Nachtflarden Weer verschijnt dat beeld dat me al zo lang achtervolgt. Het beeld van mijn vader, in het ziekenhuisbed, die zijn grote, slanke, rechterhand optilt. Lange, knokige vingers met verzorgde nagels. Een brede, gouden trouwring en om zijn pols de gouden schakelarmband die hij, al zolang ik me kan herinneren, draagt. Hij maakt met zijn hand een gebaar van wat moet dat moet. Het gebaar waarmee hij toestemming geeft om het infuus toegediend te krijgen. Het gebaar dat zegt Laten we het maar doen. Let it be. Dan wordt het een kasplantje, en dat is niks voor hem. Natuurlijk is het niets voor hem om als kasplantje door het leven te gaan. Voor wie wel? Is er iemand waarvan je zou zeggen: Jij zou het goed doen als kasplantje, dat is echt wat voor jou! Wat een onzin. Maar om hem dan meteen dood te wensen, omdat dat beter voor hem zou zijn, vind ik weer het andere uiterste. Want waarom zou er niet een wonder kunnen gebeuren? Dat de hemel openbreekt, een helder licht verschijnt, terwijl je Halleluja hoort, en dat hij dan wakker wordt en misschien nog wat moet revalideren, maar wel gewoon opknapt. Dát zou pas bij hem passen. Het gebaar met zijn rechterhand. Laten we het maar doen. Let it be. -Jessica Leffers-
Hoe is het nu met je moeder? Redt ze het een beetje? Ik vind het zo erg voor haar... Let jij goed op haar? Hoe is het nu met je moeder? Hoe gaat het met je moeder? Redt je moeder zich een beetje? Let jij goed op je moeder? Hoe is het met je móeder? Hoe gaat het met je MOEDER? Ik ben 6 jaar. De buurjongen van 15 ligt in de tuin. Hij zegt dat hij moe is. Dat vind ik irritant, want ik vind dat ik veel erger moe ben. Dus zeg ik: Maar ik ben moeder!. De buurjongen schiet in de lach. Ik voel hoe de spieren in mijn kaak zich aanspannen. Ik weet dat het niet klopt, wat ik zeg, maar ik weet niet wat wel het goede woord is. Ik probeer het nog eens: Ik ben moeder dan jij. In mijn buik borrelt frustratie en woede. De buurjongen blijft maar lachen. Jij bent helemaal geen moeder!, zegt hij. Je weet wel wat ik bedoel!, schreeuw ik terug. Gewoon, moe-dér dan jij!. Tranen springen in mijn ogen. Waarom kan ik niet gewoon zeggen dat ik erger moe ben dan hij? Denk aan de koningin!, fluistert m n moeder. De longen van mijn vader reutelen bij elke in- en uitademing. Gister leek dat net het geluid van een pruttelende koffiepot, vandaag lijkt het meer op een racewagen die wel een onderhoudsbeurt kan gebruiken. Als ik vraag wat ze bedoelt, zegt ze: Die huilde ook niet toen Claus overleed. Je moet hard zijn voor jezelf.
Mijn oma is groot fan van het koningshuis. Ze had eens gedroomd dat ze een ontmoeting met koningin Beatrix had. Ze had tegen de koningin gezegd: Majesteit, wat heeft u een beeldig hoedje op! Waarop de koningin reageerde met: Zeg maar B, hoor! Mijn oma wordt van het ene naar het andere verzorgingstehuis verhuisd. Ze wordt opgehaald door twee ambulancebroeders die haar goed ingepakt op een brancard hebben gelegd. Ze heeft een dekentje, het ruggedeelte staat omhoog, en met een glimlach die lijkt te zeggen Zo, dat heb ik goed voor elkaar, kijkt ze met opgeheven hoofd haar oude kamer rond. Het is net de koningin, zegt één van de ambulancebroeders. Wuift u uw oude kamer maar gedag, zegt de ander, terwijl hij de brancard in beweging zet. Ik sta naast mijn vader naar het tafereel te kijken. Mijn oma heft haar hand op, kijkt om zich heen en wuift exact zoals de koningin zou doen. Ik weet niet of ik moet huilen of moet lachen. Naast me hoor ik mijn vader een geluid maken wat het midden houdt tussen een snik en een lach. Het gebaar met zijn rechterhand. Laten we het maar doen. Let it be. Zijn ademhaling wordt steeds slechter en stokt af en toe, om daarna weer met een flinke hap adem, reutelend op gang te komen. Het stokken van zijn adem gebeurt steeds vaker. En dan ineens komt die hap adem niet meer. Hij ademt niet meer. We kijken naar hem, houden onze adem in, ons afvragend of hij het nu echt heeft opgegeven.
Dan, toch nog zo n hap naar adem. Ik schrik ervan, raak in paniek. Daarna meteen weer stilte, nog steeds geen ademhaling. Zijn been beweegt, hij trekt zijn schouders op. En hij ontspant weer. Nog steeds geen ademhaling. Zijn gezicht verkleurt. Ik voel in zijn nek; z n hart klopt nog. Ik sla een arm om m n moeder heen. Dan komt de dokter binnen. Ze controleert met een stethoscoop zijn hartslag. Die is er nog steeds, zij het zwak. Mijn moeder zegt dat ze naar buiten wil, alleen. Ik kijk nog een tijdje naar mijn vader terwijl de tranen over m n wangen lopen. Na een paar minuten weet ik; het is zover. Ik sta op, loop de kamer uit. Ook ik wil naar buiten. Alleen. Het gebaar met zijn rechterhand. Laten we het maar doen. Het gebaar waarmee hij toestemming gaf voor een infuus met bloedverdunners die hem fataal is geworden. Het gebaar met de hand die even daarvoor nog verlamd was. Niemand die dat zag. Niemand die dat doorhad. Ik ook niet. Let it be.
Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan.