Participatiewijzer Enschede

Vergelijkbare documenten
Participatiewijzer Enschede

De waarde van de Academie. Gerard Marlet Antwerpen 7 november 2013

KING-thema 2: Arbeidsparticipatie

De waarde van winkels

Leiden in de Atlas voor gemeenten 2014

voor gemeenten Economie & Arbeidsmarkt Gerard Marlet Clemens van Woerkens de 50 grootste gemeenten van Nederland op 50 punten vergeleken

Foto van de Drechtsteden

Waar moeten we bouwen en waar (nog) niet. Gerard Marlet 11 oktober 2016

BIJLAGEN. Betrekkelijke betrokkenheid Studies in sociale cohesie. Sociaal en Cultureel Rapport Redactie: Paul Schnabel Rob Bijl Joep de Hart

Participatie en de klantenkring van gemeenten

Trickle down in de stad

IN EERSTE HALFJAAR Paula van der Brug en Robert Selten. April Het aantal gestarte trajecten in het eerste halfjaar van 2002.

Onderzoeksflits Atlas voor gemeenten 2019

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Leiden in de Atlas voor gemeenten 2015

Atlas voor gemeenten 2013: de positie van Utrecht. notitie van Onderzoek.

Leiden 2018 Atlas voor gemeenten

Atlas voor gemeenten 2014: de positie van Utrecht

Dordrecht in de Atlas 2013

BELEIDSONDERZOEK Leidenincijfers draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2015 Erfgoed positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 mei Utrecht.nl/onderzoek

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2017 Thema geluk. De positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 18 mei Utrecht.

VOORLOPIGE UITKOMSTEN VOOR HET GEMEENTEDOMEIN. Dennis Lanjouw, Osman Baydar, Mariëtte Goedhuys en Frank van der Linden. Maart 2006

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2016 Thema Water. De positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 juni Utrecht.

De staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport, Mevrouw drs. C.I.J.M Ross-van Dorp, Postbus EJ DEN HAAG

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Voorlopige uitkomsten Sluitende Aanpak 2003

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies

Atlas voor gemeenten 2012:

Atlas voor Gemeenten 2012

Wijziging Uitvoeringsregeling inkoop arbeidsvoorziening door gemeenten

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Maandelijkse cijfers over de werkloze beroepsbevolking van het CBS en nietwerkende werkzoekenden van het UWV

Onderstaande tabel toont enkele algemene kenmerken afkomstig van het CBS, die een beeld geven van de vergelijkbaarheid van de gemeenten.

Bijlage verzuimcijfers

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Onderzoeksflits Atlas voor gemeenten 2018

Woningen. Prijzen en transacties. Provincie / Steden. Marktgegevens en prognoses. Transactieprijzen koopwoningen in mediaan 2016

Wijziging Regeling uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden

Absoluut verzuim. Absoluut verzuim totaal verzuim. > 3 maanden. Opgelost in schooljaar

Woningen Provincie/Gemeenten Marktgegevens en prognoses Prijzen en transacties. Prijs per m² GBO in mediaan 2017

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2014

Robots houden groei arbeidsmarkt (nog) niet tegen

Bijlage 1 Ontwikkeling arbeidsmarktpositie jongeren

Vergelijking discriminatiemeldingen 2012 binnen de G32

's-hertogenbosch. in de rij. 's-hertogenbosch vergeleken met alle overige Nederlandse gemeenten met meer dan inwoners O&S september 2014

Toelichting gegevens waarstaatjegemeente.nl bij de thema s:

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017

Centraal Bureau voor de Statistiek. Maandelijkse cijfers over de werklozen en niet-werkende werkzoekenden van het CBS en UWV.

's-hertogenbosch. in de rij. 's-hertogenbosch vergeleken met alle overige Nederlandse gemeenten met meer dan inwoners O&S september 2011

Leiden 2017 Atlas voor gemeenten

Den Haag, 17 mei 2000

Atlas voor Gemeenten 2013

Platform Detailhandel Nederland 1 van 7. Gemeente. Emmen

CRITERIA PRODUCTRATING OPSTALVERZEKERING PRIJS

LAAGGELETTERDHEID IN DEN HAAG

Ontwikkelingen in de werkloosheid in Amsterdam per stadsdeel tussen 1 januari 2001 en oktober 2003 (%)

2014 Hoofdstuk 7. Dit hoofdstuk gaat over de arbeidsparticipatie van Leidenaren, over uitkeringen en over huishoudinkomens.

's-hertogenbosch. in de rij. 's-hertogenbosch vergeleken met alle overige Nederlandse gemeenten met meer dan inwoners O&S september 2015

Werkloosheid 50-plussers

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 5 e editie. Opzet en inhoud. Deze factsheet is de vijfde editie van de

CRITERIA PRODUCTRATING INBOEDELVERZEKERING PRIJS

Urbanisatie-effecten en vastgoedwaardeontwikkeling: Human Capital = Capital Growth. Richard Buytendijk, MSc, MSRE

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK

thema 1 Nederland en het water topografie

Werkloosheid Redenen om niet actief te

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG

Binnensteden en hun bewoners

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 6 november 2015 Bekostigingssystematiek gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

Themabijeenkomst regionale arbeidsmarkt. Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nijkerk, Nunspeet, Oldebroek, Putten en Zeewolde

Cultuurkaart &OTDIFEF

T-Mobile Netherlands.

De inkomenspositie van Leidse huishoudens

Geachte Voorzitter, Voorzitter van de Tweede Kamer. der Staten Generaal Interne postcode 270 Postbus EA Den Haag Telefoon

's-hertogenbosch. in de rij. 's-hertogenbosch vergeleken met alle overige Nederlandse gemeenten met meer dan inwoners O&S september 2016

Gerard Marlet Clemens van Woerkens, Roderik Ponds. Cultuurkaart Enschede

Niet-werkende werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden

Ontwikkeling bijstandsuitkeringen Drechtsteden 2014 en ,0% -7,5% -5,0% -2,5% 0,0% 2,5% 5,0% 7,5% 10,0%

's-hertogenbosch. in de rij. 's-hertogenbosch vergeleken met alle overige Nederlandse gemeenten met meer dan inwoners O&S september 2012

's-hertogenbosch. in de rij. 's-hertogenbosch vergeleken met alle overige Nederlandse gemeenten met meer dan inwoners O&S augustus 2013

Meerdere keren zonder werk

OnSignalement 5e jaargang, nr 6 6 juli 2010

Inkomens in Helmond RIO 2013

Onbenut arbeidsaanbod aandachtswijken

Het belang van Cultuurstad Groningen

Maatwerkrapport WWB in Uw Gemeente

verdeelmodel 2018 Aanleiding datum 23 januari 2018 gemeente Leidschendam-Voorburg, ministerie SZW aan SEO Economisch Onderzoek van

Participatiewet. Figuur 2: Personen met bijstandsuitkering: verdeling naar leeftijd januari 2015 december % 80% 49% 54% 60% 40% 42% 37% 20%

Centraal Bureau voor de Statistiek. Maandelijkse cijfers over de werklozen en niet-werkende werkzoekenden van het CBS en UWV WERKbedrijf.

Mathilda Copinga, Dennis Lanjouw en May Hua Oei. Augustus 2005

De Meerjarige aanvullende uitkering 2013 t/m 2015

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2008 licht gedaald

Titel Belemmerd bij het verkrijgen van werk

Analyse vraaghuurprijzen kantoorruimte

Werkloosheid nauwelijks veranderd

Werkloosheid daalt verder in september

Transcriptie:

Gerard Marlet, Roderik Ponds Clemens van Woerkens, Rutger Zwart Participatiewijzer Enschede 19 oktober 2015

Atlas voor gemeenten Postbus 9627 3506 GP UTRECHT T 030 2656438 F 030 2656439 E info@atlasvoorgemeenten.nl I www.atlasvoorgemeenten.nl Atlas voor gemeenten, Utrecht, september 2015 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Participatiewijzer Enschede De participatiegraad in Enschede in kaart gebracht, verklaard en vergeleken

Inhoud Samenvatting en conclusies 7 1 De participatiegraad 11 2 Participatie, non-participatie en klantenkring 25 3 Mensen die werken 34 4 De vraagkant van de arbeidsmarkt 42 4.1 Economie 42 4.2 Banen 53 4.3 Verdringing 61 4.4 Regionale mismatch? 64 5 Trends en prognoses 69 6 De aanbodkant van de arbeidsmarkt 80 7 Armoede en armoedebeleid 88 7.1 Gemeentelijk armoedebeleid 90 7.2 Armoedebeleid en participatie 94 Bijlage: indicatoren 101 5

6

Samenvatting en conclusies 1. De netto participatiegraad is in Enschede de laagste van de vijftig grootste gemeenten van Nederland, en ook lager dan in andere steden in de grensregio. Die participatiegraad ligt in Enschede bovendien onder het niveau van tien jaar geleden; op 1 januari 2004 werkte bijna 56,9% van alle 15-64-jarigen in Enschede. Op 1 januari 2014 was dat nog maar zo n 56,4%. 2. Een relatief groot deel daarvan (1,6% van alle 15-64-jarigen) werkt met (financiële) steun van de overheid (WSW en andere vormen van gesubsidieerde arbeid). Sinds de invoering van de Participatiewet op 1 januari 2015 is de gemeente financieel verantwoordelijk voor deze groep geworden. Kerncijfers voor Enschede Enschede 2004 Enschede 2014 Nederland 2014 Bruto participatiegraad 61,6% 62,2% 72,1% Netto participatiegraad 56,9% 56,4% 67,2% Werkloosheid 4,7% 5,8% 4,9% 3. Enschede kampt al langere tijd met een lage participatiegraad. In het voormalige WWB-verdeelmodel werd onvoldoende rekening gehouden met de structurele problemen die aan deze lage participatiegraad ten grondslag liggen. Enschede werd op die manier jaarlijks financieel benadeeld, waardoor er onvoldoende geld was om de structurele problemen goed aan te pakken. 4. De lage participatiegraad in Enschede is deels te verklaren door de aanwezigheid van een relatief grote groep mensen die niet kunnen (arbeidsongeschikten) of willen (zoals studenten) werken onder de 15-64-jarigen in de stad. 5. Daarnaast zijn factoren aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt van belang. Enschede heeft door het industriële verleden 7

relatief veel laagopgeleiden zonder startkwalificatie, en mensen van Turkse afkomst, onder de beroepsbevolking. Opvallend is ook dat er in Enschede relatief veel mensen wonen met (psychische) gezondheidsproblemen, en mensen met een indicatie in het kader van de AWBZ. Ook de relatief grote omvang van die groep biedt een verklaring voor de relatief lage participatiegraad in Enschede. 6. Bovendien heeft Enschede door de centrumfunctie voor maatschappelijke opvang, de grote voorraad sociale huurwoningen en de relatief lage huizenprijzen een grote aantrekkingskracht op mensen die minder kans maken op de arbeidsmarkt. Ook dat zorgt voor een lagere participatiegraad. 7. De hoogte van de uitgaven aan armoedebeleid blijkt geen significante verklaring te bieden voor de lage participatiegraad in Enschede. Het ontbreken van het verstorende effect van een dergelijke armoedeval kan wellicht verklaard worden door het feit dat het hier meestal om een groep gaat die ook mét een financiële prikkel weinig kans maakt op werk. 8. Voor de in Enschede woonachtige beroepsbevolking zijn er minder banen binnen acceptabele reistijd te bereiken dan gemiddeld in Nederland. Maar aan die vraagkant van de arbeidsmarkt doet zich in Enschede een bijzondere situatie voor; in relatie tot de omvang van de beroepsbevolking is er relatief veel werk, met name voor laagopgeleiden. En dat terwijl juist onder die laagopgeleiden de netto participatiegraad heel laag, en de werkloosheid hoog, is. 9. Dat komt door ruimtelijke mismatch en verdringing. Allereerst zijn er meer mensen uit de regio die de banen in de stad Enschede innemen dan omgekeerd. Dat verkleint de kansen voor de laagopgeleiden in Enschede zelf. Daarnaast is er sprake van verdringing tussen verschillende bevolkingsgroepen. Er werken in Enschede relatief veel middelbaar en hoogopgeleiden in beroepen die ook geschikt zouden zijn voor laagopgeleiden. 8

10. Als passend werk verder weg beter bereikbaar zou worden gemaakt, zou dat voor hen een beter passende baan opleveren én de kans op werk voor de laagopgeleiden in de stad aanzienlijk vergroten. Te denken valt daarbij aan het beter bereikbaar maken van de grotere concentraties werkgelegenheid binnen een uur reistijd van Enschede, zoals de banen in de regio s Deventer/Apeldoorn en Arnhem. Maar vooral ook over de grens is winst te boeken, al is er voor het opheffen van grensbarrières op de arbeidsmarkt wel een lange adem nodig. 11. Als er meer banen binnen acceptabele reistijd te bereiken zouden zijn, zal dat al snel een groot effect hebben op de arbeidsparticipatie in de stad. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat ondanks het feit dat er ook relatief veel mensen in de eigen stad werken de overige inwoners van Enschede juist bereid zijn om relatief ver en lang te reizen voor passend werk. 12. De kansen voor beleid liggen zowel aan de vraag- als aanbodkant van de arbeidsmarkt. Aan de aanbodkant zou ervoor kunnen worden gezorgd dat laagopgeleiden beter kunnen concurreren om de banen, door hun kwaliteit te vergroten (onderwijs) of hun loonkosten te verlagen. Aan de vraagkant zou kunnen worden gezorgd voor meer werk voor de middelbaar en hoogopgeleiden in en om de stad, zodat die niet gedwongen worden om onder hun niveau te werken. En tot slot is het voor de participatie in de stad van belang dat de studenten geen mensen verdringen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. 13. Voor de langere termijn is het daarnaast van belang dat Enschede er beter in gaat slagen om studenten na hun studie aan zich te binden. Een grote voorraad human capital in de stad is namelijk van groot belang voor de lokale economie en werkgelegenheid. 14. Bovendien kan met het vergroten van de aantrekkingskracht van de stad een halt worden toegeroepen aan de krimpende beroepsbevolking waar de stad mee te maken heeft. Op korte termijn leidt die krimpende beroepsbevolking weliswaar tot meer kans op werk voor de achterblijvers. Maar op de langere termijn tast een krimpende beroepsbevolking de lokale en regionale 9

economie, en zo ook de werkgelegenheid, aan. Daardoor zal de beschikbaarheid van, en kans op, werk in Enschede juist verder onder druk komen te staan. 10

1 De participatiegraad Gemeenten streven er over het algemeen naar om de participatiegraad onder de bevolking te vergroten. Vanuit economisch belang: hoe meer mensen werken, des te beter voor de economie. Vanuit sociaal belang: werk is de beste weg uit armoede en bevordert de leefbaarheid. Maar vooral ook vanuit financieel belang: als meer mensen werken, dalen de uitkeringslasten van de gemeente. Dat laatste wordt steeds belangrijker nu met de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 gemeenten financieel verantwoordelijk zijn geworden voor het inkomen van een veel groter deel van de bevolking in de gemeente. Niet alleen de mensen met een bijstandsuitkering (WWB) of gesubsidieerde arbeid behoren voortaan tot de klantenkring van gemeenten, maar ook de mensen die in sociale werkplaatsen werken (WSW) en een deel van de mensen in de Wajong. De omvang van die groepen verschilt sterk tussen gemeenten. De ene gemeente staat dan ook voor een veel grotere opgave dan de andere. Dat komt enerzijds omdat er in de ene gemeente meer kans op werk is dan in de andere. Maar ook omdat de samenstelling van de beroepsbevolking tussen gemeenten enorm verschilt. In dit rapport wordt geprobeerd om de participatiegraad in, en de klantenkring van, de gemeente Enschede gedetailleerd in kaart te brengen. Bovendien worden verschillen met andere gemeenten blootgelegd en verklaard. Het totaal aan gegevens moet aanknopingspunten bieden voor effectief arbeidsmarktbeleid. Dit alles begint bij een heldere en logische indeling van de beroepsbevolking, de participanten en de non-participanten in gemeenten, en de klantenkring van gemeenten. In tabel 1.1 en box 1.1 is de gehanteerde indeling weergegeven. 11

Tabel 1.1 De samenstelling van de potentiële beroepsbevolking 1 Bruto participatie Netto participatie Klantenkring gemeente Overig Overig Niet willen en/of niet kunnen werken Studerend Arbeidsongeschikt Studerend WAO/WIA Wajong Potentiële beroepsbevolking (15-64 jarigen) Beroepsbevolking Werkloos Zonder uitkering WW WWB WSW Werkend Gesubsidieerd Zonder steun 1 Inmiddels heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de definities voor (werkzame) beroepsbevolking en werkloosheid aangepast. Vanaf 2015 sluit het CBS daarvoor aan bij de definitie van de International Labour Organisation (ILO). Volgens de ILO-definitie wordt iedereen die voor minstens één uur per week betaald werk heeft, tot de werkzame beroepsbevolking gerekend. Scholieren en studenten met een bijbaantje horen volgens deze definitie bijvoorbeeld ook tot de werkzame beroepsbevolking. De oude definitie van de beroepsbevolking omvatte alleen mensen die substantieel werk hebben of willen hebben. De grens voor substantieel was daarbij op 12 uur per week gesteld. Bovendien tellen bij de internationale definitie (ILO) ook de 65-74-jarigen mee, terwijl in de oude ( nationale ) definitie alleen mensen tot en met 64 jaar tot de (potentiële) beroepsbevolking behoren. Omdat het in dit onderzoek gaat om de situatie op de arbeidsmarkt tot het jaar 2014, en voor dit onderzoek vergelijkbaarheid tussen gemeenten door de tijd van groot belang is, is nog gerekend met de oude definities. Als het onderzoek wordt geactualiseerd, zullen daarin ook de nieuwe definities worden gehanteerd. 12

Box 1.1 De samenstelling van de potentiële beroepsbevolking De potentiële beroepsbevolking in een gemeente bestaat uit alle bewoners die tussen de 15 en 64 jaar 2 zijn. Die groep kan verder worden onderverdeeld in drie hoofdgroepen: I. Mensen die niet kunnen werken. Dat zijn mensen die arbeidsongeschikt zijn, en een uitkering hebben (WAO, WIA, Wajong). II. III. Mensen die niet willen werken. Dit kunnen scholieren en studenten zijn, maar ook renteniers of mensen die er om andere redenen vrijwillig voor kiezen om niet te werken. Mensen die (meer dan 12 uur per week 3 ) willen werken. Dat is de feitelijke beroepsbevolking (gedeeld door de potentiële beroepsbevolking levert dit de bruto participatiegraad op). De feitelijke beroepsbevolking in een gemeente is weer onder te verdelen in twee subgroepen: III.1 III.2 Mensen die werkloos zijn. Dat zijn mensen die niet werken, maar wel (meer dan 12 uur per week) willen werken. Mensen die werken (gedeeld door de potentiële beroepsbevolking levert dit de netto participatiegraad op). De groep werklozen (III.1) kan weer worden onderverdeeld in drie subgroepen: III.1.a III.1.b III.1.c Werklozen zonder uitkering. Dat zijn de zogenoemde nuggers. Werklozen met uitkering van het Rijk. Dat zijn de mensen met een uitkering in het kader van de WW. Werklozen met een uitkering van de gemeente. Dat zijn de mensen met een uitkering in het kader van de WWB. De groep werkenden (III.2) kan worden onderverdeeld in twee subgroepen: III.2.a III.2.b Mensen die werken met steun van de overheid, in het kader van de WSW, via een of andere vorm van gesubsidieerde arbeid of met loonkostensubsidie. Mensen die werken zonder steun van de overheid. De klantenkring van gemeenten bestaat na de invoering van de Participatiewet uit de groepen III.1.c, III.2.a en een deel van I. 2 Conform de definitie die het CBS tot en met 2014 hanteerde, zie voetnoot 1. 3 Conform de definitie die het CBS tot en met 2014 hanteerde, zie voetnoot 1. 13

Figuur 1.1 laat de ontwikkeling van de totale beroepsbevolking in Enschede zien, vergeleken met de ontwikkeling van de omvang van de totale beroepsbevolking in de vijftig grootste gemeenten van Nederland (G50). Dat levert een opvallend beeld op. Tot 2009 neemt het aantal mensen in Enschede dat kan en wil werken toe, meer dan in de G50. Maar daarna neemt dat aantal weer fors af. In 2014 lag de beroepsbevolking van Enschede (die op 1 januari 2014 uit 66.732 potentiële werknemers bestond) alweer bijna op het niveau van 2004, terwijl de omvang van de beroepsbevolking gemiddeld genomen in de G50 alsmaar groter wordt. De voornaamste reden daarvoor is de vergrijzende bevolking in Enschede. In 2011 werden ineens veel babyboomers 65 jaar, waarna ze niet meer tot de potentiële beroepsbevolking (alle 15-64-jarigen) behoorden (zie figuur 1.2). Dat verklaart dus voor een deel ook de afname van de beroepsbevolking in figuur 1.1. Maar alleen de afname vanaf 2011, niet die vanaf 2009. Die afname is te verklaren door een afname van de bruto participatiegraad. Want onder de overgebleven 15-64-jarigen in Enschede neemt het aantal mensen dat kan en wil werken sinds 2009 af (zie figuur 1.3). Omgekeerd betekent dat dat de groep die niet kan en/of wil werken in Enschede sinds 2009 is toegenomen. Die groep bestaat uit studenten, arbeidsongeschikten en een groep overig ; mensen die wel kunnen maar niet willen werken, zoals renteniers of mensen die er om een andere reden vrijwillig voor kiezen om niet te werken (zie tabel 1.1 en box 1.1). Dat laatste hoeft overigens niet uit weelde te zijn, maar kan ook komen omdat mensen zich vanwege de economische recessie die ook in 2009 begon hebben afgekeerd van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld omdat ze gedesillusioneerd zijn en zichzelf weinig kansen op de arbeidsmarkt meer toedichten. Het blijkt dat vooral die groep met overige mensen (dus geen studenten of arbeidsongeschikten) die niet kunnen en/of willen werken sinds 2009 in Enschede is toegenomen. Vooral die toename heeft gezorgd voor de afname van de bruto participatiegraad sinds 2009 (zie figuur 1.6). Ook het aantal studenten is toegenomen (figuur 1.5), maar die ontwikkeling volgt de gemiddelde trend. Het aantal arbeidsongeschikten is in Enschede de laatste jaren juist meer dan gemiddeld afgenomen (figuur 1.4). 14

Figuur 1.1 Ontwikkeling van de beroepsbevolking in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland (2004=100) Aantal mensen dat kan en wil werken (index, 2004 =100) 112 110 G50 108 106 104 102 (39) 100 98 1-1-2014: 66.732 potentiële werknemers 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Het rangnummer toont de positie van Enschede ten opzichte van de 50 grootste gemeenten van Nederland (G50). Bron: Atlas voor gemeenten Figuur 1.2 Ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland (2004=100) Aantal inwoners van 15-64 jaar (index, 2004 = 100) 105 104 G50 103 102 101 (25) 100 1-1-2014: 107.529 inwoners 99 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: CBS 15

Figuur 1.3 De ontwikkeling van de bruto participatiegraad in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland Aantal mensen dat kan/wil werken, als percentage van de potentiële beroepsbevolking 80% 75% 70% G50 65% 60% (50) 55% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: Atlas voor gemeenten Figuur 1.4 Ontwikkeling van het aantal arbeidsongeschikten in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland (2004=100) Aantal arbeidsongeschikten (index, 2004 =100) 102 100 98 96 94 92 90 88 86 84 1-1-2014: 9.890 arbeidsongeschikten 82 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 G50 (35) Bron: CBS 16

Figuur 1.5 Ontwikkeling van het aantal studenten in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland (2004=100) Aantal studenten (index, 2004 =100) 125 120 G50 (23) 115 110 105 100 1-1-2014: 21.953 studenten 95 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: CBS Figuur 1.6 Ontwikkeling van het overige aantal mensen dat niet kan en/of wil werken in Enschede en de G50 (2004=100) Aantal overig potentiële beroepsbevolking (index, 2004 =100) 110 100 90 80 (6) 70 60 G50 50 1-1-2014: 8.792 overig potentiële beroepsbevolking 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: Atlas voor gemeenten 17

De afnemende beroepsbevolking en bruto participatiegraad zorgen er de laatste jaren onder andere voor dat de kans op werk voor de overgebleven mensen in Enschede die kunnen en willen werken is toegenomen. Figuur 1.7 laat zien dat het aantal banen binnen de gemeentegrenzen gedeeld door de beroepsbevolking binnen de gemeentegrenzen (de zogenoemde werkgelegenheidsquote) in Enschede sinds 2009 is toegenomen. Dat komt zowel door een feitelijke toename van het aantal banen in Enschede (de teller, zie figuur 1.8), als door een afname van de beroepsbevolking (de noemer, zie figuur 1.1). Als rekening wordt gehouden met de banen en beroepsbevolking buiten de gemeentegrenzen, dan blijkt dat die kans op werk (zie bijlage voor een beschrijving van de gebruikte indicatoren) voor de beroepsbevolking in Enschede sinds 2011 is toegenomen, en inmiddels ongeveer op het gemiddelde van de G50 ligt (zie figuur 1.9). Figuur 1.7 De ontwikkeling van de werkgelegenheidsquote in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland Verhouding aantal banen en omvang beroepsbevolking 140% 130% 120% G50 (22) 110% 100% 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Bron: Atlas voor gemeenten 18

Figuur 1.8 De ontwikkeling van het aantal banen in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland (2004=100) Aantal banen in de gemeente (index, 2003 = 100) 112 110 108 106 104 102 (14) G50 100 98 1-1-2013: 79.080 banen 96 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Bron: CBS Figuur 1.9 Ontwikkeling van de kans op werk in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland Aantal banen/beroepsbevolking binnen acceptabele reistijd 102% 100% 98% 96% 94% (23) G50 92% 90% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: Atlas voor gemeenten 19

Figuur 1.10 De ontwikkeling van het aantal werklozen in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland (2004=100) Aantal werklozen (index, 2004 =100) 150 140 130 120 G50 (36) 110 100 90 80 1-1-2014: 5.993 werklozen 70 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: CBS Figuur 1.11 De ontwikkeling van het werkloosheidspercentage in Enschede en de vijftig grootste gemeenten van Nederland 4 Aantal werklozen als percentage van de beroepsbevolking 12% 11% 10% 9% 8% 7% (41) G50 6% 5% 4% 3% 2% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: Atlas voorgemeenten 4 Dit cijfer wijkt af van de éénjaarscijfers die het CBS publiceert. De ruwe data uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB) maken een zinvolle vergelijking van de ontwikkeling per gemeente niet goed mogelijk. Daarom zijn ze bewerkt om te voorkomen dat schommelingen het gevolg zijn van fouten in de data die veroorzaakt worden door de relatief kleine steekproef. Er is gecorrigeerd voor de omvang van de steekproef, en gewerkt met voortschrijdende meerjaarsgemiddelden. 20

Kaart 1.1 De netto participatiegraad in de Nederlandse COROP-regio s Netto-participatiegraad (1-1-2014) 69,0% tot 71,2% 68,7% tot 69,0% 68,1% tot 68,7% 67,4% tot 68,1% 65,9% tot 67,4% 65,3% tot 65,9% 64,6% tot 65,3% 60,3% tot 64,6% Bron: Atlas voor gemeenten o.b.v. data CBS/EBB/RIO en UWV 21

Figuur 1.12 De netto participatiegraad in de vijftig grootste gemeenten van Nederland Aantal werkenden (>12 uur) als % van de pot. beroepsbevolking (2014) 1 Haarlem 2 Hilversum 3 Deventer 4 Alphen aan den Rijn 5 Velsen 6 Purmerend 7 Leidschendam-Voorburg 8 Haarlemmermeer 9 Roosendaal 10 Amsterdam 11 Amersfoort 12 Utrecht 13 Gouda 14 Alkmaar 15 Zwolle 16 Leiden 17 Zaanstad 18 's-hertogenbosch 19 Breda 20 Amstelveen 21 Almere 22 Tilburg 23 Hengelo (O.) 24 Apeldoorn 25 Spijkenisse 26 Leeuwarden 27 Zoetermeer gemiddelde G50 28 Arnhem 29 Dordrecht 30 Lelystad 31 Eindhoven 32 Helmond 33 Almelo 34 Bergen op Zoom 35 Venlo 36 Schiedam 37 Hoorn 38 Delft 39 Ede 40 Den Haag 41 Sittard-Geleen 42 Emmen 43 Nijmegen 44 Oss 45 Rotterdam 46 Groningen 47 Vlaardingen 48 Maastricht 49 Heerlen 50 Enschede 0% 20% 40% 60% 80% 100% Bron: Atlas voor gemeenten 2014 22

Uit de figuren 1.1 tot en met 1.9 werd duidelijk dat de beroepsbevolking van Enschede sinds 2009 is afgenomen terwijl de werkgelegenheid in de stad is toegenomen. De huidige beroepsbevolking in de stad heeft daardoor meer kans op werk dan de beroepsbevolking in 2009. Toch is de werkloosheid onder die beroepsbevolking niet afgenomen, maar juist toegenomen (zie figuur 1.10 en 1.11). De vraag is hoe dat komt. Het uiteindelijke doel van gemeenten is, of zou moeten zijn: het zo groot mogelijk maken van de groep mensen die zonder steun van de overheid werkt (de zogenoemde netto participatiegraad). Dat zijn de mensen die zelfstandig in hun eigen inkomen voorzien. Kaart 1.1 laat zien dat die netto participatiegraad enorm verschilt tussen regio s. In de COROP-regio Twente is die participatiegraad duidelijk lager dan gemiddeld in Nederland. En de stad Enschede blijkt van de vijftig grootste Nederlandse gemeenten zelfs de laagste netto participatiegraad te hebben (zie figuur 1.12). De meeste steden in de grensregio hebben overigens een relatief lage participatiegraad, maar ook ten opzichte van die steden is de positie van Enschede ongunstig. De vraag is ook hoe dat komt. Die vragen worden in de rest van dit rapport beantwoord. In hoofdstuk 2 wordt allereerst de beroepsbevolking in Enschede verder in kaart gebracht. Welk deel van de 15-64-jarigen in Enschede kan en wil werken, en welk deel niet, en waarom niet? Welk deel van de beroepsbevolking werkt ook daadwerkelijk, en welk deel is werkloos? En hoe is die groep werklozen weer verder onder te verdelen? Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de netto participatiegraad in Enschede afgezet tegen het gemiddelde van de andere regio s in Nederland, en wordt die afwijking verklaard uit verschillende kenmerken aan de vraag- en aanbodkant van de arbeidsmarkt. Uit dat hoofdstuk zal blijken dat zich in Enschede een vrij bijzondere situatie voordoet: Er is op zich genoeg werk vooral voor de laagopgeleiden in de stad maar toch werken relatief weinig mensen. Daarom wordt in hoofdstuk 4 de vraagkant van de arbeidsmarkt verder uitgediept. Waar wordt er geproduceerd? Hoeveel banen levert dat op? Wat is de kans op werk voor de inwoners van Enschede? En waarom worden die kansen niet altijd verzilverd? Dat levert verrassende conclusies op. 23

In hoofdstuk 5 worden trends geschetst en prognoses gepresenteerd. Wat zijn de verwachtingen voor de toekomst? Blijft de situatie op de arbeidsmarkt voor Enschede zoals die is? Zorgt een afnemende beroepsbevolking voor steeds meer kansen voor de achterblijvers? Of heeft die krimp uiteindelijk ook negatieve consequenties voor de regionale economie, waardoor de werkgelegenheid onder druk komt te staan? In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de bijzondere positie van Enschede aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt, en wordt de vraag beantwoord of er nog specifieke lokale omstandigheden zijn die de lage participatiegraad in de stad kunnen verklaren. Hoofdstuk 7 gaat in op het effect van beleid. Heeft een genereus sociaal beleid invloed op de participatiegraad in de gemeente? Hoofdstuk 8 sluit af met een korte indruk van de kansen voor beleid. 24

2 Participatie, non-participatie en klantenkring In dit hoofdstuk wordt de samenstelling van de beroepsbevolking in Enschede zo precies mogelijk in kaart gebracht. Daarbij wordt de in het vorige hoofdstuk geïntroduceerde indeling gehanteerd. De potentiële beroepsbevolking (alle 15-64-jarigen) van Enschede wordt als het ware afgepeld. Welk deel van die potentiële beroepsbevolking kan en wil werken, en behoort dus tot de feitelijke beroepsbevolking? Welk deel studeert? Welk deel is arbeidsongeschikt? En welk deel werkt vrijwillig niet (de nietsers )? Welk deel werkt? En welk deel doet dat met steun van de overheid (WSW en andere vormen van gesubsidieerde arbeid)? Welk deel werkt niet? Welk deel daarvan ontvangt een uitkering (WW en WWB), en welk deel niet (de zogenoemde nuggers)? Uit de onderstaande grafieken (figuur 2.1 en 2.2) blijkt allereerst dat de netto participatiegraad tussen 1-1-2004 en 1-1-2014 is afgenomen, van bijna 56,9% procent van de potentiële beroepsbevolking op 1 januari 2004 tot circa 56,5% op 1 januari 2014. Dat betekent dat de participatiegraad in Enschede op dit moment onder het niveau van tien jaar geleden ligt. Die afname van de netto participatiegraad sinds 2004 is het gevolg van een toename van het aandeel werklozen; van circa 4,7% op 1 januari 2004 tot circa 5,6% van alle 15-64-jarigen op 1 januari 2014. 5 De afname van de netto participatiegraad sinds 2009 heeft daarnaast te maken met een toename van het aantal mensen dat niet kan of wil werken: van 35,1% in 2009 naar circa 38% in 2014 (zie tabel 2.1). In tabel 2.1 is de werkloosheid berekend door het aantal werkenden volgens de EBB af te trekken van het aantal mensen dat kan en wil werken (de beroepsbevolking). 6 Dat resulteert in circa zesduizend werklozen op 1 januari 2014. Dat aantal is veel lager dan het aantal niet-werkende werkzoekenden dat op dat moment stond ingeschreven bij het UWV. Bij het UWV waren op 1 januari 2014 12.187 niet-werkende werkzoekenden geregistreerd; veel meer mensen dan het aantal werklozen volgens de EBB. 5 Dit percentage wijkt af van het werkloosheidspercentage in hoofdstuk 1. In hoofdstuk 1 is de werkloosheid genomen als percentage van de beroepsbevolking (de gebruikelijke definitie), en in dit hoofdstuk als percentage van de potentiële beroepsbevolking (omwille van het afpellen ). Daarom is het werkloosheidspercentage hier lager dan in hoofdstuk 1. 6 De ruwe data uit de EBB zijn bewerkt om te voorkomen dat schommelingen het gevolg zijn van fouten in de data die veroorzaakt worden door de relatief kleine steekproef. Er is gecorrigeerd voor de omvang van de steekproef, en gewerkt met voortschrijdende meerjaarsgemiddelden. Daarom kunnen de hier gepresenteerde cijfers afwijken van de ruwe data van het CBS. 25

Figuur 2.1 Ontwikkeling onderverdeling potentiële beroepsbevolking en netto participatiegraad Enschede, 2004-2014 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% Overig Studerend Arbeidsongeschikt Werkloos Werkend met steun Werkend zonder steun 0% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Rood: netto participatiegraad (werkenden als percentage van de potentiële beroepsbevolking). Grijs: niet-werkenden. Figuur 2.2 Onderverdeling potentiële beroepsbevolking en netto participatiegraad van Enschede, 2014 8,2% Werkend zonder steun 20,4% Werkend met steun Werkloos Arbeidsongeschikt Studerend Overig 54,8% 9,2% 5,8% 1,6% Rood: netto participatiegraad (werkenden als percentage van de potentiële beroepsbevolking). Grijs: niet-werkenden. 26

Tabel 2.1 De potentiële beroepsbevolking van Enschede afgepeld 2004-2014 (absolute aantallen op 1-1-2014 afgerond op honderdtallen) 2014 2009 2004 Bron Abs % Aantal 15-64-jarigen 107.500 GBA Waarvan niet kan/wil 40.800 38,0% 35,1% 38,4% EBB werken 7 Beroepsbevolking 66.700 62,0% 8 64,9% 61,6% EBB Waarvan werkt 60.700 56,5% 9 60,7% 56,9% EBB Werkloos 6.000 5,6% 4,2% 4,7% EBB Uitkering WWB (alleen 15-7.300 11 UWV 64-jarigen) 10 Uitkering WW 4.600 UWV Unieke personen (15-64 10.000 9,3% 5,5% 6,0% RIO jaar) met uitkering WWB/WW NWW-ers (ingeschreven bij 12.200 11,3% 7,0% 8,3% UWV het UWV) 12 Nuggers 2.200 2,0% 1,5% 2,3% Schatting Niet-werklozen met een werkloosheidsuitkering 4.000 3,7% 1,3% 1,4% Schatting Opmerkelijk is dat de op deze manier berekende groep werklozen (de beroepsbevolking min het aantal mensen dat daadwerkelijk werkt) in Enschede kleiner is dan het aantal unieke personen tussen de 15 en 64 jaar dat een uitkering in het kader van de WW en/of WWB ontvangt (zie tabel 2.1). De groep werklozen bestond op 1 januari 2014 zoals gezegd uit circa zesduizend mensen, terwijl het aantal unieke personen met het voornaamste inkomen uit een WW- of WWB-uitkering in Enschede op dat moment naar schatting zo n tienduizend bedroeg. Dat betekent dat er in Enschede circa vierduizend mensen zijn die aangeven te werken of niet te kunnen of willen werken (en dus niet tot de beroepsbevolking behoren), maar wel het grootste deel van hun inkomen halen uit een WW- of WWB-uitkering. 7 Arbeidsongeschikten, studenten die niet meer dan 12 uur per week werken of willen werken, en mensen die om een andere reden niet willen werken (nietsers). 8 De bruto participatiegraad. 9 De netto participatiegraad. 10 Het gaat hier om het aantal personen tussen de 15 en 64 jaar dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering. Dus als een echtpaar afhankelijk is van één bijstandsuitkering, telt die uitkering twee keer mee. Als dat niet zou worden gedaan, zou het afpellen van de potentiële beroepsbevolking niet juist zijn, en zou die groep ten onrechte in de groep nuggers terecht komen. 11 Eind 2014 opgelopen tot circa 7500 personen. 12 Eind 2014 opgelopen tot circa 13.000 personen. 27

Dat is een opmerkelijke conclusie. In de regio Delfzijl en omstreken hebben we eerder iets vergelijkbaars geconstateerd. De situatie in Enschede is dus in elk geval niet uniek, maar of de groep relatief groot of relatief klein is, is op basis van deze eenvoudige vergelijking niet te zeggen. De vraag is tot slot waarom deze afwijking tussen het aantal werklozen en uitkeringsontvangers überhaupt mogelijk is. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn: 1) mensen zouden kunnen liegen tegen het UWV ( Ik wil werken ), en eerlijk zijn tegenover de EBB-enquêteur ( Ik wil niet werken ), in dat geval behoren die mensen niet tot de beroepsbevolking en dus niet tot de groep werklozen, maar wel tot de uitkeringsontvangers; 2) mensen zouden vrijstelling kunnen hebben gekregen van het UWV, bijvoorbeeld als ouder in een eenoudergezin, of als 55-plusser met weinig kansen op de arbeidsmarkt, in dat geval willen deze mensen dus ook niet werken en behoren ze niet tot de beroepsbevolking/werklozen, maar ontvangen ze wel een uitkering; 3) voor sommige mensen kan de WW- of WWB-uitkering aanvullend zijn, bovenop inkomsten uit arbeid, bijvoorbeeld aanvullende bijstand in het geval van een te laag inkomen; in dat geval behoren deze mensen tot de groep werkenden in de beroepsbevolking, en dus niet tot de groep werklozen, maar ontvangen ze wel een uitkering. Wat voor Enschede de overheersende verklaring is zou onderwerp kunnen zijn van aanvullend kwalitatief onderzoek op basis van de inschrijvingen bij het UWV. Deze discrepantie tussen werklozen en uitkeringsontvangers betekent automatisch ook dat als de groep nuggers niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden op deze manier zou worden berekend die groep negatief is. Dat kan natuurlijk niet. Een andere methode om die groep nuggers te bepalen is een vergelijking van het aantal niet-werkende werkzoekenden dat staat ingeschreven bij het UWV met het aantal unieke personen dat een uitkering ontvangt in het kader van de WWB en/of WW. Volgens die rekenwijze zouden er in Enschede circa 2200 nuggers wonen (zie tabel 2.1). 28

Tot slot wordt de klantenkring van de gemeente Enschede in kaart gebracht. Voor de invoering van de Participatiewet bestond die klantenkring uit bijstandsgerechtigden en mensen die met loonkostensubsidie of in gesubsidieerde banen aan de slag zijn. Na de invoering van de Participatiewet zijn daar de WSW ers en een deel van de Wajongers (de nieuwe instroom ) bij gekomen. Hoe groot is die groep in de gemeente Enschede? Wat is de samenstelling van de klantenkring? Hoe verhoudt die zich tot de klantenkring van andere vergelijkbare gemeenten. Dit onderdeel biedt inzicht in de opgave waar de gemeente Enschede sinds 1 januari 2015 voor staat. De figuren 2.3 en 2.4 brengen de nieuwe klantenkring van de gemeente Enschede in kaart. Daar zijn behalve de WWB ers en de mensen met gesubsidieerde arbeid ook de mensen in de Wajong bijgeteld (zie ook tabel 1.1). Weliswaar is de gemeente sinds 1 januari 2015 alleen financieel verantwoordelijk voor de nieuwe instroom in de Wajong; de totale omvang van de groep geeft wel een goed beeld van de potentiële klantenkring die op termijn op de gemeente af zal komen. Daarom wordt in dit hoofdstuk ook steeds gesproken over de potentiële nieuwe klantenkring. De op die manier berekende potentiële nieuwe klantenkring van de gemeente Enschede zou op 1 januari 2014 uit 12.890 mensen hebben bestaan. In 2004 waren dat er volgens deze nieuwe definitie 10.641 geweest. De feitelijke klantenkring (WWB en lokale vormen van gesubsidieerde arbeid) bestond in Enschede op 1 januari 2014 uit 7.500 mensen. Op 1 januari 2004 waren dat er nog 6.850. Zowel de ontwikkeling door de tijd, als de impact van de Participatiewet, betekenen voor Enschede dus een relatief grote toename van de opgave. Een relatief groot deel van de arbeidsparticipatie in Enschede komt tot stand met steun van de overheid (WSW en andere vormen van gesubsidieerde arbeid). In absolute zin is die groep niet groot (ongeveer 1700 personen), maar in relatieve zin wel (zie figuur 2.6). Ook de omvang van een ander potentieel deel van de nieuwe klantenkring de Wajong is in Enschede relatief groot (zie figuur 2.5). Dit zijn groepen waarvoor de gemeente sinds 1 januari 2015 (deels) financieel verantwoordelijk voor is. De (toekomstige) nieuwe opgave is voor Enschede dus relatief groot. 29

Figuur 2.3 Ontwikkeling potentiële nieuwe klantenkring gemeente Enschede, 2004-2014 14% 12% 10% WSW Wajong gesubsidieerd WWB 8% 6% 4% 2% 0% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Figuur 2.4 Onderverdeling potentiële nieuwe klantenkring van gemeente Enschede op 1 januari 2014 13,4% WWB gesubsidieerd Wajong WSW 28,4% 57,1% 1,1% 30

Figuur 2.5 De omvang van de Wajong in Enschede vergeleken met de benchmarks 4,0% 3,5% Aantal Wajong-uitkeringen als percentage van de potentiële beroepsbevolking 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% Enschede Nederland Twente universiteitssteden referentiegemeenten grenssteden Figuur 2.6 De omvang van de WSW in Enschede vergeleken met een aantal benchmarks 2,0% 1,8% 1,6% 1,4% 1,2% 1,0% 0,8% 0,6% 0,4% 0,2% Aantal WSW-ers als percentage van de potentiële beroepsbevolking 0,0% Enschede Nederland Twente universiteitssteden referentiegemeenten grenssteden 31

Figuur 2.7 Potentiële nieuwe klantenkring in de vijftig grootste gemeenten van Nederland op 1 januari 2014 Aandeel 15-64-jarigen dat voor inkomen afhankelijk is vd gemeente 1 Amstelveen 2 Haarlemmermeer 3 Alphen aan den Rijn 4 Velsen 5 Ede 6 Haarlem 7 Hilversum 8 Amersfoort 9 Leidschendam-Voorburg 10 Purmerend 11 Utrecht 12 Zoetermeer 13 Zaanstad 14 Almere 15 Oss 16 Delft 17 Roosendaal 18 Breda 19 Leiden 20 Hoorn 21 Alkmaar 22 Spijkenisse 23 Gouda 24 Eindhoven 25 Bergen op Zoom 26 Venlo 27 's-hertogenbosch 28 Apeldoorn 29 Vlaardingen 30 Schiedam 31 Lelystad 32 Zwolle 33 Dordrecht 34 Helmond 35 Tilburg 36 Deventer gemiddelde G50 37 Maastricht 38 Hengelo (O.) 39 Amsterdam 40 Sittard-Geleen 41 Den Haag 42 Nijmegen 43 Emmen 44 Groningen 45 Leeuwarden 46 Almelo 47 Enschede 48 Rotterdam 49 Arnhem 50 Heerlen 0% 2% 4% 6% 8% 10% 12% 14% 16% Bron: Atlas voor gemeenten 2014 32

Het aantal bijstandsgerechtigden in de klantenkring van de gemeente Enschede is toegenomen van 6.710 in 2004 tot 7.360 in 2014. Het aantal mensen met een Wajong-uitkering is in dezelfde periode verhoudingsgewijs nog meer toegenomen: van 2.010 mensen in 2004 tot 3.660 in 2014. Het aantal mensen in de WSW is relatief constant gebleven. De toename van bijstand en Wajong zijn dus de voornaamste reden dat de totale klantenkring volgens de nieuwe definitie is toegenomen. Met die nieuwe klantenkring zou Enschede van de vijftig grootste gemeenten van Nederland te maken krijgen met de op drie na (na Heerlen, Arnhem en Rotterdam) grootste opgave op de arbeidsmarkt (zie figuur 2.7). 33

3 Mensen die werken Uit de Atlas voor gemeenten 2014 bleek niet alleen dat de participatiegraad in Enschede laag is, en de werkloosheid hoog, maar ook dat Enschede op de indicatoren kans op werk en percentage laagst opgeleiden (twee indicatoren die vaak verklarend zijn voor een lage participatiegraad) ongeveer gemiddeld scoort. In dit deel van het onderzoek wordt dit nader onderzocht. Er wordt een gedetailleerde analyse gemaakt van de kans op werk in relatie tot de samenstelling van de beroepsbevolking naar opleidingsniveau. Daarbij wordt ook de rol van de grensregio belicht. Dat leidt tot inzichten in de ruimtelijke en kwalitatieve mismatch op de regionale arbeidsmarkt. Vervolgens wordt de participatiegraad in de gemeente Enschede vergeleken met die in andere gemeenten. De afwijking wordt verklaard uit verschillende factoren aan de vraag- en aanbodkant van de arbeidsmarkt. Enerzijds de beschikbaarheid van werk, en anderzijds allerlei kenmerken van de beroepsbevolking in de gemeente Enschede, zoals het opleidingsniveau, leeftijd en etnische afkomst. Op die manier ontstaat een goed beeld van de arbeidsparticipatie in de gemeente. Dat is een opmaat voor de volgende hoofdstukken, waarin tevens de vraag wordt beantwoord waar lokaal beleid zich het beste op kan richten om die participatiegraad te vergroten. Is investeren in de lokale economie en het scheppen van banen naar verwachting effectief (hoofdstuk 4)? Liggen investeringen in de opleiding en vaardigheden van de plaatselijke beroepsbevolking meer voor de hand (hoofdstuk 6)? Of is er sprake van mismatch, waardoor lokale inspanningen zich het beste kunnen richten op het beter bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (hoofdstuk 4)? Of is minder ruimhartig armoedebeleid de oplossing (hoofdstuk 7)? De netto participatiegraad van een gemeente is het aantal mensen dat gedurende 52 weken (dus géén seizoensarbeid) voornamelijk inkomsten uit arbeid en/of onderneming heeft genoten. Tot die groep behoren ook de personen die werken mét steun van de overheid, zoals WSW ers, mensen met gesubsidieerde arbeid of mensen die via het instrument loondispensatie werken. Het aantal werkzame personen mét steun van de overheid is gedefinieerd als het aantal mensen met gesubsidieerde arbeid plus het aantal WSW ers. 34

Opgeteld vormen die twee groepen de basis voor de netto participatiegraad die in onderstaande grafieken voor Enschede is getoond. Figuur 3.1 laat zien dat de netto participatiegraad in Enschede fors lager ligt dan gemiddeld in Nederland. Sinds 2004 is die participatiegraad ook verder afgenomen. Een bijzondere conclusie, want ondanks de recessie ligt die participatiegraad gemiddeld in de andere gemeenten op dit moment fors boven het niveau van 2004. Per saldo heeft dat geleid tot een netto participatiegraad van 56,4% in 2014. Dat is het laagste percentage van de vijftig grootste gemeenten in Nederland, en ook lager dan in andere steden in de grensregio (zie figuur 1.12). Figuur 3.2 laat zien dat die negatieve afwijking ten opzichte van de andere grote gemeenten in Nederland zich in alle leeftijdsklassen voordoet; zowel onder jongeren als onder ouderen is de netto participatiegraad (het aantal werkenden in een bepaalde leeftijdsklasse, ten opzichte van het aantal in de stad woonachtige mensen in die leeftijdsklasse) in Enschede lager dan gemiddeld in de vijftig grootste gemeenten van Nederland. Figuur 3.3 laat zien dat vooral onder jongeren en 45-54-jarigen de participatiegraad sinds 2009 afneemt, terwijl die onder 55-64-jarigen juist toeneemt. De afname van de participatiegraad onder jongeren kan het gevolg zijn van de toename van het aantal studenten (zie figuur 1.5), die als ze niet meer dan 12 uur werken wel tot de potentiële beroepsbevolking behoren, maar niet onder de werkende beroepsbevolking vallen. 35

Figuur 3.1 De ontwikkeling van de netto participatiegraad in Enschede en gemiddeld in Nederland 70% 65% Enschede NL 60% 55% 50% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: Atlas voor gemeenten Figuur 3.2 Netto participatiegraad naar leeftijd (Enschede vergeleken met de vijftig grootste gemeenten van Nederland) 90% 80% Enschede gemiddelde G50 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar Bron: Atlas voor gemeenten 36

Figuur 3.3 Ontwikkeling netto participatiegraad in Enschede, uitgesplitst naar leeftijd 90% netto participatiegraad 80% 70% 60% 50% 40% 15 tm 24 jaar 25 tm 34 jaar 35 tm 44 jaar 45 tm 54 jaar 55 tm 64 jaar 30% 20% 10% 0% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: Atlas voor gemeenten De vraag is vervolgens hoe de relatief lage participatiegraad in Enschede kan worden verklaard, en (in de volgende hoofdstukken) waar eventueel nog winst te behalen is. In de rest van dit hoofdstuk wordt de eerste vraag beantwoord. Ofwel: wat zijn de achtergronden van de arbeidsparticipatie in de gemeente? Tabel 3.1 laat allereerst de resultaten zien van modelschattingen waarmee de netto participatiegraad in Nederlandse gemeenten wordt verklaard. De tabel geeft aan of en hoe een bepaalde factor ertoe doet bij het verklaren van de netto participatiegraad, bovenop de verklaring die de andere factoren in de tabel al bieden. Alleen de significante factoren uit het best verklarende en meest robuuste model zijn getoond. Een positieve coëfficiënt bij een factor betekent dat een hogere waarde voor deze indicator samenhangt met een hogere participatiegraad. Voor een negatieve coëfficiënt geldt het omgekeerde. Uit de tabel blijkt dat de regionale beschikbaarheid van werk in het algemeen, en specifiek voor hoger opgeleiden, samenhangt met 37

arbeidsparticipatie. De beschikbaarheid van banen drukt het gemiddeld aantal banen binnen acceptabele reistijd voor een inwoner van een gemeente uit ten opzichte van het aantal mensen dat in potentie voor deze banen op de arbeidsmarkt is (de potentiële beroepsbevolking). Naarmate de beschikbaarheid van werk (de vraag naar arbeid) ten opzichte van de potentiële beroepsbevolking (het aanbod van arbeid) relatief hoog is, is de participatiegraad ook hoger. Aan de aanbodkant van arbeidsmarkt hangen verschillende kenmerken van de bevolking samen met de netto participatiegraad. Gemeenten die relatief veel inwoners hebben in zowel de hogere (veel ouderen) als de lagere leeftijdscategorieën (veel jongeren) kennen een lagere arbeidsparticipatie. Hiernaast hangt de etnische samenstelling van de beroepsbevolking samen met de netto participatiegraad. Gemeenten met relatief veel bewoners met een Marokkaanse of Turkse afkomst onder de beroepsbevolking blijken over het algemeen een lagere netto arbeidsparticipatie te hebben. 38

Tabel 3.1 Wat zijn de achtergronden van verschillen in de netto participatiegraad tussen gemeenten? Coëfficiënt T-waarde en significantieniveau BESCHIKBAARHEID WERK Beschikbaarheid werk (gemiddeld) 265,2 (3,0)*** Beschikbaarheid werk (hoger opgeleiden) BEVOLKINGSSAMENSTELLING Aandeel 15-19-jarigen in de beroepsbevolking Aandeel 20-24-jarigen in de beroepsbevolking Aandeel 35-44-jarigen in de beroepsbevolking Aandeel 45-54-jarigen in de beroepsbevolking Aandeel 55-64-jarigen in de beroepsbevolking Aandeel mensen van Marokkaanse komaf in de beroepsbevolking Aandeel mensen van Turkse komaf in de beroepsbevolking OPLEIDINGSNIVEAU 496,3 (3,8)*** -0,44 (-2,3)** -1,49 (-6,7)*** -0,67 (-5,0)*** -0,30 (-3,2)*** -0,85 (-9,0)*** -0,29 (-3,9)*** -0,20 (3,1)*** Aandeel hoger opgeleiden -0,11 (-5,,0)*** Aandeel lager opgeleiden -0,06 (-2,3)** Aandeel vroegtijdig schoolverlaters -0,37 (-2,4)*** HUISHOUDENSSAMENSTELLING Aandeel eenoudergezinnen -1,03 (-7,5)*** Aandeel huishoudens met een koopwoning 0,07 (3,8)*** Aandeel woonachtige studenten -0,89 (-4,1)*** NON-PARTICIPANTEN Aandeel arbeidsongeschikten -0,50 (-8,8)*** CULTURELE VERSCHILLEN Aandeel SGP-stemmers -0,06 (-2,4)** Een + betekent dat die factor positief samenhangt met de participatiegraad (hoe hoger de waarde van die factor, hoe hoger het % werkenden t.o.v. de potentiële beroepsbevolking). Een - betekent dat die factor negatief samenhangt met de participatiegraad (hoe hoger de waarde van die factor, hoe lager de participatiegraad). De t-waarde en het aantal sterretjes geeft de statistische significantie weer: *** significantieniveau 0,99; ** significantieniveau 0,95. * significantieniveau 0,90 39

Het opleidingsniveau van de inwoners heeft ook invloed. Gemeenten met relatief veel laagopgeleiden en vroegtijdig schoolverlaters kennen een lagere netto participatiegraad. Maar ook gemeenten met een bovengemiddeld aandeel hoger opgeleiden kennen een gemiddeld lagere arbeidsparticipatie. Dit is mogelijk het gevolg van het feit dat veel hoger opgeleiden vaak eveneens een hoger opgeleide partner hebben en vaak ook een hoger (huishoud)inkomen. Hierdoor is de kans eerder aanwezig dat één van beide partners besluit om (al dan niet tijdelijk vanwege bijvoorbeeld jonge kinderen) niet te werken. Ook de huishoudenssamenstelling speelt een rol. Gemeenten met relatief veel eenoudergezinnen en/of veel woonachtige studenten kennen een lagere participatiegraad. Gemeenten met relatief veel huishoudens met een koopwoning kennen daarentegen juist weer een gemiddeld hogere participatiegraad. Tot slot heeft de relatieve omvang van de groep van zogenaamde structurele non-participanten invloed op de netto participatiegraad. Gemeenten met relatief veel arbeidsongeschikten hebben logischerwijs een lagere participatiegraad (de participatiegraad is immers als percentage van de potentiële beroepsbevolking genomen). Maar ook culturele factoren spelen een rol. Gemeenten met veel SGP-stemmers onder de bevolking hebben gemiddeld genomen een lagere netto participatiegraad. Die gemeenten hebben waarschijnlijk relatief veel vrouwen die wel kunnen werken maar dat om principiële redenen minder snel geneigd zijn te doen. Tot zover de factoren die de verschillen tussen Nederlandse gemeenten verklaren. De vraag is natuurlijk hoe dat uitpakt voor Enschede. Figuur 3.4 laat dat zien. De participatiegraad onder de inwoners van Enschede is zoals gezegd relatief laag (de linker staaf in figuur 3.4). Dat is deels te verklaren door een relatief grote groep mensen die niet willen (studenten en nietsers) of kunnen (arbeidsongeschikten) werken. Ook andere factoren aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt zijn van belang. Daarbij gaat het om het relatief grote aantal jongeren en mensen met een Turkse afkomst onder de beroepsbevolking. Daarnaast speelt ook het relatief geringe aantal huishoudens in een koopwoning een rol. 40

En tot slot is ook de vraagkant van de arbeidsmarkt van belang: voor de inwoners van Enschede zijn er minder banen binnen acceptabele reistijd te bereiken dan gemiddeld in Nederland, zowel gemiddeld, als specifiek voor de hoger opgeleiden. Figuur 3.4 De achtergronden van de relatief lage netto participatiegraad in Enschede 2% 1% 0% -1% beschikbaarheid werk netto participatiegraad bevolkingssamenstelling opleidingsniveau huishoudenssamenstelling structurele nonparticipanten onverklaard -2% -3% -4% -5% -6% -7% -8% -9% -10% De staafjes tonen de afwijking van het gemiddelde van Nederland. De dichte staaf laat zien in welke mate de netto participatiegraad afwijkt van het gemiddelde van de benchmark. De overige gearceerde staafjes laten zien hoe die afwijking te verklaren is. Hoe donkerder de gearceerde staafjes, hoe groter de afwijking van het gemiddelde van de benchmark. Staafje omhoog: biedt belangrijke verklaring voor hoge participatiegraad. Staafje naar beneden: biedt geen belangrijke verklaring voor hoge participatiegraad. Al die kenmerken van de arbeidsmarkt waar Enschede mee te maken heeft bieden een verklaring voor de relatief lage netto participatiegraad in de stad. Maar, met dat model is die afwijking niet volledig te verklaren: de staafjes 2 tot en met 6 in figuur 3.4 zijn opgestapeld niet zo hoog als het eerste staafje. Dat betekent dat de netto participatiegraad in Enschede nog lager is dan verwacht mocht worden op basis van het model; het onverklaarde deel (het residu) is dan ook negatief. Dat betekent dat er specifieke lokale omstandigheden zijn, die niet in dit algemene verklaringsmodel zitten. In de volgende hoofdstukken wordt daar verder op ingegaan. 41

4 De vraagkant van de arbeidsmarkt In het vorige hoofdstuk werd duidelijk dat de relatief lage participatiegraad in Enschede zowel het gevolg is van factoren aan de vraag- als de aanbodkant van de arbeidsmarkt; zowel het gebrek aan werk als de kenmerken van de beroepsbevolking in en om Enschede. In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op die vraagkant van de arbeidsmarkt. Waarom is de kans op werk voor de inwoners van Enschede relatief klein? De vraag of mensen in een gemeente kans maken op werk, hangt in eerste instantie af van de vraag of er bedrijven zijn, die producten en diensten produceren die verkocht worden, waardoor de bedrijven omzet en winst maken, en mensen kunnen inhuren om die producten en diensten te produceren. In de volgende paragraaf wordt daarom allereerst de productie in Enschede in kaart gebracht. 4.1 Economie Een gezonde arbeidsmarkt begint bij een gezonde lokale en regionale economie. Die lokale en regionale economie van Enschede is onderwerp van deze paragraaf. De lokale economie wordt in kaart gebracht. Waar wordt het geld verdiend en vindt de productie plaats? Hoeveel banen levert dat op voor de beroepsbevolking in de gemeente? En in welke mate draagt de regio bij aan de kans op werk voor de inwoners van de gemeente Enschede? Verschillen in economische omvang en prestaties tussen landen worden gemeten met het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking (per capita): de som van de toegevoegde waarde van alle economische activiteiten in een land, gedeeld door het aantal inwoners in het land. Om beter inzicht te krijgen in wat er in gemeenten wordt geproduceerd is een maat voor het bruto gemeentelijk product (bgp) ontwikkeld. 13 13 G. Marlet, F. Otto, R. Ponds, 2013: Het bruto gemeentelijk product, in: Economisch Statistische Berichten, 4663, 390-393. 42