9e Directie Dienst 91 Kunst en Cultuur Reglement betreffende de erkenning en de subsidiëring van het Nederlandstalig volksontwikkelingswerk in instellingen HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Binnen de perken van de daartoe op de begroting van de provincie Oost- Vlaanderen goedgekeurde kredieten en overeenkomstig de bepalingen van dit reglement, erkent en subsidieert de bestendige deputatie instellingen voor Nederlandstalig volksontwikkelingswerk. Artikel 2 1. Onder volksontwikkelingswerk wordt verstaan : een vorm van sociaalcultureel werk voor volwassenen, waarbij de deelnemers leren kennis, inzicht en vaardigheden vergroten met het oog op hun persoonsontplooiing en hun functioneren in de samenleving, met uitsluiting van diplomagerichte, schoolse of beroepsopleiding. 2. Onder instelling wordt verstaan : een privaatrechtelijke organisatie die, vanuit haar eigen statutair bepaalde doelstellingen, volksontwikkelingsprogramma's aanbiedt aan personen, groepen of organisaties. De deelneming gebeurt op basis van vrijwilligheid, zonder vereiste van lidmaatschap, telkens voor de duur van een welbepaald programma. 3. Onder programma wordt verstaan : een door de instelling zelf opgezette activiteit, overeenkomstig littera 1 van dit artikel, rond een duidelijk vooropgesteld onderwerp. Een programma telt ten minste twee dagdelen en is gekenmerkt door continuïteit in methodische opbouw en in de educatieve begeleiding van een vaste deelnemersgroep. 4. Onder bijzondere doelgroepen wordt verstaan : groepen van personen die in verminderde mate in staat zijn deel te hebben aan het volksontwikkelingswerk. De bestendige deputatie bepaalt, gehoord de bevoegde adviescommissie, welke groepen van personen daarvoor in aanmerking komen. Artikel 3 Voor de toepassing van dit reglement komen niet in aanmerking de instellingen die : 1. behoren tot de sector van de sport, de ontspanning en recreatie, de partijpolitiek, de beroepsopleiding en -vervolmaking. Als beroepsopleiding en - vervolmaking worden programma's beschouwd die één van de volgende kenmerken bevatten : gerichtheid op één beroepscategorie ; promotiegerichtheid van de cursus, wat blijkt uit de uitreiking van een getuigschrift dat aanleiding geeft tot een hogere bezoldiging ; C12 1
louter technische vorming ; 2. door een commerciële organisatie zijn opgezet of de doeleinden ervan nastreven ; 3. vallen onder een ander provinciaal reglement. HOOFDSTUK 2 ERKENNINGSVOORWAARDEN Artikel 4 De instelling moet aan deze algemene voorwaarden voldoen : 1. opgericht zijn op particulier initiatief in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk of van een instelling van openbaar nut. Die voorwaarde geldt niet voor de provinciale of regionale geleding van een door de Vlaamse Gemeenschap erkende instelling of samenwerkingsverband van instellingen ; 2. uitsluitend opgericht zijn met het doel aan Nederlandstalig volksontwikkelingswerk te doen. De activiteiten mogen geen beroepsvervolmaking, noch beroepsopleiding beogen, noch tijdens de schoolse lesuren gegeven worden aan leerplichtige jongeren. De programma's mogen niet uitsluitend gericht zijn naar studenten die hoger onderwijs genieten. De instellingen moeten het bewijs leveren dat zij hun werking zelfstandig ontplooien. De instelling rekruteert de deelnemers door middel van open inschrijvingen of, in het geval van een gesloten inschrijving, door middel van een samenwerkingsakkoord met een andere organisatie ; 3. hun zetel hebben op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen. provinciale of regionale instellingen die duidelijk afhangen van een door de Vlaamse Gemeenschap erkende nationale instelling of samenwerkingsverband met zetel buiten het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen, moeten beschikken over een provinciaal of regionaal secretariaat op het grondgebied van de provincie Oost- Vlaanderen. In het provinciaal of regionaal secretariaat moeten de potentiële deelnemers terecht kunnen voor inschrijving voor alle voor subsidiëring in aanmerking komende cursussen die door de betrokken instelling of het samenwerkingsverband worden aangeboden ; 4. geleid worden door een raad van bestuur van ten minste vijf leden van Belgische nationaliteit. Ten hoogste één derde van de leden van de raad van bestuur mag bestaan uit personeelsleden van de instelling ; 5. bij de aanvraag van de erkenning gedurende ten minste één jaar het volksontwikkelingswerk, zoals beschreven in art. 2.1, hebben uitgeoefend ; 6. een boekhouding voeren en die zulks organiseren dat de controle van het provinciebestuur in verband met de aanwending van de provinciale subsidie mogelijk is. Dit geldt onverminderd voor de provinciale of regionale geledingen van een door de Vlaamse Gemeenschap erkende instelling of samenwerkingsverband van instellingen ; 7. jaarlijks een door de algemene vergadering goedgekeurde begroting en een afrekening indienen, vergezeld van een accountantsverklaring of een verklaring van twee door het bestuur gemachtigde commissarissen betreffende de echtverklaring van de rekeningen. De instellingen met C12 2
rechtspersoonlijkheid dienen daarnaast ook de balans in. Dit geldt onverminderd voor de provinciale of regionale geledingen van een door de Vlaamse Gemeenschap erkende instelling of samenwerkingsverband van instellingen ; 8. de controle van het provinciebestuur aanvaarden, met betrekking tot de werking en de boekhouding, met inbegrip van het onderzoek van de werking ter plaatse ; 9. jaarlijks aantonen dat zij hun werkzaamheden verrichten op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen pro rato van ten minste 100 dagdelen. Onder een dagdeel wordt verstaan : een volksontwikkelingsactiviteit van ten minste twee uur die deel uitmaakt van een programma conform art. 2.3 ; 10. programma's organiseren die gevolgd worden door een vaste deelnemersgroep van ten minste tien deelnemers. Op jaarbasis moet het gemiddeld aantal deelnemers aan de programma's minstens 12 bedragen. Ten minste 50 procent van de deelnemers, zowel per programma als in het geheel, moet gedomicilieerd zijn in de provincie Oost-Vlaanderen ; 11. beschikken over ten minste één halftijds bevoegd educatief personeelslid, tewerkgesteld in het secretariaat zoals bepaald in littera 3, en dit ten minste drie kwart van het jaar voorafgaand aan dat van de erkenning. Artikel 5 Instellingen die uitsluitend gericht zijn tot een bijzondere doelgroep, zoals bepaald in art. 2.4, organiseren programma's voor een totaal van minstens 100 dagdelen van ten minste één uur, gevolgd door een vaste deelnemersgroep van ten minste zes personen behorend tot de bijzondere doelgroep. Op jaarbasis moet het gemiddeld aantal deelnemers aan de programma's minstens acht bedragen. Niettemin moet ten minste 50 % van de deelnemers, zowel per programma als in het geheel, gedomicilieerd zijn in de provincie Oost-Vlaanderen. De bepalingen vermeld in art. 4 littera 1 tot en met 8 en littera 11 gelden onverminderd. Artikel 6 Binnen de omschrijving van de provincie Oost-Vlaanderen kan van de instelling of van het samenwerkingsverband slechts één structuur erkend worden. Artikel 7 Om erkend te worden dient de instelling een aanvraag te richten aan de Gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen, dienst 91 - Kunst en Cultuur, en dit v r 1 april van het jaar waarin om erkenning wordt verzocht. De aanvraag bevat : 1. een afschrift van de statuten en de samenstelling van het bestuur, evenals van alle hieraan aangebrachte wijzigingen die in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad zijn gepubliceerd ; 2. een omschrijving van de doelgroep en van de activiteiten van de instelling, waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden van art. 4.2, 4.9 en 4.10 of art. 5. C12 3
Artikel 8 De bestendige deputatie verleent de erkenning en heft die op, gehoord het advies van de bevoegde adviescommissie. Artikel 9 De erkenning van een instelling wordt opgeheven als zij niet meer voldoet aan de gestelde voorwaarden, gehoord het advies van de bevoegde adviescommissie. Het verlenen van de subsidie wordt geschorst met ingang van 1 januari van het lopende jaar. HOOFDSTUK 3 WERKINGSVEREISTEN Artikel 10 Een instelling behandelt in de totaliteit van het door haar gerealiseerde programma-aanbod verschillende onderwerpen, hetzij betreffende de persoonsontwikkeling, hetzij betreffende maatschappelijke integratie en participatie, hetzij betreffende beide. Artikel 11 De programma's moeten geleid of begeleid worden door een educatief personeelslid. Voor de inhoudelijke inbreng kan een beroep gedaan worden op een extern deskundige. Elk programma wordt in zijn geheel georganiseerd voor eenzelfde deelnemersgroep. Artikel 12 Voor de berekening van het aantal dagdelen kunnen per etmaal ten hoogste drie dagdelen in aanmerking genomen worden. Artikel 13 Voor de instellingen die niet uitsluitend gericht zijn op een bijzondere doelgroep geldt dat voor de berekening van het aantal in aanmerking te nemen dagdelen, onverminderd de erkenningsvereiste zoals bepaald in art. 4, littera 9, minstens 70 procent van de totaal in aanmerking genomen dagdelen ten minste twee uren duurt en dat ten hoogste 30 procent van het in aanmerking te nemen dagdelen een duurtijd van ten minste negentig minuten heeft. Artikel 14 Therapeutische processen en programma's die behoren tot het domein van ontspanning, gezelligheid, ontmoeting of de beoefening van hobby, meditatie, pseudo-wetenschap of lichaamscultuur, komen niet voor erkenning en subsidiëring in aanmerking. Artikel 15 Initiatieven die slechts één dagdeel van ten minste twee uur duren, kunnen voor subsidiëring in aanmerking worden genomen indien die aan de volgende vereisten beantwoorden : C12 4
gevolgd door ten minste tien Oost-Vlamingen of in het geval van een instelling die voor en met een bijzondere doelgroep werkt, gevolgd door zes Oost-Vlamingen ; plaatsvinden op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen ; de minimale erkenningsnorm van 100 niet-gesplitste dagdelen op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is bereikt. Genoemde initiatieven kunnen ten hoogste 20 % bedragen van het totaal in aanmerking te nemen dagdelen. Artikel 16 De programma's met gesloten inschrijving komen niet in aanmerking, indien die gerealiseerd worden ten behoeve van overheidsbesturen of commerciële organisaties. Dat geldt eveneens voor de programma's voor non-profitorganisaties waarbij bijscholing van beroepskrachten wordt nagestreefd. Programma's voor derden kunnen wel in aanmerking komen, indien die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1. er is een duidelijk samenwerkingsakkoord tussen de instelling en de nonprofitorganisatie gesloten, waarbij schriftelijk is vastgelegd welke organisatie het programma zal indienen met het oog op de toekenning van een provinciale subsidie of welke verdeelsleutel gehanteerd wordt voor de opname van het initiatief in de respectieve provinciale subsidiedossiers ; 2. het initiatief heeft plaats op het grondgebied van de provincie Oost- Vlaanderen ; 3. het programma wordt gevolgd door ten minste tien Oost-Vlamingen, of door ten minste zes Oost-Vlamingen in het geval het gaat om een programma gericht op een bijzondere doelgroep ; 4. de minimale erkenningsnorm van 100 dagdelen met open inschrijving is bereikt. Artikel 17 Programma's waarin oefeningen zijn geïntegreerd en die handelen over koken, snit en naad, taal, amateuristische kunstbeoefening of gezondheid komen voor erkenning en subsidiëring in aanmerking indien die aan de volgende voorwaarden voldoen : de oefeningen moeten verantwoord kunnen worden in een programma van ten minste zes dagdelen ; de praktische oefeningen nemen niet meer dan één derde van het programma in. Artikel 18 Programma's kunnen gesplitst worden, indien dat om methodologische redenen verantwoord is. Niettemin moet elk gesplitst programmadeel door ten minste tien deelnemers gevolgd worden en begeleid worden door een educatieve medewerker die het hele programma meemaakt. Voor instellingen die uitsluitend voor een bijzondere doelgroep werken, moet elk programmadeel gevolgd worden door ten minste zes deelnemers uit de bijzondere doelgroep en begeleid worden door een educatieve medewerker die het volledige programma meemaakt. Per programma kunnen ten hoogste vier groepen in aanmerking worden genomen. De opsplitsingen komen bovendien pas in aanmerking, indien de minimale erkenningsnorm van 100 niet-gesplitste C12 5
dagdelen op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is bereikt. De programma's buiten het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen en de initiatieven die slechts één dagdeel tellen, komen niet in aanmerking voor opsplitsing. Artikel 19 1. Programma's die plaatsvinden buiten het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen, komen voor ten hoogste 25 procent van het totaal in aanmerking genomen dagdelen in aanmerking, met dien verstande dat die programma's ten minste door tien Oost-Vlamingen worden gevolgd. Bovendien komen die programma's pas in aanmerking als de minimum erkenningsnorm van 100 niet-gesplitste dagdelen op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen is bereikt. 2. Voor instellingen die uitsluitend gericht zijn op een bijzondere doelgroep moeten die programma's gevolgd worden door ten minste zes Oost- Vlamingen behorend tot de bijzondere doelgroep. Voor genoemde instellingen kunnen alle dagdelen buiten Oost-Vlaanderen voor erkenning en subsidiëring in aanmerking genomen worden. Artikel 20 De programma's vermeld in de art. 15 tot en met 19, moeten ten minste tien dagen voor de aanvang bij de dienst 91 - Kunst en Cultuur worden aangekondigd. Artikel 21 De instellingen sturen naar de bevoegde provinciale dienst een exemplaar van hun publicaties, waarin de aankondigingen van de cursussen zijn opgenomen. Van elk programma houdt het Oost-Vlaams secretariaat en dit ten behoeve van de provinciale inspectie, de hierna genoemde documenten ter beschikking : 1. uiterlijk tien dagen voor de start van elk programma : een overzicht van de cursus met vermelding van het aantal dagdelen, de spreiding en het begin- en einduur ervan ; data en adres van de plaats waar de activiteiten plaatsvinden ; naam van het verantwoordelijk educatief personeelslid ; 2. het wervingsmateriaal, de presentielijst van de deelnemers en de aan de deelnemers verstrekte syllabus of documentatiebundel, of een rapportage waaruit de inhoud en de voortgang van de cursus blijkt. Artikel 22 De bestendige deputatie kan de instellingen uitnodigen mee te werken aan een prioriteitenbeleid. Desgevallend wordt het prioriteitenbeleid via een proces van communicatieve planning door de bevoegde adviescommissie aan de bestendige deputatie voorgesteld. Dergelijk prioriteitenbeleid wordt voor een periode van drie jaar vastgelegd. De bestendige deputatie kan, gehoord de bevoegde adviescommissie, voor het prioriteitenbeleid stimulerende maatregelen treffen. C12 6
HOOFDSTUK 4 SUBSIDIEBEPALINGEN Artikel 23 1. De provinciale subsidie bestaat uit een basissubsidie, een secretariaatssubsidie en een werkingssubsidie. 2. De bestendige deputatie past de subsidiebedragen aan de evolutie van het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen aan. Als basis geldt het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen op 1.12.1998. Het vergelijkingspunt is het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen op 1 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de toekenning van de provinciale subsidie. 3. De uitbetaling van de subsidies gebeurt jaarlijks. De bestendige deputatie bepaalt, gehoord de terzake bevoegde adviescommissie, de praktische regeling van de betaling. Artikel 24 1. De basissubsidie bedraagt 1.250 EUR. 2. De werkingssubsidie bedraagt 625 EUR per volledige schijf van 25 dagdelen, zoals bepaald in de art. 4 en 5. 3. De secretariaatssubsidie bedraagt 3.750 EUR. Artikel 25 De subsidie wordt slechts integraal toegekend indien de totaliteit van de in aanmerking genomen dagdelen gevolgd is door ten minste 75 % deelnemers die in de provincie Oost-Vlaanderen gedomicilieerd zijn. De subsidie wordt omgeslagen pro rato van het aantal Oost-Vlaamse deelnemers indien in de totaliteit van de in aanmerking genomen dagdelen, het aandeel van de in de provincie Oost-Vlaanderen gedomicilieerde deelnemers in het totaal bereikte deelnemersaantal, ligt tussen de 50 % en de 75 %. Artikel 26 Een erkende instelling wordt gesubsidieerd als zij jaarlijks v r 1 april bij de heer Gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen, dienst 91 - Kunst en Cultuur, een aanvraag indient die deze documenten bevat : de in art. 4 littera 7 genoemde bescheiden ; een werkingsverslag over het voorbije werkjaar, waarin enerzijds aangetoond wordt dat voldaan is aan de erkenningsvoorwaarden zoals vervat in art. 4 en art. 5 en anderzijds de gerealiseerde programma's zijn vermeld. Artikel 27 Indien blijkt dat een erkende en gesubsidieerde instelling onjuiste gegevens verstrekte of indien de voorwaarden van dit reglement niet zijn nageleefd, kan de bestendige deputatie de op grond van dit reglement toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk van de betrokken instelling terugvorderen en die van erkenning en subsidiëring uitsluiten, gehoord het advies van de bevoegde adviescommissie, nadat de betrokken instelling gelegenheid tot consult is geboden. C12 7
HOOFDSTUK 5 : SLOTBEPALINGEN Artikel 28 De bestendige deputatie beslist in de gevallen die niet in dit reglement voorzien zijn of die een explicitering vereisen, gehoord de bevoegde adviescommissie. Artikel 29 Het reglement van 9 februari 1994 betreffende de erkenning en subsidiëring van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormings- en ontwikkelingswerk voor volwassenen in instellingen in Oost-Vlaanderen wordt opgeheven. C12 8
Expliciteringen bij het provinciaal reglement van 7 oktober 1998 betreffende de erkenning en subsidiering van instellingen voor volksontwikkelingswerk (besluit bestendige deputatie van 29 oktober 1998) Artikel 1. : De begrippen bijzondere doelgroepen, amateuristische kunstbeoefening, lichaamscultuur en pseudo-wetenschap, zoals bedoeld in het provinciaal reglement dd. 7.10.1998 betreffende de erkenning en subsidiëring van instellingen voor Nederlandstalig volksontwikkelingswerk voor volwassenen worden verfijnd, zoals in de volgende artikels beschreven. Artikel 2. : Onder amateuristische kunstbeoefening wordt verstaan : een vorm van sociaal-cultureel werk waarbij de deelnemers de kans krijgen om hun creatieve vermogens aan te wenden tot een grotere menselijke ontplooiing en dat op een niet-beroepsmatige wijze en in organisatorisch verband. Artikel 3. : Onder lichaamscultuur wordt verstaan : toegewijde, methodische zorg voor het welzijn van het lichaam. Artikel 4. : Onder pseudo-wetenschap wordt verstaan : onechte wetenschap (van handlijnkunde tot astrologie). Artikel 5. : Conform art. 2, littera 4 worden als bijzondere doelgroep beschouwd : enerzijds de langdurig werklozen en anderzijds de gehandicapten. C12 9