De Wet OM-afdoening en het recht op een eerlijk proces. Is de Wet OM-afdoening in strijd met artikel 6 EVRM?

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:HR:2010:BO2558

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Leidraad voor het nakijken van de toets

Wet OM-afdoening en de (fiscale) transactie: tijdsbesparing?

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

[SiR\.\K. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opsteken Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Opsteken,

De strafbeschikking. Ü) Kluwer a Wolters Kluwer business. M. Kessler B.F. Keulen. Deventer

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inhoudsopgave. Voorwoord / 5. Lijst van gebruikte afkortingen / 13. Het materiële strafrecht. 1. Inleiding / 17

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten door het openbaar ministerie

Strafrechtelijke reactie Vraag en antwoord

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ;

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

Tweede Kamer der Staten-Generaal

~ 02 MAP~T 2012 De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. I.W. Opsteken

3.2.1 Aard en karakter van de gedragsaanwijzing

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

ECLI:NL:RBAMS:2017:2714

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Integraal Handhavingsbeleidsplan De Ronde Venen, 26 september Bijlage VI Toelichting op de bestuursrechtelijke sanctiemiddelen

ARRESTANTENVERZORGING. Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De rechter als bewaker van evenredige bestuurlijke boetes

INHOUD. 103 Fiscale fraude / Ten geleide / 1

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten

Inhoudsopgave. Voorwoord 13. Aanbevolen literatuur 15. Afkortingenlijst 17. Hoofdstuk 1 Inleiding 19

Inleiding. 1 Strafrecht

HOOFDSTUK 2 Uitgangspunten van de regeling

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

Aanwijzing OM-afdoening

Richtlijn voor strafvordering Arbeidsomstandighedenwet 1998

Hoofdstuk 6: Het Openbaar Ministerie en de vervolging 6.1 Inleiding

Regeling OM-afdoening

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

==================================================================== Artikel 1

Verkorte inhoudsopgave

W E T O M A F D O E N I N G

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Richtlijn voor strafvordering Arbeidsomstandighedenwet

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 3 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering Beslissingen omtrent vervolging

Datum 8 februari 2018 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over het bericht 'Lage straf door trage rechtsgang'

een gedraging van de Douane van Curaçao, welke gedraging toe te schrijven is aan de Minister van Financiën, (hierna de Minister).

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

5 Vervolging. M. Brouwers en A.Th.J. Eggen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RVS:2016:3387

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

Hof van Cassatie van België

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 3

Voldoet de strafbeschikking, zoals opgenomen in de Wet OM-afdoening, aan art. 6 EVRM?

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De enkelvoudige kamer: de politierechter

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Samenvatting Maatschappijwetenschappen Hoofdstuk Criminaliteit en Rechtsstaat

Deze brochure 3. Dagvaarding 3. Bezwaarschrift 3. Rechtsbijstand 4. Slachtoffer 4. Inzage in uw dossier 4. Getuigen en deskundigen 5.

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De positie van het slachtoffer in het strafproces De benadeelde Nabestaanden Splitsing van de vordering door de benadeelde

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

Uitspraken CRvB inzake boetes en overgangsrecht (in kader Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving)

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Milieu Specifiek

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Evaluatie Wet OM-afdoening

DEEL I DE RECHTSMACHT 1

Transcriptie:

De Wet OM-afdoening en het recht op een eerlijk proces Is de Wet OM-afdoening in strijd met artikel 6 EVRM? Rosanne Scheffer, 21 augustus 2012

Naam: Rosanne Scheffer Inleverdatum: 21 augustus 2012 Scriptiebegeleider: mr. M. Bosch 2

Inhoudsopgave Inhoudsopgave 3 Afkortingen 5 Hoofdstuk 1 Inleiding 6 1.1. Inleiding 6 1.2. Aanleiding van het onderzoek 6 1.3. Probleemstelling 7 1.3.1. Doelstelling 7 1.3.2. Hoofdvraag 7 1.3.3. Deelvragen 7 1.4. Onderzoeksmethode 8 1.5. Opbouw van de scriptie 8 Hoofdstuk 2 De Wet OM-afdoening 9 2.1. Inleiding 9 2.2. De Wet OM-afdoening 9 2.3. De strafbeschikking 9 2.3.1. Inleiding 9 2.3.2. Bevoegdheid 10 2.3.3. Straffen en maatregelen 10 2.3.3.1. Taakstraf 11 2.3.3.2. Geldboete 11 2.3.3.3. Onttrekking aan het verkeer 11 2.3.3.4. Schadevergoedingsmaatregel 12 2.3.3.5. Rijontzegging 12 2.3.4. Aanwijzingen 12 2.3.5. Vereisten strafbeschikking 13 2.3.6. Inhoud, uitreiken en toezenden strafbeschikking 13 2.3.7. Waarborgen bij oplegging 14 2.3.8. Tenuitvoerlegging 15 2.3.9. Rechtsbescherming 16 2.4. De situatie voor de Wet OM-afdoening 17 2.5. Waarom is er gekozen voor de Wet OM-afdoening? 18 2.6. Voor- en nadelen 18 2.6.1. Voordelen 18 2.6.2. Nadelen 19 Hoofdstuk 3 Artikel 6 EVRM 20 3.1. Inleiding 20 3.2. Artikel 6 lid 1 EVRM 20 3.2.1. Criminal charge 21 3.2.1.1. Het eerste criterium: de tekst die de overtreding definieert behoort in de betreffende Staat tot het strafrecht 21 3.2.1.2. Het tweede criterium: het karakter van de overtreding 22 3

3.2.1.3. Het derde criterium: het karakter en zwaarte van de straf die wordt geriskeerd 22 3.2.1.4. Onderlinge samenhang 22 3.2.2. Vervolging 23 3.2.3. Het recht op een eerlijke en openbare behandeling van de zaak 23 3.2.3.1. Het recht op aanwezigheid bij de berechting 24 3.2.4. De redelijke termijn 24 3.2.5. Een onafhankelijke en onpartijdige rechter 25 3.2.5.1. Recht op een rechter 25 3.2.5.2. Een onafhankelijke bij de wet ingestelde rechter 26 3.2.5.3. Onpartijdigheid 27 3.3. Artikel 6 lid 2 EVRM 27 3.4. Artikel 6 lid 3 EVRM 28 3.4.1. Het recht op informatie over de beschuldiging 29 3.4.2. Het recht om de verdediging te kunnen voorbereiden 29 Hoofdstuk 4 De Wet OM-afdoening en het recht op een eerlijk proces 30 4.1. Inleiding 30 4.2. De wetgever 30 4.3. Diverse opinies 32 4.4. Mijn reactie 36 Hoofdstuk 5 Conclusie en aanbevelingen 39 5.1. Inleiding 39 5.2. Conclusie 39 5.3. Aanbevelingen 41 Literatuurlijst 42 Jurisprudentielijst 44 4

Afkortingen EVRM Europees Verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden Hof Europese Hof voor de Rechten van de Mens MvT memorie van toelichting OM Openbaar Ministerie OvJ officier van justitie Sr Wetboek van Strafrecht Sv Wetboek van Strafvordering Wet OM-afdoening Wet tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enig andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafzaken 5

H1 Inleiding 1.1.Inleiding In dit hoofdstuk wordt het onderwerp van deze scriptie ingeleid. Ik zal ten eerste bespreken wat de aanleiding van het onderzoek is. Daarna zal ik de probleemstelling en de deelvragen aangeven. Ten slotte komt aan bod hoe het onderzoek heeft plaatsgevonden en geef ik een toelichting op de opbouw van de scriptie. 1.2. Aanleiding van het onderzoek Op 1 februari 2008 is de eerste fase van de Wet tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening) in werking getreden. De Wet OM-afdoening zal gefaseerd in drie fasen worden ingevoerd. Dit houdt in dat niet direct voor alle misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat en alle overtredingen een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd. Dit heeft tot gevolg dat de strafbeschikking en de transactie voorlopig naast elkaar zullen blijven bestaan en dat niet alle mogelijke sancties direct zullen worden opgelegd. 1 De wet is neergelegd in de artikelen 257a tot en met 257h van het Wetboek van Strafvordering (Sv). In de Wet OM-afdoening wordt een nieuwe zelfstandige sanctiebevoegdheid voor het Openbaar Ministerie (OM) geregeld. De officier van justitie (OvJ) krijgt op grond van deze wet, artikel 257a Sv, de bevoegdheid om zelfstandig en zonder tussenkomst of instemming van de rechter een sanctie op te leggen ter zake van overtredingen en misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van maximaal zes jaar. 2 De achterliggende gedachte van de Wet OM-afdoening is volgens de memorie van toelichting (MvT) het vergroten van de veiligheid. Volgens de wetgever moet voor het vergroten van de veiligheid de capaciteit van de justitieketen worden aangepast aan de stijgende behoefte aan rechtshandhaving. Vergroting van de mogelijkheid tot en de doelmatigheid van buitengerechtelijke afdoening is daarbij volgens de wetgever van groot belang. De wetgever is van mening dat de Wet OM-afdoening eraan bijdraagt dat alleen die strafzaken bij de strafrechter terechtkomen waarin daar gelet op de aard van het feit, de gewenste justitiële reactie dan wel een verschil van opvatting tussen de verdachte en het OM aanleiding voor is. 3 1 H.J. Dullaart & M.C. Dubbeldam, Wet OM-afdoening toegelicht. Openbaar Ministerie, Den Haag: Sdu uitgevers 2007, p.9. 2 Cleiren & Verpalen 2011, (T&C Sv), artikel 257a, inleidende opmerkingen. 3 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 1. 6

1.3. Probleemstelling 1.3.1. Doelstelling De vraag die rijst bij de Wet OM-afdoening is of deze wet wel in lijn is met artikel zes van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Waarom strookt de Wet OM-afdoening er wel mee of juist niet? Moet de Wet OM-afdoening op bepaalde punten verbeterd worden om wel in lijn te zijn met het recht op een eerlijk proces zoals bepaald is in artikel 6 EVRM? De doelstelling van mijn scriptie is om duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de vraag of de Wet OM-afdoening in lijn is met artikel 6 EVRM en bespreken welke verbeteringen eventueel wenselijk zijn. 1.3.2. Hoofdvraag De hoofdvraag van het onderzoek luidt derhalve als volgt: Is het buiten de rechter om veroordelen van verdachten in het kader van de Wet OM-afdoening niet in strijd met het recht op een eerlijk proces zoals bepaald is in artikel 6 EVRM? 1.3.3. Deelvragen Ik heb door middel van de volgende deelvragen getracht een antwoord te geven op de probleemstelling: 1. Wat houdt de Wet OM-afdoening in? 2. Wat is de strafbeschikking en aan welke vereisten moet de strafbeschikking voldoen? 3. Wat was de situatie voor de Wet OM-afdoening? 4. Waarom is er gekozen voor de Wet OM-afdoening? 5. Welke voordelen en nadelen biedt de Wet OM-afdoening? In hoofdstuk 2 worden deze deelvragen beantwoord. Dit is een beschrijvend hoofdstuk waarin ik beoog het wettelijk kader van de Wet OM-afdoening te schetsen. 6. Wat houdt het recht op een eerlijk proces in het kader van artikel 6 EVRM in? In hoofdstuk 3 wordt deze deelvraag beantwoord. Dit is een beschrijvend hoofdstuk waarin ik beoog het wettelijk kader van artikel 6 EVRM te schetsen. 7. Past de Wet OM-afdoening binnen het kader van artikel 6 EVRM? 7

In hoofdstuk 4 zal aan de hand van verschillende opinies een antwoord op deze vraag worden gegeven. In dit hoofdstuk wordt onderzocht aan de hand van verschillende opinies of de Wet OM-afdoening voldoet aan artikel 6 EVRM. 1.4. Onderzoeksmethode Ik heb dit onderzoek op verschillende manieren uitgevoerd. Allereerst heb ik een literatuurstudie gedaan naar de Wet OM-afdoening en artikel 6 EVRM. Daarnaast heb ik de parlementaire geschiedenis geraadpleegd. Een overzicht van de geraadpleegde literatuur is te vinden in de literatuurlijst. Vervolgens heb ik gezocht naar verschillende opinies over Wet OM-afdoening en artikel 6 EVRM. Bij het onderzoeken van artikel 6 EVRM heb ik tevens een jurisprudentieonderzoek uitgevoerd. 1.5. Opbouw van de scriptie In het hierna volgende hoofdstuk wordt het wettelijk kader van de Wet OM-afdoening nader geschetst. In hoofdstuk 3 schets ik het wettelijk kader van artikel 6 EVRM. Om tot beantwoording van de probleemstelling te komen dienen eerst de wettelijke kaders besproken te worden alvorens er tot een analyse kan worden overgegaan. Ik schets de wettelijke kaders aan de hand van literatuur, parlementaire stukken en jurisprudentie. In hoofdstuk 4 zal ik bespreken waarom de Wet OM-afdoening wel of niet in lijn is met artikel 6 EVRM. Ik doe dit aan de hand van verschillende opinies op dit punt. Ik bespreek allereerst de opinies en vervolgens geef ik mijn reactie hierop. In hoofdstuk 5 vindt u mijn conclusie en zal ik tevens aanbevelingen zal geven welke de Wet OM-afdoening meer in lijn kunnen brengen met artikel 6 EVRM. 8

2 De Wet OM-afdoening 2.1. Inleiding In dit hoofdstuk zal ik de Wet OM-afdoening bespreken. Ik zal eerst in het kort aangeven wat de Wet OM-afdoening inhoudt, daarna zal ik uitgebreid de strafbeschikking bespreken. Vervolgens zal ik bespreken wat de situatie voor de Wet OM-afdoening was, waarom er is gekozen voor de Wet OM-afdoening en de voordelen en nadelen van de Wet OM-afdoening. 2.2. De Wet OM-afdoening In de Wet OM-afdoening wordt een nieuwe zelfstandige sanctiebevoegdheid voor het OM geregeld. De OvJ krijgt op grond van deze wet, artikel 257a Sv, de bevoegdheid om zelfstandig en zonder tussenkomst of instemming van de rechter een sanctie op te leggen ter zake van overtredingen en misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van maximaal zes jaar. 4 Het OM kan nu dus vervolgen en bestraffen. De OvJ doet dit door middel van het uitvaardigen van een strafbeschikking. Het is daarnaast de bedoeling dat de strafbeschikking geleidelijk de plaats in gaat nemen van de bevoegdheid om zaken buitengerechtelijk af te doen door middel van een transactie, artikel 74 en verder Wetboek van Strafrecht (Sr). 5 De Wet OM-afdoening is een wet waarin de kern is gelegen in de aanpassing van de juridische grondslag van de buitengerechtelijke afdoening van strafzaken. 6 De buitengerechtelijke afdoening wordt door deze wet niet langer gezien als voorkomen van strafvervolging maar als een daad van strafvervolging. 7 2.3. De Strafbeschikking 2.3.1. Inleiding De strafbeschikking is geregeld in Titel IVa van het Wetboek van Strafvordering. De strafbeschikking komt wat rechtskarakter betreft overeen met een rechterlijke veroordeling. De strafbeschikking is een wijze waarop het OM een verdachte kan vervolgen en bestraffen. Door de Wet OM-afdoening is het mogelijk om in de strafbeschikking straffen en maatregelen op te nemen waarvan de tenuitvoerlegging niet van de medewerking van de betrokkene 4 Cleiren & Verpalen 2011, (T&C Sv), artikel 257a, inleidende opmerkingen. 5 G.T.J.M. Jurgens & J.L. de Wijkerslooth, Het wetsvoorstel OM-afdoening en de verhouding tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2007, p. 3 en 4. 6 http://www.om.nl/organisatie/beleidsregels/overzicht/executie_afdoening/@158768/aanwijzing-afdoening/ Geraadpleegd op 1 mei 2012. 7 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 1. H.J. Dullaart & M.C. Dubbeldam, Wet OM-afdoening toegelicht. Openbaar Ministerie, Den Haag: Sdu uitgevers 2007, p. 9. 9

afhankelijk is. Volgens de MvT is het uit het oogpunt van rechtmatigheid van belang dat de strafbeschikking een daad van vervolging is en dat het een straf oplevert welke is gebaseerd op de vaststelling van schuld aan het plegen van een strafbaar feit. Dit ter versterking van de grondslag van de buitengerechtelijke afdoening. 8 Dit staat expliciet vermeld in Titel IVa Sv, daar staat immers: vervolging door een strafbeschikking. Een strafbeschikking kan pas worden uitgevaardigd wanneer het vooronderzoek is afgerond en de OvJ of de opsporingsambtenaar op basis van de resultaten van dit onderzoek overtuigd is van de schuld van verdachte. 9 2.3.2. Bevoegdheid In eerste instantie is de OvJ bevoegd tot het opleggen van een strafbeschikking maar ingevolge artikel 257b Sv bestaat er de mogelijkheid om door middel van een algemene maatregel van bestuur de bevoegdheid te verlenen aan opsporingsambtenaren om in bepaalde gevallen een strafbeschikking op te leggen. Dit gaat om overtredingen en eenvoudige misdrijven waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf staat begaan door personen boven de achttien jaar waarop maximaal een geldboete van 350,-- kan worden opgelegd. 10 Naast deze uitzondering van de bevoegdheid van de OvJ staat er ook nog een uitzondering in artikel 257ba Sv. Op grond van dit artikel kan door middel van een algemene maatregel van bestuur de bevoegdheid tot het opleggen van een strafbeschikking worden verleend aan lichamen of personen met een publieke taak belast. Dit is de bestuurlijke strafbeschikking. Door middel van de bestuurlijke strafbeschikking kunnen bestuursorganen voor bepaalde overlastfeiten boetes aankondigen, denk hierbij aan het verkeerd aanbieden van huisvuil of lopen met loslopende hond waar dat niet mag. 11 2.3.3. Straffen en maatregelen In artikel 257a lid 2 Sv is vastgesteld welke straffen en maatregelen de strafbeschikking kan bevatten: - een taakstraf van ten hoogste honderdtachtig uren; - een geldboete; 8 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 3, 15 t/m 17. 9 H.J. Dullaart & M.C. Dubbeldam, Wet OM-afdoening toegelicht. Openbaar Ministerie, Den Haag: Sdu uitgevers 2007, p. 27. 10 G.T.J.M. Jurgens & J.L. de Wijkerslooth, Het wetsvoorstel OM-afdoening en de verhouding tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2007, p.29 en 30. 10 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 1. 11 http://www.om.nl/onderwerpen/strafbeschikking Geraadpleegd op 1 mei 2012. 10

- onttrekking aan het verkeer; - de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer (hierna: schadevergoedingsmaatregel). - ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste zes maanden (hierna: rijontzegging). Het criterium waarmee er voor deze straffen en maatregelen is gekozen door de wetgever is dat deze niet dusdanig ingrijpend mogen zijn dat ze een ingewikkelde belangenafweging vergen die alleen de strafrechter kan maken. Elke sanctie berust op de schriftelijke vaststelling dat de betrokkene een strafbaar feit heeft begaan. 12 2.3.3.1. Taakstraf De taakstraf mag maximaal 180 uur bedragen als deze door middel van een strafbeschikking wordt opgelegd. Bedraagt de taakstraf meer dan 180 uur dan moet de zaak aan de strafrechter worden voorgelegd. De OvJ zal dan tot dagvaarding moeten overgaan. Indien de taakstraf niet of niet volledig ten uitvoer wordt gelegd zal de OvJ tot dagvaarding moeten overgaan. 13 2.3.3.2. Geldboete Volgens de MvT is voor de geldboete gekozen omdat deze als relatief weinig ingrijpend wordt aangemerkt. Er is geen ingewikkelde afweging nodig voor het opleggen van een geldboete omdat deze veelal gestructureerd is. Bij hoge geldboetes kan dit echter anders liggen en daarom zijn er voor boetes boven de 2000,-- extra waarborgen in artikel 257c Sv opgenomen. 14 Deze waarborgen zal ik bespreken in paragraaf 2.3.7. 2.3.3.3. Onttrekking aan het verkeer Voor deze maatregel is gekozen omdat de beslissing inzake onttrekking aan het verkeer vaak eenvoudig is. Overigens is onttrekking aan het verkeer alleen mogelijk bij reeds inbeslaggenomen voorwerpen. 15 12 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 22 en 23. 13 Cleiren & Verpalen 2011, (T&C Sv), artikel 257a, aant. 4. 14 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 23. 15 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 23 en 24. 11

2.3.3.4. Schadevergoedingsmaatregel Voor deze maatregel is gekozen omdat deze meestal ook eenvoudig van aard is. Er zijn echter extra waarborgen bij hoge schadevergoedingsmaatregelen. Deze zal ik bespreken in paragraaf 2.3.7. 16 2.3.3.5. Rijontzegging Voor deze straf is gekozen uit het oogpunt van doelmatigheid. De berechting van zaken waarin deze straf aan de orde is legt een groot beslag op de rechterlijke capaciteit. Daarnaast is oplegging van deze straf sterk genormeerd waardoor deze straf zich goed leent voor oplegging door middel van de strafbeschikking. Deze straf mag alleen door middel van de strafbeschikking worden opgelegd als het gaat om een rijontzegging van maximaal zes maanden, artikel 257a lid 2 onder e Sv. 17 Bij een langere rijontzegging zal de OvJ moeten overgaan tot dagvaarding. 2.3.4. Aanwijzingen In artikel 257a lid 3 Sv staat geregeld dat de strafbeschikking voorts aanwijzingen kan bevatten waaraan de verdachte moet voldoen. Deze aanwijzingen kunnen niet zonder medewerking van de betrokkene ten uitvoer worden gelegd. Als de aanwijzingen niet worden opgevolgd moet de OvJ dagvaarden omdat de strafbeschikking niet ten uitvoer is gelegd. Door opname van de aanwijzingen wordt beoogd de mogelijkheden die het voorwaardelijk sepot biedt te integreren in de regeling van de strafbeschikking. Dat is van belang omdat het OM steeds vaker geconfronteerd wordt met situaties waarin rechtshandhaving via het geven van gedragsaanwijzingen een mogelijke optie is. De aanwijzingen kunnen door artikel 257a lid 3 Sv worden opgelegd in combinatie met de straffen en maatregelen uit lid 2. 18 In lid 3 zijn mogelijke aanwijzingen gesteld maar deze zijn niet limitatief. Er staat namelijk: zij kunnen inhouden. Een voorbeeld van een aanwijzing is de gedragsaanwijzing, artikel 257a lid 3 onder e Sv. In de gedragsaanwijzing kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de verdachte zich niet mag ophouden in een bepaald gebied of zich moet onthouden van contact met bepaalde personen. 16 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 24. 17 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 24. 18 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 24 en 25. 12

2.3.5. Vereisten strafbeschikking Uit artikel 257a lid 1 Sv vloeit voort dat de OvJ een strafbeschikking kan uitvaardigen als is vastgesteld dat er een overtreding of misdrijf is begaan waar niet meer dan zes jaar gevangenisstraf op staat. Binnen dezelfde strafbeschikking kunnen ook meerdere strafbare feiten tegelijk worden afgedaan. De gebruikelijke samenloop regels van de artikelen 57 en verder van Sr moeten dan in acht worden genomen. Overigens moeten de grenzen van artikel 257a Sv ook aangehouden worden bij meerdere strafbare feiten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de grens dat met de strafbeschikking een taakstraf van maximaal 180 uur mag worden opgelegd, dit mag door samenloop van meerdere strafbare feiten niet meer worden. De OvJ zal tot dagvaarding over moeten gaan als de grenzen van artikel 257a Sv worden overschreden. In de Aanwijzing OM-afdoening van 6 juni 2011 is vastgelegd dat zeden- en geweldsmisdrijven niet in aanmerking komen voor buitengerechtelijke afdoening door middel van de strafbeschikking. Het opleggen van vrijheidsbenemende straffen mag niet door middel van de strafbeschikking. De straffen en maatregelen kunnen niet voorwaardelijk worden opgelegd. 19 2.3.6. Inhoud, uitreiken en toezenden strafbeschikking Uit artikel 257a lid 6 Sv volgt dat de strafbeschikking schriftelijk is en de volgende gegevens vermeld: - de naam en het van de verdachte bekende adres; - opgave van het ten laste gelegde feit dan wel een korte omschrijving van de gedraging naar aanleiding waarvan de strafbeschikking wordt uitgevaardigd; - het strafbare feit dat deze gedraging oplevert; - de opgelegde straffen, maatregelen en aanwijzingen; - de dag waarop zij is uitgevaardigd; - de wijze waarop verzet kan worden ingesteld; - de wijze van tenuitvoerlegging. Er wordt geen motivering vereist, overigens behoort dit wel tot de mogelijkheden. 20 Na uitvaardigen van de strafbeschikking dient de verdachte ervan op de hoogte te worden gesteld. Het uitgangspunt is dat een afschrift van de strafbeschikking bij voorkeur in persoon wordt uitgereikt. In andere gevallen wordt een afschrift van de strafbeschikking per brief gestuurd aan het in het GBA bekende adres of het door de verdachte opgegeven adres. Bij 19 Cleiren & Verpalen 2011, (T&C Sv), art. 257a Sr, aant. 1 t/m 4. 20 Cleiren & Verpalen 2011, (T&C Sv), art. 257a Sr, aant. 7. 13

hoge geldboetes en schadevergoedingmaatregelen is bepaald dat deze per aangetekende post moeten worden verzonden. Weigering van de verdachte om de strafbeschikking in ontvangst te nemen is gelijkgesteld met een uitreiking in persoon. 21 De regels van het uitvaardigen van de strafbeschikking zijn vastgelegd in artikel 257c Sv. Voor de uitreiking aan de verdachte rechtspersoon zijn nadere regels gesteld welke ik niet verder zal bespreken, deze regels zijn na te lezen in artikel 257d lid 3 Sv. De OvJ is er overigens vrij in om te kiezen voor betekening van de strafbeschikking. Deze regeling staat in artikel 585 Sv. 22 2.3.7. Waarborgen bij oplegging De uitbreiding van de buitengerechtelijke afdoening heeft gevolgen voor de wijze waarop buitengerechtelijke afdoening plaatsvindt en behoort plaats te vinden. Hoe zwaarder de mogelijk op te leggen sancties, hoe meer er een zorgvuldig onderzoek wordt gevergd voor er tot oplegging kan worden overgegaan. Er zijn daarom enkele eisen aan de voorbereiding in de wet opgenomen. In artikel 257c Sv om precies te zijn. Een van de waarborgen is dat de verdachte moet worden gehoord voordat er een taakstraf, rijontzegging of gedragsaanwijzing wordt opgelegd. Die strafbeschikking kan alleen worden opgelegd als verdachte verklaart bereid te zijn de straf te voldoen of zich aan de aanwijzing te houden. De verdachte moet daarnaast worden gewezen op de mogelijkheid om te kunnen verzoeken om een toevoeging van een raadsman. De tweede waarborg is in het geval van een strafbeschikking waarin een geldboete en/of schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd welke alleen of gezamenlijk meer dan 2.000,-- bedragen. Deze strafbeschikking kan alleen worden uitgevaardigd als verdachte is gehoord met bijstand van een raadsman. In de MvT staat dat er voor het horen voorafgaand aan het opleggen van een strafbeschikking is gekozen om zinloos werk te voorkomen. Indien een verdachte niet instemt met de straf kan er meteen tot dagvaarding worden overgegaan. Daarnaast draagt het horen bij aan de zorgvuldigheid waarmee de schuld van de verdachte en de strafwaardigheid kan worden vastgesteld. Daarnaast kan de verdachte tijdens het horen de aandacht vestigen op de gevolgen die de strafbeschikking voor hem heeft. Ook kan het gehoord zijn volgens de MvT de aanvaardbaarheid van de strafbeschikking vergroten. 21 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 37 en 38. 22 H.J. Dullaart & M.C. Dubbeldam, Wet OM-afdoening toegelicht. Openbaar Ministerie, Den Haag: Sdu uitgevers 2007, p. 47. 14

Er zijn niet veel eisen aan het horen gesteld. Er kan in beginsel ook telefonisch worden gehoord. In de MvT wordt het voldoende bevonden dat er een gesprek heeft plaatsgevonden waarin verdachte in de gelegenheid is gesteld zijn opvatting te geven. 23 Van het horen moet een schriftelijk verslag worden opgesteld. Indien de strafbeschikking afwijkt van de door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten worden de redenen die tot de afwijking hebben geleid aan het verslag toegevoegd. Dit hoeft niet indien de redenen al mondeling zijn gegeven, artikel 257c lid 3 Sv. 24 2.3.8. Tenuitvoerlegging De tenuitvoerlegging van de strafbeschikking kan veertien dagen na de uitreiking van de strafbeschikking geschieden. Dit kan eerder indien er afstand wordt gedaan van de bevoegdheid tot het instellen van verzet. Artikel 257g Sv. Artikel 561 Sv is bij de tenuitvoerlegging van belang. Dit artikel schrijft voor dat de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking zo spoedig mogelijk plaats moet vinden. De artikelen 572 t/m 576 Sv zijn ook van toepassing, deze zien op tenuitvoerlegging van de geldboete en de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast zijn de artikelen 577d en 578 Sv van belang voor de tenuitvoerlegging van de aanwijzingen. Daarnaast zijn er ook voorschriften opgenomen in Titel II en Titel III van Boek 1 Sr ter zake van de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Meest van belang is de wijziging van artikel 24b Sr. Dit artikel strekt ertoe dat in het geval waarin een veroordeling tot geldboete voor tenuitvoerlegging vatbaar is een schriftelijke aanmaning wordt verzonden en in het geval dat de strafbeschikking onherroepelijk is geworden het systeem van de verhogingen wordt toegepast, welke in artikel 24b Sr is vastgelegd. De verhogingen kunnen echter niet toegepast indien niet zeker is dat een afschrift van de strafbeschikking de verdachte heeft bereikt. 25 Het OM is in beginsel verplicht de uitgevaardigde beschikkingen te executeren. Indien het OM op grond van bijzondere omstandigheden en individuele gevallen van mening is dat tenuitvoerlegging van de strafbeschikking niet op zijn plaats is, kan ervoor worden gekozen de strafbeschikking in te trekken, artikel 257e lid 8 Sv. Het is ook niet mogelijk langdurig strafbeschikkingen in stand te laten zonder deze uit te voeren. 26 23 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 29 t/m 34. 24 Cleiren & Verpalen, (T&C Sv), art. 257c, aant. 7. 25 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 47 t/m 49. G.T.J.M. Jurgens & J.L. de Wijkerslooth, Het wetsvoorstel OM-afdoening en de verhouding tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2007 p. 29 en 30. 15

2.3.9. Rechtsbescherming Als de verdachte het niet eens is met de strafbeschikking kan hij binnen veertien dagen na uitreiking van de strafbeschikking verzet instellen. Als de verdachte niet door toezending met de strafbeschikking bekend is geraakt gaat de mogelijkheid tot verzet niet verloren. Het OM kan in dat geval wel de strafbeschikking na veertien dagen tenuitvoerleggen. 27 Een uitzondering geldt voor de strafbeschikking waarin een geldboete van niet meer dan 340,-- is opgelegd wegens een overtreding welke ten hoogste vier maanden voor de toezending is gepleegd. Is dit het geval dan is de termijn van verzet instellen binnen zes weken na toezending, artikel 257e lid 1 Sv. In geval van termijnoverschrijding zal het verzet nietontvankelijk worden verklaard. De tenuitvoerlegging wordt door het verzet geschorst of opgeschort. Het verzet kan alleen worden ingesteld tegen de gehele strafbeschikking. Er kan tevens geen verzet worden ingesteld tegen de aankondiging van de strafbeschikking. 28 Er kan ook geen verzet meer worden ingesteld indien verdachte afstand gedaan heeft van de bevoegdheid tot het instellen van verzet door vrijwillig te voldoen aan de strafbeschikking of schriftelijk met bijstand van een raadsman afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe. Er is zijn diverse mogelijkheden voor het instellen van verzet. De verdachte behoeft niet in persoon te verschijnen. Het verzet kan ook worden ingesteld door een advocaat of een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Het verzet kan ook per brief worden ingesteld. De rechter stelt naar aanleiding van het verzet een eigen onderzoek in en neemt een eigen beslissing over de zaak. De strafbeschikking staat bij de behandeling van het verzet dus niet centraal. De rechter vorm een eigen oordeel over de zaak. De rechter zal een beslissing moet nemen aan de hand van het beslissingsmodel van de artikelen 348 en 350 Sv. De taak van de rechter is dus niet het toetsen van de strafbeschikking en de wijze waarop deze tot stand is gekomen. Indien de rechter tot een niet-ontvankelijkheid van het OM komt of tot een materiële einduitspraak dan dient de rechter de strafbeschikking te vernietigen waarbij de beslissing van de rechter in de plaats van de strafbeschikking komt. Dit heeft tot gevolg dat de strafbeschikking niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Als het verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard blijft de strafbeschikking voor tenuitvoerlegging vatbaar. De rechter dient de strafbeschikking in zijn geheel te vernietigen, partiële vernietiging is niet mogelijk. 26 Cleiren & Verpalen, (T&C Sv), art. 257g, aant. 1 t/m 4. H.J. Dullaart & M.C. Dubbeldam, Wet OM-afdoening toegelicht. Openbaar Ministerie, Den Haag: Sdu uitgevers 2007, p. 64 t/m 67. 27 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 41 t/m 48. 28 Cleiren & Verpalen, (T&C Sv), art. 257e, aant. 1 en 2. 16

Het OM kan na het instellen van het verzet tot de overtuiging komen dat de strafbeschikking moet worden gewijzigd of ingetrokken. Het reeds gedane verzet wordt dan geacht te zijn gericht tegen de gewijzigde strafbeschikking. De tenuitvoerlegging blijft geschorst en de OvJ moet de zaak voorleggen aan de strafrechter. Tegen de beslissing van de rechter naar aanleiding van het verzet staan de normale rechtsmiddelen open, de Wet OM-afdoening heeft ter zake van deze rechtsmiddelen geen eigen bepalingen. De verdachte kan dus in hoger beroep gaan. De tenuitvoerlegging wordt door het instellen van hoger beroep niet geschorst. 29 2.4. De situatie voor de Wet OM-afdoening Voor de Wet OM-afdoening vond buitenrechtelijke afdoening grotendeels plaats via transacties. De OvJ heeft een ruime transactiebevoegdheid ingevolge artikel 74 Sr. Hierin is bepaald dat de OvJ voor de aanvang van de terechtzitting voorwaarden kan stellen ter voorkoming van strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar en wegens overtredingen. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht op strafvordering. De voorwaarden die kunnen worden gesteld zijn bepaald in artikel 74 lid 2 Sr. Naast de transactiebevoegdheid van het OM is er ook de politietransactie uit artikel 74c Sr. In dit artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de transactiebevoegdheid aan opsporingsambtenaren kan worden verleend betreffende overtredingen van personen vanaf twaalf jaar. De opsporingsambtenaar is alleen bevoegd een voorwaarde in de vorm van een geldsom te stellen. Tevens is de opsporingsambtenaar transactiebevoegd bij misdrijven waarbij personen boven de achttien jaar zijn betrokken en de boete maximaal 350,-- bedraagt. Naast de transactiebevoegdheden kent de wet ook nog andere constructies. Denk hierbij aan de afdoeningsmogelijkheid van artikel 77e Sr, HALT. Het rechtsgevolg van een deelname aan een HALT-project is dat er geen strafvervolging plaatsvindt. Een tweede constructie is de ontnemingsschikking geregeld in artikel 511c Sv. Een ander belangrijke constructie is het voorwaardelijk beleidssepot. Een beleidssepot is sepot in een zaak die in beginsel tot veroordeling door de strafrechter had kunnen leiden. Bij het voorwaardelijk beleidssepot 29 Cleiren & Verpalen, (T&C Sv), art. 257e, aant. 2 t/m 5. Cleiren & Verpalen, (T&C Sv), art. 257f, aant. 1 t/m 6. Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 41 t/m 48. 17

worden aan het sepot voorwaarden gesteld, denk hierbij aan taakstraf, schadevergoeding, proeftijd etc. 30 2.5. Waarom is er gekozen voor de Wet OM-afdoening? Volgens de MvT is er voor de Wet OM-afdoening gekozen vanwege de stijgende behoefte aan rechtshandhaving. Vergroting van de mogelijkheden tot buitengerechtelijke afdoening en vergroting van de doelmatigheid van buitengerechtelijke afdoening zijn daarbij van groot belang. Volgens de MvT bevordert de Wet OM-afdoening dat alleen de strafzaken bij de rechter komen waartoe aanleiding is, gelet op de aard van het feit, de gewenste justitiële reactie dan wel verschil van opvatting tussen de OvJ en de verdachte. Het is volgens de wetgever verantwoord om het strafrecht niet aan een bestraffingsmonopolie ten aanzien van de strafrechter te houden. In het bestuursrecht is het al langer aanvaard dat bestuursorganen beslissingen nemen die ingrijpend zijn voor de burger waaronder bestuurlijke boetes met de mogelijkheid van een beroep op de rechter. Dit is vanwege de schaarse capaciteit van de rechterlijke macht. Het toenemende belang van de buitengerechtelijke afdoening zorgt ervoor dat de voorgaande constructie steeds minder toereikend was. Het begrip vervolging moest dan ook in hoeverre herzien worden dat ook uitvaardigen van een strafbeschikking als een daad van vervolging kan worden aangemerkt. 31 Kort gezegd is de Wet OM-afdoening er dus gekomen vanwege capaciteitsproblemen in de rechtspraak. 2.6. Voor- en nadelen 2.6.1. Voordelen Een voordeel van de Wet OM-afdoening is dat deze doelmatiger is dan de huidige praktijk want de uitvoering van de strafbeschikking is niet altijd afhankelijk van de medewerking van betrokkene. Een ander voordeel is dat door de uitbreiding van de transactievoorwaarden in de Wet OM-afdoening minder zaken naar de rechter moeten. Volgens het OM kwamen bepaalde zaken voor de Wet OM-afdoening alleen op zitting omdat er onvoldoende ruimte was voor buitengerechtelijke afdoening. 30 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 8 t/m 14. 31 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p.1 t/m 15. 18

Een volgend voordeel is dat de rechter dus niet in beginsel behoeft te worden ingeschakeld. De rechterlijke capaciteit wordt dankzij de Wet OM-afdoening dus minder belast. 32 2.6.2. Nadelen Een nadeel is dat als de strafbeschikking niet wordt nageleefd de zaak alsnog naar de rechter moet. Het is echter niet wenselijk dat de rechter pas na geruime tijd wordt ingeschakeld want de mogelijkheden tot waarheidsvinding verslechteren hierdoor. De rechter wordt daardoor voor een steeds lastiger dilemma geplaatst. Een nadeel dat hierbij hoort is dat tijdsverloop vaak een matigend effect op de opgelegde straf heeft. Een ander nadeel is dat doordat de strafbeschikking voor de tenuitvoerlegging niet altijd van medewerking van de betrokkene afhankelijk is zich de situatie voor kan doen dat de betrokkene pas met de strafbeschikking bekend wordt op het moment dat er maatregelen worden opgelegd. Overigens worden de nadelen bij onbekend zijn met de strafbeschikking wel door wettelijke bepalingen beperkt. Een voorbeeld hiervan is dat voorafgaand aan verhaal eerst een schriftelijke aanmaning moet worden gezonden. 33 Een nadeel kan zijn dat de toegang tot de rechter beperkt wordt door de Wet OM-afdoening, of dit het geval is wordt besproken in hoofdstuk 4. 32 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3. 33 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3. 19

3 Artikel 6 EVRM 3.1. Inleiding In dit hoofdstuk zal ik artikel 6 EVRM bespreken. Ik zal artikel 6 EVRM vooral bespreken in verband met het strafrecht. Artikel 6 EVRM geeft recht op een eerlijk en openbaar proces. Dit recht wordt in het eerste lid van artikel 6 gegeven en in het tweede en derde lid nader geconcretiseerd op een aantal punten in het geval iemand wordt vervolgd wegens een criminal offence. Ik zal daarom het eerste lid van artikel 6 EVRM ten eerste bespreken en vervolgens het tweede en het derde lid. 3.2. Artikel 6 lid 1 EVRM De tekst van artikel 6 lid 1 EVRM kan doen vermoeden dat de rechten uit het eerste lid alleen gelden in zaken die voor de civiele rechter of de strafrechter komen maar dit is niet het geval. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Hof) interpreteert de begrippen civil rights and obligations en criminal charge uit artikel 6 lid 1 EVRM namelijk autonoom. Autonoom houd in dat de begrippen onafhankelijk van het desbetreffende nationale recht worden geïnterpreteerd. 34 Uit Öztürk blijkt dat een belangrijke reden voor autonome interpretatie is gelegen in het doel en onderwerp van het EVRM. Het zou namelijk niet met het EVRM stroken als de aangesloten landen de toepasselijkheid van het EVRM kunnen uitsluiten door te bepalen dat een bepaalde vorm van afdoening niet strafrechtelijk is. Daarnaast hebben de toegekende rechten ook betekenis voor de fase waarin nog geen sprake is van berechting. Het recht op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn geeft namelijk impliciet aan dat het vooronderzoek niet onredelijk lang mag worden stilgelegd. 35 Artikel 6 EVRM heeft dus een ruimere reikwijdte dan men in eerste opzicht vermoedt. Ik beperk mij tot de bespreking van het begrip criminal charge en de verdere onderwerpen die daarbij behoren en zal de civil rights and obligations buiten beschouwing laten. Ik zal eerst het begrip criminal charge bespreken, vervolgens zal ik ingaan op het begrip vervolging, daarna zal ik het recht op de eerlijke en openbare behandeling van de zaak bespreken, de redelijke termijn en tot slot zal ik ingaan op de onafhankelijke en onpartijdige rechter. 36 34 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, p. 79. J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2009, p. 37. 35 EHRM 21 februari 1984, NJ 1988, 237, r.o. 49,50 en 52 (Öztürk). 36 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, p. 79 en 80. 20

3.2.1. Criminal charge Een criminal charge is een autonoom begrip in de Straatsburgse jurisprudentie. Dit houdt in dat niet alleen de nationale classificatie als strafbaar feit van belang is. Vooral van belang zijn de aard van de overtreding en, de aard en/of zwaarte van de op te leggen sanctie. Dit is zeker het geval als de sanctie bestraffend en preventief is bedoeld. In het geval van een criminal charge moeten de rechten uit artikel 6 lid 2 en 3 EVRM worden gerespecteerd. 37 Het Hof bepaalt aan de hand van twee criteria of in een procedure sprake is van een criminal charge. Het Hof noemt in Engel 38 de volgende criteria: - de aard van het vergrijp; - de aard en de ernst van de sanctie. Het Hof heeft in Öztürk 39 daarnaast een andere maatstaf geformuleerd, welke enerzijds ruimer is, namelijk dat het gaat om iedere overtreding waartegen een punitieve sanctie is ingesteld en die gericht is aan alle burgers. De maatstaf is anderzijds enger want het tuchtrecht valt hier niet onder terwijl in Engel het tuchtrecht aan de hand van het tweede criterium is binnengehaald. 40 Het Hof hanteert sinds Öztürk de volgende drie criteria: - de tekst die de overtreding definieert behoort in de betreffende Staat tot het strafrecht; - het karakter van de overtreding; - het karakter en zwaarte van de straf die wordt geriskeerd. Ik zal de drie criteria nu afzonderlijk bespreken en ten slotte de onderlinge samenhang tussen de verschillende criteria. 3.2.1.1. Het eerste criterium: de tekst die overtreding definieert behoort in de betreffende Staat tot het strafrecht Uit dit criterium blijkt impliciet de toepasselijkheid van artikel 6 EVRM bij strafoplegging door de strafrechter. Maar niet elke oplegging van een maatregel in strafrechtelijke context impliceert toepasselijkheid van artikel 6 EVRM. Een voorbeeld hiervan is dat inname van een rijbewijs wegens verdenking van rijden onder invloed geen straf is maar een preventieve/voorlopige maatregel ter bevordering van de verkeersveiligheid. 41 37 J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2009, p. 37. 38 EHRM 8 juni 1976, NJ 1978, 223, r.o. 82 en 83 (Engel). 39 EHRM 21 februari 1984, NJ 1988, 937, r.o. 49 t/m 50. (Öztürk). 40 EHRM 21 februari 1984, NJ 1988, 937 (noot E.A. Alkema). 41 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, p. 81. 21

3.2.1.2. Het tweede criterium: het karakter van de overtreding Dit criterium stond centraal in de zaak Öztürk. In deze zaak ging het om berechting van een feit door een administratieve rechter. Betrokkene had een verkeersovertreding gepleegd en deze overtreding behoorde volgens het Duitse recht tot de categorie wetsovertredingen die door de Duitse wetgever aan berechting door de strafrechter zijn onttrokken. Het Hof oordeelde dat er sprake was van een criminal charge. Daarbij speelde een aantal factoren een rol: het algemene karakter van de overtreden bepaling, het doel van de sanctie en de vraag of een dergelijk feit in de meeste van de bij het EVRM aangesloten landen door de strafrechter wordt afgedaan. 42 Overigens werd door het Hof toelaatbaar geacht dat een dergelijk licht vergrijp afgedaan werd door een administratieve rechter mits er wel goed voorzien is in de mogelijkheid van een beroep op de rechter in een behoorlijke procedure. 43 3.2.1.3. Het derde criterium: het karakter en zwaarte van de straf die wordt geriskeerd Het Hof heeft in Engel geoordeeld dat het karakter en zwaarte van de straf van belang zijn. 44 In deze zaak ging het om een aantal militairen welke op grond van het militair tuchtrecht van hun vrijheid waren beroofd. In dit arrest werd door het Hof bepaald dat een tuchtprocedure onder omstandigheden een strafvervolging in de zin van artikel 6 EVRM kan zijn. Een belangrijke rol speelde dat in deze procedure vrijheidsontneming als straf kon worden opgelegd. Een boete is tevens niet altijd genoeg om te kunnen spreken van een criminal charge. 45 Overigens is de maatstaf in Öztürk weer zo uitgelegd dat het tuchtrecht niet onder artikel 6 EVRM valt. Het Hof zal hierin duidelijkheid moeten scheppen. 3.2.1.4. Onderlinge samenhang Het tweede en derde criterium worden door het Hof als alternatief beschouwd. 46 Het is voor toepasselijkheid van artikel 6 EVRM voldoende dat er sprake is van een overtreding welke in karakter criminal is of dat de persoon ten gevolge van de overtreding het risico loopt van een straf die door zijn karakter en zwaarte tot de strafrechtelijke sfeer behoort. 42 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, p. 80 en 81. 43 J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Kluwer 2009, p. 3. 44 EHRM 8 juni 1976, NJ 1978, 223, r.o. 82 en 83 (Engel). 45 EHRM 23 maart 1994, Publ. ECHR Series A, vol. 283, r.o. 35 (Ravnsborg). 46 EHRM 25 augustus 1987, NJ 1988, 938, r.o. 55 (LÜtz). 22

3.2.2. Vervolging Uit de Straatsburgse jurisprudentie blijkt dat het Hof heeft bepaald dat artikel 6 EVRM alleen van toepassing is als er een criminal charge tegen betrokkene is. Van een criminal charge is sprake zodra een betrokkene van de bevoegde autoriteit officieel bericht heeft ontvangen dat hij ervan verdacht wordt een strafbaar feit te hebben gepleegd. Overigens kan ook uit andere maatregelen impliciet een dergelijke beschuldiging worden afgeleid. Denk hierbij aan de arrestatie van verdachte en vooronderzoek waarmee de verdachte bekend is. Strafrechtelijke vervolging door het OM valt altijd onder een criminal charge. Maar wanneer is er nou concreet sprake van het begin van de vervolging? Dit is het geval wanneer betrokkene bekend wordt met het feit dat het openbaar ministerie hem verdenkt van het plegen van een strafbaar feit. Het Nederlandse strafrecht kent naast het vervolgingsbegrip van artikel 6 EVRM eigen vervolgingsbegrippen maar deze laat ik buiten beschouwing. Van belang is ook om te weten wanneer de vervolging is geëindigd. Het begin van de vervolging en het einde van de vervolging is namelijk van belang voor de vraag of de procedure de redelijke termijn niet heeft overschreden. Het begrip redelijke termijn zal ik bespreken in paragraaf 3.2.4. Van het einde van de vervolging is geen sprake zolang er geen vonnis is welke een materiële einduitspraak inhoudt en welke niet in kracht van gewijsde is gegaan. Hoger beroep en cassatie vallen hier dus ook onder, zolang van deze procedures sprake is, is er geen sprake van het einde van de vervolging. 47 3.2.3. Het recht op een eerlijke en openbare behandeling van de zaak Artikel 6 EVRM biedt recht op een hearing. Er moet sprake zijn van horen. Het Hof legt een verband tussen de eis van een fear hearing en de eis van een public hearing. Door de rechtspleging transparant te houden draagt de openbaarheid mee aan het doel van artikel 6 EVRM, namelijk een eerlijk proces. Of de zitting voldoende openbaar was wordt door het Hof aan de hand van omstandigheden van het geval getoetst. Overigens kan in sommige gevallen wel de toegang worden ontzegd aan publiek en pers. Denk hierbij aan het belang van goede zeden, openbare orde of nationale veiligheid, wanneer sprake is van een minderjarige verdachte of wanneer openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden, alles bepaald in artikel 6 lid 1 EVRM. 47 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, p.83 t/m 86. 23

Het Hof is daarnaast van oordeel, zoals blijkt uit de uitspraak in de zaak Lecompte, Van Leuven en De Meyere 48, dat de verdachte wel eventueel stilzwijgend afstand kan doen van het recht op openbaarheid. Als de verdachte instemt met niet openbaarheid komt de rechter niet meer toe aan de toets van de beperkingen op de openbaarheid. Artikel 6 EVRM biedt overigens geen recht op beslotenheid. De verdachte kan erom verzoeken maar de rechter hoeft er niet mee in te stemmen. In uitzonderlijke gevallen kan een beroep op artikel 8 EVRM, het recht op privacy, dan wel uitkomst bieden voor de verdachte. De eis van openbaarheid van de uitspraak wordt uitgelegd in het licht van haar belang in de gehele rechtsgang. Ook speelt de feitelijke toegang van de uitspraak een rol. Ook bij de openbaarheid van rechtsmiddelen wordt er gekeken naar de gehele rechtsgang. Bijvoorbeeld: zijn er slechts rechtskwesties aan de orde dan behoeft de zaak geen openbaarheid, komen er feitelijke kwesties aan de orde dan is een openbare zitting wel vereist. 49 Het recht op een fair hearing is het kernrecht van artikel 6 EVRM. De twee belangrijkste aspecten zijn het recht op aanwezigheid bij de berechting en het recht om daar het bewijsmateriaal te onderzoeken en zelf tegenbewijs aan te dragen. Het laatste aspect zal behandeld worden in paragraaf 3.4. Ik zal nu nader ingaan op het recht om aanwezig te zijn bij de berechting. 3.2.3.1. Het recht op aanwezigheid bij de berechting Het Hof heeft in de zaak Colozza bepaald dat van dit recht ondubbelzinnig afstand moet worden gedaan. 50 Overigens bestaat niet voor elk onderdeel van de strafprocedure een aanwezigheidsrecht. Bij de behandeling van rechtsmiddelen behoeft de aanwezigheid van verdachte niet altijd te worden toegestaan. Ik ga op dit aspect verder niet in omdat dit aspect niet relevant is voor mijn scriptie. 51 3.2.4. De redelijke termijn Een algemeen uitgangspunt van de rechtspleging is dat zaken binnen een redelijke termijn moeten worden afgedaan. Dit omdat het onrechtvaardig voor de verdachte is om deze te lang met de dreiging van de strafvervolging te confronteren en daarnaast speelt ook het 48 EHRM 23 juni 1981, Publ. ECHR Series A, vol. 43, r.o. 59 (Lecompte, Van Leuven en De Meyere). 49 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, p. 101 t/m 104. 50 EHRM 12 februari 1985, NJ 1986, 685, r.o. 29 en 30. 51 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, p. 110 t/m 116. 24

effectiviteitsaspect een rol en is de waarheidsvinding gediend met een snelle afdoening van zaken. Het uitgangspunt van de redelijke termijn is in een aantal voorschriften uitgewerkt waarin termijnen staan waaraan de strafrechtspleger zich moet houden. Vrijheidsbenemende dwangmiddelen zijn in tijd beperkt, rechtsmiddelen moeten binnen bepaalde termijnen worden ingesteld en zo zijn er nog meer termijnen te noemen. Bij de beantwoording van de vraag of de berechting binnen de redelijke termijn heeft plaats gevonden moet er worden gekeken naar de aanvang van de redelijke termijn. Het Hof legt het beginpunt bij de charge. Het moment vanaf wanneer er een handeling jegens betrokkene is verricht waaruit hij op kan maken dat er jegens hem een strafvervolging zal worden ingesteld. 52 Het Hof beoordeelt de totale periode waarbinnen de zaak is afgedaan en stelt deze periode zelf vast. Nadat de lengte is vastgesteld wordt er aandacht besteed aan specifieke vertragingen. Het Hof hecht aan drie factoren belang voor de beoordeling van de redelijke termijn: ingewikkeldheid van de zaak, gedrag van de klager en gedrag van de justitiële autoriteiten. Bij een zeer ingewikkelde zaak wordt een termijnoverschrijding minder snel aangenomen. Van belang daarbij is dat er geen inactiviteit aan de kant van de justitiële autoriteiten wordt vastgesteld. De tijd die door aanwenden van rechtsmiddelen verloren gaat kan aan de verdachte worden toegerekend. Vertraging door inadequaat optreden van de advocaat komt in principe voor rekening van de verdachte. Daarnaast mag de zaak niet te vaak en te lang zonder reden stilliggen. De justitiële autoriteiten mogen niet zonder reden stilzitten. Het hangt dus telkens van de omstandigheden van het geval af of er een schending van de redelijke termijn wordt aangenomen. 53 3.2.5. Een onafhankelijke en onpartijdige rechter Artikel 6 lid 1 EVRM geeft in de eerste plaats recht op een rechter, in de tweede plaats moet de rechter onafhankelijk zijn en ingesteld zijn bij de wet en de rechter moet onpartijdig zijn. Ik zal de drie vereisten nu afzonderlijk bespreken. 3.2.5.1. Recht op een rechter Van een rechter is volgens het Hof sprake als een instantie over zaken binnen zijn competentie beslist op basis van rechtsregels na een procedure die op voorgeschreven wijze is 52 G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2008, p. 532 t/m 539. 53 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, p. 94 t/m 101. 25

doorlopen. Overigens behoeft volgens het Hof niet elke berechtende instantie aan artikel 6 EVRM te voldoen. Uit Belilos 54 blijkt dat veroordeling door een administratieve instantie niet in strijd is met het EVRM. Bij lichtere straffen is het volgens het Hof toelaatbaar dat deze zaken afgedaan worden door een instantie die onder controle staat van een rechter die aan alle eisen van artikel 6 EVRM voldoet en bevoegd is tot volledige toetsing. Overigens mag er volgens het Hof van de verdachte wat verwacht worden om toetsing door deze rechter te bewerkstelligen. De verdachte is zelf verantwoordelijk voor het op tijd instellen van een rechtsmiddel. Ik wil wel aanstippen dat de toegang tot de rechter niet zodanig mag worden beperkt dat de kern van het recht gevaar loopt. De beperking moet een legitiem doel dienen en proportioneel zijn. 55 3.2.5.2. Een onafhankelijke bij de wet ingestelde rechter Strafrechtelijke veroordelingen en beslissingen die daarmee verband houden kunnen diep in de vrijheid van de burgers ingrijpen en dat is de reden waarom een onafhankelijke en onpartijdige instantie hiermee belast moet worden. Onafhankelijkheid betekent onafhankelijkheid van de uitvoerende macht en de partijen. De vrijheid van de burger is beter gewaarborgd als er een onafhankelijke instantie over strafbare feiten beslist. Er zijn diverse waarborgen voor de onafhankelijkheid van de rechter: - benoeming voor het leven; - de benoemingsprocedure. Zoals al gezegd worden rechters benoemd door de uitvoerende macht maar er zit enige waarborg in het feit dat de besturen van de hoven en rechtbanken zelf aanbevelingen opstellen. De uitvoerende macht volgt deze aanbevelingen bijna altijd; - de wet regelt de rechtspositie van de rechter. 56 Daarnaast is voor de onafhankelijkheid van de rechter van belang of er garanties bestaan tegen druk van buitenaf en of de rechter onafhankelijk overkomt. De rechter mag dus niet ondergeschikt zijn aan een partij. Daarnaast moeten de hoofdlijnen van de organisatie van de rechtspraak en de competentie van de verschillende gerechten bij wet zijn geregeld. 57 54 EHRM 29 april 1988, Publ. ECHR Series A, vol. 132, r.o. 62 (Belilos) 55 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, p. 87 t/m 89. 56 G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2008, p. 125 t/m 128. 57 A.E. Harteveld e.a., Het EVRM en het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2004, p. 89 en 90. 26