De JVB, een onwettige belasting?

Vergelijkbare documenten
Rolnummer Arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

BEWAARTERMIJNEN (EN VERJARINGSTERMIJNEN)

DE VERJARINGS- EN ONDERZOEKSTERMIJNEN INZAKE BTW

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST EN VAN HET PROTOCOL TUSSEN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË DE REGERING VAN DE REPUBLIEK INDIA

Rolnummer: 21 Nummer van het arrest: A2 van 28 november 2002 ARREST. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën,

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Voorstel van decreet. van de heren Sas van Rouveroij, Ivan Sabbe, Björn Rzoska, Bart Tommelein en Lode Vereeck

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r

Hof van Cassatie van België

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

Hof van Cassatie van België

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue

Hof van Cassatie van België

A.R. nr. 2011/AB/663. rep.nr. 2012/1332 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. OPENBARE TERECHTZITTING VAN 10 MEl 2012

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Rolnummer Arrest nr. 34/2011 van 10 maart 2011 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Artikel 7:942 BW Verzekering en verjaring. Marine Insurance Amsterdam 21 juni 2010 Wilbert ten Braak

Rolnummer Arrest nr. 33/2008 van 28 februari 2008 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rolnummer : 26 Arrest nr. 20 van 25 juni 1986

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 156/2014 van 23 oktober 2014 A R R E S T

Instantie. Onderwerp. Datum

chgf /[ ~30 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

Hof van Cassatie van België

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Vertaling 1 A 2012/2/5 ARRET. En cause : BELGACOM. Contre: ALPHACOM. Langue de la procédure : le français ARREST

Rolnummer Arrest nr. 27/2013 van 28 februari 2013 A R R E S T

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

Rolnummer Arrest nr. 68/2016 van 11 mei 2016 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 A R R E S T

Voorstel van decreet. van de heren Sven Gatz, Dirk Van Mechelen, Marino Keulen en Sas van Rouveroij. 367 ( ) Nr. 1 9 februari 2010 ( )

BENELUX ~ A 2004/4/11 COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. ARRET du 24 octobre En cause. Etat belge. contre. De La Fuente

Rolnummer Arrest nr. 103/2011 van 16 juni 2011 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

6tt161. 4fi HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL. zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest

Zaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

De reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag: aanpassing van de regelgeving noodzakelijk?

BENELUX ~ A 2006/2/11 COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. ARREST van 19 maart Inzake METABOUW BOUWBEDRIJF B.V. tegen BELGISCHE STAAT

Hof van Cassatie van België

WET VAN 29 MAART betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen. (B.S. 6 mei 1976)

Hof van Cassatie van België

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

I. DE FEITEN EN DE VOORAFGAANDE RECHTSPLEGING

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Hof van Cassatie van België

J U S T E L - Geconsolideerde wetgeving Einde Eerste woord Laatste woord Aanhef Verslag aan de Koning. Inhoudstafel

Rolnummer Arrest nr. 10/2000 van 2 februari 2000 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

ARREST van 20 oktober 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 20 octobre 1997 dans l affaire A 96/

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. IXe KAMER A R R E S T. nr van 25 januari 2010 in de zaak A /IX-5893

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 18/2002 van 17 januari 2002 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

0296/05/N en 0302/05/N Tuchtcommissie van 13 juni 2006 (tussenbeslissing; beroep aangetekend)

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Rolnummer Arrest nr. 67/2002 van 28 maart 2002 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Rolnummer Arrest nr. 106/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

Doelgroepverminderingen voor eerste aanwervingen wat te doen bij weigeringsbeslissing RSZ?

Transcriptie:

De JVB, een onwettige belasting? Op welke manier en vooral in welke mate zou een vennootschap terugbetaling kunnen vorderen indien de jaarlijks vennootschapsbijdrage onwettig zou worden verklaard? I. Wat is de «jaarlijkse vennootschapsbijdrage» (JVB)? In België dienen de vennootschappen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn 1, jaarlijks, en ten laatste op 30 juni, een forfaitaire bijdrage, de zogenaamd «jaarlijkse vennootschapsbijdrage» (JVB), te betalen. Voornoemde bijdrage, die vennootschappen oorspronkelijk slechts éénmalig diende te voldoen, werd krachtens de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen 2 omgevormd tot een jaarlijkse bijdrage. Het bedrag ervan is, afhankelijk van de balans van de vennootschap, forfaitair bepaald op 347,50 of 868 3. In 2012 betaalden Belgische vennootschappen 209,93 miljoen euro aan JVB ten behoeve van de Staatskas 4. II. De betwistingen Sinds 1993, ofwel kort na de invoering van de JVB, werd deze sociale zekerheidsbijdrage reeds het verwijt toegeschreven geen bijkomende rechten aan vennootschappen of aan de zelfstandigen werkzaam binnen die vennootschappen te verlenen. Een beroep tot vernietiging werd te vergeefs ingesteld bij het Grondwettelijk Hof (vroegere Arbitragehof) 5. Meer recent, in 2010 6 en 2011 7, werden er, binnen het raam van procedures waarbij vennootschappen geweigerd hadden de JVB te betalen, prejudiciële vragen aan voormeld Hof gesteld met betrekking tot de wettigheid van die bijdrage. Naar aanleiding hiervan oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de JVB als een belasting moet worden gekwalificeerd: het is een heffing die met gezag wordt opgelegd door de Staat en waarbij er geen tegenprestatie door de gezagsdragers wordt verricht ten behoeve van de belastingplichtige afzonderlijk beschouwd. III. De JVB als belasting, wat zijn de gevolgen? Krachtens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof 8, is de JVB een belasting. Bijgevolg dienen de in België geldende wettelijke voorschriften inzake belastingen hierop toepassing te vinden. 1 Alsook deze die onderworpen zijn aan de belasting van de niet-inwoners. 2 M.B., 9 januari 1993, p. 212. 3 Indien de totaal van het balans kleiner of gelijk is aan 641.556,65 (geïndexeerd), is de bijdrage gelijk aan 347,50. Als de totaal daarentegen hoger is dan 641.556,65, dan bedraagt de bijdrage 868. 4 Rekenhof, Vennootschapsbijdrage. Jaarlijkse bijdrage voor vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of belasting der niet-inwoners, Brussel, 2014, http://www.rekenhof.be. 5 GWH, 3 november 1993, R.G. : 506, arrest n 77/93, http://www.const-court.be. 6 7 8 GWH, 16 décember 2010, R.G. : 4852, arrest n 142/2010, http://www.const-court.be. GWH, 16 juni 2011, R.G. : 4974, arrest n 103/2011, http://www.const-court.be. Een arrest gewezen door het Grondwettelijk Hof ingevolge een beroep tot vernietiging heeft absolute gezag van gewijsde en is derhalve aan eenieder tegenstelbaar zodra het bekend wordt gemaakt in het Belgisch Staatsblad ( Art. 9, 1 van de bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof). Voor wat betreft de arresten gewezen ingevolge prejudiciële vragen, moeten daarentegen slechts het rechtscollege dat de prejudiciële vraag heeft gesteld evenals elk ander rechtscollege dat in dezelfde zaak uitspraak doet, zich voegen naar het arrest van het Grondwettelijk Hof voor de oplossing van het geschil naar aanleiding waarvan de prejudiciële vragen werden gesteld (Art. 28 van de bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof). Een arrest van het Grondwettelijk Hof in ieder geval, zelfs inzake prejudiciële vraagstelling, een zekere juridische autoriteit. Rulkin & Partners sc sprl Bd Louis Schmidt, 87/4 B-1040 Bruxelles 02 737 05 50 BCE 0840.778.182 (RPM: Bruxelles)

Hierna geven we op summiere en niet-exhaustieve wijze de opmerkingen 9 weer die ten aanzien van de JVB zouden kunnen worden geformuleerd ingevolge de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. a) De inning van de bijdrage door een sociaalverzekeringsfonds Belastingen kunnen in België slechts geïnd worden door de Schatkist, rechtsonderhorige van het Rekenhof en onderworpen aan bijzondere plichten en rechten. De invordering van de JVB kan derhalve niet wettig worden toevertrouwd aan de Nationale Hulpkas van de RSVZ, noch aan de sociale verzekeringsfondsen, die niet gemachtigd zijn om belastingen te innen. Het zijn VZW s die niet onderworpen zijn aan dezelfde plichten, waarborgen en controle als deze die gelden voor ambtenaren van de Schatkist. Overigens laat het maatschappelijk doel van sociale verzekeringsfondsen hen niet toe om tot invordering van belastingen over te gaan. De wet van 1992 roept bijgevolg een verschil in behandeling in het leven met betrekking tot de wijze van inning van een belasting aangezien dat bepaalde belastingplichtige, zonder geldig verantwoording, niet van dezelfde waarborgen als andere genieten. Luidens voormelde principes werd de JVB onwettig geïnd door instellingen die daartoe niet gemachtigd waren. b) De schending van het eenjarigheidsbeginsel van de belasting Het eenjarigheidsbeginsel van de belasting dat vervat is in artikel 171 van de Grondwet luidt als volgt: «Over de belastingen ten behoeve van de Staat, de gemeenschap en het gewest wordt jaarlijks gestemd. De regels die ze invoeren, zijn slechts voor een jaar van kracht indien zij niet worden vernieuwd.» Deze bepaling houdt in dat de uitvoerende macht slechts nadat ze daartoe gemachtigd werd door de wetgevende macht, krachtens een begrotings- of een financieringswet, kan overgaan tot de inning van de in de wet of krachtens de wet geregelde belastingen. Het eenjarigheidsbeginsel van de belasting brengt met zich mee dat deze machtiging uitsluitend voor één jaar van kracht is en ieder jaar vernieuwd dient te worden. De begrotings- of financieringswetten hebben echter nooit rekening gehouden met de JVB, die sedert haar invoering derhalve het eenjarigheidsbeginsel van de belasting schendt. c) Schending van de Europese Richtlijn 69/335/CEE De Europese Richtlijn 69/335/CEE van de Raad van 17 juli 1969 regelt de belastingheffing met betrekking tot het bijeenbrengen van kapitaal teneinde een vrij verkeer ervan te waarborgen. De indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, daarin begrepen het recht van inbreng in vennootschap, zijn van aard discriminaties in het leven te roepen die een schending uitmaken aan voornoemd vrij verkeer. Deze richtlijn voorziet bijgevolg de afschaffing van ieder indirecte belasting die dezelfde eigenschappen vertoont als die van het recht op inbreng. De jaarlijkse vennootschapsbijdrage strekt er echter voornamelijk toe het tekort van de sociale zekerheid voor zelfstandigen te dichten ingevolge de oprichting door deze laatsten van vennootschappen teneinde daarin de uitoefening van hun activiteiten voort te zetten. De JVB maakt een belasting uit naar aanleiding van de oprichting van een vennootschap en schendt derhalve het Europees recht. 9 De kritiek op de wettigheid van het JVB vloeit in grote mate voort uit de argumentatie ontwikkeld door de eisende partij en binnen het kader van een geschil hangende voor de Franstalige Arbeidsrechtbank van Brussel (zie infra) inzake OPTIMO NV en co. tegen RSVZ ; kritieken waarvan Rulkin and Partners de grondslag en juridische relevantie bijtreedt.

IV. De JVB wordt onwettelijk verklaard door de Franstalige Arbeidsrechtbank van Brussel Bij vonnis van 29 september 2014 10 keurde de Franstalige Arbeidsrechtbank van Brussel, die voortbouwde op de herkwalificatie gegeven door het Grondwettelijk Hof van de JVB als een belasting, de kritiek van eisende partijen goed inzake het feit dat de wijze waarop de JVB geïnd wordt in strijd is met de wettelijke voorschriften. Dientengevolge is de Arbeidsrechtbank niet verder ingegaan op de andere grieven die door de raadsman van eisende partijen werden ingeroepen, zoals beschreven supra. Het is geen verrassing dat het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) hoger beroep heeft aangetekend tegen deze beslissing, nu haar gevolgen verstrekkend (zouden) kunnen zijn voor de Staatsbegroting. Niettegenstaande het feit dat het Arbeidshof de overwegingen en de beslissing van de Arbeidsrechtbank moet beoordelen, blijft voormeld vonnis niettemin een belangrijke stap in het debat over de wettigheid van de JVB aangezien een orgaan van de rechterlijke macht hierbij voor het eerst de JVB officieel onwettig heeft verklaard. Het debat wordt dus nog vervolgd. V. Welke verjaringstermijn dient er ingeval van terugbetaling in acht worden genomen? Ingeval de JVB definitief onwettig zou worden verklaard en de wettelijke voorschriften die haar in het leven riepen afgeschaft zouden worden, zou dit betekenen dat de vennootschappen die daaraan onderworpen waren, die bijdrage tot op heden onverschuldigd hebben betaald. Het zou derhalve rechtmatig zijn om er terugbetaling van te vorderen (het Burgerlijk Wetboek omschrijft dit als de onverschuldigde betaling). De tijd waarover vennootschappen zouden beschikken teneinde terugbetaling te vorderen van de JVE is het voorwerp van controverse geweest. Die tijd komt overeen met de bevrijdende verjaring 11. Deze termijn kan gestuit worden, hetgeen tot gevolg heeft dat er een nieuwe termijn identiek aan de oorspronkelijk als gevolg van de stuiting begint te lopen. De verjaringstermijnen, alsook de wijze van stuiting ervan worden zowel door het Burgerlijk Wetboek, die het gemeen recht vormt, als door bijzondere wettelijke voorschriften geregeld. Dienaangaande voorziet de wet van 30 december 1992 die de JVB in het leven roept dat de vordering wegens onverschuldigde betaling verjaart na het verstrijken van een periode van vijf jaar, die voor stuiting vatbaar is krachtens een aangetekend schrijven gericht door de vennootschap naar de sociale verzekeringsfonds die de bijdrage ontvangen heeft of door de verjaringsstuitende handelingen zoals voorzien in artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek (dagvaarding voor het gerecht, beslag, advocatenbrief 12 enz.) Luidens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, volgens dewelke de JVE een belasting is, komt het gepast voor om toepassing te maken van de verjaringstermijnen die inzake belastingen van kracht zijn, te weten: 10 Franstalige Arbeidsrechtbank van Brussel, vonnis van 29 september 2014, A.R. 09/12.058/A en 09/12.059/A, geding waarin de auteur van dit artikel niet betrokken is geweest. Ter informatie: deze zaak werd ingeleid door verschillende vennootschappen ingevolge praktische dwangmaatregelen vanwege RSVZ naar aanleiding van de niet-betaling van de JVB. 11 De termijn ingevolge verloop van tijd waarna men een recht verliest. 12 Inzake de advocatenbrief verwijzen we U graag naar de legal news op onze site http://www.rulkin.be.

De gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit 13 voorzagen tot voor kort in een bevrijdende verjaringstermijn voor rechtsvorderingen wegens onverschuldigde betaalde belasting van 5 jaar. In de inwerkingtreding van de wet van 22 mei 2003 houdende de organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat 14 dienen de verjaringsregels uit het gemeen recht op de administratie te worden toegepast. Bijgevolg zou de verjaringstermijn voor persoonlijke vorderingen van 10 jaar, vervat in artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek 15, in beginsel, toepasselijk zijn. Immers zou, overeenkomstig de wet van 22 mei 2003, aangenomen kunnen worden dat bedragen die door de Staat voor rekening van derden worden aangehouden onherroepelijk verworven zijn na verloop van een termijn van 30 jaar, zonder nader bepaling van de duur van de bevrijdende verjaringstermijn wegens onverschuldigde betaling. Deze mogelijkheid lijkt ons weinig waarschijnlijk te zijn. Of het nu om een termijn van 5, 10 of 30 jaar gaat, kennen de verjaringstermijn die inzake belastingzaken van toepassing zijn, bij gebreke aan andersluidende bepalingen, geen bijzondere wijze van stuiting. Ze kunnen bijgevolg worden gestuit overeenkomst artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, zijnde krachtens een dagvaarding, een beslag of nog een advocatenbrief 16. Het Hof van Cassatie 17 heeft tenslotte geoordeeld dat de bevrijdende verjaring van een rechtsvordering wegens onverschuldigde betaling slechts aanvang neemt vanaf de beslissing die de kwestieuze bepaling afschaft. Die rechtspraak zou vennootschappen toelaten hun rechten met betrekking tot het instellen van een vordering wegens onverschuldigde betaling te behouden. Echter stelt zich de vraag tot op welke bijdragen ze zouden kunnen teruggaan? Zouden ze de terugbetaling kunnen vorderen van de sedert 1992 betaalde bijdragen? De onzekerheid blijft in dat verband bestaan. VI. Besluit De herkwalificatie door het Grondwettelijk Hof van de JVB als belasting en de verklaring bij vonnis van de onwettigheid hiervan door de Franstalige Arbeidsrechtbank van Brussel, hebben de debatten over de onwettigheid van de JVB heropend, onverminderd het hoger beroep van het RSVZ. Hoger genoemd vonnis versterkt de positie van de betrokken vennootschappen inzake de terugbetaling van de onverschuldigde betaalde JVB. Ingeval de beslissing van de Franstalige Arbeidsrechtbank bevestigd zou worden, zouden vennootschappen, onder voorbehoud van de invoering van een wettelijk ad hoc mechanisme 18, derhalve gerechtigd zijn om de terugbetaling te vorderen van alle bedragen die ten titel van JVB door de jaren heen onverschuldigd werden betaald. 13 M.B., 21 augustus 1991, p. 17.986. 14 M.B., 3 juli 2003, p. 35.883. 15 Er moet in dat verband op gewezen worden dat artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de wet slechts voor de toekomst beschikt; zij heeft geen terugwerkende kracht. Bijgevolg zou, eerst, de termijn van 5 jaar met betrekking tot betalingen verricht voor de inwerkingtreding van de wet van 22 mei 2003 en daarna de termijn van 10 jaar toegepast kunnen worden. 16 Zie voetnoot 9. 17 Cass., 24 januari 2000, n Juristel F-20000124-7, http://www.cass.be. 18 Zie hierover, het arrest van het Europees Hof van Justitie (derde kamer) van 12 december 2013, naar aanleiding van het verzoek met betrekking tot een prejudiciële beslissing van de Supreme Court of the United Kingdom - Verenigd-Koninkrijk inzake Test Claimants in the Franked Investment Income Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue, Commissioners for Her Majesty s Revenue and Customs, zaak n C-362/12, raadpleegbaar op http://curia.europa.eu.

Zoals hierboven aangegeven zal het recht op terugbetaling de vraag omtrent de bevrijdende verjaring doen rijzen, alsmede deze met betrekking tot de datum waarop voornoemd recht zal kunnen worden uitgeoefend. Op heden blijven die vragen onbeantwoord. Thans adviseren we vennootschappen derhalve om ten bewarende titel, de verjaring te stuiten krachtens de geldende verjaringsstuitende handelingen voor zowel de JVB als de belastingen teneinde zo goed als mogelijk hun rechten te vrijwaren.