EIM onderdeel van Panteia



Vergelijkbare documenten
MKB-index april 2017

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Universiteit van Amsterdam, INTT

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Hogeschool Inholland Amsterdam/Diemen

De stand van Mediation in Nederland

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Studiecentrum Talen Eindhoven bv

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Accessio Inburgering

Tevredenheidsonderzoek Jobcoach organisatie Trace Daelzicht

Tevredenheidsonderzoek Fox AOB

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Gelderland

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Hogeschool van Amsterdam

Tevredenheidsonderzoek. ROC Drenthe College meetperiode: 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 Definitief rapport

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Zuid-Holland

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Fryslân

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Zeeland

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Drenthe

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Noord-Holland

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Limburg

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Flevoland

Tevredenheidsonderzoek Heliomare

Tevredenheidsonderzoek De Opstap, Leerwerktraject van De Kapstok

BNA Conjunctuurmeting

De Watersector Exportindex (WEX)

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Regionaal Autisme Centrum onderdeel Autismewerk.nl

De Watersector Exportindex (WEX)

Tevredenheidsonderzoek 2014 / De Nieuwe Werkgever

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Fontys Hogescholen - Talencentrum

Tevredenheidsonderzoek ROC De Leijgraaf

Tevredenheidsonderzoek Wajong Talenten B.V.

Tevredenheidsonderzoek Heliomare

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren ROC Midden Nederland Participatieopleidingen

Kunnen MKB-ondernemers de weg nog vinden? Veranderingen in de sociale zekerheid

Tevredenheidsonderzoek Jobcoach Company

Uitgevoerd in opdracht van. Rapportage beoordelen en incidenteel belonen 2013 Provincies

Zoetermeer, 28 februari 2018

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Landstede

Tevredenheidsonderzoek 2012 / A&P Partners

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren ROC Mondriaan

Aanscherpingen glijdende schaal. Geschatte resultaten van recente en voorgenomen aanscherpingen. Samenvatting

Ergernissen van ondernemers in het MKB Minirapportage

Tevredenheidsonderzoek AM Werk Reïntegratie BV

Tevredenheidsonderzoek Nieuwland Opleidingen B.V.

Tevredenheidsonderzoek Twintaal Trainingen

Tevredenheidsonderzoek ROC Kop van Noord-Holland bedrijfsopleidingen

Tevredenheidsonderzoek Rijn IJssel, Educatie & Integratie

Tevredenheidsonderzoek 2015 ROC A12

Tevredenheidsonderzoek ROC Alfa-college, unit Educatie

Bouwers en hun gemeente

Evaluatie campagne Doe meer met Afval. mening betrokken gemeenten

Tevredenheidsonderzoek STE Languages

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Fontys Hogescholen - Talencentrum

Cliëntenaudit Bureau ABC

Tevredenheidsonderzoek 2010 / Olympia uitzendbureau

Tevredenheidsonderzoek 2015 / 2016 BABEL

Tevredenheidsonderzoek totaal inburgering bv

Tevredenheidsonderzoek Friesland College, FC-Extra,School voor Volwasseneneducatie

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Stichting VluchtelingenWerk Zuidwest Nederland

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Piblw-Reïntegratie BV.

De oudere starter in Nederland Quick Service

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Pappenheim Re-integratie en Outplacement

Tevredenheidsonderzoek Lest Best

Tevredenheidsonderzoek Stap.nu Reïntegratie & Counseling

Kostenontwikkeling binnenvaart 2015 en raming 2016

Cliëntenaudit Stichting SEIN

Van goede naar betere dienstverlening. Tevredenheids- en behoefteonderzoek voor het Vervangingsfonds en Participatiefonds

Conjunctuurpeiling BNA Voorjaar 2015

Tevredenheidsonderzoek. Succes2gether.B.V meetperiode: 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 Definitief rapport

Tevredenheidsonderzoek BHP Groep Loopbaanadvisering

Tevredenheidsonderzoek Wajong Talenten B.V.

Tevredenheidsonderzoek Solvid Ondernemen BV

Innovatie in het MKB in Noord-Nederland

Tevredenheidsonderzoek

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Replooy re-integratie & coaching vof

Tevredenheidsonderzoek Stichting ActiefTalent

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Plan B Loopbaanbegeleiding en re-integratie

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Profunda Loopbaancoaching

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 12 juli 2010 Stand van zaken Onderwijs en Ondernemen.

Tevredenheidsonderzoek Replooy re-integratie & coaching vof

Tevredenheidsonderzoek. Re-integratie Zeeland meetperiode: 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017 Definitief rapport

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Bijstand naar Werk

Tevredenheidsonderzoek Gezamenlijke ID Stichting (GIDS)

Tevredenheidsonderzoek Voorzet Arbeid B.V.

Tevredenheidsonderzoek Nieuwe Koers BV

Tevredenheidsonderzoek 2015 / P&M arbeidsreintegratie

Tevredenheidsonderzoek Voorzet Arbeid B.V.

Tevredenheidsonderzoek FITh bv

Effecten BTW-verandering op het. gedrag van consumenten in de. Schilders- en stukadoorsbranche. drs. K.L. Bangma drs. D. Snel

Tevredenheidsonderzoek BrinQer Verzuim- en Re-integratiemanagement

Tevredenheidsonderzoek. Thatcher & Aalderink meetperiode: 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017 Definitief rapport

Tevredenheidsonderzoek NCB Projecten BV

Tevredenheidsonderzoek. ROC Kop van Noord-Holland bedrijfsopleidingen meetperiode: 1 juli 2017 tot en met 31 augustus 2018 Definitief rapport

Tevredenheidsonderzoek Coaching en Advisering

Tevredenheidsonderzoek Staatvandienst B.V.

Transcriptie:

EIM onderdeel van Panteia Ondernemerschap in het hoger onderwijs Een tussentijdse evaluatie van zes Centres of Entrepreneurship Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

Ondernemerschap in het hoger onderwijs Een tussentijdse evaluatie van zes Centres of Entrepreneurship Petra Gibcus Jan de Kok Maarten Overweel Zoetermeer, augustus 2011

Dit onderzoek is gefinancierd door Agentschap NL. De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.

Inhoudsopgave Samenvatting 5 1 Inleiding 9 1.1 Aanleiding 9 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen 9 1.3 Aanpak 11 1.4 Leeswijzer 12 2 Beginsituatie en doelen 13 2.1 Startsituatie 13 2.2 Doelen en ambities 13 2.3 Gewenste effecten 15 3 Inhoud en activiteiten 17 3.1 Vakken en activiteiten 17 3.2 Werkvormen 22 4 Cijfers en organisatie 25 4.1 Cijfers 25 4.2 De werkwijze 30 4.3 Betrokkenheid van docenten 31 4.4 Betrokkenheid van het bedrijfsleven 31 4.5 Betrokkenheid van het College van Bestuur 33 4.6 Kennisdeling 34 5 Realisatie en effecten 35 5.1 Projectverloop 35 5.2 Effecten 36 5.3 Leerervaringen 42 6 Verankering 45 6.1 Vakken en activiteiten 45 6.2 Positionering 47 6.3 Toekomstplannen 49 7 Conclusies 51 Bijlagen I Overzicht Centres of Entrepreneurship 55 II Interviews 57 III Enquête onder studenten 61 IV Telefonische enquête onder stakeholders 65 3

4

Samenvatting Doelstelling subsidieregeling Ondernemerschap en Onderwijs De regeling Ondernemerschap en Onderwijs (O&O) is in 2007 in het leven geroepen. De doelstelling van de regeling is tweeledig: Meer onderwijsinstellingen integreren ondernemerschap in het onderwijs. Meer leerlingen en studenten laten ondernemend gedrag zien, zijn positief over ondernemerschap en starten binnen vijf jaar een eigen bedrijf. Binnen de O&O-regeling zijn 28 projecten gestart, waarvan negen in het primair onderwijs, acht in het voortgezet onderwijs, vijf in het middelbaar beroepsonderwijs en zes in het hoger onderwijs (Centres of Entrepreneurship). Doelstelling tussentijdse evaluatie In het laatste kwartaal van 2009 heeft EIM een tussentijdse evaluatie van deze projecten uitgevoerd. 1 Sindsdien is er ruim een jaar verstreken. Agentschap NL heeft EIM gevraagd om een nieuwe tussentijdse evaluatie uit te voeren voor de Centres of Entrepreneurship. Deze tussentijdse evaluatie kent drie doelen: 1 Het geven van een nieuwe stand van zaken over de Centres. 2 Het voorhouden van een spiegel aan de Centres. 3 Het formuleren van best practices bij de Centres. Beginsituatie en doelen Binnen de O&O-regeling ontvangen zes Centres of Entrepreneurship subsidie, waarbij in totaal 16 onderwijsinstellingen betrokken zijn. Bij drie Centres of Entrepreneurship is er sprake van een samenwerkingsverband tussen meerdere instellingen. Het betreft Holland Programme on Entrepreneurship (HOPE), Amsterdam Center for Entrepreneurship (ACE) en Gelderland Onderneemt (go!). De drie andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie (COCI) vertegenwoordigen één onderwijsinstelling. Binnen de Dutch Agro-Food Network of Entrepreneurship (Dafne) trekt de Wageningen Universiteit de kar. De totale projectomvang is 26,5 miljoen euro. Hiervan komt 12 miljoen euro voor rekening van de O&O-regeling. In de doelstellingen van de Centres of Entrepreneurship vinden we veel aandacht terug voor het stimuleren van ondernemerschap. Meestal wordt ook wel gerept over het ontwikkelen van ondernemendheid bij studenten, maar dit is bijna altijd in combinatie met ondernemerschap. COCI vormen hierop een uitzondering. Verder hanteren alle Centres een trechtermodel. Het idee daarachter is dat studenten in een vroege fase van hun studie bewust worden gemaakt van ondernemerschap, waarna een deel daarvan voor het ondernemerschapsonderwijs zal kiezen. Daarna worden vaak nog activiteiten aangeboden om studenten te ondersteunen bij het starten en deels bij het doen groeien van bedrijven. Voor alle Centres geldt dat de doelstellingen zijn vertaald in concrete targets voor wat betreft het ontwikkelen van onderwijs, extracurriculaire activiteiten, te 1 P. Gibcus en J.P.J. de Jong (2010), Tussentijdse evaluatie 28 projecten Ondernemerschap en Onderwijs, in opdracht van SenterNovem, Den Haag. 5

bereiken aantal studenten, etc. De grotere Centres willen bijvoorbeeld duizenden studenten bereiken en de kleinere honderden. De geformuleerde targets zijn nog steeds relevant. Soms zijn ze niet meer haalbaar, maar dan blijft het Centre ze wel nastreven. Veel Centres hebben daarbij nieuwe vakken en/of activiteiten ontwikkeld, die niet in het oorspronkelijke projectplan waren opgenomen. Inhoud en activiteiten Bij elkaar genomen ontplooien de Centres of Entrepreneurship ruim 340 vakken en/of activiteiten. Kijkend naar de inhoud van de vakken voor studenten vallen een aantal zaken op. Ten eerste leert een analyse van de diverse vakken dat het accent in het onderwijs ligt op ondernemerschap, meestal geoperationaliseerd als het starten van een bedrijf of het werken als zelfstandige. Ten tweede geldt dat het aangeboden onderwijs zich nog steeds vooral richt op het laatste jaar van de bachelorfase of op de masterfase. De meeste Centres hebben nog steeds moeite om door te dringen tot het verplichte curriculum van opleidingen. Er is hier sprake van een insider-outsiderprobleem: insiders (departementen/vakgroepen die vakken verzorgen, die in het verplichte curriculum zijn opgenomen) hebben een sterk financieel motief om outsiders (departementen/vakgroepen die geen vakken verzorgen) te weren en ze doen dat dan ook. We verwachten daarom dat het ook in de toekomst lastig zal blijven om bewustwording van eerstejaarsstudenten via het verplichte curriculum te organiseren. Op hogescholen is dit probleem overigens minder sterk dan op universiteiten. De bewustwording van studenten gebeurt vaak via extracurriculaire activiteiten (inspirational lectures, congressen, summer schools). Dit is deels noodzakelijk, omdat het nog onvoldoende lukt om eerstejaarsvakken op het gebied van ondernemerschap aan alle studenten te kunnen aanbieden. Verschillende Centres stellen dat klassikale activiteiten niet de beste manier zijn om het bewustzijn en enthousiasme van studenten te stimuleren. Een probleem met deze extracurriculaire activiteiten is echter, dat het lastiger is om ze structureel te verankeren. Er wordt bij de Centres een breed palet aan onderwijsmethoden toegepast. Enerzijds zijn er de traditionele, theoriegedreven vormen van onderwijs (hoorcolleges, theoretische insteek), anderzijds is er ervaringsgericht onderwijs waarbij studenten in groepsverband werken aan businessplannen of zelfs aan de start van een bedrijf. Bij de meeste Centres vinden we in het onderwijs een mix van beide werkvormen. Studenten blijken het aangeboden onderwijs doorgaans meer als ondernemend dan als traditioneel en theoretisch te ervaren. Cijfers en organisatie Ten opzichte van 2009 zijn er meer studenten bereikt met het ondernemerschapsonderwijs. De studenten lijken zich goed bewust van ondernemerschap. Ook heeft het aangeboden onderwijs het beoogde effect: studenten aanzetten tot meer ondernemerschap. 20% van de ondervraagde studenten heeft reeds een eigen bedrijf en nog eens 19% is bezig met het opzetten van een eigen bedrijf. Ondernemende onderwijsvormen hebben meer effect, dat wil zeggen een grote groep studenten die dit type onderwijs heeft gevolgd, is bezig met ondernemerschap. Studenten lijken bovendien het verschil tussen ondernemerschap en ondernemendheid te herkennen. Bij ondernemen denken ze vooral aan alert zijn op kansen en zelf initiatieven nemen. Het hebben van een eigen bedrijf noemen ze veel minder vaak. 6

Een project kan alleen maar succes hebben, als het goed wordt gemanaged. De Centres zijn geen uitzondering op deze regel. De kerntaak van de Centres is om het ondernemerschapsonderwijs naar een hoger niveau te tillen. Hiervoor is een strakke regie nodig. Zeker bij Centres waarbij meerdere onderwijsinstellingen betrokken zijn, stuit dit op weerstand vanuit de betrokken onderwijsinstellingen. Bij alle Centres of Entrepreneurship is een harde kern van vijf tot twintig docenten en medewerkers betrokken. Dit zijn vaak de trekkers van nieuwe onderwijsactiviteiten en medewerkers van de staforganisatie die in de meeste gevallen fulltime bij het Centre zijn betrokken. Daarnaast is er een kring van meestal tientallen docenten die een beperkte bijdrage leveren. De Centres hebben, zeker in de beginfase, veel tegenwerking van docenten die niet achter het ondernemerschapsonderwijs staan. Bij alle Centres is het bedrijfsleven op de een of andere manier betrokken. Dit kan zijn door het geven van gastcolleges, coaching, stagebegeleiding, jurylidmaatschappen of extracurriculaire activiteiten (bijvoorbeeld de Entrepreneurship Week of Summer Schools). De Centres hebben geen problemen om voldoende ondernemers te vinden die hun medewerking willen verlenen. Daarnaast zijn de meeste Centres erin geslaagd om een beperkt aantal grote sponsors aan te trekken: bedrijven die voor een bepaalde tijd bereid zijn om het Centre financieel te ondersteunen. De betrokkenheid van de Colleges van Bestuur lijkt sinds de vorige tussentijdse evaluatie niet te zijn veranderd. De Colleges van Bestuur staan nog steeds positief ten opzichte van ondernemerschapsonderwijs. Draagvlak op bestuursniveau is echter geen voldoende voorwaarde voor het doorvoeren van vernieuwingen. Realisatie en effecten De belangrijkste doelstellingen van de Centres of Entrepreneurship lijken te worden gehaald. Als belangrijkste doelstelling geldt hierbij de verankering van het merendeel van de activiteiten en vakken die gedurende het project zijn ontwikkeld en opgestart. Op een lager niveau worden niet alle ambities waargemaakt. Het is doorgaans geen probleem om het afgesproken aantal vakken en minors te ontwikkelen. Universitaire Centres hebben echter nog steeds problemen om deze vakken door voldoende studenten te laten volgen. Verder lukt het niet altijd om vakken en minors open te stellen voor studenten van alle opleidingen binnen een instituut. Soms zijn er juist meer activiteiten uitgevoerd dan gepland. Wat vooral opvalt, is hoe goed de Centres erin slagen om een netwerk op te bouwen en te onderhouden. Het belangrijkste effect van de huidige regeling lijkt te zijn, dat het een forse impuls heeft gegeven aan het ondernemerschapsonderwijs op de deelnemende hogescholen en universiteiten. Het uiteindelijke doel van de O&O-regeling is dat studenten ondernemender worden en vaker een eigen bedrijf beginnen. Het is nu nog niet vast te stellen of dit ook is gebeurd. Hiervoor zouden studenten ook (lange tijd) na hun afstuderen moeten worden gevolgd. Het algemene oordeel van studenten over het ondernemerschapsonderwijs bij de Centres of Entrepreneurship is een 7,4. Hiermee neigen studenten naar een goede beoordeling van het gegeven onderwijs. Studenten zijn het meest te spreken over de kennis en vaardigheden van de docenten en ze zijn het minst positief over de kwaliteit van het lesmateriaal. Traditionele, theoretische vakken krijgen een minder hoge tevredenheidscore dan ondernemende vakken. Studenten erva- 7

ren veel effect van het ondernemerschapsonderwijs. Bijna drie op de vier studenten zeggen zich door het onderwijs bewuster te zijn van wat ondernemen is. De O&O-regeling doet wat zij bij studenten beoogt. De verschillen tussen traditioneel en ondernemend onderwijs laten zien dat ondernemend onderwijs de beste effecten geeft. Knelpunten die de Centres of Entrepreneurship ervaren, zijn: Doordringen tot het verplichte curriculum is moeilijk. Specifiek voor universiteiten is er een gebrek aan middelen voor onderzoek. Samenwerking met projectpartners is lastig door institutionele barrières. Niet alle docenten voelen zich betrokken bij het ondernemerschapsonderwijs. Ontwikkelen van ondernemerschapsonderwijs voor primair en secundair onderwijs is een kwestie van lange adem. Verankering Door de subsidie van de O&O-regeling krijgt het onderwijs zeker een zet in de goede richting, waardoor het nieuwe aanbod in elk geval deels zal beklijven. Van volledige verankering is echter geen sprake. Veel nieuwe vakken en activiteiten zijn met behulp van de O&O-regeling aangeboden, maar dit gaat niet altijd van een leien dakje. Zo zijn er bureaucratische problemen bij het afstemmen van activiteiten en vakken tussen faculteiten. De belangrijkste oorzaak voor dit probleem is: om een vak in het verplichte curriculum te kunnen opnemen, moet meestal een ander vak worden geschrapt. Dit betekent niet alleen dat dit andere vak dan niet meer wordt gegeven, maar het heeft ook financiële consequenties voor de afdeling die dit vak verzorgt. Door de problemen bij veel instellingen om ondernemerschapsonderwijs onderdeel te maken van het reguliere curriculum, blijft het draagvlak hiervoor onder de docenten/hoogleraren beperkt. We vermoeden dat ondernemerschapsonderwijs pas verankerd raakt binnen een hogeschool of universiteit, als het door een grote groep docenten en/of hoogleraren wordt gedragen. Zolang dat niet het geval is, zullen de activiteiten en prestaties van een Centre sterk afhankelijk zijn van de aansturing door enkele bevlogen projectleiders. Wel is het zo dat bijna alle Centres op de een of andere manier in de toekomst doorgaan met het ondernemerschapsonderwijs. Conclusies en aandachtspunten voor de toekomst Al met al is de conclusie kort en krachtig: de O&O-regeling in het onderwijs werkt. Bij de betrokken onderwijsinstelling heeft het ondernemerschapsonderwijs een duidelijke impuls gekregen en is hiervoor nu veel meer aandacht dan bij aanvang. De huidige O&O-regeling is bijna afgelopen. Op basis van de opgedane ervaringen zijn er twee belangrijke aandachtspunten voor eventuele toekomstige regelingen: 1 Ken in toekomstige subsidies veel gewicht toe aan blijvende verankering van nieuwe vakken en activiteiten. 2 Stuur niet alleen op ondernemerschap in het hoger onderwijs, maar benadruk vooral ook het belang van het stimuleren van een ondernemende houding bij studenten. 8

1 Inleiding 1.1 Aanleiding In 2007 ging de regeling Ondernemerschap en Onderwijs (O&O) van start. De doelstelling van de regeling is tweeledig: 1 Een toenemend aantal onderwijsinstellingen in Nederland heeft ondernemerschap in het onderwijs geïntegreerd in beleid, organisatie en programma. 2 Meer leerlingen en studenten gedragen zich ondernemender, zijn positief over ondernemerschap en starten binnen vijf jaar na afronding van hun opleiding een eigen bedrijf. Binnen de O&O-regeling zijn 28 projecten gestart, waarvan negen in het primair onderwijs, acht in het voortgezet onderwijs, vijf in het middelbaar beroepsonderwijs en zes in het hoger onderwijs (Centres of Entrepreneurship). In het laatste kwartaal van 2009 heeft EIM een tussentijdse evaluatie van deze projecten uitgevoerd. 1 Met betrekking tot de Centres of Entrepreneurship kwam daar onder meer uit naar voren dat het ondernemerschapsonderwijs van de grond komt en ook (deels) zal beklijven. Vraagtekens werden gezet bij de verankering, omdat het in de praktijk moeilijk blijkt voor de hogescholen en universiteiten om door te dringen tot het verplichte curriculum. De resultaten uit de tussentijdse evaluatie zijn teruggekoppeld naar de Centres of Entrepreneurship. Sindsdien is er ruim een jaar verstreken en Agentschap NL heeft EIM gevraagd de nieuwe stand van zaken in kaart te brengen om daarmee inzichtelijk te maken welke veranderingen zich sinds de vorige tussentijdse evaluatie hebben voorgedaan. Hiermee wil Agentschap NL de Centres of Entrepreneurship een spiegel voorhouden. Daar waar nodig kan Agentschap NL met de resultaten van de tweede tussentijdse evaluatie de Centres of Entrepreneurship nog bijsturen, voordat de O&O-regeling voor de Centres of Entrepreneurship eind 2011/begin 2012 wordt beëindigd. 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen Doelstelling De tussentijdse evaluatie van de Centres of Entrepreneurship kent drie doelen: 1. Het geven van een nieuwe stand van zaken over de Centres. 2. Het voorhouden van een spiegel aan de Centres. 3. Het formuleren van best practices bij de Centres. Het eerste doel is het geven van een nieuwe stand van zaken. Door het maken van een vergelijking met de tussentijdse evaluatie uit 2009 is de voortgang van de zes Centres of Entrepreneurship inzichtelijk gemaakt. 1 P. Gibcus en J.P.J. de Jong (2010), Tussentijdse evaluatie 28 projecten Ondernemerschap en Onderwijs, in opdracht van SenterNovem, Den Haag. 9

Het tweede doel is om aan alle deelnemende onderwijsinstellingen een spiegel voor te houden. De spiegel heeft tot functie inzichten in de voortgang en leermomenten in beeld te brengen voor de Centres. Maar ook om aanpassingen aan programma s of activiteiten die in de loop van de tijd door de Centres zijn ontwikkeld, zichtbaar en bruikbaar te maken voor anderen. Daarbij is vooral ingezoomd op het verhaal achter de ontwikkelingen. De onderwijsinstellingen kunnen zich daarin herkennen, bepalen waar zij zelf staan en welke vervolgstappen voor hen goed uitvoerbaar zouden kunnen zijn. Het Valorisatieprogramma is per 1 juni 2010 gestart. De subsidie-instrumenten Kennisexploitatie (SKE) en de Centres of Entrepreneurship gaan op in dit nieuwe programma. Het derde doel is om best practices vanuit de Centres of Entrepreneurship inzichtelijk te maken, zodat andere onderwijsinstellingen enthousiast worden voor het Valorisatieprogramma. Onderzoeksvragen Voor een goede vergelijking met de voorgaande tussentijdse evaluatie zijn zo veel mogelijk dezelfde onderzoeksvragen gehanteerd. Destijds waren de onderzoeksvragen opgedeeld in vijf blokken: A. Beginsituatie en doelen; B. Inhoud en activiteiten; C. Organisatie en cijfers; D. Realisatie en effecten; E. Verankering. Blok A is bijna volledig ingekleurd tijdens de voorgaande tussentijdse evaluatie. De andere blokken blijven ook voor deze tussentijdse evaluatie van toepassing. In Tabel 1 zijn de blokken gekoppeld aan de drie doelstellingen. Tabel 1 Onderzoeksvragen Nr. Blok Onderzoeksvraag 1. Nieuwe stand van zaken 1.1 Inhoud en Hoeveel en welke vakken en activiteiten bieden de Centres aan? activiteiten 1.2 Inhoud en Welke werkvormen passen de Centres toe? activiteiten 1.3 Cijfers Hoeveel studenten zijn erbij betrokken? 1.4 Cijfers Hoeveel docenten zijn erbij betrokken? 1.5 Organisatie Wat is de rol van bedrijven? 1.6 Organisatie Wat is de rol van andere partijen? 1.7 Organisatie Wat is de betrokkenheid van het College van Bestuur? 1.8 Effecten Wat zijn de effecten op studenten? 1.9 Effecten Wat zijn de interne effecten? (o.a. op docenten, alumni) 1.10 Effecten Wat zijn de externe effecten? (o.a. op bedrijven) 1.11 Verankering Hoe staat het met de verankering in het curriculum, de visie en/of de strategie? 1.12 Verankering Hoe zijn de verbindingen met andere lesprogramma s? 10

2. Voorhouden van een spiegel 2.1 Realisatie Hoe verloopt het project? In hoeverre worden de projectdoelstellingen gehaald? En in hoeverre zijn de doelen bijgesteld? 2.2 Realisatie Wat zijn de leerervaringen? 2.3 Verankering Wat zijn de toekomstplannen? 3. Best practices 3.1 NIEUW Wat zijn bij uitstek ondernemende werkvormen? 3.2 NIEUW Wat kunnen toekomstige Centres hiervan leren? 3.3 Organisatie Hoe verloopt de kennisdeling? 1.3 Aanpak De tussentijdse evaluatie van de zes Centres of Entrepreneurship omvatte de volgende bouwstenen: I. Beknopte deskresearch; II. Interviews; III. Opvragen gegevens bij de Centres; IV. Internetenquête onder studenten; V. Telefonische enquête onder stakeholders; VI. Analyse en rapportage. Met deze bouwstenen is in grote lijnen dezelfde onderzoeksaanpak gehanteerd als bij de voorgaande tussentijdse evaluatie van de Centres. Hierdoor zijn we in staat om zo veel mogelijk een vergelijking te maken met de resultaten uit de voorgaande tussentijdse evaluatie. Iedere bouwsteen lichten we in het onderstaande kort toe. I. Beknopte deskresearch Agentschap NL houdt van ieder project een dossier bij. In dit dossier zitten de projectplannen, de projectanalyse en de tussenrapportages. We hebben de meest recente tussenrapportages gescreend op informatie die kan worden gebruikt bij de beantwoording van de onderzoeksvragen. Alle overige documenten zijn al bestudeerd in de voorgaande tussentijdse evaluatie. Daarnaast hebben we de websites van de Centres of Entrepreneurship gescreend op mogelijke veranderingen die zich sinds 2009 hebben voorgedaan. II. Interviews De projectleiders van de Centres of Entrepreneurship is een interview afgenomen. Ook hebben interviews plaatsgevonden met enkele partnerinstellingen. Afhankelijk van de situatie waren ook andere relevante personen binnen het project tijdens het interview aanwezig. Vooraf heeft Agentschap NL een e-mail gestuurd naar de Centres met daarin de aankondiging van de evaluatie. Tijdens de interviews met de projectleiders zijn alle evaluatieblokken aan de orde gekomen. In de interviews werd ditmaal extra aandacht gegeven aan best practices. De gespreksverslagen zijn teruggekoppeld naar de gesprekspartners. Bijlage II geeft een toelichting op de interviews. III. Opvragen gegevens bij de Centres De interviews dienden als opstap naar het opvragen van verdere gegevens over de Centres of Entrepreneurship. Dit betrof gegevens over vakken en activiteiten, e-mailadressen van studenten (input voor bouwsteen IV) en adresgegevens van stakeholders (input voor bouwsteen V). 11

IV. Internetenquête onder studenten Gezien de omvang van de projecten in het hoger onderwijs, is gewerkt met een internetenquête. Hieraan hebben 605 studenten deelgenomen, een respons van 28%. Uit eerdere ervaringen van EIM blijkt de respons van studenten op een dergelijke enquête doorgaans rond de 10% te liggen. Om de respons te verhogen, zijn onder de studenten drie Ipads verloot. De vragenlijst voor de enquête is gebaseerd op de door EIM ontwikkelde Entrepreneurship Education Monitor om de effecten van ondernemerschapsonderwijs zichtbaar te maken. De volgende dimensies zijn daarin meegenomen: bewustzijn, houding, gepercipieerd vermogen en ondernemend gedrag. Deze vragenlijst is ook gehanteerd bij de vorige tussentijdse evaluatie in 2009. Daar waar mogelijk zijn de resultaten gebenchmarkt met de Eenmeting Onderwijs en Ondernemerschap 1, waaraan 749 studenten op hogescholen en universiteiten hun medewerking hebben verleend door een internetenquête in te vullen. Het betreft in de benchmark een aselecte steekproef van studenten. Zij hebben niet per se ondernemerschapsonderwijs gevolgd. V. Telefonische enquête onder stakeholders Om de maatschappelijke effecten van de O&O-projecten in kaart te brengen, is een telefonische enquête onder derden, ook wel stakeholders (docenten en bedrijven), gehouden. Met deze enquête is gemeten in hoeverre de stakeholders een rol spelen bij de uitvoering van het O&O-project en in welke mate zij betrokken zijn. Uiteindelijk hebben 64 stakeholders deelgenomen aan de telefonische enquête. De enquête is afgenomen door Stratus Marktonderzoek, een zusterbedrijf van EIM, gespecialiseerd in dataverzameling. De respons is 75%. Veelal waren de stakeholders al door de projectleiders van de diverse O&O-projecten op de hoogte gesteld van de telefonische enquête. Zie ook bijlage IV. VI. Analyse en rapportage De evaluatie volgde een zogenaamde eclectische aanpak: de onderzoeksvragen kwamen in verschillende bouwstenen aan bod. De conclusies en aanbevelingen in dit rapport zijn derhalve gebaseerd op verschillende bronnen. Alle verzamelde informatie is zo goed mogelijk bestudeerd en verwerkt in het onderhavige rapport. In aanvulling op de voorgaande tussentijdse evaluatie zijn ditmaal ook enkele best practices opgenomen. 1.4 Leeswijzer Hoofdstuk 2 bespreekt in het kort de beginsituatie en de doelen van de Centres. Vervolgens kijkt hoofdstuk 3 naar de inhoud en activiteiten. Hoofdstuk 4 staat stil bij de organisatie en cijfers. Daarna presenteren we in hoofdstuk 5 de realisatie en effecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de verankering. Tot slot komen in hoofdstuk 7 de conclusies aan bod. De bijlagen presenteren de achtergrond en methodologie van verschillende onderzoeksstappen. Bijlage I geeft een overzicht van de zes Centres. Bijlage II gaat in op de interviews. Bijlage III bespreekt de internetenquête onder studenten. Bijlage IV zoomt in op de telefonische enquête onder stakeholders. 1 Petra Gibcus, Maarten Overweel, Sita Tan en Michel Winnubst (2010), Onderwijs en Ondernemerschap: Eenmeting 2010, in opdracht van Agentschap NL: Den Haag. 12

2 Beginsituatie en doelen 2.1 Startsituatie Zes Centres of Entrepreneurship maken gebruik van de subsidieregeling Ondernemerschap en Onderwijs (O&O). In totaal zijn 16 onderwijsinstellingen betrokken bij deze Centres (Figuur 1). Er zijn drie grote Centres, bestaande uit samenwerkingsverbanden van universiteiten en/of hogescholen, waarbij de betrokken onderwijsinstellingen een substantieel aandeel hebben in de besteding van middelen. De drie andere Centres zijn kleiner; het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie (COCI) vertegenwoordigen één onderwijsinstelling. Binnen de Dutch Agro- Food Network of Entrepreneurship (Dafne) trekt de Wageningen Universiteit de kar. Figuur 1 Centres of Entrepreneurship binnen de O&O-regeling in de periode 2008-2011 Centre of Entrepreneurship Onderwijsinstellingen Projectomvang ( ) O&O subsidie ( ) HOPE Holland Programme on Entrepreneurship ACE Amsterdam Center for Entrepreneurship go! Gelderland Onderneemt Dafne Dutch Agro-food Network of Entrepreneurship Erasmus Universiteit Rotterdam TU Delft Universiteit Leiden Universiteit van Amsterdam Vrije Universiteit Hogeschool van Amsterdam Inholland Diemen Hogeschool Arnhem Nijmegen ArtEZ hogeschool voor de kunsten Radboud Universiteit Wageningen UR Hogeschool Van Hall Larenstein HAS Den Bosch CAH Dronten 8,0 mln 3,0 mln 6,0 mln 2,9 mln 5,8 mln 2,9 mln 3,3 mln 1,5 mln MC4E Maastricht Centre for Entrepreneurship Universiteit Maastricht 1,9 mln 0,9 mln COCI Centre for Entrepreneurship in the Creative Industries Hogeschool voor de Kunsten Utrecht 1,5 mln 0,8 mln Bron: EIM, op basis van dossieranalyse en interviews. Voor vrijwel alle betrokken instellingen geldt dat de O&O-regeling er niet voor heeft gezorgd dat ondernemerschap op de kaart is gezet, maar wel dat het onderwijs is versterkt en een duw in de goede richting heeft gekregen. Zie ook de volgende hoofdstukken. 2.2 Doelen en ambities Doelstelling O&O-regeling De doelstelling van de O&O-regeling is tweeledig: 1. Meer onderwijsinstellingen hebben ondernemerschap geïntegreerd. 13

2. Meer studenten vertonen ondernemend gedrag, hebben een ondernemende houding en/of starten binnen vijf jaar na afronding van hun studie een bedrijf. In de uitgangspunten van de subsidieregeling worden ondernemerschap en ondernemendheid in één adem genoemd. Het idee achter de O&O-regeling is dat ondernemerschap om meer draait dan alleen het starten van een bedrijf door studenten. Ook ondernemendheid wordt van belang geacht: een ondernemende houding en ondernemend gedrag. Zo n houding en gedrag zijn ook van belang voor medewerkers in grote bedrijven, bij overheden en non-profitorganisaties. Het starten of leiden van een bedrijf is vervolgens een specifieke uiting van ondernemendheid waarvoor aanvullende vaardigheden nodig zijn, zoals het schrijven en verkopen van een businessplan. De O&O-regeling is er derhalve op gericht om studenten meer vermogen bij te brengen om ideeën in daden om te zetten. De insteek van de regeling is breder dan zelfstandig ondernemerschap, er wordt gemikt op het verbeteren van ondernemende houding, gedrag en vermogens van studenten. Doelstellingen Centres of Entrepreneurship In de doelstellingen van de Centres of Entrepreneurship is vooral veel aandacht voor ondernemerschap. Zij stellen zich bijvoorbeeld ten doel om: knelpunten op het gebied van ondernemerschap aan te pakken om de entrepreneurial mindset ( ) te verbeteren, competenties en vaardigheden op het gebied van ondernemerschap te ontwikkelen en kennisvalorisatie ( ) te stimuleren (Dafne) of studenten te laten afstuderen met een ondernemende houding, te prikkelen tot ondernemerschap en studenten die voor zelfstandig ondernemerschap hebben gekozen, te ondersteunen tot 1,5 jaar na hun afstuderen (COCI). In de doelstellingen van de Centres wordt meestal ook wel gerept van het ontwikkelen van de ondernemendheid van studenten, maar bijna altijd in combinatie met zelfstandig ondernemerschap in de vorm van een eigen bedrijf. COCI en go! vormen hierop een uitzondering: tijdens de interviews kwam duidelijk naar voren dat deze Centres het stimuleren van ondernemendheid minstens zo belangrijk vinden als het stimuleren van ondernemerschap. Sterker nog: COCI heeft de doelstellingen bijgesteld en is meer nadruk gaan leggen op ondernemendheid. Centres hanteren trechtermodel voor stimuleren ondernemendheid Verder valt op dat alle Centres een trechtermodel hanteren om bij studenten meer ondernemende competenties te ontwikkelen en hen aan te zetten tot ondernemend gedrag. Het idee achter dit model is dat studenten in een vroege fase van hun studie bewust worden gemaakt van ondernemerschap, waarna een deel van hen voor het ondernemerschapsonderwijs zal kiezen. Daarna worden vaak ook nog activiteiten aangeboden om studenten te ondersteunen bij het starten en deels bij het doen groeien van hun bedrijven. Enkele voorbeelden zijn weergegeven in Figuur 2. De meeste Centres hanteren expliciet een dergelijk trechtermodel als leidraad bij het formuleren van doelstellingen en de uitwerking daarvan in (onderwijs)activiteiten (en als dit niet expliciet gebeurt, dan kan het model impliciet worden herkend). Vroeg in de studie probeert men zo veel mogelijk studenten bewust te maken van ondernemerschap (met doelstellingen onder de noemer 14

van bewustwording, inspire, ruiken, etc.). Hier vinden veel extracurriculaire activiteiten plaats zoals lezingen, het verstrekken van voorlichtingsmateriaal, de organisatie van Entrepreneurship Weeks of het aanbieden van verplichte beroepsoriëntaties. Daarna vinden onderwijsactiviteiten plaats, gericht op de ontwikkeling van kennis, competenties en vaardigheden. Dit gebeurt vooral via minors en losse vakken, maar ook via summer schools voor een beperkte groep studenten. Figuur 2 Trechtermodel voor de ontwikkeling van ondernemerschap aantal studenten inspire educate bewustwording leren verdiepen ruiken proeven start starten en groeien doen grow studiefase Bron: EIM, op basis van interviews en dossieranalyse. De volgende fase in de trechter is om studenten met concrete ambities te helpen met het lanceren en uitbouwen van een nieuw bedrijf. Hiervoor worden coaches en broedplaatsen 1 voor studenten beschikbaar gesteld en worden netwerkactiviteiten tussen studenten en (alumni) ondernemers ingezet. Als laatste fase van de trechter bieden de meeste Centres inmiddels ook activiteiten aan gevestigde (alumni) ondernemers aan, om ze te ondersteunen bij hun groeiambities. 2.3 Gewenste effecten Bewustwordingsactiviteiten zijn bij grotere Centres steevast gericht op het bereiken van duizenden studenten, terwijl bij de kleinere Centres dit aantal meestal enkele honderden bedraagt. Voor onderwijsactiviteiten mikken alle Centres op honderden en soms zelfs op meer dan duizend deelnemers over een periode van vier jaar (bijv. CASE, go!). Bij het starten van bedrijven zijn de beoogde aantallen vanzelfsprekend minder hoog, maar bedragen ze nog altijd tientallen studenten. Als we kijken naar de projectplannen van de diverse Centres, dan valt op dat alle Centres uitblinken door doelstellingen die zijn vertaald in concrete targets voor 1 Broedplaatsen moeten niet met incubatoren worden verward. Een incubator of incubatiecentrum is bedoeld voor bedrijven die al gestart zijn, terwijl een broedplaats bedoeld is voor de fase die daaraan voorafgaat. Broedplaatsen kunnen het gat overbruggen tussen studenten en incubatoren. 15

het ontwikkelen van onderwijs, extracurriculaire activiteiten, te bereiken aantallen studenten, etc. De doelstellingen zijn specifiek, meetbaar en tijdgebonden en zij ogen in het algemeen realistisch. De geformuleerde targets vormen nog steeds een goede leidraad om de vorderingen en prestaties van de Centres en de betrokken instellingen in kaart te brengen. Uit de interviews is gebleken dat een deel van de targets niet meer haalbaar wordt geacht, maar dat de meeste targets nog steeds worden nagestreefd. De projectplannen zijn met andere woorden op hoofdlijnen nog steeds actueel. De interviews suggereren echter ook, dat deze evaluatie zich niet moet beperken tot de geformuleerde targets uit de projectplannen. Hiermee zouden we veel Centres tekortdoen. De meeste Centres hebben nieuwe activiteiten ontwikkeld en/of vakken opgezet die niet in het oorspronkelijke projectplan waren opgenomen. In verschillende interviews is de werkwijze van de Centres als een ecosysteem omschreven: een dynamisch netwerk van personen en organisaties, waarin sprake is van efficiënte samenwerking en waar regelmatig nieuwe ideeën en initiatieven ontstaan, maar waarin ook bestaande ideeën worden aangepast of geschrapt als dat nodig blijkt. Op de website van het Delft Centre for Entrepreneurship van de TU Delft is het entrepreneurship ecosysteem grafisch weergegeven. Zie ook Figuur 3. Figuur 3 Entrepreneurship Ecosysteem Bron: Delft Centre for Entrepreneurship (DCE). In het resterende deel van deze evaluatie beperken we ons dan ook niet tot activiteiten en targets die in de oorspronkelijke projectplannen zijn opgenomen, maar komen ook de nieuwe activiteiten van de Centres aan bod. 16

3 Inhoud en activiteiten 3.1 Vakken en activiteiten Aantal vakken en activiteiten De Centres of Entrepreneurship ontplooien, bij elkaar genomen, meer dan 340 vakken en activiteiten. Ten opzichte van de vorige tussentijdse evaluatie uit 2009 is het aantal vakken en activiteiten flink toegenomen. Destijds werden door de Centres bijna 290 vakken en activiteiten aangeboden. In 2009 kwam ruim 80% van de vakken en activiteiten tot stand met subsidie uit de regeling Ondernemerschap en Onderwijs. Dit aandeel is licht afgenomen naar 75%. Het merendeel van de vakken of activiteiten is nieuw, maar ook het uitbouwen of verbeteren van bestaande vakken komt met regelmaat voor. In Tabel 2 volgt een overzicht op hoofdlijnen. Tabel 2 Vakken en activiteiten van de Centres of Entrepreneurship (feb-maart 2011) HOPE ACE go! Dafne MC4E COCI Begroting projectplan (* mln) 8,0 6,0 5,8 3,3 1,9 1,5 Aantal vakken/activiteiten 92 42 106 25 36 41 Naar studiefase: - Bachelor 35 23 44 11 12 17 - Master 36 14 7 6 16 0 - Extracurriculair 21 5 55 8 8 24 Naar financieringsbron: - Zonder O&O-subsidie 17 14 30 0 13 - Deels met O&O-subsidie 75 15 39 21 15 - Volledig uit O&O-subsidie 0 13 37 4 8 Naar mate van nieuwheid: - Reeds bestaand vak/activiteit 4 12 62 1 10 0 - Vak/activiteit uitgebouwd 11 27 7 15 5 10 - Nieuw vak/activiteit 77 3 37 9 21 31 Bron: EIM, op basis van dossieranalyse en interviews. We zien in Tabel 2 dat ACE, Dafne en COCI voornamelijk nieuwe activiteiten ontwikkelen of bestaande activiteiten uitbouwen met de aan hen verstrekte middelen. Bij de andere Centres zijn ook relatief veel bestaande vakken en/of activiteiten onder de vlag van het Centre of Entrepreneurship gebracht. Zij treden dan op als coördinerend orgaan. Ook maakt de tabel duidelijk dat met de O&Omiddelen veel nieuwe initiatieven van de grond zijn gekomen. Tussen onderwijsinstellingen bestaan verschillen in de omvang van de gerealiseerde vakken en activiteiten. Toch lijkt de omvang van de gerealiseerde vakken en activiteiten redelijk in verhouding met de omvang van de verstrekte subsidie. Zo zijn er bij ACE een aantal vakken van 30 ECTS en is er zelfs een van 60 ECTS. 17

Ook Dafne kent een aantal vakken van 60 ECTS. Bij MC4E en COCI is 17 het maximum aantal ECTS. In Tabel 3 hebben we de totale studielast, uitgedrukt in aantal ECTS, van het aangeboden onderwijs bij de Centres weergegeven. We benadrukken echter dat de vergelijkbaarheid nog steeds beperkt is en met de beschikbare gegevens niet haalbaar. 1 Tabel 3 Omvang onderwijs Centres of Entrepreneurship (feb-maart 2011) HOPE CASE go! Dafne MC4E COCI Begroting projectplan (* mln) 8,0 6,0 5,8 3,3 1,9 1,5 Aantal ECTS bacheloronderwijs 196 403 209 266 66 115 Aantal ECTS masteronderwijs 263 101 34 20 105 0 Totaal aantal ECTS 459 504 243 286 171 115 Bron: EIM, op basis van dossieranalyse en interviews. De Centres of Entrepreneurship richten zich op verschillende studiefasen. HOPE bestaat uit drie universiteiten en het zwaartepunt van het onderwijs ligt bij de masterfase. Bij MC4E (Universiteit Maastricht) vinden we ook een zwaartepunt van het onderwijs in de masterfase. COCI daarentegen bestaat alleen uit de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht en alle onderwijsinspanningen zijn daar op de bachelor gericht. Ook bij go! en Dafne is er sprake van een relatief groot aandeel bacheloronderwijs. Deze Centres bestaan in meerderheid uit hogescholen. Voor de meeste Centres geldt dat het aantal ECTS in vergelijking met 2009 ongeveer gelijk is gebleven of licht is toegenomen. Alleen bij Dafne zien we een flinke toename. In 2009 waren nog 182 ECTS te verdienen met ondernemerschapsonderwijs. In 2011 is dit opgelopen naar 286. Inhoud van de vakken voor studenten Kijkend naar de inhoud van de vakken voor studenten vallen een aantal zaken op. Ten eerste leert een analyse van de diverse vakken dat het accent in het onderwijs ligt op ondernemerschap, meestal geoperationaliseerd als het starten van een bedrijf of het werken als zelfstandige. We hebben weinig cursussen aangetroffen die waren gericht op ondernemendheid of ondernemend gedrag van studenten en als dat gebeurde, was dit eigenlijk altijd in combinatie met ondernemerschap. COCI is hierop een uitzondering. COCI heeft de afgelopen periode een ommezwaai gemaakt van het stimuleren van ondernemerschap naar ondernemendheid. Steeds meer vakken en activiteiten worden ingericht om ondernemend gedrag bij studenten te bevorderen. Het valt ook op dat de wetenschappelijke disciplines met kennis van ondernemendheid, veelal psychologen en onderwijskundigen, niet aan de Centres zijn verbonden. 1 Er zou bijvoorbeeld gecorrigeerd moeten worden voor het feit dat vakken soms al bestonden, soms alleen maar zijn uitgebouwd en in verschillende mate uit de O&O-regeling gefinancierd kunnen zijn. 18