Ouderenzorg na de zesde staatshervorming februari 2013 Prof Dr Jan De Lepeleire Prof Dr Frank Buntinx Prof dr Birgitte Schoenmakers Academisch Centrum Huisartsgeneeskunde KU Leuven 1 P a g e
Naar aanleiding van de gesprekken over de zesde staatshervorming bestaat de opportuniteit om een diepgaande hervorming door te voeren van de gezondeheidszorg in het algemeen en de ouderenzorg in het bijzonder. Vooral de ouderenzorg is in het Vlinderakkoord een in het oog springend element waar transfers zullen doorgevoerd worden. Hiervoor willen we een voorstel formuleren. Uitgangspunten 1. Ouderenzorg mag niet gereduceerd worden tot de woonzorgcentra (samenvattende term voor rusthuizen of RVT). De grootste fractie van ouderen verblijft thuis: ruim 93%. Op 7 januari 2013 waren er in Vlaanderen (exclusief Brussel) 69650 erkende bedden in woonzorgcentra (26877 ROB, 42683 RVT bedden; (www.riziv.be). Volgens de officiele samenstelling van de bevolking zijn er in Vlaanderen 1.100.194 inwoners ouder dan 65 jaar (www.statbel.fgov.be geraadpleegd 17 feb 2013). Met andere woorden, slechts 6.93% van de 65 plussers in Vlaanderen verblijft in een woonzorgcentrum. Gegevens in Nederland leren dat het percentage ouderen in de bevolking dat in een instelling verblijft de laatste twintig jaar tot een derde gereduceerd werd van 15 naar 5%. Het blijvend aantal benodigde verzorgingsbedden heeft dus te maken met de veroudering van de bevolking die meer en beter kan omgaan met het langdurig thuis (ver)blijven. Het herdenken van de ouderenzorg moet gebeuren met als uitgangspunt de thuiswonende oudere. Met andere woorden het sectorale beleid moet herdacht wordt (cfr vergadering 1 overlegronde 21 jan 2013). Dit sluit aan bij Optie 3 verslag pag 3 vergadering 1 overlegronde 21 jan 2013. 2. De continuïteit van de zorg, ongeacht de plaats waard de persoon verblijft, is zeer belangrijk. De hervorming moet deze continuïteit maximaal ondersteunen 3. Het onderscheid ROB-RVT bed is niet meer relevant en moet opgeheven worden. (cfr vergadering 1 overlegronde 21 jan 2013). 4. Bij het herdenken van de zorg moet actief rekening gehouden worden met de context waarin ouderen wonen. Hierbij denken we aan de woonfunctie (levenslang wonen), financiele kaders en de preventie van armoede en de mogelijkheden en moeilijkheden van de mantelzorg (cfr vergadering 1 overlegronde 21 jan 2013). 5. In het jaar van Active Ageing is het belangrijk naar voor te schuiven dat, zoals de Wereld Gezondheids Organisatie aanbeveelt, de zorg moet georganiseerd worden op basis van het competentiemodel eerder dan het invaliditeitsmodel. In het eerste wordt maximale participatie aan de samenleving ondersteund en ontwikkeld. De huidige zorg maakt in haar regelegving nog hoofdzakelijk gebruik, om historische en politieke redenen, van het invaliditeitsconcept. 6. Gekoppeld aan het voorgaande moet de zorg behoeftegestuurd worden, niet aanbodsgestuurd. Met andere woorden de reële behoefte en zorgnoden van de hulpzoekende burger moeten het uitgangspunt zijn. 7. De evolutie van een autonoom functionerende burger naar een oudere persoon met een complexe zorgvraag gebeurt in de meeste gevallen zeer geleidelijk en sluipend. Er zijn een aantal transities die zich instellen. De zorg moet deze transities kunnen bewaken en begeleiden. 8. Huisartsen zijn niet de centrale spelers in de zorg voor ouderen, maar leveren wel een belangrijke bijdrage en de continuïteit van de (medische) zorg, de wachtdienst en de koppeling naar het woonzorgcentrum. Bij de hertekening zijn er belangrijke hefbomen rond de 2 P a g e
betrokkenheid van de huisartsenkring, de Coördinerende en Raadgevende Arts (CRA) in het woonzorgcentrum en de bezoekende huisartsen. 9. ICT ondersteuning in alle geledingen is een noodzakelijke randvoorwaarde. De ontwikkeling van de Vitalinkprojecten, het electronisch zorgplan en het electronisch bewonersdossier in woonzorgcentra zijn interessante voorbeelden die verder moeten ontwikkeld en geïmplementeerd worden. 10. De hervorming moet de zorg voor burgers in Brussel ook mogelijk maken. Kaders Voor het uitrollen en inkantelen van de zesde staatshervorming, zijn een aantal kaders beschikbaar. 1. Het Eerstelijnsdecreet regelt tot op zekere hoogte de mogelijkheden die op de eerste lijn bestaan om zorg te organiseren op het mesoniveau. 2. Het Woonzorgdecreet regelt onder andere de woonzorgnetwerken (die momenteel nog niet werden uitgerold en ontwikkeld). Een woonzorgnetwerk is een buurtgericht functioneel samenwerkingsverband waarin de in de buurt actieve erkende voorzieningen uitgenodigd worden tot participatie en waarin naast een huisarts of huisartsenkring, minstens de volgende voorzieningen effectief participeren: 1 een erkend woonzorgcentrum; 2 een erkend centrum voor kortverblijf; 3 een erkende groep van assistentiewoningen; 4 een erkende dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg of een andere erkende thuiszorgvoorziening die zorg aan huis levert. 3. Het rapport van het federale kenniscentrum over de zorg voor patiënten met een chronisch probleem, schetst op een zeer krachtige manier wat de stappen zijn die men kan nemen om de zorg voor chronische patiënten te organiseren. Niet door nieuwe structuren te maken maar wel door bestaande stucturen en organisaties beter te laten functioneren. Beter wil in deze zeggen meer integratie en coördinatie. 4. Belangrijke structuren die volgens het Vlinderakkoord mee over komen zijn de huisartsenkringen, de Locale Multidisciplinaire Netwerken en de erkenningsbevoegdheden van de gezondheidsberoepen. Als men deze elementen geïntegreerd in ogenschouw neemt met structuren waarvoor Vlaanderen nu al bevoegd is zoals de (deel)sels, de Logo s en de Palliatieve netwerken, de centra Geestelijke Gezondheidszorg, de Centra Algemeen Welzijn dan kan men een krachtige eerstelijnsstructuur uitzetten voor gezondheid en welzijn. Een krachtige eerste lijn is de basis voor een goede ouderenzorg. 5. De besluiten van Eerstelijnsconferentie Gezondheidszorg (december 2010) kunnen de basis zijn voor de verdere ontwikkeling van een krachtige eerste lijn in Vlaanderen. 6. De besluiten van de Qualidem studie genereerden belangrijke opties voor de opvang van de complexe chronische problemen in de zorg in het algemeen en personen met dementie in het bijzonder (www.qualidem.be). 3 P a g e
Met andere woorden, de puzzelstukken liggen er, de puzzel moet gelegd worden. Concrete maatregelen 1. Een krachtige eerste lijn is de basis voor een goede ouderenzorg. Er dient in eerste instantie werk te worden gemaakt van een maatschappij en een zorgstructuur met ruimte voor ouderen en chronisch zieken. Hiertoe moeten op basis van het Chronic Care model en met de nadruk op de functionaliteit eerder dan op het verlies van afhankelijkheid, voorwaarden worden gecreëerd ter optimalisering van de thuiszorg. i. Communicatie tussen hulpverleners, lokale overheden, medeburgers betrokken bij de zorg voor een chronisch zieke of een oudere: 1. Elektronisch 2. Overleg 3. Lokale meldpunten ii. Aangepaste infrastructuur waarbij de zelfredzaamheid gestimuleerd wordt in een veilige omgeving 1. Ergonomische ingrepen in en rondom huis 2. Interne transfers en externe verplaatsingsmogelijkheden optimaliseren 3. iii. Noodprogramma s en urgentieschema s waarbij op een efficiënte en gewenste manier snelle interventies worden uitgevoerd 1. Telefoonketting 2. Dag-nacht of korte opname 3. iv. Statuut voor mantelzorgers en naaste familieleden die zorg opnemen 1. Financiële noden 2. Psychosociale noden 3. Fysieke noden v. Financiële ondersteuning en tegemoetkoming voor thuiszorg analoog aan modaliteiten in residentiële setting op basis van een formele en volledige inschaling van zorgnoden 1. Materieel/infrastructuur 2. Multidisciplinaire en gespecialiseerde hulpverlening 2. In het kader van de locale verankering van de zorg is één zorgloket/meldpunt noodzakelijk om de zorgzoeker te helpen de weg te vinden in het aanbod. 4 P a g e
3. Zoals in de analyse van het KCE rapport is duidelijk geworden, zal integratie op het locale vlak een kernelement zijn. De WHO resolutie maakt duidelijk dat het locaal integreren een conditio sine qua non is voor een geslaagd thuiszorgbeleid. Dit vergt horizontale in plaats van verticale integratie. 4. De besluiten rond samenwerkingsverbanden van de Eerstelijnsconferentie moeten concreet gemaakt worden. 5. De opnamecriteria voor een woonzorgcentrum kunnen gehanteerd blijven, met uitzondering van het leeftijdscriterium (cfr vergadering 1 overlegronde 21 jan 2013),, maar de operationalisering ervan moet aangepast en bijgesteld worden. Een opname kan voor een 65 jarige burger 1. na multidisciplinaire evaluatie, 2. wanneer alle mogelijkheden in de thuiszorg zijn uitgeput, 3. waardoor de zorg nodig is van huisartsen, verpleegkundigen, paramedische beroepen en kinesitherapeuten, 4. om de zorgafhankelijkheid op te vangen. i. Multidisciplinaire evaluatie De multidisciplinaire evaluatie moet beter en scherper vorm krijgen. 1. Voorstellen werden uitgewerkt onder andere rond de geriatric assessment in verschillende fasen om zicht te krijgen op de reële zorgbehoefte en noden van de oudere in de thuiszorg. 2. Overleg werd geregeld via multidisciplinair overleg in de thuiszorg en de externe liaison van het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. Voor al deze elementen is ICT ondersteuning en kadering een obligate randvoorwaarde. ii. Alle mogelijkheden van de thuiszorg zijn uitgeput Het is noodzakelijk dat op het microniveau en het niveau van het woonzorgnetwerk maximale horizontale integratie wordt nagestreefd om op een flexibele manier de zorgnood van burgers in hun eigen omgeving te lenigen. iii. Waardoor de zorg nodig is van huisartsen, verpleegkundigen, paramedische beroepen en kinesitherapeuten. 1. Hier is het noodzakelijk van nabij de evolutie op te volgen en van zeer kortbij bij te sturen van nieuwe gezondheidsberoepen die ontstaan en een positieve bijdrage kunnen leveren aan deze zorg zoals praktijkassistenten, zorgkundigen, educatoren enzovoort. Ook bestaande beroepen moeten meer geïntegreerd worden in het geheel (bv. apothekers). iv. Om de zorgafhankelijkheid op te vangen De zorgafhankelijkheid wordt tot op heden uitsluitend en exclusief gemeten met 5 P a g e
de Katzschaal. Men weet inmiddels dat dit instrument belangrijke beperkingen heeft. In 2005 werden daarom de resultaten bekend gemaakt van een door het RIZIV gefinancieerde studie om een alternatief te zoeken voor deze Katzschaal. De studie adviseerde gebruik te maken van een getrapt systeem: 1. Voor kortdurende of eenvoudige tussenkomsten kan de Katzschaal gehanteerd worden. 2. Voor langdurige interventies en ondersteuning (langer dan zes weken) of ingrijpende beslissing (opname woonzorgcentra) is een diepgaandere analyse nodig, multidisciplinair. Daarvoor wordt het MDS-RAI instrument naar voor geschoven, nu beter gekend als Belrai als instrument voor het ontwikkelen van een behoefte gebaseerd zorgplan. Dit instrument biedt uitgebreide mogelijkheden voor zorgbehoeftebepaling, doelgerichte zorgplanning, audit en kwaliteitsbewaking. Het instrument biedt ook mogelijkheden voor (alternatieve) financiering al heeft het Qualidemproject daarover geen uitspraak gedaan omdat er in België geen onderzoek naar werd gedaan. Een voorstel van onderzoek en implementatie werd in een later project door dezelfde onderzoeksploeg uitgewerkt. Verder adviseerde de studie: De MDS-RAI is het meest geschikt en eigenlijk het enig instrument dat een duidelijke meerwaarde biedt voor de voorbereiding en de onderbouwing van een individueel zorgplan, van zodra een meer gedetailleerde informatieverzameling vereist is. Dit instrument dient multidisciplinair ingevuld te worden op basis van een geleidelijke gegevensverzameling over een periode van zes weken. Herhaling is aangewezen na een periode van 6 maanden tot een 1 jaar of bij een belangrijke wijziging in de toestand van de betrokkene. Dit is noodzakelijk om nieuwe kansen op moeilijkheden in de zorg en blinde vlekken te detecteren en bij te stellen, ten einde het kader van het competentiemodel waar te maken. De output dient met de patiënt meegegevente worden bij verwijzing of transfer naar een andere setting. Bij de indicatiestelling voor een definitief verblijf in een RVT of ROB dient voldoende tijd en energie besteed te worden aan het in kaart brengen en eventueel remediëren van de vastgestelde noden en behoeften (QII/13);QII/10). Een op voorhand niet verwachte opname naar RVT vanuit een ziekenhuisopname is als regel niet aangewezen. Er zijn uiteraard uitzonderingen, bijvoorbeeld bij een totaal gewijzigde situatie na een CVA Een goede invoering/implementatie van een dergelijk instrument vergt: Een duidelijk en goed uitgewerkt disseminatie- en implementatieplan Een adequate opleiding in het gebruik van het nieuwe instrument. Het lijkt aangewezen dat binnen diensten en afdelingen één of enkele zorgverleners zich 6 P a g e
daarenboven specifiek op het invullen en interpreteren van de schalen toeleggen. De oprichting van een expertise- en analysecentrum voor de datacollectie en verwerking, opleiding, verdere ontwikkeling, enz. Het gebruik van een website waarop de verschillende disciplines de informatie kunnen aanbrengen én consulteren en die onmiddellijke feedback mogelijk maakt is voor de implementatie van deze voorstellen essentieel. De wettelijke regelgeving daartoe moet sluitend zijn. 7 P a g e