[Uitzending 279: Deuteronomium 15:1 t/m 16:22] Deut.15 bevat drie onderwerpen die te maken hebben met het vierde gebod, het gebod om de sabbat te houden. Overeenkomstig de illustratieve functie van de geboden gaat het hier niet over de sabbat zelf, maar komen er een paar verwante zaken aan de orde. Het blijkt dat Gods eer en het heil van de naaste nauw met elkaar zijn verbonden in een aantal radicale voorschriften. Deut.14 eindigde met een bijzondere bepaling over de tienden in het derde en zesde jaar van de zevenjarige cyclus. Nu komt het zevende jaar aan de beurt, waarover al eerder is meegedeeld dat het land dan braak zal liggen (Ex.23). Omdat het graan, de druiven en de olijven dan niet geoogst mogen worden, maar bestemd zijn voor de armen, kunnen mensen met schulden in de agrarische sector in dat jaar in grote moeilijkheden komen. Zo n schuld kan in de afgelopen jaren op allerlei manieren zijn ontstaan. Aan het eind van het zevende jaar wordt de schuld kwijtgescholden. Het zevende jaar wordt meestal sabbatsjaar genoemd, maar vers 9 duidt het hier aan met de uitdrukking het jaar van de kwijtschelding. Er wordt mee bedoeld dat iedereen die een lening aan zijn naaste heeft verstrekt, die moet kwijtschelden. De bedoeling is om de armen tegemoet te komen. Deuteronomium 15 vers 1en 2: Aan het einde van elk zevende jaar moeten alle schulden worden kwijtgescholden. Iedere schuldeiser zal de schuld die een andere Israëliet bij hem heeft, volledig kwijtschelden, want de HERE heeft iedereen van zijn verplichtingen ontslagen. De regeling is vermoedelijk niet van toepassing op alle schulden. In de latere Joodse traditie is dit voorschrift wel verstaan als een algemene kwijtschelding van alle schulden. Daarom zijn er in de latere Joodse geschriften allerlei beperkingen aangebracht bv. door rabbi Hillel, waarin de schuldeiser bepaalt dat hij de lening te allen tijde mag terugvorderen. TTB - NL - TWR - CW 1
Ook onbetaalde rekeningen, handelsovereenkomsten e.d. werden uitgezonderd. Een vergelijkbare discussie bestaat er over het renteverbod. Mag er alleen in geval van armoede geen rente worden gevraagd of geldt het altijd? Bij de bespreking van Deut.23:19, zullen we dieper op dit punt in gaan. Deuteronomium 15 vers 3: Deze kwijtschelding geldt niet voor buitenlanders, maar wat uw broeder u schuldig is, moet u hem kwijtschelden. De schuldeiser mag zijn naaste (die ook zijn broeder is) niet tot betaling dwingen. Zij zijn niet alleen schuldeiser en schuldenaar, maar ook broeder en zuster in het licht van Gods verbond, en die tweede relatie is in het jaar van de vrijlating bepalend. Maar een door het land trekkende buitenlander, zoals een koopman, mag wel tot terugbetaling worden gedwongen. Hij valt niet onder de sociale wetgeving en is onder normale omstandigheden rijk genoeg om te kunnen terugbetalen (Deut.14:21). Het socialisme, zoals wij het kennen, houdt geen rekening met het feit dat een mens een zondaar is. Wanneer hij of zij iets zonder inspanning kan verkrijgen is dat mogelijk. Ook een democratie of het kapitalisme geven aanleiding tot uitersten. In beide systemen kunnen er armen zijn die geen werk hebben en rijken die niet hoeven te werken. Wat we in de Bijbel zien is dat de HERE aan het volk Israël een systeem geeft waarin iedereen gelijke kansen heeft, zodat (ook een arme) weer de gelegenheid krijgt om te werken. De regels die de HERE gaf voorkwamen dat iemand buitengewoon arm of buitengewoon rijk kon worden. Deuteronomium 15 vers 4 en 5: Niemand zal hierdoor arm worden, want als u dit gebod gehoorzaamt, zal de HERE u rijk zegenen in het land dat Hij u geeft. De enige voorwaarde die de HERE stelt voor Zijn zegen, is dat u zorgvuldig leeft naar de geboden van de HERE, uw God, die ik u vandaag geef. Het is niet nodig dat er armen zijn in Israël, want de HERE geeft Zijn zegen in het land dat de Israëlieten zullen beërven. Helaas laat de harde werkelijkheid vaak het tegendeel zien, zoals aangegeven wordt in vers 11. TTB - NL - TWR - CW 2
De ideale situatie is afhankelijk van de gehoorzaamheid aan de geboden van de HERE. De regel gold voor de Israëlieten onderling. Ieder zevende jaar werd de schuld van de arme kwijtgescholden en kreeg hij de gelegenheid opnieuw te beginnen. Waar een mens ook woont en naar welk land u ook gaat, overal ziet u de tegenstelling van rijk en arm. Aan de éne kant van een stad vindt je armoedige huisjes of hutjes en aan de andere kant staan grote villa s. Het is het gevolg van de zonde van de mensen. We kunnen er bepaalde mensen de schuld van geven maar de werkelijke oorzaak is de zonde. Wij mensen hebben door ongehoorzaamheid aan de HERE God ons doel gemist. De opdracht om tot eer van God te leven en Zijn schepping te onderhouden en te beheren is op een catastrofe uitgelopen. Door de zonde is het omgeslagen in een egoïstisch verzamelen van schatten op aarde waardoor anderen te kort komen. Wanneer wij mensen de geboden van de HERE zouden gehoorzamen zou niemand armoede hoeven te kennen. De welstand en overvloed zou evenredig zijn verdeeld. Veel ideologieën hadden hetzelfde uitgangspunt maar konden het in de praktijk van het dagelijkse leven niet waarmaken. Welk ideologisch systeem er ook was of is, er bleven en er blijven arme mensen. Er blijven mensen die zich ten kostte van anderen verrijkten. Totdat het hart van een mens wordt veranderd. Het basisprobleem ligt in het menselijk hart. De HERE vraagt Israël Hem te gehoorzamen. Als zij dat hadden gedaan zou er naar Gods regels geen armoede zijn voorgekomen. Wanneer de HERE zegent, zoals Hij beloofd heeft, dan zal Israël leningen verstrekken aan andere volken. Zij hoeven zelf geen lening van anderen te ontvangen. Israël zal een economisch overwicht hebben ten opzichte van de andere volken. Deuteronomium 15 vers 6: Hij zal u zegenen zoals Hij heeft beloofd. U zult aan vele volken geld uitlenen, maar zelf zult u nooit iets hoeven lenen. U zult heersen over vele volken, maar zij zullen niet over u heersen. Wij denken dat we armoede kunnen uitbannen met speciale hulpverleningsprogramma s. En wat gebeurt er? Er moet een gevecht worden geleverd tegen corruptie. TTB - NL - TWR - CW 3
Waarom? Omdat we met zondige mensen te doen hebben. De hulpverlening is niet verkeerd maar de mens zelf is verkeerd. De zonde is zo diep ingeslagen dat een natuurlijk mens er geen moeite mee heeft om zich ten kostte van een ander te verrijken. Nee, u en wij doen dat niet. Wij zijn geen uitbuiters en moordenaars! Laten we maar niet zo hoog van de toren blazen. De HERE pakt de kern van het probleem aan en die ligt in het menselijke hart. David zegt in Ps.14:1, De mensen begaan de ergste misdaden. Niemand doet wat goed is. In vers 3 lezen we het nog een keer: Maar alle mensen zijn van Hem afgedwaald, met elkaar zijn zij het spoor bijster. Er is er zelfs niet één die doet wat goed is. En in vers 6: Uiteindelijk kunnen zij tegen de arme mensen toch niet op, omdat de HERE hen beschermt. Woorden die door Jesaja en Paulus in de brief aan de Romeinen worden bevestigd. De HERE laat zien dat wanneer zijn geboden worden gehoorzaamd het probleem van de armoede zou zijn opgelost. In geval van het volk Israël zal de zegen zo groot zijn dat geldt: U zult aan vele volken geld uitlenen, maar zelf zult u nooit iets hoeven lenen. Een opmerkelijke uitspraak. Het is waar dat Joodse mensen bij de grootste bankiers ter wereld horen. Een voorbeeld is de familie Rothschild. Rothschild is de naam van een internationale dynastie van Duits/Joodse oorsprong. De familie is vooral bekend door hun werk op financieel gebied, zoals bankieren. In Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben veel leden van de familie adellijke titels. De stamvader van de familie was Mayer Amschel Rothschild (hij leefde van 1744 t/m 1812). Hij was de zoon van Amschel Mozes Rothschild, een geldwisselaar. Hij werd geboren in het getto van Frankfurt am Main, maar werkte zich omhoog in de bankierswereld. Zijn invloed breidde zich al snel uit over Europa via zijn vijf zonen, die door hem werden uitgezonden naar vijf grote Europese steden. Wel zag hij erop toe dat de controle over alle takken van zijn bedrijf altijd in handen van de familie bleef. Hij hield het fortuin bovendien in de familie via een door hem gestuurde huwelijkspolitiek. TTB - NL - TWR - CW 4
Deuteronomium 15 vers 7 en 8: Als er bij uw aankomst in het land dat de HERE u zal geven, enkele armen onder u zijn, moet u uw hart en hand niet voor hen sluiten, u moet hun net zoveel lenen als zij nodig hebben. Dit zijn bijzondere verzen in de Bijbel. Het volk Israël heeft dit woord van de HERE niet gehoorzaamd en daarom bleven er in Israël armen. Toch is het opmerkelijk dat het huidige Israël financieel wordt ondersteund en giften ontvangt van Joodse mensen van over de hele wereld. Israël ontvangt waarschijnlijk meer financiële ondersteuning dan welk ander land dan ook. Vele Joden van over de hele wereld ondersteunen financieel hun vaderland Israël en geven er miljoenen aan. Al heel vroeg in het bestaan van Israël heeft de HERE Zijn volk geleerd dat zij hun volkgenoten moesten ondersteunen en helpen. Het zelfde principe en beginsel heeft de HERE aan de NT gelovigen gegeven. Paulus zegt in Gal.2:10, Het enige wat zij ons op het hart drukten, was de arme christenen in Jeruzalem niet te vergeten. Ik ben mij dan ook altijd voor hen blijven inspannen. Zij zijn de broeders uit Jeruzalem die Paulus (als apostel van de heidenen) deze aansporing meegaven. In veel werk onder armen en behoeftigen zijn christenen actief. Deuteronomium 15 vers 9: Denk daarom! Weiger nooit een lening omdat het jaar van kwijtschelding voor de deur staat! Als u weigert te lenen, zal de arme tot de HERE roepen en dan zal het u worden toegerekend als een zonde. De HERE waarschuwt tegen het ontlopen van hun verantwoordelijkheid. Theoretisch kon een Israëliet denken, het jaar van de kwijtschelding komt er aan ik help mijn broeder niet uit de schuld want over twee jaar is hij er toch vanaf. De HERE waarschuwt voor deze valkuil en zegt: Weiger nooit een lening omdat het jaar van kwijtschelding voor de deur staat! Je moet een arme broeder altijd helpen. Vandaag aan de dag wordt voor behoeftige gemeenteleden deze ondersteuning vaak door de diaconie gegeven. TTB - NL - TWR - CW 5
Deuteronomium 15 vers 10 en 11: U moet hem lenen wat hij nodig heeft zonder te klagen! Want de HERE zal u helpen bij alles wat u doet, als u zo aan uw broeder leent! Er zullen altijd arme mensen onder u zijn, daarom is dit gebod noodzakelijk. U moet uw arme broeder vrijgevig tegemoet treden en hem lenen wat hij nodig heeft. Dat de HERE hier Zelf al zegt dat er altijd arme mensen in het land zullen zijn laat al zien dat Israël niet heeft gedaan wat de HERE had bevolen. In Joh.12:8 zegt de Heiland hetzelfde tegen Zijn leerlingen: Er zullen altijd arme mensen zijn, maar Ik zal niet lang meer bij jullie blijven. De Heiland kent het hart van een mens. Luiheid, gemakzucht, egoïsme, eigen belang, gierigheid en niet willen delen kunnen allemaal motieven zijn om mensen niet te ondersteunen. Blijkbaar is het niet gewoon voor mensen om welstand en welvaart te delen met anderen. Daarom heeft de Here bevolen: U moet uw arme broeder vrijgevig tegemoet treden en hem lenen wat hij nodig heeft. In Deut.15 is in directe zin geen sprake van rechten van de arme, maar wel van een roep tot God om gerechtigheid te laten geschieden. Daarmee wordt onbarmhartigheid afgewezen als onrecht. Ongeacht de omstandigheden en de oorzaken mag een mens zijn of haar hart laten spreken. Het is mogelijk dat een man of vrouw in Israël zodanig verarmt, dat hij of zij zich voor een bepaalde periode moet verkopen als slaaf. Bij dit woord slaaf moet u niet denken aan de volstrekt rechteloze en uitgebuite slaven uit onze eigen geschiedenis in de 18 e en 19 e eeuw, maar aan schuldslaven met bepaalde rechten. Het verwante voorschrift in Lev.25 stelt dat zo n schuldslaaf geen gewone slavenarbeid mag verrichten, maar als een dagloner en inwonende vreemdeling behandeld moet worden. Zo n periode van slavernij mag hooguit zes jaar duren, en de schuldslaaf moet daarna, in het zevende jaar, vrijgelaten worden (vs.12). Het zevende jaar is hier en in Ex.21 gerekend vanaf de datum van ingang van de slavernij en staat los van het vaste jaar van de kwijtschelding, maar heeft er inhoudelijk alles mee te maken. Ook deze wet is een uitvloeisel van het sabbatsgebod. TTB - NL - TWR - CW 6
Deuteronomium 15 vers 13 t/m 17: Stuur hem niet met lege handen weg! Geef hem een royaal afscheidsgeschenk van uw kudde, uw wijnpers en uw olijfpers. Deel met hem datgene waarin de HERE, uw God, u redde! Daarom geef ik u dit gebod. Maar stel dat uw Hebreeuwse slaaf niet weg wil omdat hij van u houdt, zich in uw huis prettig voelt en goed met u kan opschieten, neem dan een priem en steek die tegen de deur door zijn oor. Daarna zal hij voor altijd uw slaaf zijn. Hetzelfde moet u doen met uw slavinnen. Dit is een mooi beeld van de Here Jezus Christus. In Fil.2 vers 7 en 8 staat: Integendeel, Hij legde Zijn grote macht en heerlijkheid af, nam de gestalte aan van een dienaar (van een slaaf) en werd een mens. Herkenbaar als mens, vernederde Hij Zich en gehoorzaamde tot het uiterste, zelfs tot de dood aan het kruis. Jezus kon in vrijheid vertrekken. Hij eigende Zich de schuld van de zonde toe, hoewel Hij geen zondaar was. Hij moest geen straf dragen. Maar Hij hield van u, jou en mij, en offerde Zichzelf voor ons op. Hebreeën 10 vers 5 zegt: Daarom heeft Christus, toen Hij in de wereld kwam gezegd: God, U verlangde geen offers of offergaven, maar U hebt Mij dit lichaam gegeven, om het als offer te geven. In de verzen 19 t/m 23 komen de eerstelingen van de kudde aan de orde. Dat kwam al ter sprake in Deut.12, in het kader van de centrale plaats van het heiligdom en de eredienst. Daarna werden ze genoemd bij de tienden in Deut.14 en nu komen ze onder een ander gezichtspunt weer aan de orde, namelijk in relatie tot de sabbat. Het opvallendste is vers 23: Alleen het bloed mag u niet eten. Een aspect dat we al eerder hebben besproken bij de offers in Leviticus. We gaan verder met Deut.16. Aan Israël werden drie feesten gegeven waaraan iedere man moest deelnemen. Het zijn het Joodse Paasfeest of Pesach, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest. Pesach werd ingesteld als een herinnering aan Israëls uittocht uit Egypte en hun aanvaarding als het volk van JHWH. TTB - NL - TWR - CW 7
Deuteronomium 16 vers 1 en 2: Vier Pesach, het Paasfeest, altijd in de maand Abib, de eerste maand, want dat was de maand waarin de HERE, uw God, u s nachts uit Egypte leidde. Voor de HERE, uw God, zult u dan schapen en runderen offeren op de plaats die Hij Zelf zal aanwijzen en waaraan Hij Zijn naam zal verbinden. De drie belangrijkste feesten zijn al eerder genoemd in Ex.23 en 34, Lev.23 en Num.28 en 29. In Deut.16 komen de 3 feesten beknopt aan de orde, alleen in het kader van de uitwerking van het vierde gebod, over de sabbat. Veel details worden weggelaten. De nadruk ligt op de gang naar de centrale plaats van het heiligdom (die de HERE Zelf zal aanwijzen) en op het karakter van de feesten. Het zijn blijde feesten, de vreugde overheerst. De Sabbat zelf, de Nieuwe maan, het Nieuwjaar en de grote Verzoendag worden hier niet genoemd. In Ex.12 hebben we de instelling van Pesach gelezen en besproken. Omdat de eerstgeborenen stierven in ieder huis waar geen bloed aan de deurposten was te zien, liet de farao het volk Israël vertrekken. Het is de bedoeling dat Israël levenslang de dag (tijd) van de uittocht uit Egypte gedenkt (vs.3). Zo krijgt de viering van het Pascha (verbonden met de volgende dagen van de ongezuurde broden) een vergelijkbare functie als de sabbat (Deut.5:15). Het verbod geen spoor van zuurdeeg in uw huis gedurende de hele week heeft ten doel het eten van ongezuurd brood te garanderen. Bedoeld is heel het land, en daarmee betreft dit voorschrift ook de vrouwen en kinderen die niet meegaan naar het heiligdom. De volgende bepaling, dat niets van het paaslam mag overblijven tot de morgen, is bedoeld om de Pesachviering strikt te beperken tot die ene avond (vs.4). Deuteronomium 16 vers 5 t/m 8: U mag het Pesachoffer niet thuis slachten, maar dat moet gebeuren op de plaats die de HERE zal kiezen als Zijn heiligdom. Offer het daar elk jaar op die avond bij het ondergaan van de zon, de tijd waarop u uit Egypte vertrok. Kook dan het lam, eet het op en ga pas de volgende morgen naar huis terug. De volgende zes dagen mag u geen gezuurd brood eten. TTB - NL - TWR - CW 8
Op de zevende dag moet u een feestelijke bijeenkomst houden ter ere van de HERE, uw God. U mag die dag niet werken. Naast de al bekende informatie over het Joodse Paasfeest wordt nu een nadere toelichting gegeven op de ongezuurde broden. Alleen zes dagen hoeft men ongezuurde broden te eten, waarvan de eerste dag het Pascha is. De zevende dag is een afsluitende feestdag waarop niet gewerkt mag worden. Deze aan de HERE gewijde feestelijke dag maakt de feestweek duidelijk tot een parallel van de week die met een sabbat wordt afgesloten. Paulus brengt in overeenstemming met de Joodse traditie naar voren dat het wegdoen van zuurdeeg ook betekent dat het hart gereinigd moet worden (1Kor.5). Tijdens het Pascha heeft Jezus het Avondmaal ingesteld. Het Paasfeest is voor christenen vooral het feest van de opstanding van de Heiland geworden. In Deut.16:9 t/m 11 komt het Wekenfeest aan de orde. Zeven weken (of 49 dagen) na het Paasfeest. De dag er direct na (de 50ste dag) zal dan een Sabbatdag zijn. Het feest werd ook wel het Oogstfeest of het Feest van de eerstelingen genoemd. In Deut.16:13 t/m 17 volgt de instelling van het Loofhuttenfeest. Iedere man in Israël moet driemaal per jaar voor de HERE in het heiligdom verschijnen ter gelegenheid van de genoemde feesten. Hij mag niet met lege handen naar het heiligdom komen. Hij moet geven wat hij zich kan veroorloven, naarmate de HERE hem heeft gezegend. Deut.16 besluit met opdrachten voor het aanstellen van rechters en ambtenaren. Deut.16:18 t/m 20. Zij zullen in alle delen van het land voor de rechtspraak zorgen. De HERE weet wat in het menselijk hart omgaat en daarom spoort Hij aan tot inzet voor de rechtvaardigheid. Heb respect voor mensen en laat je niet omkopen. Deuteronomium 16 vers 21 en 22: Onder geen beding mag u een gewijde paal of gewijde steen naast het altaar van de HERE, uw God, plaatsen. Want de HERE haat het! Een gewijde paal of steen was verbonden met afgoderij. In de volgende uitzending lezen we Deut.17:1 t/m 18:14 TTB - NL - TWR - CW 9