Voorwoord voor docenten Dit is de eerste versie van de lesmethode van het Leerorkest in Amsterdam. In de toekomst willen we deze methode graag nog verder uitwerken met extra oefeningen, werkbladen en een meespeel-cd. Ook willen we vergelijkbare methodes ontwikkelen voor de hogere groepen. De reden dat we een eigen methode hebben ontwikkeld, is dat er nog geen methode bestaat voor alle instrumenten van het symfonieorkest. Deze methode is speciaal afgestemd op instrumentaal groepsonderwijs in de basisschool. Ze is gebaseerd op het ijkpuntensysteem van het Leerorkest met de bijbehorende lesdoelen. Zo kunnen bijvoorbeeld na les 4 alle leerorkeststukken met ijkpunt 5.4 gespeeld worden. Elk docent kan natuurlijk ook zelf extra oefeningen bedenken met de lesdoelen die bij elke les staan. Als je deze oefeningen opstuurt naar info@orkestindeklas.nl kunnen ze in de volgende editie van de boekjes worden opgenomen.
Noten lezen Muzieknoten worden geschreven op een notenbalk, vijf lijnen onder elkaar. De onderste lijn heet de eerste lijn en de bovenste is de vijfde. Hoge noten staan hoog op de notenbalk en lage noten staan laag op de notenbalk. Je leest ze precies hetzelfde alsof je een tekst leest, van links naar rechts. Noten kunnen op de lijntjes staan, maar ook tussen de lijntjes, erboven of eronder. Zo passen er elf noten in een notenbalk.
Soms is zelfs dat niet genoeg, dan gebruiken we hulplijntjes. Sleutels Hoe hoog of hoe laag een noot op de notenbalk staat, geeft aan hoe hoog of laag de noot klinkt. Maar je kunt pas echt weten hoe een noot heet, als er een sleutel voor de notenbalk staat. Met deze sleutel kun je het geheimschrift van het notenlezen ontcijferen! Er zijn drie verschillende sleutels. Welke jij moet kennen, ligt eraan welk instrument je bespeelt. Als je fluit, hobo, klarinet, hoorn, trompet, bariton of viool speelt, moet je de G-sleutel kennen. Deze geeft aan dat de G op het tweede lijntje staat. Als je altviool speelt, moet je de C-sleutel kennen. Deze geeft aan dat de C op het derde lijntje staat. Als je fagot, trombone, cello of contrabas speelt moet je de F-sleutel kennen. Deze geeft aan dat de F op het vierde lijntje staat. Als je harp of slagwerk speelt, moet je zowel de G-sleutel als de F- sleutel kunnen lezen!
Probeer de sleutel van je eigen instrument te tekenen. Trek hem eerst over en probeer daarna of je hem helemaal zelf kan tekenen. Doe dit een paar keer.
Lang en kort Aan de vorm van de noten kun je zien hoe lang ze duren. Een halve noot duurt twee tellen en een kwartnoot duurt één tel: Muziek bestaat niet alleen uit noten, soms speel je eventjes niet, dan heb je rust. Een halve rust duurt twee tellen en een kwartrust duurt één tel. Ritme-rekenen Maak de volgende sommen:
Maten Om de muziek overzichtelijk te houden, zetten we alle noten in hokjes. Deze hokjes heten maten. Na elke maat staat een maatstreep. Op het einde van het muziekstuk staat een speciale maatstreep: de slotstreep. In elke maat zitten altijd precies evenveel tellen. Dit wordt aangegeven door de maatsoort. Een tweekwartsmaat geeft aan dat er twee tellen in een maat zitten en dat de kwartnoot één tel duurt. Teken zelf noten en rusten in deze notenbalk en zorg dat er in elke maat precies twee tellen staan. Oefening: maatstrepen trekken In dit muziekstuk staan nog geen maatstrepen. Zet deze er zelf in op de goede plaats. Vergeet niet op het einde een slotstreep te zetten.
Herhalingen Het komt vaak voor dat stukjes muziek herhaald worden. Daarom zijn hier allerlei tekens voor bedacht. Een slotstreep met twee puntjes heet een herhalingsteken. Dit betekent dat je vanaf het begin moet herhalen. Bij een dubbele herhaling staan er twee herhalingstekens, de eerste staat precies andersom. Dan herhaal je vanaf het eerste herhalingsteken. Soms wordt een stukje muziek herhaald, maar is het einde anders. Dat wordt aangegeven met hokje één en hokje twee. De tweede keer sla je de maten onder het eerste hokje over en spring je direct naar het tweede hokje.
Wegwijzers Muziekstukken zijn vaak best lang. Omdat je niet steeds helemaal bij het begin wilt beginnen, is het handig als er plaatsen zijn waar je gemakkelijk met zijn allen kan beginnen. Daarom hebben alle maten een nummer (een maatcijfer). Daarnaast zijn er ook repetitiecijfers. Cijfers of letters die de hoofdstukken van een muziekstuk aangeven. Soms wordt zo'n nieuw hoofdstuk ook aangegeven met een dubbele maatstreep. Componist Een componist is iemand die muziekstukken schrijft. Schrijf hieronder je eerste eigen muziekstuk. Geef het stuk een naam en schrijf je naam erboven. Vergeet niet om aan het begin van elke regel je eigen sleutel te tekenen en schrijf aan het begin van het stuk de maatsoort. Gebruik de noten die je hebt geleerd op je eigen instrument. Let goed op dat er in elke maat precies twee tellen staan.
Rusten Als je in een orkest speelt, heb je soms lang rust. Omdat een heel blad vol met rusten er onoverzichtelijk uitziet, gebruik je dan speciale rusttekens. Vier maten rust ziet er dan niet zo uit: maar zo: Teken hieronder zelf een rust van zestien maten:
Vierkwartsmaat Tot nu toe stonden alle liedjes en oefeningen in een tweekwartsmaat. Er zijn ook liedjes die in een vierkwartsmaat staan. Dan zitten er dus vier tellen in elke maat. Dat ziet er zo uit: Achtste noten en rusten Bij achtste noten speel je twee noten per tel. Eén van de noten komt dus steeds tussen twee tellen in. De achtste noot duurt dus een halve tel. Een achtste noot herken je aan zijn vlaggetje. Om het lezen gemakkelijker te maken, worden die vlaggetjes met elkaar verbonden als er meerdere achtste noten na elkaar komen. Deze strepen heten waardestrepen.
Ritme-rekenen Maak de volgende sommen:
Punten Een punt achter een noot verlengt de waarde van de noot met de helft. Dat klinkt heel ingewikkeld. Een kwartnoot duurt normaal één tel. Een kwartnoot met punt duurt dus anderhalve (1½) tel. Een ritme dat vaak voorkomt is een kwartnoot met punt gevolgd door een achtste noot. Samen duren deze noten 1½ + ½ = 2 tellen. Maatstrepen trekken
Componeer weer zelf een muziekstuk. Je mag alle noten gebruiken die je al kent. Kies zelf een maatsoort uit.
Maatsoort Veel muziekstukken staan in een vierkwartsmaat. Omdat deze maatsoort zo veel voorkomt, bestaat hier een speciaal teken voor. Hard en zacht Vaak staat er bij de muziek geschreven hoe hard je moet spelen, dit heet dynamiek. De twee belangrijkste dynamische tekens zijn forte (=sterk) en piano (=zacht). Ze worden afgekort tot:
Het kruis Naast alle noten op, tussen, onder en boven de lijntjes, bestaan er nog andere noten die zijn afgeleid van de normale noten. Als er een kruis voor een noot staat, wordt die noot een klein beetje hoger (een halve toon). Ook verandert de naam van de toon, de F wordt bijvoorbeeld een Fis. Op je instrument speel je de noot met een kruis met een andere greep of positie dan de noot zonder kruis. Een kruis voor de noot blijft één maat geldig, daarna mag je hem weer vergeten. Vaak staan er één of meerdere kruisen aan de sleutel, dan gelden ze voor het hele muziekstuk.
Het mol Het kruis geeft aan dat een noot een klein beetje hoger wordt. De mol geeft aan dat een noot een klein beetje lager wordt (ook weer een halve toon). De noot b heet bes als er een mol voor staat. Op je instrument speel je deze noot met een andere greep of positie dan de noot zonder mol.
Componeer weer een eigen liedje. Gebruik ook dynamische tekens!
Dynamiek In les vijf heb je geleerd dat forte sterk is en piano zacht. Er komen echter nog veel meer dynamische tekens voor in de muziek: Sterker en zachter worden
Maatsoort Tot nu toe heb je steeds de kwartnoten geteld in de maat. Daarom spraken we van een tweekwartsmaat of een vierkwartsmaat. Bij een 2/2-maat (die noem je ook wel "alla breve") gaan er twee halve noten in een maat, net zoals bij de vierkwartsmaat. Maar hier is de halve noot één tel! Maatstrepen trekken
Componeer weer een eigen muziekstuk. Je mag alle noten en tekens gebruiken die je kent. Kies zelf een maatsoort uit.