Hoge Raad , BJN , (Slijkoord/Hekkema)

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2016:2711

Het geding in hoger beroep Bij exploot van 26 oktober 2006 is door [Afbouw Noord B.V.] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d.

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBMAA:2003:AF5395

ECLI:NL:RBARN:2010:BO4467

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:GHSHE:2004:AR2497 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C BR

ECLI:NL:RBASS:2006:AX0491

ECLI:NL:GHARN:2011:BT6748

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Hoge Raad , BJN , (Den Haan/The Box Fashion)

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

ECLI:NL:RBALM:2011:BP3985

I n z a k e: T e g e n:

ECLI:NL:GHSGR:2004:AR5351 Gerechtshof 's-gravenhage Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C03/1510 KA KG

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

zaak.nummer rechtbank Amsterdam : \ CV EXPL arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 december 2016

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

Hoge Raad , BJN , (Sietses/Sneek)

Casus 15 De proef op de som

ECLI:NL:GHLEE:2006:AV4142 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rolnummer

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

JIN 2013/174, Hof Arnhem-Leeuwarden, , ECLI:NL:GHARL:2013:6823, , (annotatie) ECLI:NL:GHARL:2013:6823

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

de besloten vennootschap met beperkte aanprakelijkheid gevestigd te Hoofddorp, gedaagde partij, gemachtigde: mr. M.A.M. Lem.

ECLI:NL:GHAMS:2017:528 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Hoge Raad , BJN , (Imam)

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

Hoge Raad , LJN AC0442, (Hesseling/Stichting de Ombudsman)

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:GHAMS:2011:BX7878 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2009:BH9935

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:RBNHO:2016:9102

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

Hoge Raad , BJN , (Schoenmaker)

IN NAAM DER KONINGIN

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:HR:2003:AF3057

ECLI:NL:GHARL:2014:3568 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

Hoge Raad , LJN AC6801, (Possemis/Hoogenboom)

Heeft op 11 april 2012 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van: De partijen worden hierna aangeduid als het ziekenhuis en verweerder.

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:RBAMS:2016:6651

ECLI:NL:GHAMS:2016:5064 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Wederindiensttredingsvoorwaarde Ontslagbesluit; zzp'er; stageovereenkomst

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:GHARL:2013:4437 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:4363 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:245 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:OGEAA:2017:101 Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer K.G. no.

ECLI:NL:RBMNE:2016:5693

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:HR:2004:AM2315

ECLI:NL:GHAMS:2017:3064 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Bij memorie van grieven, met producties, heeft Burger een grief tegen het bestreden vonnis gericht.

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:RBGRO:2010:BN3546

ECLI:NL:GHSGR:2005:AU8542

arrest van de tweede civiele kamer van 21 april 2009 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ECLI:NL:GHAMS:2014:4339 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2008:BD1278

Commissie van Beroep voor het Protestants Christelijk Voortgezet en Hoger Beroepsonderwijs

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:OGEAC:2017:86

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2053

ECLI:NL:GHAMS:2016:3579 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168

mr. H.H. Kelderhuis advocaat bij Kelderhuis Tempel Advocaten

Transcriptie:

UJA-Nummer Instantie UJA_101915 Hoge Raad datum 24-10-1986 wetsartikelen Art. 1639n oud-bw (thans art. 7:652 BW en art. 7:676 BW) Hoge Raad 24-10-1986, BJN 101915, (Slijkoord/Hekkema) Samenvatting Casus Op 14 april 1980 treedt Slijkoord voor onbepaalde tijd in dienst bij Hekkema met een proeftijd van twee maanden. Met ingang van 25 augustus 1980 treedt Slijkoord (zonder proeftijd) voor onbepaalde tijd in dienst bij Cleaning Bedrijf Delfzijl BV (hierna: Cleaning), een aan Hekkema gelieerd bedrijf. Cleaning vraagt op 7 december 1982 een ontslagvergunning aan voor Slijkoord, welke wordt geweigerd. Daarop is Slijkoord vanaf 16 december 1982 weer gaan werken voor Hekkema, terwijl Cleaning zijn loon bleef doorbetalen. Op 28 februari 1983 sluiten Slijkoord en Hekkema een nieuwe arbeidsovereenkomst, met daarin opnieuw een proeftijd van 2 maanden. Op 28 april 1983 wordt Slijkoord, zonder vergunning, ontslagen, doch binnen de twee maanden van het nieuwe proeftijdbeding. Slijkoord vecht het ontslag aan en stelt een loonvordering in. Kantongerecht Wijst de vordering van Slijkoord toe en overweegt daartoe onder meer dat een proeftijd moeilijk als ernstig gemeend kan worden aangemerkt, aangezien Slijkoord reeds jarenlang dezelfde werkzaamheden bij Hekkema respectievelijk de aan hem gelieerde Cleaning BV heeft verricht als die hij opnieuw zou moeten verrichten. Voorts overweegt de kantonrechter dat Hekkema met het bedingen van de proeftijd kennelijk andere doeleinden nastreefden dan waar deze voor bedoeld is. Hekkema gaat hiertegen in beroep. Rechtbank Wijst de vordering van Slijkoord af. Hiertegen heeft Slijkoord beroep in cassatie gesteld. Cassatiemiddel Betreft de vraag of het proeftijdbeding zoals in het nieuwe contract is overeengekomen tussen Slijkoord en Hekkema rechtsgeldig is, zodat eveneens het binnen de twee maanden na de totstandkoming van het beding, zonder toestemming van de directeur van het GAB, gegeven ontslag rechtsgeldig is. Hoge Raad Oordeelt dat het cassatiemiddel doelt treft. Daartoe overweegt de HR dat het bedingen van een proeftijd niet alleen onrechtvaardig en daarom nietig is als tussen partijen een nieuwe overeenkomst is gesloten direct aansluitend op de vorige. Dit kan ook het geval zijn wanneer de werknemer een arbeidsovereenkomst sluit met een werkgever die redelijkerwijs geacht moet worden ten aanzien van de verrichte arbeid de opvolger van de vorige werkgever te zijn. In de regel zal dit het geval zijn als enerzijds de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst. Anderzijds kan dit het geval zijn als er tussen de nieuwe en vorige werkgever zodanige banden bestaan dat de op basis van ervaringen verkregen inzichten in de hoedanigheden en geschiktheid van de werknemer redelijkerwijs ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever. Uitspraak Willem Slijkoord, te Delfzijl, eiser tot cassatie, adv. Mr. J.C. van Oven, tegen Hekkema BV, te Zuidbroek, verweerster in cassatie, adv. Mr. F.N. Meijer. Hoge Raad: 1 Het geding in feitelijke instanties Bij verzoekschrift van 27 juli 1983 heeft eiser tot cassatie verder te noemen Slijkoord zich gewend tot de Ktr. te Groningen en gevorderd verweerster in cassatie verder te noemen Hekkema bij vonnis te veroordelen tot betaling van de loontermijnen vanaf 28 april 1983 tot aan het moment dat de arbeidsverhouding rechtsgeldig zal zijn beeindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 1638q BW en de wettelijke rente

over het verschuldigde loon plus verhoging van 19 mei 1983 tot aan de dag der algehele voldoening. Nadat Hekkema tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Ktr. alvorens nader te beslissen bij tussenvonnis van 25 jan. 1984 Hekkema tot bewijslevering toegelaten en bij vonnis van 4 april 1984 de vordering toegewezen. Tegen deze vonnissen heeft Hekkema hoger beroep ingesteld bij de Rb. te Groningen. Bij vonnis van 9 nov. 1984 heeft de Rb. de vonnissen van de Ktr. vernietigd en de vordering alsnog afgewezen. Het vonnis van de Rb. is aan dit arrest gehecht. 2 Het geding in cassatie Tegen het vonnis van de Rb. heeft Slijkoord beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Hekkema heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor pp. bepleit door hun advocaten. De conclusie van de A G Biegman-Hartogh strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het hof van het ressort ter verdere behandeling en beslissing. 3 Beoordeling van het middel 3.1 Slijkoord heeft in de feitelijke instanties het standpunt ingenomen dat de op 28 febr. 1983 overeengekomen proeftijd nietig is omdat Hekkema en Cleaning Bedrijf Delfzijl BV redelijkerwijs geacht moeten worden ten aanzien van de verrichte arbeid elkanders opvolgers te zijn. De Rb. heeft dat standpunt verworpen met de volgende overwegingen: De genoemde fictie van opvolging bij arbeidsovereenkomsten is in de wet alleen opgenomen in art. 1639k BW met betrekking tot de duur van de opzegtermijn. Er is hier verder ook niet het geval aanwezig, dat tussen dezelfde pp. een nieuwe arbeidsovereenkomst is gesloten direct aansluitend op de vorige. In dat geval kan het onder omstandigheden niet gerechtvaardigd zijn, dat een proeftijd wordt bedongen. Onderdeel 2 van het middel bestrijdt terecht de uit die overwegingen blijkende rechtsopvatting. Niet alleen wanneer tussen dezelfde pp. een nieuwe arbeidsovereenkomst in onmiddellijke aansluiting op de vorige wordt gesloten, maar ook wanneer door de werknemer een arbeidsovereenkomst wordt gesloten met een werkgever die redelijkerwijs geacht moet worden ten aanzien van de verrichte arbeid de opvolger van de vorige werkgever te zijn, kan het bedingen van een proeftijd onder omstandigheden zozeer ongerechtvaardigd zijn dat nietigheid van het proeftijdbeding daaruit volgt. Dat laatste zal in de regel het geval zijn indien enerzijds de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst, anderzijds tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever. Onderdeel 2 treft dus doel. 3.2 De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat Slijkoord in hoger beroep het aan zijn vordering ten grondslag gelegde standpunt dat het proeftijdbeding krachteloos is mede heeft gebaseerd op de aan het eindvonnis van de Ktr. ontleende stelling dat een proeftijd tussen pp. moeilijk als ernstig gemeend kan worden aangemerkt nu Slijkoord reeds jarenlang bij Hekkema en bij de met haar gelieerde zusteronderneming in velerlei omstandigheden allerlei werkzaamheden had verricht en Hekkema derhalve geacht moet worden met het bedingen van een proeftijd andere doeleinden te hebben nagestreefd dan waarvoor de wetgeving het instituut van een proeftijd heeft bedoeld. Zonder deze stelling te hebben beoordeeld, mocht de Rb. de vordering van Slijkoord niet afwijzen. Onderdeel 3 van het middel klaagt er derhalve terecht over dat de Rb. op deze stelling niet is ingegaan. 4 Beslissing De HR: vernietigt het vonnis van de Rb. tussen pp. gewezen op 9 nov. 1984; verwijst de zaak naar het Hof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing; veroordeelt Hekkema in de kosten van het geding in cassatie, aan de zijde van Slijkoord tot op deze uitspraak begroot op ƒ 2428,75, op de voet van art. 57b Rv te voldoen aan de Griffier. Rechtbank: O. in rechte:

1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Uittreksels Jurisprudentie rechtspraak UJA_101915, PDF gemaakt voor 2. Ten processe staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende betwist het volgende vast: Op 14 april 1980 is geintimeerde verder mede te noemen Slijkoord in dienst getreden bij appellante verder mede te noemen Hekkema voor een proeftijd van twee maanden en na afloop van die twee maanden voor onbepaalde tijd. Op 25 aug. 1980 is Slijkoord voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Cleaning Bedrijf Delfzijl BV te Delfzijl verder mede te noemen Cleaning laatstelijk tegen een nettoloon van ƒ 1770,15 per maand inclusief vakantietoeslag. Op 7 dec. 1982 heeft Cleaning aan de directeur van het GAB verzocht haar toestemming te verlenen de arbeidsovereenkomst met Slijkoord per 1 jan. 1983 te beeindigen op grond van sluiting van het bedrijf per 15 dec. 1982 en liquidatie. Slijkoord heeft hiertegen verweer gevoerd. De toestemming is niet gegeven, omdat blijkens de overgelegde brief d.d. 27 jan. 1983 van deze directeur vooralsnog onvoldoende is aangetoond, dat ontslag de enige oplossing is. Op 16 dec. 1982 is Slijkoord werkzaamheden gaan verrichten bij Hekkema. Met ingang van 28 febr. 1983 is Slijkoord bij Hekkema in dienst getreden en is het dienstverband met Cleaning geeindigd. Tot die datum heeft Cleaning het loon van Slijkoord betaald. Hekkema heeft op 28 febr. 1983 een brief aan Slijkoord gezonden van de volgende inhoud: Hierbij delen wij U mede, dat de heer W. Slijkoord met ingang van 28 febr. 1983 bij Hekkema BV in dienst is getreden onder de volgende voorwaarden: a. er geldt voor de heer W. Slijkoord vanaf 28 febr. 1983 een proeftijd van 2 maanden. b. de heer W. Slijkoord is instelbaar voor alle voorkomende werkzaamheden welke door Hekkema BV worden uitgevoerd. Tevens is de heer W. Slijkoord met ingang van 28 febr. 1983 aangemeld bij het Detam Pensioenfonds te Utrecht. De pensioenpremie komt volledig voor rekening van de werkgever (Hekkema BV). Inmiddels verblijven wij hoogachtend, J. Bosman, w.g. J. Bosman. Ondergetekende, de heer W. Slijkoord, verklaart akkoord te gaan met bovengenoemde. Handtekening, w.g. W. Slijkoord. PS copie retour zenden aan Hekkema BV Op 28 april 1983 heeft Slijkoord ontslag gekregen. Hekkema had daarvoor geen toestemming van de eerdergenoemde directeur. Slijkoord heeft de nietigheid hiervan ingeroepen bij brief van 11 mei 1983 en bij brieven van zijn raadsvrouw van 19 mei 1983 en van 23 juni 1983. Voorzover nodig heeft Hekkema alsnog aan de eerderbedoelde directeur toestemming voor het ontslag gevraagd en verkregen en per 25 juli 1983 de arbeidsovereenkomst beeindigd, voorzover dat nodig was. 3. De vordering van Slijkoord in eerste aanleg was gebaseerd op deze feiten. Hij heeft daarbij gesteld, zakelijk weergegeven: Cleaning was een dochteronderneming van Hekkema, zodat er in augustus 1980 in wezen een voortzetting van het dienstverband met Hekkema was. Er is toen ook geen proeftijd overeengekomen. Hij ontkent, dat hij pas op 28 febr. 1983 bij Hekkema in dienst is getreden en stelt dat dit reeds op 16 dec. 1982 het geval is geweest. Ondanks het op schrift gestelde kan van een proeftijd geen sprake zijn, omdat het ging om voortzetting van zijn werkzaamheden voor Hekkema. Subs. is die op 16 dec. 1982 begonnen en op 28 april 1983 reeds lang verlopen. Het ontslag op 28 april 1983 is dan ook niet in de proeftijd gegeven. 4. De vordering van Slijkoord in eerste aanleg strekte tot veroordeling van Hekkema tot betaling van de loontermijnen vanaf 28 april 1983 tot aan het moment dat de arbeidsverhouding rechtsgeldig zal zijn beeindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 1638q BW en de wettelijke rente over het verschuldigde loon plus verhoging van 19 mei 1983 tot aan de dag der voldoening, met gedingkosten. 5 Het verweer van Hekkema in eerste aanleg hield, zakelijk weergegeven het navolgende in: Hekkema en Cleaning zijn zusterbedrijven met dezelfde directie. De bedrijven voeren geheel van elkaar verschillende werkzaamheden uit. Hekkema verricht schoonmaakwerkzaamheden op verschillende plaatsen in de noordelijke provincies en Cleaning verrichtte het reinigen van tanks van schepen en tankauto's in Delfzijl.

Na de sluiting van het bedrijf van Cleaning zijn door Slijkoord bij Hekkema werkzaamheden verricht in dienst van Cleaning en deze laatste heeft ook zijn loon betaald. In overleg met de directeur van het GAB is besloten dat Slijkoord op proef bij Hekkema in dienst zou treden. Er is een nieuwe overeenkomst gesloten. Blijkens de overgelegde brief van 28 febr. 1983 is uitdrukkelijk een proeftijd van twee maanden overeengekomen. Aangezien Slijkoord niet voldeed bij Hekkema, is hij in de proeftijd ontslagen. 6 De beslissing van de Ktr. in zijn vonnis d.d. 25 jan. 1984 waarbij aan gedaagde bewijs werd opgedragen, was voorzover thans van belang gebaseerd op de volgende overwegingen: dat voor de beslissing in deze zaak van groot belang is of pp. al dan niet geacht kunnen worden op 28 febr. 1983 te zijn overeengekomen dat eiser met een proeftijd van twee maanden bij gedaagde in dienst is getreden dan wel of zulks niet het geval is: dat gedaagde het bestaan van deze overeenkomst met proeftijd zal hebben te bewijzen, nu eiser zulks gemotiveerd ontkent. 7 Hekkema voert hiertegen de volgende grief aan. De bewijsopdracht in dit vonnis is onjuist, omdat Hekkema reeds bij dupliek een kopie had overgelegd van de door haar aan Slijkoord gerichte brief d.d. 28 febr. 1983, inhoudende de bevestiging van de nieuwe arbeidsovereenkomst en de overeengekomen proeftijd, welke brief door Slijkoord voor akkoord was getekend. Deze brief behelst de overeenkomst tussen pp. en strekt hen tot wet. 8 Er staat vast, zoals ook door Slijkoord is gesteld, dat hij op 25 aug. 1980 na korte tijd bij Hekkema in dienst te zijn geweest, in dienst is getreden bij Cleaning, die tot aan 28 febr. 1983 zijn loon heeft betaald. Cleaning is dus tot aan 28 febr. 1983 de werkgever van Slijkoord geweest. Slijkoord geeft toe dat formeel de arbeidsovereenkomst met Cleaning op die datum is geeindigd, maar wil desondanks de daarop volgende overeenkomst met Hekkema zien als een voortzetting van de eerste overeenkomst met Hekkema, ook al zit daar de overeenkomst met Cleaning over een periode van tweeeneenhalf jaar tussen. Volgens Slijkoord werden zowel in het bedrijf van Hekkema als in dat van Cleaning reinigingswerkzaamheden verricht; bij Hekkema op verschillende plaatsen en bij Cleaning op een plaats. Hekkema en Cleaning moeten, zoals Slijkoord in beroep stelt, redelijkerwijze geacht worden ten aanzien van de verrichte arbeid elkanders opvolgers te zijn. Deze zienswijze kan niet worden gevolgd. De genoemde fictie van opvolging bij arbeidsovereenkomsten is in de wet alleen opgenomen in art. 1639k BW met betrekking tot de duur van de opzegtermijn. Er is hier verder ook niet het geval aanwezig, dat tussen dezelfde pp. een nieuwe arbeidsovereenkomst is gesloten direct aansluitend op de vorige. In dat geval kan het onder omstandigheden niet gerechtvaardigd zijn, dat een proeftijd wordt bedongen. Uit de overgelegde brief en uit de vaststaande feiten moet worden geconcludeerd, dat tussen Hekkema en Slijkoord een arbeidsovereenkomst is gesloten en dat daarbij een proeftijd is bedongen. De subs. stelling van Slijkoord dat die proeftijd op 16 dec. 1982 is aangevangen, is niet te rijmen met de vaststaande feiten en moet derhalve worden verworpen. In beroep stelt Slijkoord voorts nog, dat er toen geen wilsovereenstemming bestond, doch hij geeft niet aan welk wilsgebrek bestond. 9 De beslissingen van de Ktr., waarvan beroep, zijn derhalve onjuist geweest en behoren te worden vernietigd. De tweede grief is subs. aangevoerd en behoeft derhalve geen bespreking. 10 De vordering van Slijkoord behoort mitsdien te worden afgewezen. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in eerste aanleg worden verwezen. Aangezien hij de bestreden uitspraak heeft verdedigd, zal hij ook in de kosten van dit geding worden verwezen. Cassatiemiddel: Uittreksels Jurisprudentie rechtspraak UJA_101915, PDF gemaakt voor Schending van het recht en verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, omdat de rechtbank heeft overwogen en rechtgedaan als vermeld in het (hier als ingelast te beschouwen) vonnis waarvan beroep, ten onrecht, om de navolgende, mede in onderling verband in aanmerking te nemen redenen:

1. Het in cassatie nog relevante geschilpunt tussen pp. is, of op 28 febr. 1983, toen Slijkoord in dienst trad bij Hekkema, geldig een proeftijd van twee maanden kon worden (resp. is) bedongen (met daaraan inherent de vraag of het ontslag dat Slijkoord op 28 april 1983 van Hekkema kreeg en waarvoor Hekkema geen toestemming had van de directeur van het GAB, aangemerkt kan worden als een tijdens een proeftijd gegeven rechtsgeldig ontslag). Ten onrechte, althans op onvoldoende met redenen omklede gronden, is de Rb. tot de conclusie gekomen dat tussen pp. wel (geldig) een proeftijd is bedongen en heeft zij de vordering van Slijkoord strekkende tot (kort gezegd) doorbetaling van arbeidsloon over de periode na 28 april 1983 cum annexis afgewezen. 2. De Rb. is uitgegaan van (o.m.) de navolgende, ook in cassatie als vaststaand aan te merken feiten en omstandigheden: Slijkoord is op 14 april 1980 in dienst getreden bij Hekkema. Op 25 aug. 1980 is Slijkoord in dienst getreden bij Cleaning Bedrijf Delfzijl BV (verder: Cleaning ). Cleaning vroeg op 7 dec. 1982 de directeur van het GAB toestemming Slijkoord te mogen ontslaan per 1 jan. 1983, welke toestemming, na verweer van Slijkoord, bij beslissing, verzonden op 27 jan. 1983, niet is gegeven. Op 16 dec. 1982 is Slijkoord, ofschoon nog in dienst bij Cleaning, die ook zijn loon nog betaalde, werkzaamheden gaan verrichten bij Hekkema. Op 28 febr. 1983 is Slijkoord bij Hekkema in dienst getreden. In cassatie kan tevens ervan worden uitgegaan, dat Cleaning en Hekkema met elkaar gelieerde vennootschappen zijn (Hekkema stelde dat zij en Cleaning zusterbedrijven zijn met dezelfde directie; Slijkoord, die aanvankelijk had gesteld dat Cleaning een dochteronderneming van Hekkema was, sprak in hoger beroep, MvA p 2, onder ook over een zusteronderneming ) met vergelijkbare bedrijfsactiviteiten (schoonmaak en/of reinigingswerkzaamheden die Cleaning in Delfzijl verrichtte en Hekkema op verschillende plaatsen). Slijkoord, die in eerste aanleg al had aangevoerd dat na de formele beeindiging van zijn arbeidsverhouding met Cleaning op 28 febr. 1983 door Hekkema geen proeftijd kon worden bedongen bij wederom indiensttreding van Slijkoord bij Hekkema (een door verwijzing in hoger beroep herhaalde stelling), voegde daaraan (bij akte ter rolle van 7 maart 1984) toe, dat de overeengekomen proeftijd nietig is omdat Hekkema en Cleaning redelijkerwijs geacht moeten worden ten aanzien van de verrichte arbeid elkanders opvolgers te zijn, en heeft dit betoog ook in hoger beroep gehandhaafd. De Rb. heeft ten onrechte dit betoog (principieel) verworpen, overwegende: De genoemde fictie van opvolging bij arbeidsovereenkomsten is in de wet alleen opgenomen in art. 1639k BW met betrekking tot de duur van de opzegtermijn. Er is hier verder ook niet het geval aanwezig, dat tussen dezelfde partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst is gesloten direkt aansluitend op de vorige. In dat geval kan het onder omstandigheden niet gerechtvaardigd zijn, dat een proeftijd wordt bedongen. De Rb. miskent dat wel degelijk eveneens het bedingen van een proeftijd ongerechtvaardigd kan zijn in het geval dezelfde arbeider achtereenvolgens in dienst is bij verschillende werkgevers, die onder omstandigheden (waarbij dan met name relevant of doorslaggevend kunnen zijn omstandigheden als die waarvan i.c. in cassatie kan worden uitgegaan) redelijkerwijs geacht moeten worden (ten aanzien van de verrichte arbeid) elkanders opvolgers te zijn. Dat in de wet de fictie van opvolging bij arbeidsovereenkomsten alleen is opgenomen in art. 1639k BW met betrekking tot de duur van de opzegtermijn, brengt niet (zonder meer) met zich mee dat voor de geldigheid van een proeftijdbeding niet eveneens relevant of doorslaggevend is of verschillende werkgevers redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolgers te zijn. 3. Slijkoord heeft eveneens de rechtsgeldigheid van een proeftijd, aangevangen op 28 febr. 1983 bestreden door tot zijn stelling te maken het oordeel van de Ktr. te Groningen (als neergelegd in de 6e en 7e r.o. van diens vonnis van 4 april 1984): dat een proeftijd tussen pp. moeilijk als ernstig gemeend kan worden aangemerkt, nu geintimeerde (d.i. Slijkoord) reeds jarenlang bij appellante (d.i. Hekkema) en bij haar gelieerde zusteronderneming in velerlei omstandigheden allerlei werkzaamheden had verricht, en appellante derhalve geacht moet worden met het bedingen van een proeftijd andere doeleinden te hebben nagestreefd dan waarvoor de wetgeving het instituut van een proeftijd heeft bedoeld. Slijkoord voegde hier nog aan toe: Immers (..) doen werkgever en werknemer door het bedingen van een proeftijd blijken dat zij, alvorens voor de toekomst aan elkaar gebonden te zijn, zich van elkaars hoedanigheden, van de aard van de arbeid, of zelfs van hun eigen geschiktheid daartoe, op de hoogte willen stellen. Het hiervoor omschreven onderzoek hoefde i.c. niet meer plaats te vinden, want pp. kenden elkaar al sedert 14 april 1980, zodat de Edelachtbare Heer Kantonrechter, naar de mening van geintimeerde, niet anders kon overwegen dan (..) gedaan. Waar de Rb. op dit ook los van de sub 2 hierboven bedoelde stellingen en betogen van Slijk-oord relevant te achten betoog met geen woord is ingegaan is der Rb. vonnis onvoldoende naar de eis der wet met redenen omkleed.