St.Franciscus College Roxanne Radermacher Leandra Mercelina Klas 6a
Hoofdstuk 1: Columbus Hoofdstuk 2: Anne Frank Hoofdstuk 3: Pedro Luis Brión Hoofdstuk 4: Tula Hoofdstuk 5: Pastoor Niewindt Hoofdstuh 6: Het slot Inleiding.
Columbus. In de vijftiende eeuw was er een Italiaanse zeevaarder die Christoffel Columbus heette. Columbus is in 1451 geboren in Genua. Vanaf zijn 14e jaar raakte hij vertrouwd met de zee doordat hij voor Genuaanse handelaren werkte. Toen hij ouder was beweerde Christoffel Columbus dat hij berekend had dat de afstand naar China maar 4500 kilometer naar het westen was. Hij kwam aan die ideeën doordat hij iets van Pierre d Ailly s had gelezen. Deze dacht dat de aarde rond was. Maar weinig mensen geloofden hem.toch mocht Columbus zijn ideeën in praktijk brengen van de Spaanse koning en koningin. Columbus kreeg van de Spaanse koning en koningin drie schepen namelijk de Nina, De Pinta en de Santa Maria ongeveer 21 meter lang
Op 3 augustus 1492 verlieten zij de haven van Palos en voeren naar de Canarische eilanden. Vandaar uit voer Columbus naar het westen. Op 12 oktober was er een land inzicht, namelijk San Salvador. Columbus dacht dat het een van de eilanden Cipangu was, dat is het Japan van Marco Polo. In November voer hij in oostelijke richting en ontdekte een eiland dat hij Hispañola noemde. Op 24 december werd daar de eerste Spaanse nederzetting gesticht namelijk La Navidad. Daarna keerde Columbus terug naar Europa terwijl 40 van zijn matrozen in Navidad achterbleven. Toen Columbus in april 1493 weer terug in Palos was, vroeg hij de Spaanse koning en koningin om materiaal voor een tweede reis. Daardoor kreeg hij 17 schepen met in totaal 1500 bemanningsleden. Op 25 september 1493 verliet hij de haven van Cádiz. Nu voer hij via de Canarische eilanden meer in zuidelijke richting en ontdekte op 2 november Dominica.
Daarna zette hij koers naar de Kleine Antillen en via Puerto Rico kwam hij in Haïti aan. Daar stichtte hij een nieuwe nederzetting met de naam Isabella. De contacten tussen de kolonisten en de oorspronkelijke bewoners waren erg slecht. De kolonisten gaven Columbus de schuld en maakten hem zwart bij de koningin. Hierdoor duurde het een tijd voor hij voldoende geld had om een nieuwe expeditie op touw te zetten. De derde reis van Columbus bestond deze keer uit 6 schepen en vertrok op 3 mei 1498 van San Lucar de Barrameda. Drie schepen voeren direct naar Española. De andere drie, met Columbus, gingen naar de Kaapverdische eilanden, vandaar uit verder langs de Afrikaanse kust en zetten hun koers naar het westen. Op 31 juli zagen zij Trinidad, daarna Venezuela, waarvan Columbus dacht, dat het vaste land was. Tenslotte ging hij weer naar Hispañola. De toestand was daar nog steeds zeer gespannen. Columbus en zijn broer werden door een afvaardiging uit Spanje gevangen genomen en daarna naar Spanje gebracht.
Columbus slaagde erin zijn onschuld te bewijzen maar hij verloor zijn titel van onderkoning. Op 9 mei 1502 vertrok hij vanuit Cádiz voor zijn vierde en laatste reis. Hij zeilde met vier schepen naar Arzila (Marokko). Vandaar uit voer hij naar het westen. Op 15 juni bereikte hij Martinique. Midden juli zette hij koers naar Jamaica, Honduras en Panama. Vanwege een schipbreuk op Jamaica zat hij daar een half jaar vast. Op 5 november 1504 kwam hij weer in Spanje aan. Anderhalf jaar later stierf Columbus door slechte omstandigheden. Columbus heeft China en Japan nooit gevonden. Hij was een ernstig, koppig en eerzuchtig iemand,maar hij was niet in staat om een nederzetting te leiden. In plaats daarvan is hij de geschiedenis ingegaan als de ontdekker van Amerika.
Anne Frank. Anne Frank, die officieël Annelies Marie heette was geboren in Frankfurt am Main op 12 juni 1929 en helaas gestorven in concentratiekamp Bergenbelsen in maart 1945. Zij was een joods meisje van Duitse afkomst dat in 1933 vluchtte met haar ouders naar Nederland en zij dook tijdens de Duitse bezetting met hen onder. Over haar belevenissen in deze tijd (12 juni 1942-1 augustus 1944) schreef zij in haar dagboek, dat eindigt op het moment dat het gezin werd ontdekt en weggevoerd naar Duitsland. Alleen de vader, genaamd Otto Frank, overleefde het concentratiekamp. Na de bevrijding werd de dagboek gevonden en werd uitgegeven onder de titel Het achter huis in 1946. Het dagboek werd wereldberoemd en is vertaald in ongeveer vijftig talen in een oplage van circa tien miljoen exemplaren.
Anne Frank schreef ook verhalen en sprookjes voor kinderen. De naar haar genoemde Anne Frank Stichting werd in 1957 opgericht, het doel van deze Stichting is de idealen uit te dragen waarvan zij heeft getuigd. Het Achterhuis aan de Prinsengracht 263 te Amsterdam, waar de Stichting haar documentatiecentrum heeft, is vandaag de dag ook Anne Frank-museum.
Pedro Luis Brión. Zijn ouders waren de handelaar Pedro Luis Brión en zijn vrouw Maria Detrox, die beiden uit de zuidelijke (Oostenrijkse) Nedelanden afkomstig waren. Het gezin verhuisde naar Curaçao in 1777. In 1794 zonden ze hun zoon naar Nederland om zijn studie af te maken. Na de verovering van Nederland door de Fransen nam Brion dienst in het leger van de Bataafse republiek om de Britse invasie van Noord- Holland te helpen afslaan. Na door de Britten gevangen genomen te zijn werd hij in het kader van een gevangen ruil weer vrijgelaten na het bestand van Alkmaar. Na zijn terugkeer naar Curaçao was Brión betrokken bij de revolutionaire beweging op het eiland. Toen het eiland werd bezet door de Britten vluchtte hij naar de Verenigde Staten om economie en scheepvaartkunde te studeren. In 1803 keerde hij terug naar zijn geboorte-eiland. Tussen 1803 en 1807 was Brion werkzaam als zakenman. Toen de Britten het eiland weer veroverden vluchtte Brión naar het Deense eiland Saint Thomas waar hij zijn werkzaamheden als reder voorzette.
In 1813 werd hij betrokken bij de Venezolaanse onafhankelijkheidsoorlog en een jaar later werd hij door Simon Bolivar benoemd tot de commandant van een fregat. In 1815 kocht hij in Engeland, het schip Dardo dat met 24 kanonnen was uitgerust. Met behulp van dit schip ondersteunde hij de opstandelingen bij Cartagena de Indias. Op 2 mei 1816 versloeg Brión de Spanjaarden in de zeeslag bij Los Frailes. Op de dag van zijn overwinning werd hij benoemd tot admiraal door Bolivar. Door hun overwinning hadden de opstandelingen Isla Margarita onder controle gekregen en daarmee de Venezolaanse kust tot aan Guyana. In 1817 richtte Brión de Venezolaanse Admiraliteit en het korps mariniers op. Op 3 augustus 1817 zeilde hij met een eskader de rivier de Orinoco op. In de slag van Cabrian versloeg dit eskader een Spaanse vloot van 28 schepen. Op 5 november 1817 was Guyana bevrijd en werd Brión tot president van de regeringsraad benoemd.
In 1819 leidde Brión een expeditie van 22 schepen naar de kust van het vice koninkrijk van nieuwe Granada, het tegenwoordige Colombia. Samen met een leger onder leiding van generaal Mariano Motilla werden een aantal havensteden aan de mondingen van de Magdalena en de plaatsen Barranquilla en Santa Marta bevrijd. Brión leed aan tuberculose en besloot vanwege het terminale stadium van zijn ziekte in september 1821 terug te keren naar zijn geboorteeiland. De dag na zijn aankomst overleed hij. In eerste instantie werd hij begraven op het landgoed van zijn familie, de plantage Rozentak. Op 10 april 1882 werden zijn overblijfselen overgebracht naar het Panteon Nacional in de hoofstad van Venezuela, Caracas. Hier liggen naast Brión een aantal andere belangrijke personen uit de geschiedenis van venezuela begraven, zoals Simon Bolivar.
Tula. Tula was een onafhankelijkheidsstrijder, en een van de bekendste aanvoerders van de grote Curaçaose slavenopstand van 1795. Een van de andere leiders was Bastiaan Karpata, een derde heette Pedro Wacao. De opstand begon in de ochtend van 17 augustus 1795 op plantage Knip van Casper Lodewijk van Uytrecht op Bandabou. 40 tot 50 slaven kwamen samen op het plein voor het plantagehuis. Ze vochten voor vrijheid. Tula had samen met anderen de opstand al enige weken voorbereid. Op 18 augustus trokken de slaven in de richting van Porto Mari. Onderweg passeerden ze de plantages San Nicolas, Santa Martha en San Juan.
Hun strategie was, om naar Willemstad te trekken; uit te kijken naar schuilplaatsen, en versterkingen vanuit de stad tegen te houden. In de stad had intussen de koloniale raad besloten om de Rodeweg (van Willemstad naar Bandabou) met een groep van 80 vrije zwarten en 8 blanke mariniers om de stad te beschermen tegen aanvallen van de rebellen. Met deze groep ging ook Jacobus Schink mee, een pater van de Fransiscarner. Deze groep ging per boot van Willemstad naar Boca San Michiel en van daar te voet naar Porto Mari, waar Tula en zijn volgelingen hun kamp hadden opgeslagen. Schink sprak met Tula en probeerde tot overeenstemming te komen en een oorlog te voorkomen. Tula zei tegen hem: Zij hebben ons erg slecht behandeld. Wij willen niemand kwaad doen maar wij willen vrijheid.
Tula was zich ervan bewust dat de Franse slaven op Haïti de vrijheid hadden gekregen, en de beredeneerde dat Nederland in Franse handen was, zodat slaven op Curaçao dan ook de vrijheid verdienen. Hij nam geen enkel aanbod aan. De koloniale raad haalde dan meer versterking en besloot aan te vallen. Hij gaf orders om te schieten op elke gewapende slaaf. Tussen 10 en 20 slaven waren dood, en de rest ontsnapte. Tula en zijn kameraden gaven de strijd nog niet op. Op 19 september 1795 werden ze gevangen door het verraad van een slaaf genaamd Casper Lodewijk. Op dat moment was de opstand voorbij. Op 3 oktober 1795 werden Tula, Bastiaan Karpata en Pedro Wacao publiekelijk ter dood gebracht. Tula werd als eerste terechtgesteld. Dit alles gebeurde bij het galgenveld te Rif (gelegen tussen Koredo en het Holiday Beach Hotel).
De revolutie van 17 augustus wordt herdacht als de start van de lange en moeilijke weg naar de emancipatie van het volk. Tula en zijn medestanders worden niet vergeten. Een monument ter herdenking van de terechtstelling van de slaven staat aan de zuidkust van Curaçao tussen Koredo en het Holiday Beach Hotel.
Pastoor Niewindt. Na het jaar 1837 had Pastoor Niewindt grootste plannen voor godsdienstig en lager onderwijs aan kinderen van arme ouders. Bij iedere kerk wenste hij een school op te richten om het zwarte katholieke volksdeel te verlichten, want onderwijs zag hij als het krachtigste middel tot beschaving. Niewindt had grote idealen. Maar weinig geld. Sommige priesters hadden eeen jaarlijkse subsidie van de overheid, maar het levensonderhoud van de meeste geestelijken en de bouw en onderhoud van de kerken moest hij met hulp van giften uit Nederland en steun van de propaganda Fide uit Rome betalen. Hij was het meest aangewezen op de in 1850 opgerichte Associatie ter bevordering van het onderwijs aan de katholieke jeugd in de Nederlandse Kolonies.
Deze Nederlandse vereniging was het initiatief van een katholieke zuster en werd geleid door een comité van dames. Het telde in 1854, 32 afdelingen. Niewindt correspondeerde intensief met een P. van Cranenburg wiens vrouw voorzitter van de Damesassociatie in Amsterdam was. In zijn brief van 16 mei 1851 wees hij op de beroerde situatie. De onderwijzer Van Gijzelen op Santa Rosa was al 3 maanden niet betaald. Zonder behoorlijke steun uit Nederland zou het onderwijs in protestantse handen komen en de gevolgen zouden vreeslijk zijn. In de brief van 12 mei 1855 smeekte hij om geldelijke steun, want bij het sluiten van scholen was hij bang voor de spot van de onkatholieken. De leerlingen konden in het jaar 1852 door de droogte en een mislukte oogst niet naar school als gevolg van ziekte en zwakte. Van de honger werden sommige kinderen onpasselijk in de klas of vielen flauw. In januari 1856 schreef de bezorgde bisschop zelfs over hongersnood en dat veel kinderen de hele dag zonder voedsel rondliepen.
In 1857 overleden veel kinderen aan de gele koorts. Niewindt gaf waar mogelijk hulp om de ergste nood te verzachten, maar dat was een druppel op een gloeiende. In 1858 telde het katholieke onderwijs op de drie eilanden ruim 1000 leerlingen. De overheid voerde na de onrust van 1848 een verordening in om christelijk onderwijs aan slaven mogelijk te maken. Een bijpassend budget werd niet verleend. Deze wettelijke bepaling had overigens weinig gevolgen zolang de slaveneigenaren niet verplicht werden hun medewerking te verlenen. Niewindt probeerde met de weinige middelen waarover hij beschikte toch een start te maken met het onderwijs aan slaven. De slavenkinderen waren welkom op de particuliere katholieke scholen voor armen, maar de meeste slaveneigenaren werkten niet mee. Ook hadden de slavenkinderen geen kleren om onderwijs te volgen of moesten in hun spaarzame vrije tijd aan ander werk besteden. De bisschop toonde in zijn brief van 22 februari 1858 dan ook zijn tevredenheid met het ingevoerde reglement van 18 februari 1857 en wenste hieraan mee te werken. Slaven konden voortaan in hun vrije uren godsdienstonderwijs volgen en slavenkinderen jonger dan 14 jaar moesten voortaan minstens twee uur per werkdag godsdienst en ander onderwijs volgen.
Het grote probleem was echter dat scholen, mensen en middelen ontbraken en zonder de hulp van de Associatie zou het zeker niet lukken. Het godsdienstonderwijs aan slaven werd niet door de overheid gefinancieërd. Wel vond de Minister van Koloniën J.C. Rijk in oktober 1848 een merkwaardige constructie om Niewindt enigszins tegemoet te komen. De opgebrachte gelden van vrijgekochte landsslaven op Bonaire kwamen deels beschikbaar voor dit onderwijs. De oprichting van de Associatie in Nederland bood Niewindt mogelijkheden om naast elementair lager onderwijs aan de allerarmen tevens een pril, begin te maken met godsdienstonderwijs aan slaven en hun kinderen.
Het maken van dit project: We vonden het leuk om samen met elkaar te werken. We hadden hard gewerkt. We hadden heel veel geleerd over de belangrijke personen en het maken van een project. We hopen dat jullie ons project interessant vonden.