Datum van inontvangstneming : 20/01/2014



Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 14/07/2015

Date de réception : 10/01/2012

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

BESCHIKKING VAN HET HOF (Tweede kamer) 12 februari 2003 *

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 28/06/2012

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 12 mei 1989 *

Datum van inontvangstneming : 13/03/2014

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

Datum van inontvangstneming : 16/04/2019

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 december 2003 *

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 23/08/2012

(" ZIEKTEVERZEKERING VOOR BEJAARDEN "). (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE NATIONAL INSURANCE COMMISSIONER TE LONDEN).

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Arbeidsrechtbank te Brussel, in het aldaar aanhangig geding tussen

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 22 september 1988*

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 21/01/2019

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL J. MISCHO van 26 januari 1988 *

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 18/02/2019

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Datum van inontvangstneming : 21/01/2013

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 maart 1997 *

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Jurisprudentie van het Hof van Justitie 1995 bladzijden I-3551

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 2 augustus 1993 *

Datum van inontvangstne ming : 14/05/2012

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987*

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Richtlijn betreffende bescherming rechten op aanvullend pensioen

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

61985J0072. Trefwoorden. Samenvatting. Jurisprudentie 1986 bladzijde 01219

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

ARREST VAN HET HOF VAN 12 DECEMBER 1974.

M. Cortes Jimenez e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 3 april 2008 (*)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 7 februari 1991 *

Datum van inontvangstneming : 03/07/2012

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Voorstel van decreet. van de heren Sas van Rouveroij, Ivan Sabbe, Björn Rzoska, Bart Tommelein en Lode Vereeck

Rolnummer Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 07/05/2015

Date de réception : 18/10/2011

Reactie op prejudiciële vraag 17/01041

Datum van inontvangstne ming : 22/05/2012

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 04/01/2018

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Date de réception : 07/02/2012

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

Date de réception : 01/12/2011

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 13 december 2001 *

Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Date de réception : 01/03/2012

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 25 januari 2007 *

Vertaling C-125/14-1. Zaak C-125/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Fővárosi Törvényszék (Hongarije)

Datum van inontvangstne ming : 25/05/2012

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Date de réception : 01/03/2012

Vertaling C-110/14-1. Zaak C-110/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Brussel, 9 december 2010 (OR. fr) ASSOCIATIE TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN MAROKKO UE-MA 2706/10

Date de réception : 24/02/2012

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 *

Datum van inontvangstneming : 09/09/2013

Rolnummer Arrest nr. 26/2014 van 6 februari 2014 A R R E S T

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale zekerheid»

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Rolnummer Arrest nr. 178/2014 van 4 december 2014 A R R E S T

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 9 februari 2006 *

Datum van inontvangstneming : 21/06/2012

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 20/01/2014

Vertaling C-647/13-1 Zaak C-647/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 6 december 2013 Verwijzende rechter: Arbeidshof te Brussel (België) Datum van de verwijzingsbeslissing: 27 november 2013 Verzoekende partij: Rijksdienst voor arbeidsvoorziening Verwerende partij: Marie-Rose Melchior ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 27 NOVEMBER 2013 SOCIALE ZEKERHEID VAN WERKNEMERS - werkloosheid [OMISSIS] In de zaak tussen Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, [OMISSIS] gevestigd te 1000 BRUSSEL, [OMISSIS] verzoeker, [OMISSIS] tegen Mevrouw MELCHIOR Marie-Rose, NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 27. 11. 2013 ZAAK C-647/13 woonachtig te 1180 BRUSSEL, [OMISSIS] verweerster, [OMISSIS][Or. 2] [OMISSIS] I. VOORGESCHIEDENIS VAN HET GEDING 1 Mevrouw Melchior, geboren op 16 mei 1951, heeft tussen eind 2003 en begin 2005 verschillende betrekkingen als werknemer gehad. [OMISSIS]. Vervolgens is zij van 1 maart 2005 tot en met 29 februari 2008 als arbeidscontractante werkzaam geweest bij de Europese Commissie. Op 1 maart 2008 heeft zij een aanvraag om toekenning van een werkloosheidsuitkering ingediend. Bij besluit van 5 maart 2008 heeft de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (hierna: RVA ) deze aanvraag afgewezen op grond dat Melchior in de 36 maanden voorafgaande aan het verzoek niet 624 dagen had gewerkt. In zijn besluit van 5 maart 2008 heeft de RVA geen rekening gehouden met de periode gedurende welke zij bij de Europese Commissie werkzaam was. Het heeft de referentieperiode echter verlengd met de duur van deze tewerkstelling. 2 Bij besluit van 11 juni 2008 is Melchior voor een duur van 12 maanden vanaf 1 maart 2008 in het genot gesteld van de aanvullende uitkering van het werkloosheidsfonds van de instellingen van de Europese Gemeenschappen.[Or. 3] Zij was werkzaam, - van 20 augustus 2008 tot en met 29 augustus 2008, van 1 tot en met 30 september 2008 en van 16 oktober tot en met 21 november 2008 voor de vennootschap voor tijdelijk werk Start People, - van 10 april 2009 tot en met 13 juli 2009 voor SPRL Citizen Dream Comptoir du Nord. Zij heeft een nieuwe aanvraag voor een werkloosheidsuitkering met ingang van 14 juli 2009 ingediend. Op 26 augustus 2009 heeft de RVA besloten om Melchior geen werkloosheidsuitkering toe te kennen, op grond dat zij over onvoldoende arbeidsdagen beschikte. De motivering van dit besluit luidt: 2

MELCHIOR Op de datum van uw aanvraag was u 58 jaar. Volgens de regeling moet de werknemer van 50 jaar of ouder, om in aanmerking te komen voor werkloosheidsuitkeringen, aantonen dat hij in de 36 maanden voorafgaande aan zijn aanvraag 624 dagen heeft gewerkt. Deze periode van 36 maanden strekt zich dus uit van 14 juli 2006 tot en met de dag voorafgaande aan 14 juli 2009. Op basis van de ingediende stukken beschikt u voor die periode slechts over 143 arbeidsdagen (of daarmee gelijkgestelde dagen)... De RVA heeft dus alleen rekening gehouden met de tijdvakken van tewerkstelling in dienst van Start People in 2008 en van SPRL Citizen Dream Comptoir du Nord in 2009. 3 Melchior heeft dit besluit van de RVA van 26 augustus 2009 betwist met een verzoekschrift dat op 24 november 2009 ter griffie van de Arbeidsrechtbank te Brussel is neergelegd. Bij vonnis van 14 februari 2012 heeft de Arbeidsrechtbank: - het besluit van 26 augustus 2009 nietig verklaard, - verklaard dat Melchior vanaf 14 juli 2009 recht heeft op werkloosheidsuitkeringen, - de RVA veroordeeld tot betaling van de vervallen werkloosheidsuitkeringen vanaf 14 juli 2009, vermeerderd met vertragingsrente tegen de wettelijke rentevoet vanaf de datum van opeisbaarheid van die uitkeringen. De RVA is van dit vonnis in hoger beroep gegaan met een verzoekschrift dat op 9 maart 2012 ter griffie van het Arbeidshof is binnengekomen. II. VOORWERP VAN HET HOGER BEROEP 4 De RVA vraagt het Arbeidshof om het vonnis te herzien en het besluit van 26 augustus 2009 te herstellen. Melchior vraagt om het vonnis van 14 februari 2012 te bekrachtigen. Subsidiair vraagt zij het Arbeidshof om het Hof van Justitie een prejudiciële vraag voor te leggen. 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 27. 11. 2013 ZAAK C-647/13 III. DISCUSSIE A. Het recht op werkloosheidsuitkeringen naar Belgisch recht. 5 Volgens artikel 30 van het Koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, zoals in casu van toepassing, moet de voltijdse werknemer die ouder is dan 50 jaar voor het recht op werkloosheidsuitkeringen een wachttijd doorlopen van 624 arbeidsdagen in de loop van de 36 maanden voorafgaande aan de aanvraag om uitkeringen. Artikel 37, lid 1, van het Koninklijk besluit luidt:... worden als arbeidsprestaties in aanmerking genomen de normale werkelijke arbeid en de meerprestaties zonder inhaalrust verricht in een onder de sociale zekerheid, sector werkloosheid, vallend beroep of onderneming waarvoor gelijktijdig: 1. een loon werd betaald dat ten minste gelijk is aan het minimumloon [OMISSIS]; 2. op het uitbetaalde loon de voorgeschreven inhoudingen voor de sociale zekerheid, met inbegrip van de sector werkloosheid, werden verricht. De in artikel 37, lid 1, bedoelde voorgeschreven inhoudingen zijn die welke in de Belgische wettelijke regeling zijn voorzien. Behoudens de eventuele invloed van het Europees recht (zie hieronder), schrijft het Koninklijk besluit niet voor dat rekening moet worden gehouden met inhoudingen die eventueel in België hebben plaatsgevonden op grond van een andere werkloosheidsregeling [OMISSIS] dan die welke bij het Koninklijk besluit van 25 november 1991 is ingevoerd. Het Hof kan zich niet aansluiten bij het oordeel van de Arbeidsrechtbank [OMISSIS] dat de Belgische regeling niet preciseert dat het noodzakelijkerwijs [Or. 5] moet gaan om een Belgische socialezekerheidsplicht noch dat de voorgeschreven inhoudingen moeten hebben plaatsgevonden voor de Belgische sociale zekerheid. De invloed van het Europees recht buiten beschouwing gelaten, kon de Arbeidsrechtbank dus slechts oordelen dat eventuele inhoudingen die hebben plaatsgevonden in het kader van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen inhoudingen zijn in de zin van artikel 37, lid 1, van het Koninklijk besluit van 25 november 1991. 6 Artikel 37, lid 2, van het Koninklijk besluit van 25 november 1991 bepaalt: 4

MELCHIOR De in het buitenland verrichte arbeid komt in aanmerking wanneer hij verricht werd in een dienstbetrekking die in België aanleiding zou geven tot inhoudingen voor de sociale zekerheid, met inbegrip van de sector werkloosheid. Het eerste lid geldt evenwel slechts indien de werknemer, na de in het buitenland verrichte arbeid, tijdvakken van arbeid als loontrekkende heeft vervuld krachtens de Belgische regeling. In casu heeft de RVA geweigerd om de tijdvakken van tewerkstelling als arbeidscontractante in dienst van de Europese Commissie te Brussel aan te merken als tijdvakken van tewerkstelling in het buitenland in de zin van artikel 37, lid 2, van het Koninklijk besluit. 7 Volgens artikel 38, lid 1, punt 1-a, van het Koninklijk besluit van 25 november 1991 worden voor de toepassing van de artikelen 30 en volgende met arbeidsdagen gelijkgesteld, de dagen die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van de wetgeving op [...] de werkloosheidsverzekering [...]. In casu heeft Melchior tussen 1 maart 2008 en 28 februari 2009 een uitkering ontvangen in het kader van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. Deze periode is niet gelijkgesteld met een tijdvak van arbeid op basis van artikel 38, lid 1, punt 1-a. B. [geen schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en van het nondiscriminatiebeginsel naar nationaal recht] [OMISSIS] 8 [Or. 6] [OMISSIS] 9 [OMISSIS] 10 [OMISSIS] [Or. 7] C. Inaanmerkingneming van tijdvakken van tewerkstelling in dienst van een in België gevestigde Europese instelling: uit het Europees recht voortvloeiende eisen a) De hoedanigheid van werknemer in de zin van de Europese verordening betreffende de sociale zekerheid 11 [OMISSIS] 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 27. 11. 2013 ZAAK C-647/13 Europese verordening nr. 883/2004 is volgens artikel 2, lid 1, ervan van toepassing op onderdanen van een lidstaat, (...) op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing (...) geweest is. Verordening nr. 1408/71, zoals van toepassing tot 1 mei 2010, bevatte een soortgelijke bepaling (zie artikel 2, lid 1, van die verordening). 12 De periode waarin Melchior in dienst van de Commissie was kan niet worden gelijkgesteld met een tijdvak waarin de wetgeving van een lidstaat op haar van toepassing was. Volgens het Hof van Justitie kunnen de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen niet worden aangemerkt als werknemers in de zin van verordening nr. 1408/71, aangezien er op hen niet een nationale wettelijke regeling op het gebied van de sociale zekerheid van toepassing is, zoals wordt verlangd door artikel 2, lid 1, van voormelde verordening, dat de personele werkingssfeer ervan definieert (arresten Hof van 3 oktober 2000, Ferlini, C-411/98, Jurispr. blz. 8081, punt 41; 16 december 2004, Gregorio My, C-293/03, Jurispr. blz. 12049, punt 35, en beschikking Hof van 9 juli 2010, Luigi Ricci en Aduo Pisaneschi, C-286/09 en C-287/09, punt 27). b) De hoedanigheid van migrerend werknemer en het bestaan van een louter interne situatie 13 [OMISSIS] [Or. 8] 14 OMISSIS] Een werknemer die, zoals Melchior, voor een in België gevestigde Europese instelling werkte en die vooraf nergens anders dan in België heeft gewerkt, lijkt zich niet te kunnen beroepen op de regels die het vrij verkeer van werknemers waarborgen. De verdragsbepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers, in het bijzonder artikel 39 EG (45 VWEU), kunnen immers niet worden toegepast op louter interne situaties van een lidstaat (arrest Hof van 5 juni 1997, Uecker en Jacquet, C-64/96 en C-65/96, Jurispr. blz. I-3171, punt 16). Gesteld werd dat het werk in een Europese instelling voor de toepassing van de bepalingen betreffende het vrije verkeer moest worden gelijkgesteld met een activiteit in een andere lidstaat; hierop werd echter geantwoord dat een dergelijke juridische fictie (...) geen steun kan vinden in de verdragsbepalingen betreffende het vrij verkeer van werknemers (arrest Hof van 16 december 2004, Gregorio My, C-293/03, Jurispr. blz. 12051, punt 42). c) Beginsel van loyale samenwerking 6

MELCHIOR 15 Artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (ex artikel 10 EG- Verdrag 1 ) luidt: 3. Krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien. De lidstaten treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. De lidstaten vergemakkelijken de vervulling van de taak van de Unie en onthouden zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen. [Or. 9] Het loyaliteitsbeginsel heeft een autonome strekking en brengt zowel positieve als negatieve verplichtingen mee: De loyaliteitsplicht kan de vorm hebben van een samenwerkingsplicht tussen de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen, ongeacht de toepassing van een precieze regel. Om in de bewoordingen van artikel 10 EG-Verdrag te blijven, de lidstaten zijn niet alleen verplicht om de maatregelen ter nakoming van hun communautaire verplichtingen te treffen, zij dienen de Gemeenschap eveneens de vervulling van haar taak te vergemakkelijken en de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag niet in gevaar te brengen. Deze verplichting, die zowel een positieve als een negatieve kant heeft, is een autonome verplichting in de zin dat zij geen verband houdt met een verplichting volgende uit een precieze regel, waarvan de voorrang eveneens een op de loyaliteitsplicht gebaseerde gedragsplicht zou inhouden (E. NEFRAMI, Le principe de solidarité des États membres vis-à-vis du droit communautaire: Le devoir de loyauté, 7 ème Académie d été du CEJM, Univ. Grenoble, sept. 2006, toegankelijk via http://cejm.upmfgrenoble.fr/?dossier_nav =729, blz. 12). 16 Het Hof van Justitie heeft herhaaldelijk geoordeeld dat de Belgische regeling op het gebied van pensioenen niet in voldoende mate de overdraagbaarheid garandeerde van de rechten van de werknemer die zowel in dienst van een Belgische werkgever als van een Europese instelling is geweest. Reeds in 1981 heeft het Hof van Justitie geoordeeld: De weigering van de Belgische regering om de overschrijving van pensioenrechten naar het gemeenschappelijk stelsel mogelijk te maken, 1 Dit artikel 10 luidde: De lidstaten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit dit Verdrag of uit handelingen van de Gemeenschap voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Zij vergemakkelijken de vervulling van haar taak. Zij onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in gevaar kunnen brengen. 7

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 27. 11. 2013 ZAAK C-647/13 terwijl andere lidstaten zulks al wel hebben gedaan, verbreekt de gelijkheid tussen de gemeenschapsambtenaren uit de andere lidstaten en die uit België en leidt tot een discriminatie ten nadele van de laatstbedoelden. Deze weigering zou ook de aanwerving door de Gemeenschappen van ambtenaren van Belgische nationaliteit, die al een bepaalde dienstanciënniteit bezitten, kunnen bemoeilijken, aangezien deze bij hun overgang van de nationale naar de communautaire dienst de pensioenrechten zouden verliezen waarop zij aanspraak zouden hebben indien zij niet in dienst van de Gemeenschap waren getreden (arrest Hof van 20 oktober 1981, Commissie/België, C-137/80, Jurispr. blz. 2409, punt 19). In de zaak Gregoio My heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat een nationale regeling (...) de uitoefening van een beroepsactiviteit bij een instelling van de Europese Unie kan belemmeren en bijgevolg ontmoedigen, aangezien een werknemer die tevoren bij een nationale pensioenregeling was aangesloten, door zijn indiensttreding bij een dergelijke instelling het risico loopt dat hij geen aanspraak meer kan maken op een ouderdomsuitkering uit hoofde van die regeling waarop hij recht zou hebben gehad indien hij deze betrekking niet had aanvaard (arrest Hof van 16 december 2004, Gregorio My, C-293/03, Jurispr. blz. 12051, punt 42; zie eveneens beschikking Hof van 9 juli 2010, Luigi Ricci en Aduo Pisaneschi, C-286/09 en C-287/09, punt 33).[Or. 10] In het kader van de onderhavige zaak voert de RVA als belangrijkste argument aan dat het Hof van Justitie zijn betoog in zaak C-293/03 heeft gebaseerd op het bestaan van een specifieke bepaling, namelijk artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, zodat de redenering van het Hof over pensioenen niet kan worden toegepast op de regeling van de werkloosheidsverzekering. Evenals de Arbeidsrechtbank heeft het Arbeidshof ernstige twijfel over de relevantie van dit argument. De oplossing die het Hof van Justitie heeft gekozen, met name in een geval waarin de werknemer zich niet kan beroepen op de bepalingen inzake het vrije verkeer, lijkt immers verband te houden met het beginsel van loyale samenwerking (zie arrest My, reeds aangehaald, punt 48; beschikking Luigi Ricci en Aduo Pisaneschi, reeds aangehaald, punten 32-33 2 ), waarvan de autonome strekking is beklemtoond. Bovendien lijkt de door het Hof gekozen oplossing niet uitsluitend betrekking te hebben op pensioenen; deze is zodoende ook toegepast op ouderschapstoelagen 2 8 Bovendien sprak het Hof in zaak C-137/80, Commissie/België, van een schending van de Verdragen en niet alleen van een schending van de bijlage bij het Ambtenarenstatuut.

MELCHIOR (arrest Hof van 16 februari 2006, Rockler, C-137/04, punt 19) 3, op gezinstoelagen (zaak C-449/06, conclusie van advocaat-generaal Paolo Mengozzi van 8 november 2007, punt 60) en op een fiscaal voordeel waarop de personeelsleden en ambtenaren van een gemeenschapsinstelling geen aanspraak konden maken (zie arrest Hof van 22 maart 1990, Tither, C-333/88, Jurispr. blz. 1159, punt 16). d) Gevolgen 17 Uit de hierboven genoemde rechtspraak kan worden afgeleid dat het beginsel van loyale samenwerking en artikel 4, lid 3, VEU zich verzetten tegen de toepassing van: - artikel 37 van het Koninklijk besluit van 25 november 1991, in de uitlegging volgens welke op grond van deze bepaling geen rekening kan worden gehouden met tijdvakken van arbeid verricht als arbeidscontractant in dienst van een in België gevestigde instelling van de Europese Unie 4 ; - artikel 38, lid 1, sub 1-a, van het Koninklijk besluit van 25 november 1991, in de uitlegging volgens welke deze bepaling niet de mogelijkheid biedt om dagen waarvoor een werkloosheidsuitkering is toegekend in het kader van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen gelijk te stellen met arbeidsdagen 5.[Or. 11] Voorts kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van strijdigheid met het Handvest van de grondrechten. Volgens artikel 34, lid 1, van dit Handvest erkent en eerbiedigt (de Unie) onder de door het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen en sociale diensten die bescherming bieden in omstandigheden zoals moederschap, ziekte, arbeidsongevallen, afhankelijkheid of ouderdom, alsmede bij verlies van arbeid. Volgens de toelichtingen bij het Handvest (PB C 303 van 14 december 2007, blz. 27) steunt artikel 34, lid 1, met name op artikel 12 van het Europees Sociaal Handvest. 3 [E]en nationale regeling die voor de berekening van het bedrag van de ouderschapstoelagen geen rekening houdt met de tijdvakken van arbeid die zijn vervuld onder het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese Gemeenschappen, kan echter de onderdanen van een lidstaat ervan doen afzien deze staat te verlaten om bij een op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde instelling van de Europese Unie een beroepsactiviteit uit te oefenen, aangezien zij door hun indiensttreding bij een dergelijke instelling geen aanspraak meer zouden kunnen maken op een gezinstoelage uit hoofde van het nationale stelsel van ziektekostenverzekering waarop zij wel recht zouden hebben gehad indien zij deze betrekking niet hadden aanvaard. 4 Zie de punten 5 en 6 hierboven. 5 Zie punt 7 hierboven. 9

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 27. 11. 2013 ZAAK C-647/13 Volgens artikel 12, lid 4, van het herziene Europees Sociaal Handvest moeten de partijen bij het Handvest, waaronder België dat deze bepaling heeft geratificeerd, de stappen ondernemen ter waarborging van: a) een gelijke behandeling van de onderdanen van andere Partijen en de eigen onderdanen wat betreft rechten op het gebied van sociale zekerheid, met inbegrip van het behoud van uitkeringen uit hoofde van socialezekerheidswetgeving, ongeacht eventuele verplaatsingen van de beschermde personen tussen de grondgebieden van de Partijen; b) de verlening, handhaving en het herstel van rechten op sociale zekerheid, onder andere door het samentellen van tijdvakken van verzekering of tewerkstelling van de betrokkenen overeenkomstig de wetgeving van elk der Partijen 6. Het is juist dat de Europese Unie (nog) geen partij is bij het Europees Sociaal Handvest. Maar zoals het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft opgemerkt, zelfs al is de Gemeenschap niet aangesloten bij dit Handvest, het wordt genoemd in de vierde overweging van de preambule van het Verdrag betreffende de Europese Unie alsmede in artikel 136 EG en het maakt deel uit van de internationale instrumenten die de instellingen moeten leiden bij de toepassing en de uitlegging van de statutaire bepalingen en die van de RAP 7, met name die welke een werknemer een fundamentele sociale bescherming beogen te ontnemen... (arrest Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 september 2009, O. /Commissie, F-69/07 en F-60/08, punt 134). Het lijkt dus niet uitgesloten dat op grond van artikel 34, lid 1, van het Handvest en artikel 12, lid 4, van het Europees Sociaal Handvest in het kader van de samentelling van tijdvakken van arbeid rekening moet worden gehouden met tijdvakken van tewerkstelling als arbeidscontractant. 18 Gelet op bovengenoemde uitleggingsproblemen, moet het Hof van Justitie dus de in het dictum van dit arrest opgenomen prejudiciële vraag worden voorgelegd. [Or. 12] DERHALVE LEGT HET ARBEIDSHOF, 6 Zie eveneens Europees Comité voor sociale rechten, conclusie XIII-4, interpretatieve opmerking over artikel 12, blz. 47. 7 RAP is de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, thans de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie. 10

MELCHIOR [OMISSIS] het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 267 VWEU de volgende prejudiciële vraag voor: Verzetten het beginsel van loyale samenwerking en artikel 4, lid 3, VEU enerzijds en artikel 34, lid 1, van het Handvest van de grondrechten anderzijds zich ertegen dat een lidstaat voor het recht op werkloosheidsuitkeringen weigert om: o rekening te houden met tijdvakken van arbeid als arbeidscontractant in dienst van een in die lidstaat gevestigde instelling van de Europese Unie, met name wanneer zowel vóór als na de periode van tewerkstelling als arbeidscontractant arbeid is verricht als werknemer op grond van de regeling van die lidstaat; o dagen gedurende welke werkloosheidsuitkeringen zijn verstrekt in het kader van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen gelijk te stellen met arbeidsdagen, terwijl dagen gedurende welke werkloosheidsuitkeringen worden verstrekt volgens de regeling van die lidstaat wel worden gelijkgesteld. [OMISSIS][Or. 13] [OMISSIS] 11