 C bedraagt. Zonder dit effect zou de temperatuur op aarde -18 C zijn. De concentratie van deze broeikasgassen in de atmosfeer is het resultaat van verschillende dynamische processen en cycli die op elkaar ingrijpen. 2 Sinds het begin van de industriële revolutie in de tweede helft van de 18 e eeuw loopt onder invloed van de menselijke activiteiten de concentratie aan broeikasgassen in onze atmosfeer stelselmatig op. De voornaamste activiteiten zijn de verbranding van fossiele brandstoffen, veeteelt, afvalverwerking, industriële processen, ontbossing en productie van nieuwe chemische stoffen. Niet enkel zijn de gemeten broeikasgasconcentraties de hoogste in duizenden jaren, ook is de snelheid waarmee die concentraties toenemen nooit eerder vertoond. Zo ligt voor CO 2 het huidige tempo van de toename 200 maal hoger dan in de laatste 650.000 jaar, en is de gemiddelde aangroeisnelheid de laatste jaren nog verdubbeld vergeleken met 30 jaar geleden. Zelfs na 1990, het referentiejaar voor het Kyoto Protocol, nam het gezamenlijke opwarmende effect van de voornaamste broeikasgassen in onze atmosfeer nog toe met 22%. Deze verhoogde concentraties versterken het natuurlijk broeikaseffect en leiden tot een verhoging van de gemiddelde aardtemperatuur en een globale klimaatverandering. 2 In het vierde klimaatrapport van 2007 wordt door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC 3 ) bevestigd dat de klimaatopwarming een ondubbelzinnig feit is. Dit wordt afgeleid uit de vaststellingen van de toename van de gemiddelde lucht- en oceaantemperaturen, de wereldwijde afname van sneeuw en ijs en de stijging van het gemiddelde globale zeeniveau. Zo is de laatste honderd jaar de gemiddelde temperatuur op aarde gestegen met 0,74 C en is het gemiddelde zeeniveau in de twintigste eeuw met 17 cm gestegen. Het rapport stelt dat het merendeel van de waargenomen toename van de gemiddelde globale temperatuur sinds het midden van de 20 e eeuw hoogst waarschijnlijk te wijten is aan de waargenomen toename van antropogene broeikasgasconcentraties. Ook meldt het rapport dat de kans dat de geobserveerde opwarming van de aarde gedurende de laatste 50 jaar verklaard kan worden zonder externe (niet-natuurlijke) fenomenen kleiner is dan 5%. 4 Ondertussen verscheen het vijfde klimaatrapport van het IPCC, waarin al deze feiten werden bevestigd met nog grotere zekerheid en vaak ernstigere gevolgen voor het klimaat op aarde. Volgens ramingen van het IPCC zou de gemiddelde aardtemperatuur tegen 2100 met 1,8 à 4 C stijgen 5. Een dergelijke temperatuurstijging kan leiden tot een verschuiving van 2 MIRA Achtergronddocument 2006, Klimaatverandering. 3 Het IPCC is een onafhankelijk orgaan dat als opdracht heeft de wetenschappelijke kennis met betrekking tot klimaatverandering te evalueren. 4 Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change 2007. 5 Climate Change 2007: The Physical Science Base, Summary for Policymakers. 12

BROEIKASGASRAPPORT 2012 klimaatgordels en kan een zeer belangrijke invloed hebben op de frequentie en de ernst van extreme fenomenen in bepaalde regio s, zoals hittegolven en langdurige droogte. Woestijngebieden kunnen groter worden. De uitzetting van het zeewater en het (gedeeltelijk) smelten van de ijskappen op de polen zullen een stijging van de zeespiegel en een groter overstromingsgevaar in lager gelegen gebieden veroorzaken. Door de hogere temperaturen zullen ziekten zoals malaria en gele koorts zich over een groter deel van de wereld verspreiden. Een klimaatverandering zal bijgevolg een belangrijke en veelal onomkeerbare impact hebben op de ecosystemen, voedselvoorziening, waterbevoorrading en volksgezondheid. De impact zal bovendien ernstiger zijn in ontwikkelingslanden, die over minder mogelijkheden beschikken om zich aan te passen. 2 2.2 Klimaatverdragen 6 In 1992 werd als antwoord op de dreigende klimaatverandering in Rio de Janeiro het Klimaatverdrag ondertekend. Dit verdrag streeft naar een stabilisatie van de broeikasgasconcentratie in de atmosfeer op een niveau dat gevaarlijke antropogene interferentie met het klimaatsysteem voorkomt. Dit concentratieniveau moet bereikt worden binnen een termijn die de ecosystemen toelaat om zich aan te passen aan de klimaatverandering, de voedselvoorziening verzekert en de economische ontwikkeling op een duurzame manier laat voortgaan. Het Klimaatverdrag trad in voege op 21 maart 1994 en werd geratificeerd door 192 landen. Het was echter vrijblijvend en werd niet gevolgd door beleidsinitiatieven op nationaal niveau. 2,7 In het Kyoto Protocol van 1997 werden bindende doelstellingen vastgelegd voor de geïndustrialiseerde landen. Zij moeten in de jaren 2008-2012 hun gemiddelde broeikasgasemissie met minstens 5% verminderen ten opzichte van de uitstoot in 1990. De 6 broeikasgassen die onder het Protocol vallen zijn koolstofdioxide (CO 2 ), methaan (CH 4 ), lachgas (N 2 O), hydrofluorkoolwaterstoffen (HFC s), perfluorkoolwaterstoffen (PFC s) en zwavelhexafluoride (SF 6 ). Daarnaast werd voor elk deelnemend land een individuele doelstelling bepaald. Om de kost van het behalen van deze doelstelling te verminderen, werden door het Protocol verschillende flexibele implementatiemechanismen 8 in het leven geroepen. Het Protocol is op 16 februari 2005 in werking getreden, 19 dagen nadat het door 55% van de verdragspartners ondertekend werd en 55% van de emissies van de geïndustrialiseerde landen omvatte. 2,7 Tijdens de VN-conferentie in Bali van december 2007 werd een akkoord bereikt over de strategie voor de onderhandelingen over de emissiedoelstellingen voor de periode na het Kyoto Protocol. 7 Het Kopenhagen Akkoord (eind 2009) bevat een aantal positieve elementen, zoals de erkenning van de noodzaak om de temperatuursverhoging tot 2 C te beperken, en de engagementen voor financiering, maar heeft als voornaamste minpunt dat het gebaseerd is op een bottom-up -aanpak, die niet uitgaat van wat nodig is, maar van wat landen bereid zijn te doen. Bovendien biedt het geen garantie op een wettelijk bindend instrument, omdat het akkoord niet officieel bekrachtigd werd. Er werd enkel akte genomen van het akkoord. Eind 2010 vond een nieuwe conferentie plaats in Cancún. Het resultaat van de klimaattop in Cancún is evenwichtig en een voldoende groot aantal beslissingen werden genomen, die het pad effenen voor een algemeen en juridisch bindend kader voor klimaatacties na 6 Website van de federale dienst klimaatverandering (klimaat.be) 7 Website van het Klimaatverdrag (United Nations Framework Convention on Climate Change): http://unfccc.int. 8 De flexibele mechanismen zijn emissiehandel, joint implementation en het clean development mechanisme. 13

KLIMAATVERANDERING 2012. Het belangrijkste element van het maatregelenpakket is de erkenning dat de opwarming van het klimaat (in vergelijking met de pre-industriële temperatuur) beneden de 2 C moet blijven. In Durban is eind 2011 principieel de voortzetting van het Kyotoprotocol na 2012 goedgekeurd. Met de politieke beslissing om tijdens de klimaatconferentie in Doha (Qatar) volgend jaar formeel een tweede verbintenissenperiode onder het Kyotoprotocol te onderschrijven, wordt perspectief geboden op het vrijwaren van het regelgevend kader van Kyoto en werd de baan vrij gemaakt voor de aanvaarding van een onderhandelingstraject voor een globaal bindend akkoord voor alle landen. Met de goedkeuring van het Durban Platform for Enhanced Action werd formeel ingestemd met de onmiddellijke start van onderhandelingen over een globaal bindend akkoord dat van toepassing zal zijn op alle landen. Die onderhandelingen moeten eind 2015 afgerond zijn. Tegelijkertijd zal er werk van gemaakt worden om het ambitieniveau, dat momenteel niet toelaat de 2 C-doelstelling te halen, op te krikken. Het aanvaarden van dit routeplan lag bijzonder moeilijk voor China, de Verenigde Staten en India. Dankzij een grote coalitie tussen de EU en de meest kwetsbare ontwikkelingslanden (de minst ontwikkelde landen - waarvan vele in Afrika - en de kleine eilandstaten) slaagde men er niettemin in om dit onderhandelingstraject unaniem te laten aanvaarden. Het vervolgtraject van de onderhandelingen is te volgen op de federale website www.klimaat.be bij internationaal klimaatbeleid onder het thema klimaatconferenties. Van 30 november tot 11 december 2015 vond in Parijs voor de 21 ste maal de jaarlijkse klimaatconferentie plaats, the Conference of the Parties of the United Nations Framework Convention on Climate Change (COP 21). Voor het eerst werd een akkoord gedragen door alle 195 op de top aanwezige landen. In de eindtekst werd de doelstelling vermeld om de verdere opwarming te beperken tot ruim onder de 2 C, met streefdoel 1,5 C. Het principe van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid zou verwezenlijkt moeten worden door hogere matigingsdoelstellingen voor de rijke landen, door financiering van de armere landen door de rijkere en door overdracht van technologische kennis. Er werd financiering voor 100 miljard dollar beloofd. Voor de technische hulp en overdracht werden aanbevelingen gedaan en zal een orgaan opgericht worden dat de noden inventariseert. Door dit akkoord is het bindend dat elk land rapporteert volgens een gezamenlijke methodiek over de inspanningen die ze plannen te doen. Het akkoord is echter niet bindend over welke bijdrage elk land dient te leveren. De eigen beloftes van elk land zullen wel periodiek om de vijf jaar geëvalueerd worden. 2.3 Genomen maatregelen en doelstellingen De Europese Unie als geheel heeft zich in het Kyoto Protocol tot een reductie van 8% geëngageerd. Om die maatregelen in de praktijk te brengen heeft de Europese Commissie een aantal belangrijke, bindende richtlijnen uitgevaardigd met daarin o.a. het systeem van emissiehandel voor grote industriële bedrijven, een energieprestatienormering voor gebouwen en een energienorm voor koelkasten en diepvriezers. 2 De Raad van Europa heeft zich in maart 2007 geëngageerd om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 verder te reduceren tot minstens 20% van de uitstoot van 14

BROEIKASGASRAPPORT 2012 1990. Deze doelstelling wordt verhoogd tot 30% wanneer ook andere industrielanden zich tot bijkomende reducties engageren voor de post-kyoto periode. 9 België moet volgens het Kyoto Protocol in de periode 2008-2012 de gemiddelde jaarlijkse broeikasgasuitstoot reduceren met 7,5% tegenover de uitstoot in 1990 (voor CO 2, CH 4, N 2 O) of 1995 (voor HFK s, PFK s en SF 6 ). Over haar uitgestoten broeikasgassen moet België jaarlijks rapporteren door het indienen van een nationaal broeikasgasrapport bij het secretariaat van het Klimaatverdrag. In 2002 heeft de Federale Staat met de gewesten een samenwerkingsakkoord afgesloten over het opstellen, uitvoeren en opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren in het kader van het Klimaatverdrag en het Kyoto Protocol. Er werd overeengekomen dat het Vlaamse Gewest een emissiereductie van 5,2% moet realiseren tegenover 1990. Deze Kyotodoelstelling betreft een gemiddelde jaarlijkse uitstoot van 83,436 Mton CO 2 -equivalenten in de periode 2008-2012. In het Vlaamse milieubeleidsplan 10 is als doelstelling voor 2020 een reductie met 30% van de gemiddelde jaarlijkse broeikasgasuitstoot tegenover de uitstoot in 1990 opgenomen. 2 De Vlaamse uitstoot van broeikasgassen bedroeg in 2014 83 Mton CO 2 -equivalenten. Het relatieve aandeel van CO 2 in deze uitstoot bedroeg 81%, dit van CH 4 en N 2 O respectievelijk 7% en 6%. 11 Bijna de helft van de emissies is afkomstig van de industrie (25%) en het verkeer (22%). Daarna zijn de energiesector (21%) en de huishoudens (13%) de belangrijkste bronnen. Land- en tuinbouw en handel en diensten zijn verantwoordelijk voor 8% en 6% van de emissies. 12 9 Website van de Europese Commissie: http://ec.europa.eu. 10 MINA-plan 3+: 2008-2010. 11 Kernset milieudata MIRA-T bijgewerkt november 2011. Emissie van broeikasgassen in kton CO 2- equivalenten. Beschikbaar op http://www.milieurapport.be. 12 https://www.vmm.be/publicaties/lozingen-in-de-lucht-2000-2014. 15

BROEIKASGASINVENTARISATIE 3 Broeikasgasinventarisatie Een eerste stap in het beheren van broeikasgassen is het inventariseren van de uitstoot ervan. Het identificeren van emissiebronnen en emissies creëert de mogelijkheid om reductiedoelstellingen voorop te stellen, kosteneffectieve reductiemaatregelen te identificeren, een beleid uit te tekenen en vooruitgang te meten. Er bestaan verschillende gelijkaardige standaarden en richtlijnen voor het opstellen van broeikasgasinventarissen. Dit rapport baseert zich op de complementaire protocollen die ontwikkeld werden door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), het Greenhouse Gas Protocol Inititiative en de International Standards Organisation (ISO). Ze geven zowel richtlijnen voor het vastleggen van de grenzen van de inventaris als methodes om de emissies te berekenen op basis van activiteitgegevens en emissiefactoren. Hiermee willen ze de betrouwbaarheid en waarheidsgetrouwheid van de geïnventariseerde en gerapporteerde broeikasgasemissies verzekeren. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) werd in 1998 opgericht door de Wereld Meteorologische organisatie (WMO) en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP). Het is een onafhankelijk orgaan dat als opdracht heeft de wetenschappelijke kennis met betrekking tot klimaatverandering te evalueren. Het IPCC geeft in periodieke rapporten een stand van zaken van de kennis over de klimaatverandering. Het eerste wetenschappelijke eindverslag in 1990 vormde de basis voor het Klimaatverdrag. Het tweede wetenschappelijke rapport in 1995 verstrekte voldoende argumenten om in 1997 het Kyoto Protocol aan het Klimaatverdrag toe te voegen. 13 Het IPCC heeft richtlijnen uitgewerkt over de werkwijze die landen en regio's moeten volgen om jaarlijks hun emissies te berekenen en te rapporteren. Het Greenhouse Gas Protocol Initiative is een brede internationale coalitie van bedrijven, niet-gouvernementele organisaties, gouvernementele en intergouvernementele organisaties die opereren onder de vlag van het World Resource Institute (WRI) en de World Business Council on Sustainable Development (WBCSD). Dit samenwerkingsverband heeft een internationaal aanvaarde standaard 14 en handleiding ontwikkeld voor het inventariseren en rapporteren van broeikasgasemissies. Ze promoten het gebruik van deze standaard in bedrijven en andere organisaties en trachten zo de consistentie en transparantie van de broeikasgasinventarisatie en - rapportering te verhogen. De wereldwijde federatie van nationale standaardisatie organisaties ISO heeft in 2006 de norm ISO 14064-1 ontwikkeld voor het kwantificeren en rapporteren van broeikasgasemissies en -opnames. De norm heeft de sleutelconcepten, eisen en aanbevelingen van de standaard van het Greenhouse Gas Protocol Initiative overgenomen en verwijst ook naar deze standaard voor bijkomende richtlijnen over de toepassing van de concepten, eisen en aanbevelingen. De vijf hoofdprincipes die aan de basis liggen van deze richtlijnen zijn: 1. Relevantie: de broeikasgasbronnen, -sinks 15, -gegevens en -methodes die relevant zijn voor het bedrijf en de noden van de beoogde gebruikers moeten geselecteerd worden. 13 MIRA Achtergronddocument 2006: Klimaatverandering. 14 Greenhouse Gas Protocol Corporate Accounting and Reporting Standard (eerste versie in 2001, herziene versie in 2004). Website van het Greenhouse Gas Protocol Inititiative: http://www.ghgprotocol.org. 15 Een sink is het tegenovergestelde van een bron. In plaats van broeikasgassen te emitteren neemt het deze op. 16

BROEIKASGASRAPPORT 2012 2. Volledigheid: alle relevante broeikasgasemissies en -opnames moeten ingesloten worden. 3. Consistentie: een zinvolle vergelijking van broeikasgas gerelateerde informatie moet mogelijk gemaakt worden. 4. Nauwkeurigheid: de onzekerheden en systematische fouten moeten zo veel mogelijk gereduceerd worden. 5. Transparantie: voldoende geschikte broeikasgas gerelateerde informatie moet ontsloten worden, zodat de beoogde gebruikers met een redelijk vertrouwen beslissingen kunnen maken. 17

RESULTATEN INTERPRETEREN 4 Resultaten interpreteren Om de broeikasgasuitstoot van de provincie Antwerpen als organisatie te berekenen werden heel wat omzettingsfactoren gebruikt. Van de omzettingsfactoren afkomstig van het IPCC zijn de betrouwbaarheidsintervallen bekend. Van andere omzettingsfactoren: elektriciteit, vliegtuig en trein, hebben we deze gegevens niet en is het soms weinig transparant hoe ze bepaald zijn. Ook op die omzettingsfactoren zit een foutmarge. De door de provincie verzamelde basisgegevens zijn ook niet exact en hebben een betrouwbaarheidsinterval. Om een idee te krijgen van het betrouwbaarheidsinterval van de totale broeikasgasuitstoot, is doorgedreven statistiek nodig. Deze analyse werd niet uitgevoerd in dit rapport. Daarom dienen de gegevens en de vergelijkingen met vorige jaren met de nodige voorzichtigheid te worden opgevat. Het is eigen aan dit type berekeningen dat de uiteindelijke fout op het resultaat groot uitvalt. Omdat de provincie Antwerpen de doelstelling heeft om als organisatie klimaatneutraal te zijn tegen 2020 16 is de invloed van de foutmarge niet zo belangrijk. Een procentuele vergelijking met vorige jaren is niet mogelijk zonder doorgedreven statistiek. Daarom werd in dit rapport steeds gewerkt met absolute waarden wanneer er vergeleken is met vorige jaren. In de tekst van dit rapport zijn alle resultaten afgerond op 3 beduidende cijfers. Meer cijfers weergeven heeft omwille van de foutmarges op de basisgegevens en de omrekeningsfactoren geen zin. Berekeningen met afgeronde waarden uitvoeren zou echter extra fouten veroorzaken. In de tabellen van dit rapport zijn daarom wel de volledig berekende waarden weergegeven, zodat deze getallen geschikt zijn voor verdere berekeningen. Oorzaken van onnauwkeurigheid bij berekening van de broeikasgasuitstoot: Verbranding van brandstoffen gebeurt niet steeds op dezelfde wijze, waardoor vooral de CH 4 - en N 2 O-uitstoot wijzigt. Er is gewerkt met gemiddelde waarden. Opname van broeikasgassen gebeurt anders per type bos, plant, bodem, Voor de berekening is een gemiddelde omzettingsfactor gebruikt. Idem voor de uitstoot van dieren. De emissiefactoren voor dieren zijn gebaseerd op industriële omstandigheden. De emissiefactoren van elektriciteit variëren met het seizoen en het moment van de dag. Bij de dienstverplaatsingen werd voor het verbruik een gemiddelde waarde genomen, terwijl dit verschilt per type wagen. Ook het aandeel diesel- en benzinewagens moest berekend worden. Omzettingsfactoren van het IPCC werden op internationaal niveau bepaald. Specifiek voor België gelden andere randomstandigheden. Gegevens moesten soms afgeleid worden uit factuurgegevens, geschat worden of herleid worden naar een heel jaar. Niet voor alle entiteiten bestond er voor 2012 een nauwkeurig overzicht van de verschillende energiemeters. Het kan zijn dat er meters te veel/ te weinig werden meegerekend. Ten opzichte van 2010 is de nauwkeurigheid wel sterk verbeterd. Er waren geen gegevens over de hoeveelheid mest die rechtstreeks op de weilanden terechtkwam, waardoor verondersteld werd dat deze mest opgeslagen werd. 16 Milieubeleidsplan provincie Antwerpen (2008-2012) 18

BROEIKASGASRAPPORT 2012 Voor binnenlandse dienstverplaatsingen per trein werd een gemiddelde afstand per treinverplaatsing geschat. Voor buitenlandse dienstverplaatsingen per trein werd het afgelegde traject geschat. 4.1 Veranderingen ten opzichte van het vorige broeikasgasrapport Tabel 2: Overzichtstabel met veranderingen t.o.v. voorgaande broeikasgasrapporten. Berekende uitstoot en opname Treinreizen buitenland 2006 2008 2010 2012 2014 gepland 2016 Ondergrondse CO2-opslag bossen Nauwkeurigheid Woon-werkverkeer Manuele registraties Gegevens indexis zonder overzicht meters provincie Energieboekhouding Oppervlakte bos via kartering 2000 Oppervlakte bos via boswijzer 2010 Scope provincie Registratie propaan en butaan Politieschool (PSES) Diamantmuseum (DM) Cultuurhuis de Warande (DWAR) Campus Vesta (Vesta) Inovant Provinciaal Bibliotheekcentrum Vrieselhof Lozanagebouw Plantijn hogeschool Boom, Kronenburg, Lange Nieuwstraat, Meistraat Zilvermuseum Sterckxhof idem 2012, geen nieuwe gegevens Registratie jaarverbruik en in databank Overzicht energiemet ers nog niet helemaal op punt registratie via databank Berekening verfijnen Energieboekhouding 100% in orde Opgenomen bij PGRA Verandering scope De entiteiten Provinciaal Secretariaat voor Europese Structuurfondsen (PSES) en de provinciale wegen werden vanaf 2008 niet meer meegerekend. PSES is verhuisd naar het Provinciehuis en de provinciale wegen werden afgeschaft. Het aandeel van deze entiteiten bedroeg slechts een kleine fractie van de totale uitstoot in het broeikasgasrapport van 2006. 19

RESULTATEN INTERPRETEREN Vanaf 2010 werd de politieschool te Antwerpen niet meer meegerekend, omdat ze verplaatst werd naar campus Vesta. Na uitbreiding van deze school zal de uitstoot van campus Vesta stijgen. Het Diamantmuseum is in 2012 verhuisd. Omdat de uitstoot hierdoor dan wegvalt uit de scope, is ook in 2010 geen inspanning geleverd om de gegevens te vervolledigen. Het Diamantmuseum werd in 2010 uit de scope weggelaten. Verschillende entiteiten zijn uit de scope weggevallen wegens afstemming van de scope van het broeikasgasrapport op de scope van ISO14001, verhuis van diensten en verandering van de provinciale taken. Dit proces loopt verder in de volgende jaren. Worden niet meer meegerekend: Inovant, Provinciaal Bibliotheekcentrum Vrieselhof, Lozanagebouw, Plantijn Hogeschool Boom, Kronenburg, Lange Nieuwstraat en Meistraat, Zilvermuseum. Extra ten opzichte van 2006 De treinreizen naar het buitenland werden in kaart gebracht, waardoor de broeikasgasuitstoot van deze reizen meegerekend kon worden. Vanaf 2008 wordt ook rekening gehouden met de ondergrondse CO 2 -opslag van de bossen. De milieuaanspreekpunten registreerden verschillende gegevens veel grondiger dan in 2006: het verbruik van machines en toestellen, buitenlandse treinreizen, de oppervlakte bos,, waardoor de broeikasgasuitstoot nauwkeuriger berekend kon worden. Extra ten opzichte van 2008 Volgende entiteit wordt vanaf 2010 meegerekend voor de broeikasgasuitstoot van de provinciale organisatie: De Warande De energieboekhouding is in 2010 meer in detail opgemaakt doordat de energiemeters beter in kaart gebracht zijn per entiteit. Een aantal meters die in het verleden niet gekend waren zijn nu meegeteld. Dit heeft uiteraard zijn weerslag op de broeikasgasuitstoot van de stookinstallaties en het elektriciteitsverbruik. Extra ten opzichte van 2010 Aan de berekening werd een methodiek toegevoegd waarmee ook de opname van CO 2 door laanbomen, hagen en houtkanten berekend kan worden. Voorlopig gebeurde enkel een berekening voor de laanbomen bij PITS. Overige entiteiten dienen het aantal laanbomen en meter haag en houtkant nog in kaart te brengen. De uitstoot van woon-werkverkeer werd toegevoegd aan de inventaris. De berekeningsmethodiek van deze uitstoot zal verbeterd worden bij de broeikasgasinventaris van 2014. Extra ten opzichte van 2012 Verbeterde registratie van propaan en butaan via databank milieu- en energieprestaties. 20

BROEIKASGASRAPPORT 2012 5 Afbakening provinciale organisatie In dit rapport berekenen we de broeikasgasuitstoot van de provinciale diensten, provinciebedrijven en vzw s die deel uit maken van de provinciale organisatie zoals vastgesteld in de provinciale organisatiestructuur goedgekeurd door de Provincieraad op 26 april 2007. Om de totale emissie van de provinciale organisatie te bepalen, werd vertrokken van de emissies van provinciale entiteiten. Een entiteit staat ofwel organisatorisch en emissietechnisch op zichzelf ofwel horen haar delen organisatorisch en/of emissietechnisch samen. Een entiteit kan bestaan uit één gebouw, een deel van één gebouw of een groep van gebouwen (en/of delen van gebouwen). In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de 36 provinciale entiteiten. Verschillende provinciale diensten en/of vzw s bevinden zich in hetzelfde gebouw. Door de moeilijke verdeling van de broeikasgasemissies over deze diensten en vzw s werden deze gebouwen telkens als één geheel beschouwd. Het gaat over de volgende (deel)entiteiten, meer details in Tabel 3: - Coveliersgebouw/Huis van de Sport - Hooibeekhoeve - Kamp C - Lozanagebouw - Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen Rivierenhof - Provinciale Groendomeinen Regio Kempen - Hoge Mouw - Provinciehuis/ of nu het tijdelijke Provinciehuis Aan de Singel In sommige gevallen heeft een provinciale organisatie vestigingen op verschillende locaties. Deze vestigingen, die organisatorisch bij elkaar horen, werden geclusterd tot één entiteit. Dit is het geval voor: - Provinciaal Documentatiecentrum Atlas - Provinciaal Instituut Sint-Godelieve - Provinciale Groendomeinen Regio Kempen - Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen - Toerisme Provincie Antwerpen Waar het mogelijk is wordt in de uitstoot opgesplitst voor de gebouwen van Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen en Provinciaal Instituut Sint-Godelieve. Als externe organisaties een provinciaal gebouw volledig innamen, werd het energieverbruik van dit gebouw niet meegenomen in de emissieberekeningen. Het betreft de volgende gebouwen: - Gebouwen in concessie in het Rivierenhof en Vrieselhof (PRGRA), in het Vrijbroekpark (PGRM), in de Averegten (PGRK), in het Fotomuseum (FM), in de basis van Kamp C, in het Zilvermeer (PRZ) en in de Schorre (PRDS) - Gebouwen ingenomen door sportverenigingen in het Rivierenhof (PGRA) en de Schorre - Arrondissementscommissariaat - Sportpaleis - Technologiehuis - Museum Emile Verhaeren - Campus Blairon (deel) - Klooster Ploegstraat 21

AFBAKENING PROVINCIALE ORGANISATIE Wanneer een externe organisatie hetzelfde provinciaal gebouw deelde met een provinciale organisatie werd de broeikasgasuitstoot verdeeld volgens de verdeelsleutel voor energiekosten. De broeikasgasuitstoot van de externe organisatie werd niet meegerekend bij de provinciale broeikasgasuitstoot. - In het gebouw waar het PIH, zijn de Plantijn Hogeschool Campus Kronenburg en de VMM verantwoordelijk voor respectievelijk 41% en 13% van het energieverbruik. Indien een gebouw beheerd werd door de provincie, maar er geen verdeelsleutel voor energiekosten bestond, werd de uitstoot door het energieverbruik van een externe organisatie volledig meegenomen. Dit is het geval voor: - Kantoorruimte voor sportverenigingen in het Huis van de Sport - Cafetaria in het Zilvermuseum Sterckshof - Foyers in de Arenbergschouwburg - Atelier Vandersteen in het Suske en Wiske-Kindermuseum - MuHKA-media vzw en het museumcafé in het Fotomuseum - Rurant vzw en LCV vzw in de Hooibeekhoeve - In de Schorre: de conciërge, de cafetaria en Braxgata Wanneer een gebouw gehuurd werd voor de huisvesting van provinciale diensten werd de uitstoot ervan volledig in rekening gebracht. Voor gebouwen waarvan slechts een gedeelte gehuurd werd, werd enkel de uitstoot voor rekening van dit gedeelte meegeteld. Het gaat over de volgende (deel)entiteiten: - Provinciale Groendomeinen Regio Kempen Hertberg - Provinciaal Centrum voor Metabole Aandoeningen - Provinciaal Documentatiecentrum Atlas vestigingen Antwerpen en Turnhout - Modemuseum Enkele medewerkers van TPA krijgen gratis ruimte ter beschikking in een gebouw in Mechelen dat door het stadsbestuur van Mechelen wordt beheerd en gebruikt. De broeikasgasuitstoot als gevolg van de vestiging van deze medewerkers werd niet meegenomen in de berekeningen. PCVOA gebruikt voor het geven van opleidingen locaties. De leslocaties die buiten de provinciale infrastructuur vallen, werden niet in beschouwing genomen. 22

BROEIKASGASRAPPORT 2012 Tabel 3: Overzicht van de provinciale entiteiten Naam Deelentiteiten Inclusief Exclusief 23 Arboretum Kalmthout Arenbergschouwburg Provincie Antwerpen Arenbergschouwburg Huisvesting concessies: foyers Open Lucht Theater Rivierenhof Coveliersgebouw/Huis van de Sport APB sport Congrescentrum Huisvesting sportverenigingen Centrum voor Leerlingenbegeleiding Provincie Antwerpen De Warande Bernarduscentrum Fotomuseum Provincie Antwerpen Huisvesting concessies: Restaurant, MuHKA-media vzw Hooibeekhoeve Huisvesting Rurant vzw en LCV vzw Havencentrum Kamp C Bosgroep Zuiderkempen Kasteel d Ursel Lozanagebouw Diensten van de Vlaamse Overheid Modemuseum Provincie Antwerpen Provinciaal Centrum voor Opsporing van Metabole Aandoeningen Provinciaal Documentatiecentrum Atlas Vestiging Antwerpen Vestiging Turnhout Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen Hof Van Leysen Kesselse Heide Kinderboerderij Pulhof Schranshoeve Vrieselhof (inclusief vroeger provinciaal Concessie: Remise bibliotheekcentrum) Rivierenhof Bosgroep Antwerpen Noord Concessie: Wimel Bosgroep Antwerpen Zuid Sportverenigingen Monumentenwacht Provinciale Groendomeinen Regio Kempen Provinciale Groendomeinen Regio Mechelen Averegten Hertberg Hoge Mouw Prinsenpark Broek De Naeyer Neteland Vrijbroekpark Bosgroep Kempische Heuvelrug Bosgroep Noorderkempen Concessies: Vrijbroekhof en Tennischalet Sportvereniging: Hockey

AFBAKENING PROVINCIALE ORGANISATIE Naam Deelentiteiten Inclusief Exclusief Provinciehuis Provinciaal Instituut voor Hygiëne Provinciaal Instituut voor Milieu-educatie Provinciaal Instituut Sint-Godelieve Provinciale Technische Scholen Mechelen Provinciehuis Aan de Singel (tijdelijk) Infrastructuur Dienst Waterbeleid Provinciehuis Campus Brialmont Campus Jordaens Campus Turnhoutsebaan PTS Mechelen Proefbedrijf Sint-Katelijne-Waver Provinciaal Secretariaat Europese Structuurfondsen Diensten van de Vlaamse en Federale Overheid Vlaamse Milieu Maatschappij Provinciaal Instituut voor Technisch Onderwijs 2 conciërgewoningen Stabroek Provinciaal Instituut PIVA Provinciaal Recreatiedomein De Schorre Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer Provinciaal Sport- en Recreatiedomein de Nekker Provinciaal Suske en Wiske Kindermuseum Huisvesting Atelier Vandersteen (gas) Huisvesting Atelier Vandersteen (elektriciteit) Provinciale Technische Scholen Boom Proefbedrijf Veehouderij Provinciaal Veiligheidsinstituut Provinciaal Vormingscentrum Malle Sportcentrum Peerdsbos Toerisme Provincie Antwerpen Antwerpen K. Elisabethlei Antwerpen Oomsstraat TPA Mechelen Turnhout Vesta 24

BROEIKASGASRAPPORT 2012 6 Afbakening operationele grenzen De totale provinciale broeikasgasuitstoot werd berekend voor het jaar 2014 en vergeleken met de broeikasgasuitstoot van de voorbije jaren. Alle broeikasgasemissies die voortkwamen uit de activiteiten van de provinciale dienst(en) gevestigd in een entiteit, werden verrekend in de uitstoot van deze entiteit. De broeikasgassen die door de provinciale werknemers buiten de werkuren werden geëmitteerd, werden niet in rekening gebracht. Er werd ook geen rekening gehouden met activiteiten die door derden zijn uitgevoerd, zoals afvalwaterbehandeling, afvalverwerking, onderhoud van gebouwen en toestellen. Broeikasgassen die vrijkwamen bij de ontginning of productie van brandstoffen of producten werden evenmin in rekening gebracht. De emissies die voortkwamen uit beslissingen van de provinciale overheid, maar die niet reflecteerden in de eigen werking, zoals het vergunnen van een petrochemisch bedrijf of het goedkeuren van een ruimtelijk uitvoeringsplan voor een bedrijventerrein, werden buiten beschouwing gelaten. Ten slotte werd ook de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door het bezoek van een derde aan een provinciale entiteit niet verrekend. De broeikasgasuitstoot wordt bepaald voor: Verbranding van brandstoffen Stookinstallatie Dienstverplaatsingen met (dienst)voertuigen in eigendom provincie met eigen wagen (km) met de trein in het binnenland(niet per entiteit beschikbaar) in het buitenland met het vliegtuig met de trein Woon- werkverkeer (campagne in 2016 om dit eenduidig te maken) Machines en toestellen (inclusief generator, tractor, boot,...) Landbouw Dieren Mestbeheer Mestgebruik Biomassa Elektriciteit Daarnaast bepalen we de opname van broeikasgassen voor: Biomassa Bossen Laanbomen (nog te vervolledigen) Hagen en houtkanten (nog te vervolledigen) Ook de productie van hernieuwbare energie gekoppeld aan provinciale entiteiten wordt bepaald: Hernieuwbare energie Zonneboiler Photovoltaïsche Panelen Windenergie De uitstoot van de dienstverplaatsingen met het privé-voertuig en vliegtuig werden per entiteit becijferd. Sinds 2008 worden ook de dienstreizen naar het buitenland met de trein per entiteit berekend. De uitstoot voor de dienstverplaatsingen met de trein in het 25

AFBAKENING OPERATIONELE GRENZEN binnenland werd enkel voor de gehele organisatie berekend. Wegens een gebrek aan gegevens werden bus- en tramreizen niet in rekening gebracht. De uitstoot van het woon-werkverkeer werd, hoewel de methodiek nog verbeterd moet worden, vanaf 2012 mee in de provinciale uitstoot opgenomen. Ook de opname door laanbomen en hagen en houtkanten werd toen meegenomen in deze broeikasgasinventaris. De gegevensverzameling hiervoor wordt nog op punt gesteld. De opnames van de bossen van vzw Kempens Landschap werd niet verrekend in de totale provinciale uitstoot. Voor de beschouwde activiteiten werd de uitstoot van de Kyotogassen koolstofdioxide (CO 2 ), methaan (CH 4 ) en lachgas (N 2 O) berekend evenals de opname van CO 2. Onder het Kyoto Protocol vallen nog 3 andere (groepen) broeikasgassen, namelijk de fluorgassen (HFK s, PFK s en SF 6 ) 17. Deze worden voornamelijk als koelmiddel gebruikt, ter vervanging van CFK s die een negatief effect op de ozonlaag hebben. Een lek van een airco- of koelinstallatie resulteert zo in een emissie van broeikasgassen. Door het ontbreken van betrouwbare gegevens over deze accidentele emissies van fluorgassen en het kleine aandeel 18 in de totale broeikasgasuitstoot werd de uitstoot van deze gassen niet becijferd. De uitstoot van broeikasgassen die niet in het Kyoto Protocol vervat zitten zoals CFK s en NO X werd evenmin in rekening gebracht. 17 Fluorkoolwaterstoffen (HFK s), perfluorkoolwaterstoffen (PFK s), zwavelhexafluoride (SF6). 18 In 2005 bedroeg het aandeel van de fluorgassen in de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot 1,4%. MIRA Achtergronddocument 2006, Klimaatverandering. 26

BROEIKASGASRAPPORT 2012 7 Methodologie en berekening Voor de berekeningen van de broeikasgasemissies waren geen rechtstreekse meetgegevens voor handen. Er werd gebruik gemaakt van activiteitgegevens (verbruiken, afstanden, kosten, etc.) die met emissiefactoren werden omgezet naar een broeikasgasuitstoot. Hieronder worden voor de verschillende (sub)groepen van broeikasgasemissies en opnames de activiteitgegevens en emissiefactoren besproken. Om de broeikasgasemissies in één getal te kunnen uitdrukken, werd gewerkt met CO 2 - equivalenten. Aan de hand van de Global Warming Potential (GWP) is het mogelijk om de bijdrage van de verschillende broeikasgassen aan het broeikaseffect ten opzichte van elkaar te wegen. De GWP van een gas drukt het relatieve vermogen voor opwarming van het klimaat van dat gas uit tegenover CO 2, gemeten binnen een bepaalde tijdspanne. Door de reële emissie van een gas te vermenigvuldigen met zijn GWP kan men de emissie van dat broeikasgas uitdrukken als een CO 2 -equivalentenuivalente emissie (CO 2 - equivalenten). De GWP van een gas is afhankelijk van: - de mate waarin het gas infrarode straling absorbeert of uitstraalt; - de atmosferische verblijftijd; - de tijdspanne waarover het effect berekend wordt; - het effect van eventuele reactieproducten van het gas in de atmosfeer (indirecte GWP). Zoals in de nationale broeikasgasinventarissen werd er gebruik gemaakt van de directe GWP s voor een tijdspanne van 100 jaar. Tabel 4 worden de atmosferische verblijftijd en directe GWP voor een tijdspanne van 100 jaar weergegeven voor de beschouwde broeikasgassen, zoals bepaald in IPCC rapport 2013 AR5 p714. Tabel 4: Verblijftijd in de atmosfeer en de directe Global Warming Potential van de voornaamste broeikasgassen 19 Broeikasgas Atmosferische verblijftijd (jaar) Directe GWP - 100 Koolstofdioxide (CO 2) 5 à 200 1 Methaan 20 (CH 4) 12 34 Lachgas (N 2O) 114 298 In de broeikasgasrapporten 2006, 2008 en 2010 werd het GWP zoals bepaald in het IPCC rapport 2007 AR4 gebruikt. Toen werd nog aangenomen dat de GWP van methaan 25 bedroeg. Vanaf het broeikasgasrapport 2012 geven we de impact van methaan een zwaardere weging, namelijk 34. 7.1 Verbranden van brandstoffen Bij het verbranden van een brandstof gebeurt er een snelle oxidatie, waarbij thermische energie maar ook broeikasgassen vrijkomen. Voor het berekenen van de emissie bij 19 IPCC Fourth Assessment Report, Working Group 1 Report The Physical Science Basis. 20 De GWP van CH 4 omvat eveneens de indirecte bijdragen van ozon en stratosferische waterdamp. 27

METHODOLOGIE EN BEREKENING verbranding werd enkel de directe uitstoot van broeikasgassen tijdens het verbrandingsproces in beschouwing genomen. 21 De broeikasgasemissies bij de verbranding van brandstoffen werden onderverdeeld in 4 grote groepen: Stookinstallatie Dienstverplaatsingen met (Dienst)voertuigen in eigendom provincie met eigen wagen (km) met de trein in het binnenland (niet per entiteit beschikbaar) in het buitenland met vliegtuig en trein Woon- werkverkeer Machines en toestellen (inclusief generator, tractor, boot,...) Bij de machines en toestellen werden voor 2-takt en 4-takt benzinemotoren aparte emissieberekeningen uitgevoerd. De gegevens over de verbruikte hoeveelheden brandstof zijn van verschillende oorsprong naargelang de entiteit en het type brandstof. De emissiefactoren die gebruikt werden zijn afkomstig uit de richtlijnen voor het opstellen van nationale broeikasgasinventarissen, namelijk de 2006 IPCC Richtlijnen 22. In Tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de emissiefactoren voor de verschillende brandstoffen. Deze emissiefactoren worden uitgedrukt in kg/tj 23 en zijn gebaseerd op de netto calorische waarde 24 van de brandstof. Met behulp van deze netto calorische waarde en de dichtheid werden de emissiefactoren uit de richtlijnen omgezet in emissiefactoren die compatibel zijn met de aangeleverde activiteitgegevens. De CO 2 -uitstoot bij verbranding is enkel afhankelijk van de brandstofkarakteristieken. De CH 4 - en N 2 O-uitstoot hangen ook af van de verbrandingstechnologie en omstandigheden, onderhoud, gebruik, zuiveringstechnologie en omgevingsomstandigheden. Door deze complexiteit is het moeilijker om CH 4 - en N 2 O- emissies nauwkeurig in te schatten en zijn de emissiefactoren voor CH 4 en N 2 O minder nauwkeurig dan deze voor CO 2. De emissiefactoren voor CO 2 reflecteren het koolstofgehalte van de brandstof. Gedurende het verbrandingsproces wordt het merendeel van de brandstof onmiddellijk uitgestoten als CO 2. Er vormen zich echter ook andere gassen zoals CO, CH 4 en NMVOS 25 die uiteindelijk omgezet worden in CO 2 in de atmosfeer. Omdat deze andere gassen maar kleine hoeveelheden koolstof bevatten vergeleken met CO 2, is het nauwkeuriger om de emissiefactor voor CO 2 te baseren op het totale koolstofgehalte van de brandstof. Er werd bovendien verondersteld dat de brandstof volledig geoxideerd werd. Dit houdt in dat de fractie koolstof die achterblijft in as, roet of partikels verwaarloosd werd. 21 De uitstoot die vrijkomt bij winning, raffinage, transport en verdeling van de brandstof, noch de uitstoot die vrijkomt bij productie en onderhoud van het toestel, voertuig en weginfrastructuur werden in rekening gebracht 22 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. 23 TJ = TeraJoule = 1000 GigaJoule = 10 6 MegaJoule = 10 9 KiloJoule = 10 12 Joule. 24 Netto calorische waarde is een maatstaf voor de hoeveelheid warmte die vrijkomt bij de verbranding van de brandstof, waarbij aangenomen wordt dat het water in het verbrandingsgas damp blijft en dat de warmte in de waterdamp niet vrijgegeven wordt. Ze wordt uitgedrukt in MJ/kg. 25 Niet-Methaan Vluchtige Organische Stoffen. 28

BROEIKASGASRAPPORT 2012 Tabel 5: Emissiefactoren voor de verschillende brandstoffen Brandstof (verbruikseenhei d x) Aardgas (Kwh) Benzine on-road (l) Benzine off-road 2-takt Benzine off-road 4-takt Diesel on-road (l) Diesel off-road (l) Hout (m³) Kookpuntbenzine (l) Petroleum (l) Propaan (kg) Stookolie (l) Energie-inhoud [MJ/x] Conversiefactor CO 2 [kg CO 2/TJ] Conversiefactor CO 2 [g CO 2/x] Conversiefactor CH 4 [kg CH 4/TJ] Conversiefactor CH 4 [g CH 4/x] 3,6 56.100 26 202 5 27 0,0 0,1 Conversiefactor N 2O [kg N 2O/TJ] Fout! Bladwijzer niet Conversiefactor N 2O [g N 2O/x] 0,0 32,8 28 69.300 26 2.271,7 29 29 1,0 5,6 29 0,2 32,8 28 69.300 2.271,7 166,3 30 5,5 0,4 30 0,0 32,8 28 69.300 2.271,7 100 30 3,3 2 30 0,1 36,6 31 74.100 26 2.708,4 3,9 29 0,1 3,9 29 0,1 36,6 31 74.100 2.708,4 4,2 30 0,2 28,6 30 1,0 7,0 32 112.000 26 786,2 300 33 2,1 4 33 0,0 28,1 34 73.300 26 2.062,7 Fout! Bladwijzer 10 niet 35,0 35 71.900 26 2.519,4 Fout! Bladwijzer 10 niet 38,7 36 44.400 26 1.718,3 Fout! Bladwijzer niet 5 gedef 36,6 37 74.100 26 2.708,4 Fout! Bladwijzer 10 niet Fout! Bladwijzer 0,3 0,6 niet Fout! Bladwijzer 0,4 0,6 niet Fout! Bladwijzer 0,2 0,1 niet Fout! Bladwijzer 0,4 0,6 niet 0,0 0,0 0,0 0,0 26 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories (GNGGI) - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.4. 27 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 2 Stationary Combustion - Table 2.4 - commercial/institutional & residential/agriculture. 28 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - motor gasoline bij een dichtheid van 0,74 kg/l (WRI/WBCSD calculation tool for direct emissions from stationairy combustion). 29 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 3 Mobile Combustion - Table 3.2.2 - Rekenkundig gemiddelde van uncontrolled en oxidation catalyst. 30 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 3 Mobile Combustion - Table 3.3.1 - Rekenkundig gemiddelde van agriculture, forestry en household. 31 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - diesel oil bij een dichtheid van 0,85 kg/l ( Handleiding Monitoringplan 2008-2012 Deel II: Operationeel Deel op website van department leefmilieu, natuur en energie: http://www.lne.be/themas/klimaatverandering/co2-emissiehandel). 32 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - wood bij een dichtheid van 0,45 kg/m 3 (gemiddelde van de dichtheden in 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land - Table 4.14). 33 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 2 Stationary Combustion - Table 2.4 - commercial/institutional & residential/agriculture 34 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - white spirit bij een dichtheid van 0,70 kg/l bij 15 C (gegevens Campus Vesta). 35 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - other kerosene bij een dichtheid van 0,8 kg/l (WRI/WBCSD calculation tool for direct emissions from stationary combustion). 36 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - gas works gas. 37 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - diesel oil bij een gemiddelde dichtheid van 0,85 kg/l (bron: http://www.informazout.be) 29

METHODOLOGIE EN BEREKENING 7.1.1 Aardgas Op enkele uitzonderingen na beschikken de meeste (deel)entiteiten over een aardgasaansluiting. Aardgas wordt gebruikt door stationaire toepassingen zoals verwarmingsinstallaties, boilers en gasvuren. De verbruiksgegevens zijn afkomstig van de energieboekhouding (Comeet) of eigen meteropnames door de milieuaanspreekpunten. In totaal werd door alle entiteiten samen 27,7 GWh aardgas verbruikt; 6,2 GWh minder dan in 2012. Dit komt overeen met een uitstoot van 5.612 ton CO 2 -equivalenten. Dit is 1.258 ton minder dan in 2012. 7.1.2 Benzine voor voertuigen Weinig provinciale voertuigen die zich op de openbare weg begeven, verbruiken benzine. In 2012 gebruikten enkel het Provinciehuis aan de Singel, provinciaal Instituut Sint- Godelieve Brialmontlei en Provinciaal Recreatiedomein De Schorre dergelijke voertuigen. In totaal werd er 8.201 liter benzine verbruikt, meer dan 5000 l meer dan in 2012, en werd hierbij 19,3 ton CO 2 -equivalenten geëmitteerd, meer dan het dubbele dan in 2012. 7.1.3 Benzine 2-takt Vele machines en toestellen die op het domein van een entiteit gebruikt worden, hebben een 2-takt of 4-takt benzinemotor. Voorbeelden van toepassingen met een 2-takt benzinemotor zijn kettingzagen, bosmaaiers, bladblazers, bladruimers, heggenscharen, grasmaaiers en motorboten. Een dergelijke motor stoot 5,5 keer meer methaan uit dan een benzinemotor van een personenwagen. Naargelang deze toepassingen bestemd zijn voor landbouw, bosbouw of huishoudelijk gebruik bestaan er verschillende emissiefactoren. In dit rapport werd gebruik gemaakt van het gemiddelde van deze emissiefactoren. In een 2-takt motor wordt 2-takt olie toegevoegd aan de brandstof om de motor te smeren. Deze toevoeging werd niet meegerekend in de broeikasgasuitstoot tenzij het smeermiddel al voorgemengd was in de aangekochte 2-takt benzine. Het effect op de broeikasgasuitstoot van het al dan niet meerekenen van de bijmenging is immers kleiner dan 1%. Voor het merendeel van de entiteiten zijn de verbruiksgegevens afkomstig van de aangekochte hoeveelheden vermeld op facturen of bestelbonnen. In sommige entiteiten was het niet duidelijk welk aandeel van de aangekochte benzine voor 2-takt of 4-takt motoren bestemd was en werd dit geschat. Er werd 16.308 liter benzine verbruikt in 2-takt motoren. Dit zorgde voor een broeikasgasuitstoot van 40 ton CO 2 -equivalenten, meer dan het dubbele van wat in kaart gebracht werd in 2012. Eind 2014 startte de registratie van energie- en milieuprestaties van provinciale entiteiten in een databank. Door deze methodiek werd het eenvoudiger om gegevens als de hoeveelheid 2-takt benzine voor machines en toestellen te registreren. Dit leidt hier en daar tot een verhoging van de geregistreerde uitstoot. 7.1.4 Benzine 4-takt Toepassingen met een 4-takt motor die op het domein gebruikt worden, stoten gemiddeld 3,5 keer zo veel methaan uit als een de benzinemotor van een 30

BROEIKASGASRAPPORT 2012 personenwagen. Voorbeelden van dergelijke toepassingen zijn houthakselaars, stroomgroepen en grasmachines. De verbruiksgegevens van deze 4-taktmotoren zijn voor de meeste entiteiten afkomstig van de aangekochte hoeveelheden vermeld op facturen of bestelbonnen. Indien enkel de kostprijs van de aangekochte benzine teruggevonden werd, werd dit bedrag omgerekend naar het verbruik in liter. 38 In totaal werd er 3.523 liter benzine verbruikt door 4-takt toepassingen, 1.053 l meer dan in 2012. Dit komt overeen met een broeikasgasemissie van 8,5 ton CO 2 - equivalenten. 7.1.5 Diesel voor voertuigen Bijna het volledige provinciale wagenpark rijdt op diesel. Het betreft hier personenwagens, bestelwagens, bussen, enz. Bij dit wagenpark worden ook de leasingwagens gerekend. De verbruiksgegevens zijn meestal afkomstig van aankoopbewijzen of van een registratiesysteem aan de verdeelinstallatie of in elk voertuig. Indien enkel de kostprijs van de aangekochte diesel teruggevonden werd, werd dit omgerekend naar het verbruik in liter. 39 Het verbruik van de wagens die tankten aan de verdeelinstallatie van de autodienst, werd toegekend aan de entiteit waar de voertuigen toe behoorden. In totaal werd er 148.700 liter diesel verbruikt door voertuigen die zich op de openbare weg begeven, een daling met bijna 40.000 l ten opzichte van 2012. Dit staat voor een broeikasgasuitstoot van 410 ton CO 2 -equivalenten, 102 ton minder dan in 2012. Deze daling is te wijten aan de overschakeling op andere typevoertuigen en de verandering in scope in 2014, maar ook aan onvolledige gegevens bij bijvoorbeeld Campus Vesta. De methodologie van de berekening van de uitstoot door dienstverplaatsingen met andere dan dienstvoertuigen wordt beschreven in punt 7.5 Dienstverplaatsingen op pagina 41. 7.1.6 Diesel in machines en toestellen Machines en toestellen die werken op diesel hebben gemiddeld een N 2 O-uitstoot die 7 keer zo hoog ligt als deze van een dieselvoertuig. Het betreft toepassingen zoals tractoren, werktuigen, hogedrukreinigers, rupskranen, zitmaaiers en freesmachines. Daarnaast beschikken vijf entiteiten over een noodgenerator op diesel. Het verbruik van diesel werd in de entiteiten bijgehouden via een registratiesysteem of werd achterhaald via facturen of bestelbonnen. Deze toepassingen hebben in 2014 70.540 liter diesel verbruikt (6.540 liter meer dan in 2012) en 213 ton CO 2 -equivalenten geëmitteerd, iets meer dan in 2012. 7.1.7 Hout Hout wordt als brandstof in houtpelletkachels gebruikt in Arboretum Kalmthout en Kamp C. Ook verbranding van biomassa, besproken in punt 7.3.3, is opgenomen bij deze uitstoot. De chemische samenstelling en het fundamentele verbrandingsproces zijn gelijkaardig voor hout en fossiele brandstoffen. De oorsprong van de koolstof in beide types brandstof is echter verschillend. Koolstof in biomassa is immers recent opgebouwd in levende weefsels en heeft geen millennia in geologische formaties opgeslagen gezeten. 38 De gemiddelde prijs voor benzine 95 oct in 2006 was 1,291 EUR/liter. Website Federale Overheidsdienst Economie: http://mineco.fgov.be. 39 De gemiddelde prijs voor diesel in 2011 was 1,4 EUR/liter. Website Federale Overheid: http://fiscus.fgov.be/interfaoifnl/vragen/gemiddeldebrandstofprijzen/index.htm 31

METHODOLOGIE EN BEREKENING De hoeveelheden hout die verbrand werden in de entiteiten zijn gebaseerd op schattingen van werknemers ter plaatse. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende dichtheden van houtsoorten. Er werd aangenomen dat hout een gemiddelde dichtheid 40 van 0,45 ton droge stof/m 3 heeft. Soms werd de hoeveelheid hout in stères doorgegeven. Hierbij werd aangenomen dat 1 stère gelijk is aan 0,65 m³ hout. Er werd 42,9 m³ hout verbrand in 2012, waarvan 8,9 m³ in een houtpelletkachel. Dit komt overeen met een uitstoot van 35 kg CO 2 -equivalenten. 7.1.8 Kookpuntbenzine In Campus Vesta wordt kookpuntbenzine, ook gekend als wasbenzine of white spirit, gebruikt voor het stoken van oefenobjecten bij blusoefeningen. De verbruikte hoeveelheid werd afgeleid van de aankoopfactuur. In totaal werd 24.200 liter verbruikt. Dit zorgde voor een broeikasgasemissie van 50,13 ton CO 2 -equivalenten, bijna 200 ton minder dan in 2012. 7.1.9 Petroleum In de Schorre werd zwavelarme petroleum gebruikt in 2010. In 2012 en 2014 werden er geen gebruik geregistreerd. 7.1.10 Propaan In het Zilvermuseum en de provinciale Groendomeinen Regio Mechelen werd propaan gebruikt in toepassingen zoals respectievelijk propaanbranders, gasverwarmers en onkruidverdelgers. In 2012 werd geen verbruik vastgesteld. Registratie van propaan- en butaangasflessen zal in 2015 verbeterd worden. In Campus Vesta staan 3 propaantanks (3000, 5000, 9000 l). Het verbruik van deze tanks werden vanaf het broeikasgasrapport 2012 mee in kaart gebracht. Het verbruik bedroeg 13.600 kg propaangas, wat overeenkomt met een uitstoot van 23,5 ton CO 2 - equivalenten. In 2014 werd dit verbruik niet in kaart gebracht. 7.1.11 Stookolie Hoewel de meeste stookinstallaties van de provincie aardgas als brandstof gebruiken, zijn er nog enkele die werken op stookolie. Ook zijn er noodgeneratoren waarvoor stookolieverbruik wordt geregistreerd. De entiteiten met stookolieverbruik zijn Provinciaal Documentatiecentrum Atlas, Hooibeekhoeve, Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen, Provinciale Groendomeinen Regio Kempen en campus Vesta. De verbruiksgegevens voor de stookinstallaties zijn meestal afkomstig van aankoopbewijzen. Het kleine verbruik van de verschillende noodgeneratoren werd geschat. In totaal werd er 18.928 liter stookolie verbruikt en 51,6 ton CO 2 -equivalenten geëmitteerd, meer dan 1000 ton minder dan in 2012 doordat de verwarmingsinstallatie op stookolie van het provinciehuis niet meer gebruikt wordt. 40 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land Table 4.14 Basic Wood Density of selected temperate and boreal tree taxa - gemiddelde. 32

BROEIKASGASRAPPORT 2012 7.1.12 CNG voor voertuigen In totaal werd er 17,63 kg CNG (Compressed Natural Gas) verbruikt door voertuigen in eigendom van de provincie die zich op de openbare weg begeven. Dit staat voor een broeikasgasuitstoot van 53,1 kg CO 2 -equivalenten. De methodologie van de berekening van de uitstoot door dienstverplaatsingen met andere dan dienstvoertuigen wordt beschreven in punt 7.5 Dienstverplaatsingen op pagina 41. 7.2 Landbouw In de landbouw zijn de voornaamste broeikasgasemissies het gevolg van de uitstoot van methaan (CH 4 ) en lachgas (N 2 O). Lachgas wordt hoofdzakelijk geëmitteerd als een bijproduct van nitrificatie en denitrificatie van meststoffen, terwijl methaan geëmitteerd wordt door het verteringsproces van vee en bij mestopslag onder anaerobe omstandigheden. 41 De berekeningen worden onderverdeeld volgens: Dieren Mestbeheer Mestgebruik 7.2.1 Dieren Methaan wordt in herbivoren geproduceerd als een nevenproduct van het verteringsproces. Hierbij worden koolhydraten door micro-organismen afgebroken tot kleine moleculen, die in de bloedstroom kunnen geabsorbeerd worden. De hoeveelheid methaan die vrijkomt, hangt af van het type verteringskanaal, de leeftijd en het gewicht van het dier en van de kwaliteit en de kwantiteit van het voeder. Herkauwende dieren zijn grote bronnen van methaan, terwijl gemiddelde hoeveelheden methaan geproduceerd worden door niet-herkauwende dieren, zoals paarden en varkens. 42 Het aantal dieren dat aanwezig was, werd bepaald aan de hand van de veestapelgegevens waarop de Mestbank 43 de mestheffing voor 2012 gebaseerd heeft. Daarnaast werden ook dieren meegeteld die niet mestaangifteplichtig zijn 44. In Tabel 6 wordt een overzicht gegeven van het gemiddelde aantal aanwezige dieren in 2012 41 De veranderende hoeveelheid opgeslagen koolstof in akkerland en grasland werd niet in beschouwing genomen. Evenmin werd de N 2O-emissie door omzetting van stikstof in gewasresten of door het verlies van bodem organisch materiaal door ander landgebruik of -beheer meegerekend. De indirecte N 2O-emissie ten gevolge van vluchtige stikstofverliezen in de vorm van ammoniak en NO x werd ook niet in beschouwing genomen 42 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 10 Emissions from Livestock and Manure Management 10.3 Methane emissions from enteric fermentation. 43 Vlaamse Landmaatschappij, Afdeling Mestbank. 44 Mestaangifte bij de mestbank is verplicht vanaf 300 kg P 2O 5, 30 are groeimedium of 2 ha grond in gebruik. 33

METHODOLOGIE EN BEREKENING Tabel 6: Gemiddeld aantal dieren per diersoort en per entiteit Diersoort AK HH PGRA PGRK PITS PTSM PV Totaal Melkvee 0 119 0 0 65 0 0 184 Vee 0 0 3 0 6 0 0 9 Schapen 0 0 5 76 58 0 0 139 Geiten 0 0 15 0 2 0 0 17 Paarden 0 0 6 0 8 0 0 14 Marktvarkens 0 0 2 0 0 2 0 4 Broedvarkens 0 0 0 0 0 0 0 0 Leghennen 3 0 12 0 97 15 16.716 16.843 Braadkippen 0 0 0 0 0 0 9.881 9.881 Konijnen 0 0 6 0 45 6 0 57 De entiteiten Hooibeekhoeve (HH), PITO Stabroek (PITS), de Kinderboerderij (PGRA) en de provinciale groendomeinen regio Kempen (PGRK) bezitten methaan emitterende dieren. In Tabel 7 worden de emissiefactoren 45 weergegeven voor de verschillende dieren. De emissiefactoren voor rundvee gelden voor West-Europa. Ze veronderstellen een hoogproductieve gecommercialiseerde melkveesector met een dieet dat hoofdzakelijk bestaat uit voedergewassen, waarbij de melkkoeien ook voor kalverproductie gebruikt worden. De kalveren en het vervangingsvee werden meegeteld onder ander rundvee, de zoogkoeien onder melkvee. De emissiefactoren voor de andere dieren gelden voor alle ontwikkelde landen. Tabel 7: Emissiefactoren voor methaanuitstoot door vee Diersoort Emissiefactor [kg CH 4/dier jaar] Melkvee 109 Ander rundvee 57 Paarden 18 Schapen 8 Geiten 5 Varkens 1,5 In totaal werd er 22,7 ton methaan uitgestoten, 1,7 ton meer dan in 2012. Dit komt overeen met een uitstoot van 772 ton CO 2 -equivalenten, 80 ton meer dan in 2012. Sinds het broeikasgasrapport van 2012 maken we gebruik van een verbeterde omrekeningsfactor voor het global warming potential van CH 4 bepaalde, namelijk 34 in de plaats van 25 wat de voorheen door het IPCC aangenomen factor was (zie p. 27). 7.2.2 Mestbeheer METHAANUITSTOOT BIJ MESTBEHEER Methaan wordt zowel uitgestoten tijdens de opslag en behandeling van de mest, als door de mest die op het land gebracht wordt. De belangrijkste factoren die de 45 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 10 Emissions from Livestock and Manure Management - Table 10.10 en 10.11. 34

BROEIKASGASRAPPORT 2012 methaanemissies beïnvloeden, zijn de hoeveelheid mest die geproduceerd wordt en het mestaandeel dat anaeroob afgebroken wordt. De mestproductie hangt af van het aantal dieren en van de snelheid van mestproductie per dier. Het anaeroob afgebroken aandeel hangt af van de wijze van mestbeheer. Als de mest opgeslagen wordt als een vloeistof kan er een aanzienlijke hoeveelheid methaan geproduceerd worden. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de temperatuur en de verblijftijd van de mest in de opslag. Bij de opslag van mest als een vaste materie of na het aanbrengen op een weiland, breekt het onder meer aerobe omstandigheden af en wordt minder methaan geproduceerd. Tabel 8: Emissiefactoren voor methaanuitstoot bij mestbeheer Diersoort Emissiefactor [kg CH 4/dier jaar] Melkvee 21 Ander rundvee 6 Mestvarken 6 Paarden 1,56 Schapen 0,19 Geiten 0,13 Leghen 0,03 Braadkip 0,02 Konijnen 0,08 Tabel 8 worden de emissiefactoren weergegeven voor de mest van de verschillende dieren die de provincie bezit. 46 De factoren voor mest van rundvee en varkens gelden voor West-Europa, voor een koel klimaat met een gemiddelde jaartemperatuur 47 die lager dan of gelijk aan 10 C is. De emissiefactoren veronderstellen vloeibare opslagsystemen en een beperkte hoeveelheid akkerland om de mest te verspreiden. De mest van kalveren en vervangingsvee werd meegeteld onder ander rundvee, de mest van zoogkoeien onder melkvee. De emissiefactoren voor mest van de andere dieren (paarden, schapen, geiten, kippen en konijnen) gaan uit van droge mestbeheersystemen. Ze gelden voor ontwikkelde landen met een gemiddelde jaartemperatuur lager dan 15 C. De emissiefactoren voor mest van konijnen gelden voor alle landen. Bij mestbeheer en mestgebruik werd er 4,7 ton methaan of 160 ton CO 2 -equivalenten geëmitteerd. LACHGASUITSTOOT BIJ MESTBEHEER Lachgas wordt rechtstreeks uitgestoten bij de opslag en behandeling van mest, voor deze op het land gebracht wordt of een andere toepassing krijgt. Deze directe N 2 O-emissie is het gevolg van nitrificatie en denitrificatie van de stikstof in de mest. De jaarlijkse stikstofuitstoot van de dieren die in 2014 aanwezig waren, werd bepaald aan de hand van de uitstoot waarop de Mestbank de mestheffing voor 2014 gebaseerd heeft. In Tabel 9 wordt de mestopslag per opslagsysteem weergegeven. In de Hooibeekhoeve werd de mest van de runderen in de praktijk over twee types opslagsystemen verdeeld. Voor de bepaling van de jaarlijkse mestopslag per opslagsysteem, werd de jaarlijkse stikstofuitstoot voor de runderen over deze systemen verdeeld, volgens de verhouding 48 waarin de mest eind 2010 verdeeld was. Wegens een 46 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 10 Emissions from Livestock and Manure Management - Table 10.14, 10.15 en 10.16. 47 Volgens het KMI is de gemiddelde jaartemperatuur in Deurne gelijk aan 9,6 C. 48 Deze verhouding werd afgeleid uit het aangifteformulier voor mestproductie en mestgebruik in 2010. 35

METHODOLOGIE EN BEREKENING gebrek aan gegevens over de fractie mest die door grazende dieren rechtstreeks op de weide werd uitgescheiden, werd verondersteld dat deze fractie ook opgeslagen werd. Tabel 9: Opgeslagen hoeveelheid mest per systeem en per entiteit (kg stikstof) Mestopslag per systeem (kg N) HH PGRA PITO PV Vaste mestopslag 340,80 420,00 Mestkelder 7862,40 67,20 1920,00 Kippenmest 9685,57 Gier 65,00 Totaal 8.203 132 2.340 9.686 In Tabel 10 worden de emissiefactoren 49 voor de verschillende mestopslagsystemen weergegeven. De directe N 2 O-uitstoot werd berekend door per opslagsysteem de jaarlijks opgeslagen hoeveelheid stikstof te vermenigvuldigen met de emissiefactor voor het opslagsysteem. Tabel 10: Emissiefactoren voor directe lachgasuitstoot bij mestopslag Mestopslagsysteem Emissiefactor [kg N 2O-N/kg uitgescheiden N] Vaste mestopslag 0,02 Mestkelder 0,002 Kippenmest 0,001 Gier 0 In totaal werd er bij de opslag van mest 45 kg N 2 O of 13 ton CO 2 -equivalenten geëmitteerd. Het toedienen van stikstof in de vorm van meststoffen op akker- of grasland resulteert ook in broeikasgasemissies. In de bodem gebeuren immers ook nitrificatie- en denitrificatieprocessen waarbij N 2 O uitgestoten wordt. De hoeveelheid op het land aangebrachte N organische mest werd afgeleid uit de bruto productiegegevens van de Mestbank. Om tot de aangebrachte netto hoeveelheid stikstof te komen werd een verlies van 15% ten opzichte van de totale hoeveelheid geproduceerde stikstof ingecalculeerd. Dit verlies is het gevolg van vervluchtiging, conversie naar NO x, uitloging en afvloeiing. Naast organische mest werd er ook kunstmest op het land aangebracht. De hoeveelheden N kunstmest werden bepaald aan de hand van het aangifteformulier voor mestproductie en mestgebruik in 2014. Daarnaast werd het kunstmestgebruik geschat bij entiteiten die geen mestaangifte indienen. Tabel 11 geeft een overzicht per entiteit van de hoeveelheden kunstmest en organische mest die op het land gebracht werden. Tabel 11: Hoeveelheid op het land gebrachte mest per type mest en per entiteit (kg stikstof) 49 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 10 Emissions from Livestock and Manure Management - Table 10.23. 36

BROEIKASGASRAPPORT 2012 Op het land gebracht (organische mest en kunstmest) (kg N) AK HH PGRA PGRK PGRM PITS PRDS PTSM PV 2014 3910 65 1246 186 4931 288 218 2012 6 4079 373 610 91 7331 38 8364 2010 6 2709 357 639 6689 8364 169 Zowel voor organische mest als voor kunstmest geldt een emissiefactor van 0,01 kg N 2 O- N per kg N die op het land gebracht wordt. 50 Er werd geen rekening gehouden met verschillen in landgebruik, bodemtypes, klimaatcondities en beheerpraktijken. In totaal werd er in de provinciale entiteiten 10.843 kg N als mest op het land gebracht. Deze toegediende meststoffen zorgden voor een N 2 O-emissie van 108 kg. Dit is equivalent aan een uitstoot van 32 ton CO 2 -equivalenten. De hoeveelheid mest die op het land gebracht wordt in de entiteiten dient vanaf 2016 nauwkeuriger in kaart gebracht te worden. 7.3 Biomassa Het broeikasgas CO 2 wordt door planten opgenomen uit de atmosfeer. Deze planten gebruiken de koolstof uit CO 2 voor de opbouw van hun cellen. Voornamelijk houtige biomassa vormt zo een koolstofreservoir. Door verbranding van de biomassa wordt de opgenomen CO 2 echter terug de atmosfeer in gestuurd. 7.3.1 Bossen De CO 2 -opname door bossen werd berekend volgens de richtlijnen voor nationale broeikasgasinventarissen. 51 Er werd hierbij aangenomen dat alle provinciale beboste oppervlaktes al 20 jaar bebost zijn. Bovendien werd aangenomen dat er geen verandering is opgetreden in de opgeslagen hoeveelheden koolstof in de hoeveelheid dood organisch materiaal (gevallen bladeren en dood hout) en in de bodem. Alle bossen waarin de jaarlijkse groei van de vegetatie de geoogste volumes overschrijdt, nemen netto CO 2 op. De broeikasgasemissies die resulteerden uit het verbranden van hakhout dat aan eigen personeel of externen verkocht werd, vielen buiten de organisatiegrens en de operationele grens van het rapport en werden niet op het conto van de provincie geschreven. Het hout dat door eigen diensten werd verbrand, werd wel in rekening gebracht (zie 7.1.7 Hout). Voor de berekening van de CO 2 -opname van een bos werden de emissiefactoren en definities van de 2006 IPCC Richtlijnen gebruikt. Volgens de 2006 IPCC richtlijnen is elk gebied van minimaal 0,5 ha te beschouwen als een bos, wanneer het een kruinbedekking van meer dan 10% heeft en bestaat uit bomen met een potentieel om ter plaatse 5 m hoog te worden. Het kan een gesloten of open bos betreffen. Jonge planten en plantages zijn inbegrepen, evenals gebieden die normaal deel uitmaken van een bos en tijdelijk niet bedekt zijn, maar waarvan verwacht wordt dat het terug bos wordt. 51 De jaarlijkse bovengrondse netto biomassagroei in natuurlijke gematigde oceanische bossen in Europa is volgens de 2006 IPCC Richtlijnen gelijk aan 2,3 ton droge stof per ha 50 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 11 N 2O emissions from managed soils - Table 11.1. 51 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land 37

METHODOLOGIE EN BEREKENING per jaar. 52 Doordat de bovengrondse biomassa in gematigde bossen 0,47 ton C per ton droge stof 53 bevat, neemt één hectare bos bovengronds 3,96 ton CO 2 op. In gematigd oceanische bossen in Europa ligt de verhouding tussen ondergrondse opslag van biomassa en bovengrondse opslag van biomassa tussen 0,2 en 0,46 54. We kiezen voor een minimale verhouding van 0,2 om een overschatting van de CO 2 -opname door provinciale bossen te vermijden. 4,75 ton CO 2 (ha.jaar) -1 = 2,3tonDS(ha.jaar) -1 X0.47tonC(tonDS) -1 X((6+8+8) / 6)X1,2 55 In het broeikasgasrapport 2006, werd enkel rekening gehouden met de bovengrondse CO 2 -opslag. Vanaf 2008 houden we ook rekening met de ondergrondse CO 2 -opslag, waardoor de omzettingsfactor van 3,96 ton CO 2 per ha per jaar stijgt naar 4,75 ton CO 2 per ha per jaar. In het eerste broeikasgasrapport werd de oppervlakte bos die tot de provinciale organisatie behoorde, bepaald via de bosreferentiekaart 56. Deze kaart wordt beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en werd voor het laatst geactualiseerd in 2000. Voor het opstellen en actualiseren van deze kaart wordt vertrokken van bos, zoals gedefinieerd in het Bosdecreet. Volgens artikel 3 zijn bossen 'grondoppervlakten waarvan de bomen en de houtachtige struikvegetaties het belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe één eigen fauna en flora behoren en die één of meer functies vervullen'. 57 Omdat de boskaart al lange tijd niet geactualiseerd is, werd aan de entiteiten toegelaten om de hoeveelheid bos die meetelt in 2008 te wijzigen ten opzichte van de gegevens van de boskaart die in 2006 de basis vormden van de berekeningen. 52 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land - Table 4.9. 53 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land - Table 4.3. 54 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land - Table 4.4. 55 Omzetting van g C naar g CO 2 via de molmassa van de moleculen. 56 Website van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen: http://metadata.agiv.be 57 Onder de voorschriften van dit decreet vallen ook: 1. kaalvlakten, voorheen met bos bezet 2. niet-beboste oppervlakten, nodig voor het behoud van het bos 3. bestendige bosvrije oppervlakten en recreatieve uitrustingen binnen het bos 4. aanplantingen hoofdzakelijk bestemd voor de houtvoortbrengst 5. grienden Onder de voorschriften van het decreet vallen niet: 1. fruitboomgaarden en aanplantingen 2. tuinen, plantsoenen en parken, 3. lijnbeplantingen en houtkanten, 4. boom- en sierstruikkwekerijen en arboreta buiten het bos gelegen, 5. sierbeplantingen, 6. aanplantingen met kerstbomen, 7. alle tijdelijke aanplantingen met houtachtige gewassen in uitvoering van de Europese verordeningen betreffende het uit productie nemen van bouwland'. 38

BROEIKASGASRAPPORT 2012 Via de boswijzer van ANB (afdeling Natuur en Bos van de Vlaamse Overheid), kan via een methodiek in GIS via satellietgegevens de oppervlakte bos bepaald worden. Vanaf 2012 wordt deze methodiek gevolgd om de oppervlakte bos in kaart te brengen. Bos wordt gedefinieerd als: - min. 0,5 ha - hoogte > 3m - lengte/breedte verhouding minstens 2,5 - bedekking > 50% Tabel 12 geeft een overzicht van de oppervlakte bos per entiteit. Tabel 12: Bosareaal per entiteit Entiteit Oppervlakte bos (ha) 2010 Oppervlakte bos (ha) 2012 - nieuwe methodiek Oppervlakte bos (ha) 2014 AK 5 3,2 3,2 KMPC 2 3,9 3,9 KURS 25,5 PGRA 189,56 227,7 227,7 PGRK 593,3 558 532,9 PGRM 66,56 71,4 71,4 PRDS 50,5 54,7 54,7 PRZ 80 96,1 96,1 PSRN 3,3 3,3 PSWK 0,6 0,6 PVM 9 6,2 6,2 SCP 1,9 1,9 Campus Vesta 0,7 0,7 Centrale gegevens 22,1 26,8 TOTAAL 995,92 1050 1055 Onder centrale gegevens is het aandeel bos geplaatst van locaties in eigendom van de provincie dat niet toe te wijzen is aan een entiteit namelijk: het aandeel bos een aantal retentiebekkens, Schriekbos, SCK, de vallei van de Aa en Mol. Ook de fietsroute Essen, Kalmthout, Sint-Katelijne-Waver en de ruimingsdoorgang Meerhout zijn hier in kaart gebracht. De 1.055 hectare bos in de provinciale entiteiten waren in 2012 goed voor een opname van 5.011 ton CO 2. Dit is iets meer dan in 2012 omdat het retentiebekken Mol, de fietsroute Essen, Kalmthout, Sint-Katelijne-Waver en de ruimingsdoorgang Meerhout nieuw door de provincie werden aangekocht. 39

METHODOLOGIE EN BEREKENING 7.3.2 Laanbomen en hagen en houtkanten Via een studie van Vito (Vito 2012 Daarom groen! Waarom u wint bij groen in uw stad of gemeente) over de opname van houtige biomassa konden omzettingsfactoren voor de CO 2 -opname door laanbomen en hagen en houtkanten afgeleid worden, zie Tabel 13. Tabel 13: Opname CO 2 door individuele bomen en hagen en houtkanten Gemiddelde opname per jaar in België CO 2 (kg) per individuele boom 31,5 per meter haag of houtkant 3,66 Het aantal individuele bomen werd nog niet voor alle afzonderlijke entiteiten geteld. We hebben enkel gegevens van PITS waar 300 individuele bomen een opname van 9,5 ton CO 2. Vanaf 2016 willen we deze gegevens per entiteit beter in kaart brengen. 7.3.3 Verbranden van biomassa In enkele parken en recreatiedomeinen wordt hout verbrand bij evenementen of occasioneel voor (bij)verwarming met een houtkachel. De hoeveelheid verbrandde biomassa is zeer laag. De broeikasgasuitstoot gekoppeld aan deze verbranding bedraagt 0,03 ton CO 2 -equivalenten in 2014. Omdat deze uitstoot relatief heel laag is in de totale uitstoot van de provincie als organisatie, wordt deze uitstoot mee opgeteld bij de verbranding van hout voor stookinstallaties, zie punt 7.1.7. 7.4 Elektriciteit 7.4.1 Emissie Door het produceren van elektriciteit via het verbranden van fossiele brandstoffen in stationaire verbrandingseenheden worden broeikasgassen geëmitteerd. Hoewel deze gassen fysisch geëmitteerd worden op de plaats van productie, zijn ze het gevolg van de consumptie van elektriciteit. Bij de verbranding van fossiele brandstoffen voor elektriciteitsproductie worden CO 2, CH 4 en N 2 O geëmitteerd. Omwille van het beperkte aandeel van CH 4 en N 2 O in de totale uitstoot en het gebrek aan betrouwbare emissiegegevens, werd enkel de CO 2 -uitstoot in rekening gebracht. De verbruiksgegevens zijn afkomstig van de energieboekhouding (Comeet) en eigen meteropnames. De emissiefactoren voor elektriciteit variëren met het seizoen, het moment van de dag en de leverancier. Omdat het praktisch niet haalbaar was om met al deze variabelen rekening te houden en omwille van de beperkte beschikbaarheid van gegevens werd gewerkt met gemiddelde waardes per leverancier. Bijna alle provinciale entiteiten hadden Electrabel als leverancier, met in 2008 een uitstoot van 209 g/kwh 58. Vanaf 2009 is de provincie overgestapt op de levering van groene stroom. De uitstoot daalt van het elektriciteitsverbruik daalt hierdoor sterk tot 90 g/kwh 59. 58 Activiteitenverslag Electrabel 2006 en 2008. Website Electrabel: http://www.electrabel.be. 59 Gemiddelde waarde CO2-uitstoot groene stroom, bron: Eandis, en website http://www.mistermoney.nl/hoegroen-is-groene-stroom.html met samenvatting van www.milieucentraal.nl. 40

BROEIKASGASRAPPORT 2012 In totaal werd in 2014 door alle provinciale entiteiten samen 14,8 GWh elektriciteit verbruikt. Dit is 2,7 GWh minder dan in 2012 en 1,3 GWh minder dan in het eerste broeikasgasrapport voor de organisatie in 2006. Het sinds 2009- groene stroom verbruik zorgt voor een uitstoot van 1.332 ton CO 2 -equivalenten, 258 ton minder dan in 2012. 7.4.2 Hernieuwbare energie De provincie wekt eigen hernieuwbare energie op via verschillende installaties, zie Tabel 14. Tabel 14: Overzicht installaties hernieuwbare energie per entiteit Entiteit PV-installatie Zonneboiler Kleine windmolen Arboretum Kalmthout 1 1 Kamp C 3 3 1 POA PITO Stabroek 1 Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer 4 PVM 1 (vanaf 2014) CVST 1 (vanaf 2014) De PV-installaties van Plantijn Hogeschool Boom en Meistraat worden niet meer meegerekend vermits de Plantijn Hogeschool geen deel meer is van de provincie Antwerpen als organisatie. In 2010 werd de productie van hernieuwbare energie via fotovoltaïsche installaties (PVinstallaties) en kleine windmolens gekoppeld aan provinciale entiteiten voor het eerst in kaart gebracht. De vermeden uitstoot door zonneboilers werd vanaf 2012 berekend. 178.760 kwh elektriciteit en 77.152 kwh warmte werden opgewekt door de provinciale installaties. Zo werd 33 ton CO 2 -equivalenten vermeden. In het klimaatplan werd vastgelegd dat de provincie in 2020 ten minste 13% van het eigen energieverbruik zal opwekken. Dit percentage kan bereikt worden door ofwel het energieverbruik te verminderen, of door extra hernieuwbare energiebronnen te plaatsen. Met de huidig geplaatste installaties wordt 0,5% van het energieverbruik van de provincie opgewekt via zelf geproduceerde hernieuwbare energie. 7.5 Dienstverplaatsingen 7.5.1 Dienstverplaatsingen met voertuigen van de provincie Antwerpen De berekeningen van de dienstverplaatsingen met de voertuigen in eigendom van de provincie Antwerpen werd uitgevoerd in hoofdstuk 7.1.2 Benzine voor voertuigen en hoofdstuk 7.1.5 Diesel voor voertuigen. Deze dienstverplaatsingen veroorzaken een 41

METHODOLOGIE EN BEREKENING uitstoot van 429 ton CO 2 -equivalenten, 83 ton minder dan in 2012. In het algemeen werden minder dienstverplaatsingen uitgevoerd met de wagen in 2014 dan in 2012. Ook aantal dienstverplaatsingen met de trein daalde, zie hoofdstuk 7.5.4 Dienstverplaatsingen met de trein. Een meer gedetailleerde berekening van de milieu-impact van het voertuigenpark van de provincie Antwerpen is uitgevoerd in het Ecoscore rapport. Dit rapport kan opgevraagd worden bij de dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid van de provincie Antwerpen. 7.5.2 Dienstverplaatsingen met het privé-voertuig Naast de verplaatsingen met voertuigen uit de provinciale vloot, gebeurde een belangrijk aandeel van de werk-gerelateerde verplaatsingen met het eigen voertuig van het personeel. Om de dienstverplaatsingen met privé-voertuigen in kaart te brengen werd het aantal gereden km 60 (of het terugbetaalde bedrag) opgevraagd. Indien enkel het terugbetaalde bedrag voor dienstverplaatsingen gekend was, werd dit omgerekend naar het aantal gereden km met de gemiddelde kilometervergoeding 61 voor 2014. De gereden kilometers werden omgerekend naar liter door uit te gaan van een gemiddeld verbruik van 0,08 liter per kilometer. Indien er geen gegevens bekend waren over het verbruik of de afgelegde afstand per type brandstof, werd verondersteld dat 63% van het provinciepersoneel met een dieselwagen reed en 37% met een benzinewagen. 62 In 2008 was deze verhouding anders (57.3% dieselwagens, 42.7% benzinewagens). De verschuiving naar meer dieselwagens verhoogt de uitstoot met 1,5 ton CO 2 -equivalenten. In Tabel 5 worden de emissiefactoren per liter verbruikte brandstof weergegeven voor diesel en benzine. In totaal werd 923.000 km gereden voor dienstverplaatsingen met privé-voertuigen, 10.000 km minder dan in 2012. Dit veroorzaakte een uitstoot van 192,7 ton CO 2 - equivalenten, 3 ton minder dan in 2014. 7.5.3 Dienstverplaatsingen met het vliegtuig Vliegtuigen emitteren CO 2 gedurende de verbranding van kerosine en dit in proportie tot de consumptie van kerosine. 63 De impact van de broeikasgasemissies van vliegtuigen is afhankelijk van verschillende factoren zoals toestand van de atmosfeer, type vliegtuig, bezettingsgraad, bagage, vliegafstand, vlieghoogte, wind, omwegen, opstoppingen en ratio van cruisen, opstijgen en landen tegenover de vliegafstand. De informatie over de dienstverplaatsingen met het vliegtuig, zoals de bestemming en het aantal personeelsleden per vlucht, werd verkregen uit de gegevens over de betaalde onkostenvergoedingen 64 of via de milieuaanspreekpunten. Als het vertrekpunt niet gekend was, werd verondersteld dat dit Zaventem was. De afgelegde afstand tussen vertrekpunt en bestemming werd bepaald met de website van webflyer 65. 60 Binnen de onderwijsentiteiten omvatten de gegevens over dienstverplaatsingen ook de dienstverplaatsingen door het onderwijzend personeel, dat strikt genomen geen provinciaal personeel is. Voor de entiteit Campus Vesta omvat het terugbetaalde bedrag ook de dienstverplaatsingen door freelance medewerkers. 61 In 2014 was de kilometervergoeding gelijk aan 0,3401. 62 Deze cijfers zijn gebaseerd op gegevens van het Nationaal Instituut voor Statistiek. Website: http://www.statbel.fgov.be. 63 Vliegtuigmotoren emitteren ook andere polluenten die een invloed hebben op de opwarming van de aarde, zoals waterdamp, stikstofoxiden, zwaveloxiden en roetdeeltjes. De effecten van niet-kyotogassen worden in dit rapport echter niet in rekening gebracht. 64 De gegevens voor het Provinciehuis zijn afkomstig van Dienst Wedden, Pensioenen en Tijdregistratie en omvatten ook de vluchten van de personeelsleden van de entiteiten Coveliersgebouw en Lozanagebouw. 65 Website van Webflyer maps: http://www.webflyer.com. 42

BROEIKASGASRAPPORT 2012 Bij de berekening van de uitstoot van een vlucht werd uitgegaan van een gemiddeld vliegtuig met een gemiddelde bezettingsgraad. Voor korte afstandsvluchten (gemiddeld 500 km) werd aangenomen dat er 180 g CO 2 /personenkilometer werd uitgestoten. 66 Voor lange afstandsvluchten (gemiddeld 6.495 km) werd gerekend met 110 g CO 2 /personenkilometer. Er werd gekozen om 1.000 km als grens te nemen tussen korte en lange afstandsvluchten. In 2014 zijn er 63 korte afstandsvluchten en 44 lange afstandsvluchten genomen. Door de nieuwe registratie in de databank voor milieu- en energieprestaties kon het aantal vluchten meer in detail worden bepaald. In totaal werd er 80.710 km aan korte en 180.602 km aan lange afstandsvluchten afgelegd. Samen zorgde dit voor 37 ton CO 2 - equivalenten uitgestoten, 22,5 ton voor lange afstandsvluchten en 14,5 ton voor vluchten voor afstanden kleiner dan 1000 km. Dit is min of meer dezelfde uitstoot als in 2012. 7.5.4 Dienstverplaatsingen met de trein In 2014 zijn er door het provinciale personeel 2.978 binnenlandse dienstverplaatsingen per trein gebeurd, goed voor 277.912 km. 67 In 2014 bedroeg de afstand afgelegd met de trein naar het buitenland 22.924 km. Deze afstand werd zo nauwkeurig mogelijk bepaald aan de hand van een inschatting van het door de treinen afgelegde traject. Voor de binnenlandse treinreizen waren in 2014 voor het eerst gegevens beschikbaar over het totale aantal afgelegde kilometers. In voorgaande broeikasgasrapporten werd de gemiddeld afgelegde afstand geschat op 56 km. 68 Bijgevolg is de totale afstand afgelegd per trein in 2014 moeilijk te vergelijken met de afstand die in 2012 werd afgelegd. In 2014 werd 300.836 kilometer per trein gereisd. In 2012 werd het aantal afgelegde treinkilometers op 229.440 geraamd. De ramingsmethodiek zorgde in het verleden voor een onderschatting van het aantal reizigerskilometers. Ondanks het hogere aantal afgelegde kilometer, werd voor 600 dienstreizen minder de trein gebruikt. Volgens de NMBS werd er in 2014 gemiddeld 20,7 gram CO 2 per reizigerskilometer uitgestoten, dezelfde uitstoot als in 2012 vermits er geen nieuwe gegevens van de NMBS zijn (in 2010 en 2008 was dit respectievelijk 26,6 en 27,5 g CO 2 per reizigerskilometer). 69 De verminderde uitstoot per reizigerskilometer is te wijten aan de verlaagde uitstoot van de aan de NMBS geleverde elektriciteit. De binnenlandse dienstverplaatsingen met de trein hebben in totaal een emissie van 5,75 ton CO 2 - equivalenten veroorzaakt. De buitenlandse dienstverplaatsingen met de trein voegen een emissie van 1,3 ton CO 2 -equivalenten toe. Door de binnenlandse en buitenlandse verplaatsingen met de trein te maken in plaats van met de wagen is een uitstoot van 63 ton CO 2 -equivalenten vermeden in 2014. 66 The GHG Indicator: UNEP Guidelines for Calculating GHG Emissions. Website United Nations Environment Programme: http://www.unep.org. 67 De gegevens zijn afkomstig van de Dienst Wedden, Pensioenen en Tijdregistratie Dit zijn gegevens van de personeelsleden die op voorhand een ticket besteld hebben. De kilometers die achteraf vergoed werden, zitten hier niet in begrepen. 68 Dit is het gemiddelde van de kleinste en grootste afgelegde treinafstand. 69 Milieurapport 2012 NMBS Holding. In het uitstootcijfer zit ook de onrechtstreekse CO 2-emissie als gevolg van de productie van brandstoffen inbegrepen. Website NMBS: http://www.railduurzaamheid.be/nl/planet/emissies/emissies-tractie. 43

METHODOLOGIE EN BEREKENING 7.6 Woon-werkverkeer In 2011 werd het woon-werkverkeer van de provincie in kaart gebracht (Federale Diagnostiek) 70 via enquête bij 1958 personeelsleden in 20 entiteiten. Dit is een voldoende groot aandeel van het totale personeelsbestand 71 om een schatting te kunnen maken van de broeikasgasuitstoot bij het woon-werkverkeer. De bevraagde entiteiten en het aantal deelnemers per entiteit worden in Tabel 15 weergegeven. Niet alle entiteiten/medewerkers werden meegenomen in de analyse. Omdat heel wat beleidsmaatregelen gebeuren om de uitstoot van het woon-werkverkeer te verminderen, wordt de uitstoot die hier in kaart gebracht wordt vanaf 2012 voor het eerste meegenomen in de totale uitstoot van de provincie. Voor het broeikasgasrapport van 2016 zal aandacht besteed worden aan de methodiek waarmee deze uitstoot in kaart gebracht wordt. Tabel 15: Aantal medewerkers per entiteit voor de federale diagnostiek Entiteit Deelnemers PH 667 FM 39 MOMU 36 ZM 32 PRZ 72 PGRA Rivierenhof 100 PVM 64 PVI 35 Prinsenpark 45 PGRM 62 PIH 120 CLB 36 PIVA 151 Plantijn Hogeschoolcampus 135 Boom PTSM 80 PTSB 33 PISG Brialmontlei 83 PISG Jordaenstr. 70 PISG Turnhoutsebaan 56 PITS 42 Totaal 1958 In Tabel 16 wordt het gewogen gemiddelde weergegeven van het aandeel per vervoermiddel. Hieruit blijkt dat er broeikasgassen werden uitgestoten bij 68% van de woon-werkverplaatsingen. Ongeveer 31% van de verplaatsingen gebeurde met de fiets of te voet. Het merendeel (41%) van de verplaatsingen gebeurde met de auto. Verplaatsingen met de trein en bus of tram waren goed voor een aandeel van ongeveer 26%. Dit gewogen gemiddelde is op een paar percenten na ongewijzigd ten opzichte van 2008. 70 De federale diagnostiek is een door de NMBS uitgewerkte geïnformatiseerde vragenlijst. Deze lijst levert algemene en specifieke gegevens per vervoermiddel. 71 De entiteiten in dit rapport tellen samen 2665.7 VTE 44

BROEIKASGASRAPPORT 2012 Tabel 16: Gewogen gemiddelde van het aandeel in het woon-werkverkeer per vervoermiddel 2010 Vervoermiddel Aandeel (%) Autobestuurder 41 Autopassagier 0 Bus/tram 14 Motor/bromfiets 1 Trein 12 Te voet of met de fiets 32 In Tabel 17 staan de afstanden 72 die gemiddeld per vervoermiddel per werknemer afgelegd werden in 2006. Deze gegevens vormen ook de basis van de berekening in 2011, vermits ze niet opnieuw werden opgevraagd. Tabel 17: Gemiddelde woon-werkafstand afgelegd per personeelslid per vervoermiddel Vervoermiddel Gemiddelde afstand per personeelslid (2006, enkele reis, km) Autobestuurder 7 Autopassagier 0,4 Bus/tram 2,1 Trein 9,4 Deze gemiddeld afgelegde afstanden zijn de kilometers die in één richting werden afgelegd en werden verdubbeld om het terugtraject in rekening te brengen. Door het volledige heen-terug traject te vermenigvuldigen met het aantal personeelsleden 73 in 2011, het aantal werkdagen 74 in een jaar en de emissiefactor (zie Tabel 18) werden de broeikasgasuitstoot per vervoermiddel en de totale provinciale broeikasgasuitstoot verkregen. Omdat er geen gegevens beschikbaar waren over de bezettingsgraad van de wagens van de autobestuurders, werd de volledige broeikasgasuitstoot doorgerekend aan de bestuurder. Er werd aangenomen dat de autopassagiers met een collega autobestuurder naar dezelfde werkplek gereden zijn en dat hun aandeel al vervat zit in de broeikasgasuitstoot van de bestuurder. De afstand die door de autopassagiers werd afgelegd, werd daarom niet verrekend naar een broeikasgasuitstoot. Tabel 18: Emissiefactoren voor de verschillende vervoermiddelen voor woon-werkverkeer Vervoermiddel Auto Emissiefactor (g CO 2-equivalenten/km) Berekend via xls Bus/tram 67 75 Trein 20,7 69 De totale broeikasgasuitstoot per vervoermiddel wordt weergegeven in Tabel 19. In totaal werd er 528 ton CO 2 -equivalenten uitgestoten door de verplaatsingen van de 72 De afstanden werden berekend uit de enquêtes afgenomen in 2006 door voor elke entiteit de gemiddelde afgelegde afstand per vervoermiddel te bepalen. Vervolgens werd per vervoermiddel het gewogen gemiddelde van deze afstanden genomen over de entiteiten. 73 In 2006 werkten er 1745 voltijdse equivalente personeelsleden voor de provincie. 74 Er werd verondersteld dat één VTE 210 dagen per jaar werkt. 75 Het cijfer voor de broeikasgasemissie van een bus is gebaseerd op een studie uitgevoerd door bureau Transport & Mobility. Deze cijfers gelden voor 2005 en worden ook gebruikt voor de broeikasgasemissies van een tram, wegens een gebrek aan specifieke cijfers hiervoor. Website Studiedienst van de Vlaamse Regering: http://aps.vlaanderen.be. 45

METHODOLOGIE EN BEREKENING provinciale personeelsleden van en naar het werk. De berekeningsmethodiek is gekoppeld aan het aantal VTE. Schommelingen in de totale uitstoot van woonwerkverkeer weerspiegelen vooral schommelingen in aantal VTE. Er vonden immers geen grote verschuivingen in de gebruikte vervoersmiddelen plaats. Met deze berekening wordt een grootteorde voor de uitstoot van woon-werkverkeer bepaald. Tabel 19: Totale broeikasgasuitstoot per vervoermiddel voor woon-werkverkeer (federale diagnostiek 2011) Vervoermiddel Uitstoot (ton CO 2-equivalenten) Auto 492,6 Bus/tram 16,2 Trein 19,2 Totaal 528 46

BROEIKASGASRAPPORT 2012 8 Bespreking totale broeikasgasuitstoot en opname In Tabel 20 wordt de broeikasgasuitstoot voor alle broeikasgassen en alle emissiecategorieën weergegeven. Er zijn kolommen toegevoegd waarin de uitstoot van 2006 en 2012 herrekend werden tot dezelfde scope als 2014. Meer informatie over de wijzigingen ten opzichte van vorige broeikasgasrapporten zie p.19. De netto broeikasgasuitstoot van 2006 bedraagt 9029,2 ton CO 2 -equivalenten. In Grafiek 1 staat het aandeel in uitstoot per categorie uitgetekend. In Grafiek 2 wordt de procentuele verdeling van de totale broeikasgasuitstoot over de 3 verschillende broeikasgassen, CO 2, CH 4 en N 2 O, weergegeven. Tabel 20: Broeikasgasuitstoot en -opname voor de verschillende broeikasgassen en (sub)groepen (ton CO 2-equivalenten). Overzicht CO2-equivalenten 2014 CO2- eq (ton) 2012 CO2- eq (ton) 2010 CO2- eq (ton) 2008 CO2- eq (ton) 2006 CO2- eq (ton) situatie 2012 met scope zoals in 2014 verschil CO2-eq 2014 2012 (ton) effectieve reductie 2014-2012 (zelfde scope) verschil CO2-eq 2014 2006 (ton) effectieve reductie 2014-2006 (zelfde scope) Stookinstallatie 5713,31 8229,86 8657,00 7932,00 8363,00 7354,86-2516,55-1641,55-2649,69 Elektriciteit 1331,76 1585,75 1725,59 3451,00 4449,00 1349,44-253,99-17,69-3117,24 Dienstverplaatsingen 666,02 759,67 849,61 816,00 708,65-93,65-42,63 -Dienstverplaatsingen met voertuigen in eigendom van de provincie 429,21 525,62 567,44 501,00-96,41 -Dienstverplaatsingen eigen wagen 192,71 194,62 226,05 257,00 259,00-1,91-66,29 -Dienstverplaatsingen trein (buitenland en buitenland) -Dienstverplaatsingen binnenland trein -Dienstverplaatsingen buitenland trein 7,02 4,75 5,09 6,00 5,00 2,27 2,02 5,75 4,14 4,90 5,00 5,00 1,61 0,75 1,27 0,60 0,19 1,00 0,66 -Dienstverplaatsingen vliegtuig 37,08 34,67 51,03 52,00 12,00 2,40 25,08 47

BESPREKING TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT EN -OPNAME Overzicht CO2-equivalenten 2014 CO2- eq (ton) 2012 CO2- eq (ton) 2010 CO2- eq (ton) 2008 CO2- eq (ton) 2006 CO2- eq (ton) situatie 2012 met scope zoals in 2014 verschil CO2-eq 2014 2012 (ton) effectieve reductie 2014-2012 (zelfde scope) verschil CO2-eq 2014 2006 (ton) effectieve reductie 2014-2006 (zelfde scope) Woon- Werkverkeer 522,51 527,98 niet meegeteld niet meegeteld niet meegeteld 527,98-5,46 Machines en toestellen (inclusief generator, tractor, boot,...) 267,60 218,18 220,80 239,00 218,18 49,43 49,43 Landbouw 954,32 900,45 689,58 596,00 514,00 900,45 53,87 53,87 440,32 -Dieren 748,82 692,58 494,80 360,00 341,00 56,24 407,82 -Mestbeheer en mestgebruik 205,50 207,87 194,78 236,00 172,00-2,37 33,50 TOTAAL uitstoot 9455,52 12186,48 12142,58 13033,00 14278,00 11059,56-2730,96-1604,04-4822,48-3071,98 Biomassa opname -5020,51-4996,00-4730,62-4708,00-3461,00-24,51-1559,51-1559,51 TOTAAL opname -5020,51-4996,00-4730,62-4645,00-3461,00-4996,00-24,51-24,51-1559,51-1559,51 Zonnepanelen en windenergie -16,09-15,31-2,94 geen niet gegevens meegeteld -0,78-16,09 Zonneboiler -17,37-17,37 niet meegeteld -17,37 TOTAAL geproduceerde energie -33,46-32,68-2,94 geen gegevens -19,66-0,78-13,79-33,46-33,46 Netto totaal 4418,92 7175,12 7409,02 8324,00 10817,0 6043,90-1624,98-1871,65-6398,08-4647,58 48

BROEIKASGASRAPPORT 2012 De totale provinciale broeikasgasuitstoot in 2014 bedraagt 9.456 ton CO 2 -equivalenten. Ten opzichte van 2012 (herrekend volgens dezelfde scope) is dit een daling met 1.604 ton CO 2 -equivalenten. Ten opzichte van 2006, de eerste inventarisatie van broeikasgasuitstoot (herrekend volgens dezelfde scope) daalt de uitstoot met 3.072 ton CO 2 -equivalenten. 76 Als in onderstaande bespreking de uitstoot wordt vergeleken met die van een vorig broeikasgasrapport, wordt steeds vergeleken met getallen waarbij de scope gelijk gemaakt is. Dit wil zeggen dat de uitstoot en opname van broeikasgassen door entiteiten die niet meer tot de provinciale organisatie behoren in 2014, zoals bijvoorbeeld de Plantijn Hogeschool, ook uit de cijfers van de voorgaande broeikasgasberekeningen werd weggefilterd. De bossen en bomen in eigendom van de provincie nemen 5.021 ton CO 2 -equivalenten op. Dit is iets meer dan de opname in 2012, omdat de provincie 4,73 ha extra bos in eigendom kreeg t.o.v. 2012. De netto provinciale uitstoot is gelijk aan 4.419 ton CO 2 -equivalenten, 1.624 ton minder dan in 2012 en 4.648 ton CO 2 -equivalenten minder dan in de eerste broeikasgasinventaris. Hiermee halen we voor het eerst de doelstelling die in het klimaatplan vermeld stond om tegen 2017 de broeikasgasuitstoot met minstens 50% te laten dalen ten opzichte van de uitstoot die in 2006 geregistreerd werd. Door de daling van de totale uitstoot wordt ondertussen 53% van de broeikasgasuitstoot van de provincie gecompenseerd door de opname van de bossen in eigendom van de provincie en eigen productie van hernieuwbare energie. 60% of 5.713 ton CO 2 -equivalenten van de totale broeikasgasuitstoot van de provincie is toe te wijzen aan de uitstoot via stookinstallaties. In 2012 bedroeg het aandeel van de stookinstallaties nog 80%. De uitstoot van broeikasgassen voor de opwekking van elektriciteit zorgt voor 14% van de provinciale broeikasgasuitstoot. Emissies van dienstverplaatsingen, woon-werkverkeer, landbouw en machines en toestellen zorgen voor respectievelijk 7; 5,5; 10,1 en 2,8 percent van de totale broeikasgasuitstoot (zie Grafiek 1). 76 De resultaten zijn afgerond op 3 beduidende cijfers in alle tekst van het broeikasgasrapport. Deze resultaten zijn niet meer geschikt voor berekeningen. Zie voor de niet afgeronde resultaten. 49

BESPREKING TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT EN -OPNAME Grafiek 1: Procentuele verdeling van de netto broeikasgasuitstoot tussen de verschillende groepen Zoals weergegeven in Grafiek 2 bestaat 89% van de totale netto CO 2 - equivalentenuivalente uitstoot uit CO 2. Slechts 10% van de uitstoot is te wijten aan CH 4. N 2 O heeft met 1% het kleinste aandeel in de totale uitstoot. Ten opzichte van 2006 is er een verschuiving van de uitstoot naar methaan. Deze verschuiving werd veroorzaakt door de daling van de CO 2 -uitstoot van het elektriciteitsverbruik door de overschakeling naar groene stroom, de in 2012 nieuwe gegevens over het global warming potentieel van methaan en de algemene daling in uitstoot in 2014. Grafiek 2: Procentuele verdeling van de totale netto broeikasgasuitstoot tussen de verschillende broeikasgassen 50