RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 20 maart 2001 (23.03) (OR. en) 6398/01 LIMITE SOC 76 DRS 9 RESULTAAT BESPREKINGEN van: de Groep sociale vraagstukken d.d.: 19 februari 2001 nr. vorig doc.: SN 1534/01 (SOC) + 11883/95 DRS 27 nr. Comv.: 5086/92 DRS 6 - COM(91) 273 def. 8364/93 DRS 14 - COM(93) 252 def. Betreft: De rol van de werknemers in de Europese coöperatieve vennootschap (ECV) 1. Inleiding Na de politieke doorbraak met betrekking tot het creëren van de Europese vennootschap (SE) laatstleden december heeft het Zweedse voorzitterschap zijn voornemen te kennen gegeven om verder werk te maken van de totstandbrenging van de Europese coöperatieve vennootschap. Hoewel er nog twee andere voorstellen voor statuten op tafel liggen die nauw met het statuut van de SE samenhangen, nl. die van de Europese onderlinge maatschappij en van de Europese vereniging, wil het Zweedse voorzitterschap zich toch op de ECV concentreren. Als reden hiervoor noemde het voorzitterschap dat de zogeheten sociale economie 5 à 6 % van de economische bedrijvigheid in de Europese Unie vertegenwoordigt. Het voorzitterschap wees op de kenmerken van coöperaties, zoals een open lidmaatschap, directe betrokkenheid van de leden, het "één man, één stem"-beginsel en het basisoogmerk, nl. het voldoen aan de behoeften van de leden, veeleer dan winstbejag. 6398/01 pw/il/hb 1
De noodzaak van een Europese aanpak zou gemotiveerd kunnen worden door de toenemende belangstelling van coöperaties voor meer transnationale samenwerking. Zelfs kleine coöperaties hebben belangstelling voor grensoverschrijdende samenwerking. De Commissievertegenwoordigers verklaarden dat de bij het opstellen van het statuut van de SE opgedane ervaring, bij de werkzaamheden inzake het ECV-statuut van pas zou komen. Zij legden uit dat de logica achter de ECV, nl. de opheffing van de hinderpalen voor grensoverschrijdende samenwerking, veel gelijkenis vertoont met de logica achter de SE. Zij noemden de voornaamste verschillen tussen de SE en ECV, nl. de mogelijkheid om ab initio een ECV op te richten (een SE kan alleen door bestaande vennootschappen worden opgericht) en het minimumkapitaal van 60.000 euro, tegenover 100.000 euro voor een SE. Tevens signaleerden zij dat het Coördinatiecomité van Europese coöperatieven de richtlijn snel aangenomen wil zien en geen grote problemen met het voorstel had ondervonden. Alle delegaties waren ingenomen met het initiatief van het voorzitterschap om werk te maken van de ECV, maar maakten vooralsnog een algemeen voorbehoud voor nadere bestudering. 2. Antwoorden op de gestelde vragen aan de delegaties Ter voorbereiding van de Groep op 19 februari 2001 had het voorzitterschap de delegaties een vragenlijst bezorgd waarin hun mening gevraagd wordt over drie hoofdpunten (SN1543/01 (SOC)): a) Eerste vraag: hoe nauw moet het verband met de SE-richtlijn zijn? Het voorzitterschap wilde weten of de delegaties het ermee eens zijn dat de ECV-richtlijn zoveel mogelijk moet sporen met de voorschriften die zijn overeengekomen voor de SE, en dat er slechts verschillen zouden mogen zijn als dat vanwege de aard van de deelnemende lichamen en de ECV zelf, of de verschillen inzake de oprichting van een ECV nodig is. 6398/01 pw/il/hb 2
Over het geheel genomen waren alle delegaties het ermee eens dat de SE-richtlijn als uitgangspunt kan dienen, maar dat zorgvuldig gelet moet worden op de eigen kenmerken van de ECV. De Belgische delegatie verklaarde dat er vanwege de bijzondere positie van coöperaties in de Belgische wetgeving, in haar land langdurige consultaties zullen moeten plaatsvinden over de ECV. Bij die interne consultatie zou ook de Nationale Raad voor de coöperatie moeten worden betrokken, een naar Belgisch recht opgerichte speciale instantie. De Spaanse delegatie deelde mee dat, het meest kenmerkende aspect van coöperaties in Spanje is dat de leden en de werknemers vaak een en dezelfde personen zijn, en onderstreepte dat de Spaanse vereniging van coöperaties moet worden geraadpleegd. Ook wees zij op het bestaan van een specifiek type van "werknemers-n.v.", waar de inbreng van de werknemers een absolute voorwaarde vormt en dat meer gelijkenis vertoont met de coöperatie dan met de naamloze vennootschap. De Ierse delegatie verwees naar het bijzondere Ierse model van partnerschapsbetrekkingen op de arbeidsmarkt, en op de noodzaak, bijgevolg, van voldoende soepele oplossingen voor wat betreft de rol van de werknemers. Tevens wees zij op de verschillen in modellen en concepten van coöperaties in de lidstaten en vooral op de verschillen tussen lidstaten van het "common law"-type en die van het continentale type. Zij wees erop dat er een evolutie gaande is in de richting van activiteiten "met winstoogmerk", via "demutualisering" en "buy out"-operaties. De interne consultatie zou grondig moeten gebeuren en de coöperaties in een ruimere context moeten omvatten. Verscheidene delegaties beklemtoonden dat de werkzaamheden parallel met die over de ECVverordening moeten verlopen. De Commissievertegenwoordigers verklaarden dat de basiswerkzaamheden inzake de verordening al ver gevorderd zijn en dat voor het werk aan de richtlijn dus gebruik kan worden gemaakt van de ervaring die met de SE is opgedaan. 6398/01 pw/il/hb 3
b) Tweede vraag: voorschriften betreffende de rol van de werknemers in een ECV die door fusie of omzetting van een nationale coöperatie is opgericht In tweede instantie had het voorzitterschap gevraagd of de delegaties het ermee eens konden zijn dat de voorschriften betreffende de rol van de werknemers in ECV's die door fusie of door omzetting van een nationale coöperatie tot stand zijn gekomen, dezelfde moeten zijn als voor SE's die ook op die manier tot stand zijn gekomen, weliswaar met de nodige aanpassingen? Alle delegaties en de Commissievertegenwoordigers konden zich in het algemeen in deze benadering vinden. De Griekse delegatie onderstreepte dat de mogelijkheid van omzetting van een nationale coöperatie in een ECV behouden moet blijven, zoals dat ook overeengekomen was voor de SE. Die mogelijkheid is bij de bespreking van het oorspronkelijke Commissievoorstel terzijde gelaten. De Griekse delegatie zou een nieuw voorstel alleen onderschrijven als die mogelijkheid weer wordt opgenomen. De Belgische, de Deense en de Ierse delegatie maakten een voorbehoud voor nadere bestudering. c) Derde vraag: Voorschriften betreffende de rol van de werknemers bij de oprichting van een ECV op een wijze waarvoor geen equivalent bestaat in de SE-verordening Tenslotte had het voorzitterschap gevraagd naar de mening van de delegaties over de voorschriften inzake informatie, raadpleging en medezeggenschap die moeten worden toegepast ingeval een ECV wordt opgericht op een wijze waarvoor geen equivalent bestaat in de SE-verordening (nl. "ab initio" door natuurlijke personen dan wel door natuurlijke personen en juridische lichamen). Het voorzitterschap had twee mogelijkheden genoemd: hetzij de regels toepassen die van kracht zijn in de lidstaten waar de ECV haar hoofdbestuur, dochterondernemingen en vestigingen heeft, hetzij met de nodige aanpassingen rechtstreeks de referentievoorschriften in de bijlage bij de SE-richtlijn toepassen. Vier delegaties (F/GR/IRL/A) zouden wellicht de voorkeur geven aan de eerste mogelijkheid, waarbij A de mogelijkheid opperde om drempelwaarden te hanteren wat betreft het aantal werknemers van een ECV. 6398/01 pw/il/hb 4
Vier andere delegaties (B/D//FIN) voelden wel iets voor de tweede mogelijkheid. De Griekse en de Italiaanse delegatie wensten een duidelijke omschrijving van de juridische lichamen die onder de richtlijn zouden vallen. De Italiaanse delegatie maakte een voorbehoud. De Commissievertegenwoordigers verklaarden dat de beginselen die voor de SE gekozen zijn, niet zomaar op deze gevallen kunnen worden toegepast. De hoofdopzet van de regels in het geval van de SE was bescherming van verkregen rechten op het stuk van de rol van de werknemers, terwijl er in deze speciale gevallen, waarin er geen bestaande rechten te beschermen vallen, specifieker oplossingen gevonden moeten worden. De Commissie staat open voor diverse benaderingen. 6398/01 pw/il/hb 5