Inleiding HOOFDSTUK Het belang van filantropie

Vergelijkbare documenten
INHOUDSOPGAVE. Voorwoord / V. Lijst van gebruikte afkortingen / XV

De Geefwet en donaties aan cultuur in Nederland *1. René Bekkers, Saskia Franssen,

Thema ANBI Netwerkbijeenkomst Instituut Fondsenwerving FI. Jack van Tilborg. Belastingdienst Team ANBI s-hertogenbosch.

Verenigingen en stichtingen Fiscale actualiteiten Denk ondernemend. Denk Bol.

REVIVAL OF PHILANTHROPY. Prof. dr. Theo Schuyt Baukje Stam 10 november 2016

DE GEEFWET (E.A.) VOOR CULTURELE INSTELLINGEN VANAF 2012

Datum 3 juni 2009 Referentie NOV/RH/EB Betreft Wijziging Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten

DIT IS EEN UITGAVE VAN

6 juli 2010 Fiscale Economie Mevr. dr. S.J. Mol-Verver. Bachelorscriptie Fiscale Economie. De gevolgen van het verliezen van de ANBI-status

Commerciële activiteiten en een ANBI-status, verhinderd of niet?

DE GEEFWET (E.A.) VOOR CULTURELE INSTELLINGEN VANAF 2012

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inkomstenbelasting. Giften

Geven in Nederland 2017

erfenissen die zij gebruikt voor een sociaal belang. Overleg met uw adviseur over de voorwaarden voor een SBBI.

De Geefwet nader beschouwd

Samenvatting van de belangrijkste bevindingen

2019D17862 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Geven in Nederland 2007

Verenigingen en Stichtingen Blijf op de hoogte. whitepaper

1. Gevolgen uitspraak inzake overlijdenseis periodieke giften

December Tax Alert. Personal tax services. Wetswijzigingen per 2012 voor Algemeen Nut Beogende Instellingen, stichtingen en verenigingen

M I N I S T E R I E V A N F I N A N C I E N. DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR FISCALE ZAKEN DIRECTIE DIRECTE BELASTINGEN s-gravenhage,

CBF 8 december 2011 Prof. dr. Sigrid Hemels. Geefwet en de gevolgen voor fondsenwervende instellingen

BELASTINGVOORDELEN VOOR CULTURELE INSTELLINGEN IN BELASTINGPLANNEN 2012

M I N I S T E R I E V A N F I N A N C I E N. DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR FISCALE ZAKEN DIRECTIE DIRECTE BELASTINGEN s-gravenhage, PM 2013

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld juni De voorzitter van de commissie, Duisenberg. De adjunct-griffier van de commissie, Bartman

prof.dr. Lucas C.P.M. Meijs

versie van dit stuk en Sigrid Hemels en Frans Nijhof voor enkele correcties van feitelijke onjuistheden.

Symposium. Kiezen om te delen. Filantropie in tijden van economische tegenwind. Presentatie van. Geven in Nederland 2013.

Ik heb er kennis van genomen dat Nieuwsuur en andere media hierover hebben bericht.

Inkomstenbelasting. Giften

Gemeenten en de ANBI (algemeen nut beogende instelling) status.

Fiscale actualiteiten onderwijsinstellingen

Fiscale voordelen voor Algemeen Nut Beogende Instellingen. mr. Gideon Gruijters ANBI-REGELING

Verslag opinieonderzoek validatiestelsel

Conclusie en persoonlijke stellingname

Bijeenkomst KNR 26 maart Vermogensbeheer / ANBI

M I N I S T E R I E V A N F I N A N C I E N

Ontwikkelingen in giften, sponsoring en andere inkomsten van culturele instellingen in Nederland

Behandeld door: Bram Baak Datum: 8 juli Ons kenmerk: Woord en Daad/gift en ondernemer

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Geefwet. Een onderzoek naar de invloed van de Geefwet op het gedrag van culturele instellingen. door. Dominique van Haperen (ANR )

Wat we al weten Het onderzoek naar effecten van veranderingen in overheidssubsidies op geefgedrag is kort samengevat in onderstaande figuur.

Gulle gevers? Private bijdragen aan cultuur in Nederland 1

De fiscale behandeling van non-profitorganisaties en het verbod op staatssteun

Actualiteiten en toekomst. Zending Informatiedag 7 december EZA-Verzekeringen

Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet) VOORSTEL VAN WET

Visie op Transparantie en Toezicht

GEEFWET, ANBI-STATUS EN VENNOOTSCHAPSBELASTING

GEEFWET, ANBI-STATUS EN VENNOOTSCHAPSBELASTING

Special: Fondsenwerving in tijden van crises 1

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

In vervolg op de bestuurlijke overleggen filantropie van 6 en 26 oktober jl. laat ik u het volgende weten.

Schenkwijzer: uw mogelijkheden om te doneren

TUSSEN ALGEMEEN NUT EN SOCIAAL BELANG

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Inkomstenbelasting. Giften en algemeen nut beogende instellingen

De ANBI-status. Augustus Het effect van het verrichten van commerciële activiteiten

Cursusboek. Verstandig schenken

Nieuwe Successiewet 2010 (Schenk- en Erfbelasting)

Nieuwe regels voor de aftrek van giften vanaf 2008

- Onderdeel 4 (oud) is vervallen. Dit onderdeel had een voorlichtend karakter en bevatte geen beleid.

1 Inleiding De Tweede Kamer is op 3 november 2009 akkoord gegaan met het wijzigen van de Successiewet.

Gedragseffecten van de Geefwet 1 Rene Bekkers & Elly Mariani Filantropische Studies, Vrije Universiteit Amsterdam

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Algemeen nut beogende instellingen: algemeen nuttige en commerciële activiteiten

ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING

Datum 3 oktober 2014 Onderwerp Berichtgeving over verzamelen gegevens door Belastingdienst en uitwisselen met andere overheidsinstanties

Rechtsvorm en gebruik van LLP s en LLC s

Het nieuwe partnerbegrip in de fiscaliteit

De economie van de sportvereniging. Wat merkt de sportvereniging van de economische crisis?

6 Inhoud. 5 Voorwoord. 7 Sectoronderzoek. 16 Goede doelen over welzijn en samenleving. 25 Vijf goede doelen in het kort

Beleidsplan Careyn Zorgfonds

Archiefverordening. Bedrijfsvoeringsorganisatie Havenschap Moerdijk

Filantropie voor de Sport

WIE IS DE NIET-WESTERSE ALLOCHTONE GEVER?

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE

Ruimte voor geven. Convenant tussen het kabinet en de sector filantropie

Ruimte voor geven. Convenant tussen het kabinet en de sector filantropie. Inhoudsopgave

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Inleiding Filantropie. Financiële draagvlakverbreding van uw organisatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 's GRAVENHAGE. Datum 28 oktober 2011 Betreft Pakket Belastingplan 2012

Culturele instellingen in Nederland

Horizontaal toezicht. Samenwerken vanuit vertrouwen

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

Toelichting. I. Algemeen

Eerste Kamer der Staten-Generaal t.a.v. de leden van de Commissie voor Financiën Postbus EA Den Haag

Wijziging Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001

Convenant Erkenningsregeling Goede Doelen. Belastingdienst

Stichting Service Rotary Amsterdam Arena

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

Beleidsplan. Stichting Welzijnsfonds Saffier

Samen kunnen we meer, samen doen we meer. Contactdag 12 november 2011

De informatie in deze folder is uiterst zorgvuldig samengesteld. Toch kan het onverhoopt gebeuren dat de inhoud onjuist, onvolledig of verouderd is.

De informatie in deze folder is uiterst zorgvuldig samengesteld. Toch kan het onverhoopt gebeuren dat de inhoud onjuist, onvolledig of verouderd is.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Wijziging van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994

Geven in Nederland 2007

Transcriptie:

HOOFDSTUK 1 Inleiding 1.1 Het belang van filantropie Nederland kent een rijke traditie van filantropie en liefdadigheid. Door te geven 1 zet men zich al dan niet belangeloos in voor een betere samenleving. De Nederlandse maatschappij steunt in belangrijke mate op de vrijwillige inzet van burgers en bedrijven die een bijdrage leveren aan goede doelen waarbij men zich goed voelt. Steun aan de armeren en kwetsbaren in de maatschappij, cultuurbehoud, natuurbescherming, de behandeling van bepaalde ziekten en talloze andere belangen vormen goede doelen waaraan door particulieren en bedrijven wordt bijgedragen in de vorm van geld, goederen en/of tijd. 2 Uit het tweejaarlijks onderzoek Geven in Nederland van de Vrije Universiteit Amsterdam blijkt dat Nederlanders in de periode 2003-2013 jaarlijks gemiddeld circa 4,5 miljard hebben gegeven aan uiteenlopende maatschappelijke doelen. 3 Het grootste deel van deze giften is afkomstig van huishoudens(45%).de Filanthropium Jaargids baseert zich minder op harde cijfers en beraamt dat Nederlanders jaarlijks gemiddeld 6 miljard aan privaat kapitaal bijeen brengen voor filantropische doeleinden. 4 1 Geven wordt hier ruim gedefinieerd als een private action for a public purpose. Ontleend aan Th. Schuyt, Het geven van geld, in: A. Burger en P. Dekker (red.), Noch markt, noch staat, de Nederlandse non-profitsector in vergelijkend perspectief, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau 2001, p. 139. 2 Rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap no. 232, Deventer: Kluwer 2007, p. 15. 3 R. Bekkers, Th. Schuyt, B. Gouwenberg (red.), Geven in Nederland 2015, Amsterdam: Reed Business Education 2015, p. 15. Na een opwaartse trend vanaf 2005 zette vanaf 2009 een daling in, in het totaal gegeven bedrag aan goede doelen. In 2013 is weer een toename ten opzichte van 2011 zichtbaar. 4 E. Venema en C. Groenhuijsen (red.), De Dikke Blauwe.2 Filanthropium jaargids 2015-2016, Hof van Twente: Lenthe 2015, p. 45. Dat het duidelijk is dat het hier om ruwe schatting gaat, bevestigen de auteurs treffend in een column op hun website waar zij spreken over een sigarendoosberekening (www.filanthropium.nl/opinie/billen-bloot-graag, laatstelijk geraadpleegd 21 augustus 2015). De auteurs menen dat het onderzoek Geven in Nederland vooral het aandeel van de vermogensfondsen in de filantropische jaaromzet onderschat. Overigens onderkennen de onderzoekers van Geven in Nederland ook zelf dat de door hen in beeld gebrachte langlopende trends in geefgedrag met enige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd vanwege een gebrek aan volledige gegevensbestanden wat betreft nalatenschappen en bijdragen van vermogensfondsen: R. Bekkers, Th. Schuyt en B. Gouwenberg (red.), Geven in Nederland 2015, Amsterdam: Reed Business Education 2015, p. 15. 1

1.2 Inleiding De afgelopen decennia is het geefgedrag van Nederlanders sterk gegroeid. Er is een onverminderd groot besef dat geven aan maatschappelijk relevante doelen van onschatbare waarde kan zijn voor de maatschappij. Omdat er meer privaat sociaal kapitaal beschikbaar komt, is de verwachting dat de maatschappelijke belastingstelling voor filantropie de komende jaren verder zal stijgen. 5 Tegelijkertijd is de filantropische sector zelf volop in beweging en ziet zij zich mede als gevolg van incidenten die breed aandacht krijgen in de pers van tijd tot tijd geconfronteerd met grote fluctuaties in het donateursvertrouwen. 6 Minder vertrouwen in goede doelen zorgt er ook voor dat mensen minder geven. Het is immers belangrijk dat de donateurs erop kunnen vertrouwen dat de geschonken middelen op een efficiënte en doelmatige wijze worden besteed. De druk op goededoelenorganisaties wordt verder opgevoerd als gevolg van toenemende overheidsbezuinigingen. Om het hoofd boven water te houden worden filantropische instellingen steeds afhankelijker van giften van particulieren en bedrijven. In deze brochure staat de fiscale regelgeving met betrekking tot instellingen van algemeen of sociaal belang centraal. In dit hoofdstuk schetsen wij echter kort eerst het belang van de Nederlandse filantropische sector en lichten wij toe welke rol de fiscaliteit hierbij speelt. 1.2 Enkele cijfers over de filantropische sector 7 In 2013 werd bijna 4,4 miljard gegeven aan goededoelenorganisaties, afkomstig van particulieren, fondsen, bedrijven en goededoelenloterijen. Dit is 0,7% van het bruto binnenlands product ( 643 miljard) en is daarmee redelijk in overeenstemming met de voorgaande jaren. Sinds 1995 schommelt het giftenpercentage tussen de 0,6% en de 1% van het bruto binnenlands product. Huishoudens zijn verreweg het meest vrijgevig. Van de 4,4 miljard aan geefkapitaal dragen zij 45% bij ( 1.944 miljard). Omgerekend komt dit neer op een individuele bijdrage per huishouden van 204 per jaar. Van alle giften wordt 22% besteed aan kerk en levensbeschouwing. Internationale hulp, sport/recreatie en maatschappelijke/sociale doelen zijn ieder goed voor 13% van het totaal aan giften. Verder wordt er ook nog gegeven aan gezondheid (12%), milieu, natuurbehoud en dierenbescherming (8%), overige doelen (7%), cultuur (6%) en onderwijs en onderzoek (5%). 8 5 Een belangrijke component in deze door wetenschappers voorspelde Gouden eeuw van de filantropie vormt het op basis van demografische trends in te schatten enorme bedrag aan nalatenschappen dat in de toekomst aan goede doelen ten deel zal vallen. R. Bekkers en E. Mariani, Nalatenschappen, in: R. Bekkers, Th. Schuyt en B. Gouwenberg (red.), Geven in Nederland 2015, Amsterdam: Reed Business Education 2015, p. 78-80 gaan uit van 106 miljard aan overdrachten aan ANBI s in de periode 2012-2059. 6 Voorbeelden zijn de vele affaires rondom directiesalarissen. In september 2013 bereikte het vertrouwen in goededoelenorganisaties een historisch dieptepunt. WWAV, Onderzoeksrapportage Het Nederlands Donateurspanel Maart 2014, Woerden: WWAV, www.wwav.nl/ndp/ndpmaart-2014.pdf (laatstelijk geraadpleegd op 21 augustus 2015). Sindsdien is een voorzichtige opwaartse trend zichtbaar: www.wwav.nl/ndp/ndp-december-2014.pdf (laatstelijk geraadpleegd op 21 augustus 2015). 7 De in deze paragraaf opgenomen cijfers zijn afkomstig uit: R. Bekkers, Th. Schuyt en B. Gouwenberg (red.), Geven in Nederland 2015, Amsterdam: Reed Business Education 2015. 8 De genoemde percentages tellen op tot 99%. Vermoedelijk is 1% verloren gegaan in de afronding. 2

Rechtvaardigingen voor fiscale faciliteiten 1.3.1 De filantropische sector kan worden onderverdeeld in instellingen met een algemeen nuttig karakter en instellingen met een sociaal karakter. Anno 2015 staan circa 40.000 algemeen nut beogende instellingen (ANBI s) individueel geregistreerd bij de Belastingdienst. 9 Daarnaast zijn er nog tussen de 15.000 en 20.000 kerkgenootschappen die onder een groepsbeschikking vallen. 10 Het totaal aantal geregistreerde ANBI s ligt hiermee tussen de 55.000 en 60.000. Dit aantal heeft een enorme groei doorgemaakt ten opzichte van 2007 toen nog maar 20.000 ANBI s bij de Belastingdienst bekend waren. 11 Het aantal sociaal belang behartigende instellingen (SBBI s) is moeilijker in te schatten, omdat de Belastingdienst hiervoor geen lijst bijhoudt. 12 De enorme groei van het aantal ANBI s in minder dan tien jaar tijd en het grote aantal SBBI s vormen naar onze mening een indicatie van het toenemende besef van burgers en bedrijven om bij te dragen aan de maatschappij. Ook het door het kabinet met de sector gesloten convenant Ruimte voor geven 13 en daarin opgenomen veranderende visie op het toezicht in de filantropische sector geven blijk van een toenemend belang van deze sector. Om het publieksvertrouwen te borgen en de transparantie van de filantropische sector te vergroten werkt de overheid samen met de sector aan een zogenoemd validatiestelsel. 14 Op Europees niveau is de aandacht voor geven gericht op het aanpakken van de problemen bij grensoverschrijdende filantropische activiteiten en fondsenwerving. 15 1.3 Rechtvaardigingen voor fiscale faciliteiten 1.3.1 Algemeen Activiteiten van goededoelenorganisaties vallen voor een groot deel samen met de activiteiten van de overheid, waardoor de overheid kan besluiten deze organisaties te stimuleren. De vraag is dan in welke vorm dit stimuleringsbeleid moet worden gegoten: directe subsidies of indirecte subsidies in de vorm van fiscale faciliteiten. De 9 Hierbij zijn wij uitgegaan van het bestand Overzicht ANBI s dat gedownload kan worden via de website van de Belastingdienst, www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/brochures_en_publicaties/overzicht_anbis. Op 10 juli 2015 stonden 50.780 instellingen in dit bestand, waarvan bij 9.876 instellingen staat vermeld dat de ANBI-status is beëindigd. Hiermee komt het totaal aantal individueel geregistreerde ANBI s op 10 juli 2015 uit op 40.904 instellingen. 10 E. Venema en C. Groenhuijsen (red.), De Dikke Blauwe.2 Filanthropium jaargids 2015-2016, Hof van Twente: Lenthe 2015, p. 26 schatten het aantal kerkelijke instellingen op 20.500. De QuickScan validatiestelsel filantropie p. 15 (www.sbf-filantropie.nl/viewer/file.aspx?fileinfoid=421 geraadpleegd op 10 juli 2015) gaat uit van 15.000 kerken. 11 Rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap no. 232, Deventer: Kluwer 2007, p. 17. Hierbij past wel de kanttekening dat pas in 2008 de verplichte registratie voor ANBI s is ingevoerd. 12 E. Venema en C. Groenhuijsen (red.), De Dikke Blauwe.2 Filanthropium jaargids 2015-2016, Hof van Twente: Lenthe 2015, p. 27 spreken van meer dan 200.000 SBBI s. Niet duidelijk is waar zij dit getal aan ontlenen. 13 Kamerstukken II 2010/11, 32 740, nr. 6. De looptijd van dit convenant is formeel beëindigd per 1 januari 2014. Onduidelijk is of en wanneer een nieuw convenant zal worden gesloten. 14 Zie hoofdstuk 10. 15 Zie hoofdstuk 9. 3

1.3.2 Inleiding rechtvaardiging voor fiscale faciliteiten ten behoeve van de goededoelensector ligt in het verlengde van de bestaansredenen van de non-profits, waarbij moet worden opgemerkt dat de non-profitsector meer omvat dan de ANBI s en SBBI s die we uit de fiscale wet- en regelgeving kennen. 16 Dit lichten wij hierna toe. 17 1.3.2 Heterogeniteitstheorie en neutraliteit De basis van de heterogeniteitstheorie wordt gevormd door de economische theorie van Weisbrod. 18 Non-profits ontlenen hun bestaan aan marktfalen (market failures) en overheidsfalen (government failures). In de klassieke economische theorieën is het alom bekend dat de marktwerking, als het gaat om collectieve goederen, zijn grenzen kent. Aan dit marktfalen, ontleent de overheid volgens de klassieke economie haar bestaansrecht. De overheid voldoet aan de vraag voor collectieve goederen en vangt dus het marktfalen op. De overheid kan de publieke behoeftes echter alleen vervullen als de meerderheid van de kiezers de keuze voor bepaalde collectieve goederen steunt. In een democratisch land met veel verschillende meningen (een heterogeen land), zoals Nederland, kan het moeilijk zijn om voldoende steun te krijgen voor bepaalde collectieve goederen waardoor overheidsfalen optreedt. In deze omstandigheden kunnen non-profit organisaties in het ontbrekende aanbod van collectieve goederen voorzien. 19 De non-profitsector biedt op deze manier een aanvulling op overheidsvoorzieningen en overheidsactiviteiten. In deze theorie kunnen twee redenen worden gegeven voor het bestaan van fiscale faciliteiten. De eerste reden is dat de staat neutraal moet zijn in de keuze voor directe overheidssubsidie of gemixte subsidie, afkomstig van de burgers en de overheid. De tweede reden is dat afwezigheid van een overheidssubsidie ervoor kan zorgen dat de markt niet genoeg collectieve goederen produceert. Dit achtergebleven aanbod collectieve goederen kan dan door de goededoelinstellingen worden opgevangen. 20 Giften aan deze instellingen kwalificeren dan als het ware als een soort belastingsurrogaat. 21 16 Zie bijvoorbeeld L.M. Salamon and H.K. Anheier, Social Origins of Civil Society: Explaining the Nonprofit Sector Cross-Nationally. Working Papers of the Johns Hopkins Comparative Nonprofit Sector Project, no. 22, Baltimore: The Johns Hopkins Institute for Policy Studies 1996. Onder deze definitie worden entiteiten geschaard, die kort gezegd georganiseerd zijn, privaat zijn, geen winsten verdelen, zelfbesturend zijn en het functioneren is gebaseerd op vrijwilligheid. 17 Voor een uitgebreide uiteenzetting van de legimitatie van de fiscale facilitering van maatschappelijke belangen zij verwezen naar het Rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap no. 232, Deventer: Kluwer 2007, p. 33-38. 18 B. Weisbrod, The voluntary non-profit sector, Lexington: Lexington Books 1977. 19 L.M. Salamon, S. Wojciech Sokolowski and H.K. Anheier, Social Origins of Civil Society: An Overview. Working Papers of the Johns Hopkins Comparative Nonprofit Sector Project, no. 38, Baltimore: The Johns Hopkins Center for Civil Society Studies 2000, p. 7-12. 20 I.A. Koele, International Taxation of Philanthropy, IBFD 2007, p. 62-63. 21 Zie over deze tax surrogate theory R. Sheer, Deductibility of gifts to charitable bodies in third countries, in: M. Lang e.a. (eds.), Corporate Income Taxation in Europe. The Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB) and Third Countries, Edward Elgar 2013, p. 229-230. Zie ook Fabrizio Amatucci & Giuseppe Zizzo, Income Tax Status of Non-Profit Organizations: Formal Requirements and Business Activities, in: Frans Vanistendael (Ed.), Taxation of Charities, Amsterdam: IBFD 2015, p. 57-58. 4

Rechtvaardigingen voor fiscale faciliteiten 1.3.4 Bij de neutraliteit van de fiscale faciliteiten kunnen echter wel vraagtekens worden gezet, omdat een fiscale faciliteit juist impliceert dat de overheid niet neutraal is. Door aan de fiscale faciliteit voorwaarden te stellen, oefent de overheid indirect invloed uit op het functioneren en de organisatie van het goede doel. 1.3.3 Interdependentietheorie en de belastinguitgaven Waar de heterogeniteitstheorie ervan uitgaat dat er een conflict 22 tussen de staat en non-profits bestaat, gaat de interdependentietheorie uit van samenwerking en wederzijdse afhankelijkheid van de staat en de non-profitsector. Non-profitorganisaties zijn veelal actief in sectoren voordat de staat zich ermee bemoeit. Te denken valt aan ontwikkelingshulp en bestrijding van ziekten. De organisaties ontwikkelen daarom in deze sectoren vaak al expertise, structuren en ervaring die de staat kan gebruiken voor zijn eigen activiteiten. Daarnaast kunnen non-profitorganisaties de aandacht vestigen op bepaalde problemen in de maatschappij om zo de politiek te mobiliseren en overheidsingrijpen te stimuleren. Ondanks alle voordelen hebben non-profitorganisaties ook bepaalde beperkingen, zoals financiële middelen of beperkte bevoegdheden, die de mogelijkheid verhinderen om adequaat te reageren op publieke problemen. 23 Het particuliere falen, anders gezegd de non-profit failure, kan dan worden ondervangen door de staat. Meestal zal dit gebeuren door ondersteuning op het gebied van financiering en regelgeving. 24 Die financiering kan plaatsvinden door directe subsidies of indirecte subsidies, zoals fiscale faciliteiten. Het voordeel van indirecte subsidies is dat filantropische instellingen minder politieke invloed ondervinden en eenvoudiger hun eigen agenda kunnen bepalen dan de overheid. 1.3.4 Social origins en pluralisme Volgens de social origins-theorie is de omvang en de structuur van de non-profitsector sterk historisch bepaald. De uitkomst van de machtsstrijd tussen maatschappelijke krachten en de keuzes die men aan de hand daarvan heeft gemaakt, spelen een grote rol. 25 In Nederland is de burgerij altijd de dominante sociale klasse geweest, waardoor de non-profitsector zich met name heeft ontwikkeld door veel burgerlijke en kerkelijke activiteiten. In de 18 e en 19 e eeuw waren veel particuliere initiatieven vooral afkomstig van de hogere burgerij. Rond 1900 waren er twee 22 Het zogenoemde paradigm of conflict. L.M. Salamon, Partners in Public Service: Government- Nonprofit Relations in the Modern Welfare State, Baltimore: The Johns Hopkins University Press 1995. 23 L.M. Salamon, S. Wojciech Sokolowski and H.K. Anheier, Social Origins of Civil Society: An Overview. Working Papers of the Johns Hopkins Comparative Nonprofit Sector Project, no. 38, Baltimore: The Johns Hopkins Center for Civil Society Studies 2000, p. 12. 24 A. Burger, Verzuiling en verzorgingsstaat: de non-profitsector in historische-theoretisch perspectief, in: A. Burger en P. Dekker (red.), Noch markt, noch staat, de Nederlandse non-profitsector in vergelijkend perspectief, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau 2001, p. 98. 25 A. Burger, Verzuiling en verzorgingsstaat: de non-profitsector in historische-theoretisch perspectief, in: A. Burger en P. Dekker (red.), Noch markt, noch staat, de Nederlandse non-profitsector in vergelijkend perspectief, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau 2001, p. 100. 5

1.3.5 Inleiding verschillende processen die grote invloed hebben gehad op het leven in de 20 e eeuw: de verzuiling en de arbeidersbeweging. De verzuiling zorgde voor religieuze verdeeldheid waardoor er ook op maatschappelijk terrein veel organisaties ontstonden voor onderwijs, zorg, media, politiek en recreatie. De arbeidersbeweging zorgde uiteindelijk voor de uitbreiding van de Nederlandse verzorgingsstaat. Doordat het particuliere initiatief veel verzorgingsstaatdiensten ontplooide, nam de omvang van de non-profitsector toe. De overheid zorgde met name voor de financiering van deze activiteiten. 26 Hoewel de social origins-theorie voornamelijk verklaart wat de rol van de nonprofitorganisaties in een bepaalde samenleving is, is hierin ook een rechtvaardiging te vinden voor fiscale faciliteiten. De instellingen van algemeen nut dragen bij aan het verhogen van de pluraliteit in de samenleving. Door een gift te doen aan een non-profitinstelling, laten burgers zien welke maatschappelijke belangen zij belangrijk vinden. Dit leidt tot een vorm van directe democratie. De staat bezit dan niet als enige het monopolie om te bepalen wat maatschappelijke belangen zijn. Door steun te geven aan een non-profitorganisatie geeft de burger als het ware aan zich medeverantwoordelijk te voelen voor de publieke zaak naar de maatstaf van zijn financiële draagkracht. Stimulering van deze vorm van directe democratie met fiscale faciliteiten vergroot de maatschappelijke en financiële betrokkenheid bij goede doelen. 27 Hierbij past de kanttekening dat het risico bestaat dat zeer vermogende filantropen een deel van de maatschappelijke agenda bepalen, hetgeen niets meer met democratie maar alles met geld heeft te maken. Zie ook par. 5.11.2. 1.3.5 Aantrekkelijke vestigingsplaats Fiscale faciliteiten voor instellingen van algemeen nut worden ook wel gerechtvaardigd met een verwijzing naar het vestigingsplaatsbeleid. Een land wil graag een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor multinationals en zo ook voor internationale goededoelinstellingen. Door een aantrekkelijk fiscaal klimaat te creëren, zullen meer instellingen zich in dat land willen vestigen, met positieve economische effecten tot gevolg (meer werkgelegenheid etc.). 28 1.4 De voorgeschiedenis van de fiscale faciliteiten in vogelvlucht De oudste sporen voor fiscale ondersteuning aan instellingen van algemeen nut zijn te vinden in de voorloper van de huidige Successiewet. In 1917 werd bij de wijziging van de Successiewet 1859 een vrijstelling ingevoerd voor schenkingen aan rechtspersonen die hoofdzakelijk een algemeen belang beoogden, hoofdzakelijk als instelling van weldadigheid werkzaam waren of zich hoofdzakelijk de verpleging van 26 A. Burger, Verzuiling en verzorgingsstaat: de non-profitsector in historische-theoretisch perspectief, in: A. Burger en P. Dekker (red.), Noch markt, noch staat, de Nederlandse non-profitsector in vergelijkend perspectief, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau 2001, p. 100-101. 27 De Commissie algemeen nut beogende instellingen, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap no. 232, Deventer: Kluwer 2007, p. 37-38 gaat in op de ongewenste bijeffecten van deze vorm van rechtstreekse democratie, vanwege de onevenredige invloed die rijke donoren op de behartiging van maatschappelijke belangen kunnen uitoefenen (equal bargaining power). 28 S.A. Stevens, Geefwet (Fiscaal Actueel nr. 12) Deventer: Kluwer 2012, p. 2. 6

De voorgeschiedenis van de fiscale faciliteiten in vogelvlucht 1.4 zieken of gebrekkigen ten doel stelden. 29 In 1926 verdween deze vrijstelling tijdelijk van het toneel uit angst voor onbedoeld gebruik, om vervolgens dertig jaar later via een amendement uit de Tweede Kamer weer terug te keren in de huidige Successiewet 1956. Oorspronkelijk hadden deze vrijstellingen het karakter van een drempelvrijstelling en waren verkrijgingen door ANBI s belastbaar naar een gematigd proportioneel tarief. Met ingang van 1 januari 2006 zijn verkrijgingen door ANBI s onder voorwaarden volledig vrijgesteld van schenk- en erfbelasting Met de introductie van de giftenaftrekregeling in het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 werd in 1952 een volgende belangrijke stap gezet in de fiscale ondersteuning van kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke en het algemeen nut beogende instellingen. Het doel van de regeling is het langs indirecte weg bevorderen van schenkingen aan instellingen die bijdragen aan het maatschappelijke nut. 30 De giftenaftrek is behoudens enkele wijzigingen in de formulering, in grote lijnen overgenomen in de Wet IB 1964 en tot de dag van vandaag van kracht in de Wet IB 2001. Tot 1 januari 2008 was een rangschikking van de instelling niet vereist om voor de fiscale faciliteiten in aanmerking te komen. 31 Met ingang van 2008 is dit gewijzigd en werden instellingen verplicht een beschikking aan te vragen bij de Belastingdienst om als ANBI te worden aangemerkt. Zonder beschikking kunnen instellingen en hun begunstigers geen aanspraak maken op de fiscale faciliteiten. De Belastingdienst houdt sinds 1 januari 2008 in een openbaar register bij welke instellingen over een ANBI-rangschikking beschikken. Per 1 januari 2010 is de voorwaarde dat voor ten minste 50% het algemeen belang moet worden gediend aangescherpt. De grens wordt sindsdien gelegd bij 90%. 32 De opsomming van kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele en wetenschappelijke instellingen is vanaf 2010 uit de wettelijke ANBI-definitie geschrapt, aangezien het slechts voorbeelden van ANBI s zijn en om duidelijk te stellen dat ook deze instellingen aan alle voorwaarden dienen te voldoen. Met ingang van 2012 is opnieuw een opsomming in de wet opgenomen van doelen die als algemeen nuttig worden aangemerkt. Op 1 januari 2010 is de categorie SBBI in de wet geïntroduceerd. Op 1 januari 2012 trad de Geefwet in werking. Hoewel de naam doet vermoeden dat dit een aparte wet is, is niets minder waar. Het is een verzameling van regels verspreid over de verschillende belastingwetten. Hierbij zijn de definities van ANBI en SBBI in de AWR opgenomen, zodat deze begrippen voor alle rijksbelastingen gelden. Daarnaast hebben per 2012 de culturele instellingen (een specialis van de ANBI) en de steunstichting SBBI hun opwachting gemaakt in het fiscale landschap. 29 Wet van 20 januari 1917, Stb. 189. 30 Kamerstukken II 1998/99, nr. 26 727, nr. 3, p. 266. Zie hierover hoofdstuk 5. 31 Wel kon op verzoek een verklaring worden aangevraagd bij de Belastingdienst waarin staat vermeld of de instelling als ANBI wordt aangemerkt. Deze verklaring was echter geen voor bezwaar vatbare beschikking. 32 Zie Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9, p. 63. 7

1.5 Inleiding 1.5 Methodologie Zoals uit het voorgaande blijkt, is het belang van de filantropische sector groot en zijn er verschillende theorieën voor de rechtvaardiging van fiscale faciliteiten ten behoeve van deze sector. De fiscale faciliteiten richten zich van oudsher op de donateurs. Geleidelijk aan zijn er echter ook bijzondere tegemoetkomingen opgenomen voor de belastingheffing van de instelling zelf. Tevens kent de wetgeving naast de traditionele ANBI inmiddels ook de culturele instelling, de SBBI en de steunstichting SBBI. In de laatste jaren hebben we daarnaast een explosieve groei aan regels gezien die moeten waarborgen dat instellingen (en donateurs) geen misbruik maken van de fiscale faciliteiten. In hoofdstuk 2 gaan we in op de soorten instellingen waarvoor de fiscale faciliteiten gelden. Aan de hand van de wettelijke bepalingen bezien we wanneer een instelling als ANBI, culturele instelling, SBBI of steunstichting SBBI kwalificeert. De beschrijving vindt plaats aan de hand van de wettelijke regeling zoals deze is opgenomen in de AWR. De betekenis van de verschillende voorschriften wordt toegelicht aan de hand van de parlementaire geschiedenis en jurisprudentie. In dit hoofdstuk onderzoeken we of de wetgever zich van duidelijke begrippen bedient en of de gestelde voorwaarden zinvol zijn binnen het door de wetgever nagestreefde doel. De nadere uitwerking van de wettelijke eisen, zoals neergelegd in de uitvoeringsregeling bespreken we in hoofdstuk 4. Voor we toekomen aan deze formele eisen gaan we in hoofdstuk 3 in op de materiële eisen. Wanneer is sprake van een algemeen belang, een cultureel belang en een sociaal belang? Het begrip algemeen belang is voornamelijk in de jurisprudentie tot ontwikkeling gekomen, zodat aan de hand daarvan wordt onderzocht wat onder dit begrip wordt verstaan. We onderzoeken of er sprake is van consistente jurisprudentie en of de grens waar het algemeen belang overgaat in particulier belang duidelijk kan worden getrokken. De invulling van de begrippen cultureel en sociaal belang is tot nu toe voornamelijk kenbaar uit de parlementaire stukken. Daarom bespreken we de betekenis van deze begrippen vooral aan de hand van de wetgeschiedenis. Hoofdstuk 4 gaat over formele eisen waaraan een eenmaal gekwalificeerde instelling moet voldoen om haar status te behouden. De wetgever heeft hiervoor gedetailleerde regelgeving ontworpen die voornamelijk is terug te vinden in de uitvoeringsregeling AWR. Deze regelgeving wordt besproken in het licht van de doelstelling van de wetgever. Kwalificeert een instelling als ANBI, culturele instelling, SBBI of steunstichting SBBI, dan komen deze instelling en haar donateurs in aanmerking voor fiscale faciliteiten. Deze faciliteiten zijn opgenomen in de afzonderlijke heffingswetten zoals de Wet inkomstenbelasting, de Wet op de vennootschapsbelasting en de Successiewet. In hoofdstuk 6 staan we stil bij de faciliteiten in de inkomstenbelasting, in hoofdstuk 7 besteden we aandacht aan de faciliteiten in de vennootschapsbelasting en in hoofdstuk 8 gaan we in op de faciliteiten in de Successiewet. Telkens wordt de wettelijke regeling besproken aan de hand van de parlementaire geschiedenis en jurisprudentie. Onderzocht wordt of duidelijk is wat de faciliteit inhoudt, voor wie hij is bedoeld en of met de betreffende faciliteit ook het doel, dat de wetgever bij invoering voor ogen stond, kan worden bereikt. 8

Methodologie 1.5 Naast de hiervoor genoemde heffingswetten bevatten ook de Wet op de loonbelasting, de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet op de omzetbelasting enkele bepalingen die van belang zijn voor instellingen van algemeen of sociaal belang. Deze worden kort toegelicht in hoofdstuk 8. Vanwege de grote invloed van het Europese recht op de nationale rechtsorde wordt in hoofdstuk 9 getoetst of de regelgeving, zoals in de voorgaande hoofdstukken besproken, in overeenstemming is met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarnaast worden nog enkele Europeesrechtelijke ontwikkelingen die voor instellingen van algemeen of sociaal belang van belang kunnen zijn besproken. In hoofdstuk 10 besteden we nog kort aandacht aan de maatschappelijke discussie die op gang is gekomen over de transparantie van stichtingen in het algemeen en ANBI s in het bijzonder. In hoofdstuk 11 worden de conclusies en aanbevelingen tot verbetering van de wetgeving uit de voorgaande hoofdstukken samengevat. 9