Ontoerekeningsvatbaarheid



Vergelijkbare documenten
Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard.

De terbeschikkingstelling van de regering/strafuitvoeringsrechtbank: een historisch overzicht en een vergelijking in de ruimte

De wetgeving op de Voorwaardelijke Invrijheidstelling sinds Jules Lejeune.

Straffen bij de vleet

2de bach rechten. Strafrecht. samenvatting. uickprinter Koningstraat Antwerpen R18 4,20

Hof van Cassatie van België

Internering van geestesgestoorden: de huidige en toekomstige regeling

Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent. Academiejaar

Internering wet en regelgeving

De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België

HERSTELBEMIDDELING (slachtoffer- dader bemiddeling)

Inhoudsopgave. Voorwoord. xiii. Lijst van afkortingen. Verkort aangehaalde werken

De Verlichting. De Verlichting

Opdracht Levensbeschouwing Doodstraf

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Opgave 3 De burger als rechter

ALTERNATIEVEN VOOR INTERNERING

maatschappijwetenschappen vwo 2018-I

DE GEDWONGEN OPNAME: EEN ALTERNATIEF VOOR DE INTERNERING?

Aangenomen en overgenomen amendementen

De ontwikkeling van het Nederlandse gevangenisstelsel vanaf de 19 e eeuw.

De Gerechtspsychiater: de portier van het systeem

Elektronisch toezicht, een alternatief voor de vrijheidsstraf?

WALTER VAN STEENBRUGGE SCHULD EN BOETE. Graag zonder blinddoek

Grondslagen van het strafrecht

De uitvoering van internering. Een rechtsvergelijkend onderzoek met Scandinavië.

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit

Voorwoord. Lawbooks Grondslagen van Recht ( ) Beste student(e),

Symposium strafrecht. Vervolg van een grondslagendebat. onder redactie van. G.C.G.J. van Roermund M.S. Groenhuijsen W.J. Witteveen

Over de grens bij (on)toerekeningsvatbaarheid, slachtoffer- en daderschap in de forensische psychiatrie. Swanny Kremer

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging

Tijd van pruiken en revoluties

HET MOEILIJKE SAMENGAAN VAN

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2, Rechtsstaat

Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen

2

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen Kamer AC...15 oktober 2018 Vonnis Inzake het Openbaar Ministerie

Advies KAGB over de Forensische Psychiatrie 26 April Em. Prof. Paul Cosyns UA Gewoon lid, Psychiatrie

Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten

Inhoud. Hoofdstuk 1. De institutionalisering van het ingrijpen in opvoeding in de. Hoofdstuk 2. Sociale opvoeding in het regime van de Wet op de

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Internering: POSITIENOTA

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE DENDERMONDE VAN 8 FEBRUARI 2019

Verkorte inhoudsopgave

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eindexamen maatschappijleer vwo I

Uw rechten en plichten als 18-jarige

15490/14 cle/gar/as 1 DG D 2B

Antwoorden Maatschappijleer Testcases criminaliteit, strafrecht en samenleving

Proeftoets E2 havo

Het advies van de accountant of belastingconsulent en de rechtsdwaling in strafzaken

Inhoudsopgave. 3 Materieel strafrecht: opzet en schuld Inleiding 45

Steven Dewulf Studiecentrum voor militair recht en oorlogsrecht KMS 15 mei 2013

Mensbeeld, beeldvorming en mensenrechten. Anton van Tijs Kooijmans en Hans Moors (redactie)

De positie en de vrijheid van de individuele parketmagistraat

BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID IN SCHOOLVERBAND. Prof. dr. Aloïs VAN OEVELEN Gewoon hoogleraar Universiteit Antwerpen

INHOUD. Voorwoord... v. Hoofdstuk I. De toetsing van sancties door de rechter: algemeen kader Beatrix Vanlerberghe... 1

VUISTREGELS VOOR EEN KWALITEITSVOLLE EXPLAIN

Eindexamen maatschappijwetenschappen vwo I

BELGISCHE KAMER VAN CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS

INHOUD DEEL I VERZEKERINGSFRAUDE IN MAATSCHAPPELIJK PERSPECTIEF. Hoofdstuk I. Verzekeringsfraude in historisch perspectief... 17

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

BIS: gevangen achter tralies? Is de bemiddeling in strafzaken een waardig alternatief voor gevangenisstraf?

Inleiding. 1 Strafrecht

NEDERLANDSE ACCENTEN IN HET VEILIGHEIDSBELEID VAN DE EUROPESE UNIE

De rechtsstaat is een soort sociaal contract tussen burgers en bestuurders. Beiden hebben plichten.

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

Sociaal werk en Beroepsgeheim

Instructie Machtenscheidingsquiz

Hof van Cassatie van België

Een ander domein is de wetenschap. Wetenschap kan men als volgt omschrijven:

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Opgave 1 Vrije wil op de weg

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT 7 NOVEMBER 2017

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 11 oktober 2013 Onderwerp Weigerende observandi

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ANGELSAKSISCHE SENTENCING GUIDELINES : EEN OPLOSSING VOOR HET PROBLEEM VAN DE DISPARITEIT IN DE BELGISCHE STRAFTOEMETING?

Inleiding. Probleem = gerecht draait niet goed Oplossing = Potpourri II. Doel? Apparaat beter laten draaien Efficiënter optreden Sneller werken

Correctievoorschrift. Voorbeeld van een goed antwoord: Nagel volgt Kant door op te merken dat het vreemd en onwenselijk is

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Opsporingsberichtgeving

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Sint-Jan Berchmanscollege

Interventie Syrië. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afdeling Internationaal en Europees recht

Proeftoets E2 vwo4 2016

Wat is een rechtsstaat?

Hervorming geestelijke gezondheidszorg 107 voor volwassenen Toekomstige hervorming voor kinderen Sector Arbeids- & Organisatiepsychologie

Factsheet De aansprakelijkheid van de arts

Hof van Cassatie van België

STUDIERICHTINGEN DERDE GRAAD

Het pilootproject drugbehandelingskamer versus probatie: een vergelijkende studie

6 Justitiële verkenningen, jrg. 39, nr. 1, 2013

De contractuele uitsluiting en beperking van de tienjarige aansprakelijkheid van de architect (Cass. 5 september 2014)

Inhoudstafel - Memorie van toelichting

HUMANE WETENSCHAPPEN S I N T - J A N S C O L L E G E. w w w. s j c - g e n t. b e

De uitvoering van het jeugdstrafrecht

Burgerlijke aansprakelijkheid in schoolverband

De juridische positie van wetsovertreders met een psychische stoornis. De implementatie van een internationaal en Europees raamwerk in België

Transcriptie:

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2011-12 Ontoerekeningsvatbaarheid Masterproef van de opleiding Master in de rechten Ingediend door Nele De Poortere Studentennummer: 00603689 Major: Burgerlijk en Strafrecht Promotor: Prof. Dr. Tom Vander Beken Commissaris: Prof. Dr. Freya Vander Laenen

Woord vooraf Wat aan u voorligt is mijn masterproef ter afsluiting van de opleiding Rechten aan de Universiteit Gent. Van bij aanvang van mijn studies heb ik altijd een bijzondere interesse gehad voor het domein van het strafrecht. Met als aanzet het zien van de Panoramareportage Te gek om los te lopen (Canvas, heruitzending 24 juli 2011), waarin een kijk werd gegeven in de wereld van geesteszieken, ontoerekeningsvatbaarheid en internering, heb ik ervoor gekozen het thema van (on)toerekeningsvatbaarheid te behandelen als sluitstuk van mijn opleiding. Op vandaag kan ik zeggen dat het een lange rit is geworden met vele ups en downs. Graag wil ik dan ook bij deze van de gelegenheid gebruik maken om een bijzonder woord van dank te richten tot enkele mensen die rechtstreeks dan wel onrechtstreeks aan het tot stand komen van deze masterproef hebben bijgedragen. In de eerste plaats wil ik mijn promotor Prof. Dr. Vander Beken bedanken. Hij was steeds bereid de nodige richtlijnen aan te reiken en mijn sneuvelteksten te bekijken. Bovendien wist hij me met de nodige overredingskracht te motiveren om door te zetten, wat ik ten zeerste gewaardeerd heb. Daarnaast ook een woord van dank voor mijn commissaris Prof. Dr. Vander Laenen voor het lezen en evalueren van deze masterproef. Verder wens ik graag mijn vader te bedanken. Hij stond altijd klaar om met mij van gedachten te wisselen en zijn onaflatende steun, vele geduld en vertrouwen hebben in grote mate bijgedragen aan het schrijven van deze masterproef. Hij is nu, maar ook door de jaren heen, steeds mijn steun en toeverlaat geweest. Tot slot wil ik mijn vrienden en vriendinnen bedanken voor hun vele lieve en bemoedigende woorden op momenten dat het moeilijker ging. I

Inhoudsopgave Woord vooraf... I Inhoudsopgave... II Inleiding... 1 DEEL I. (On)toerekeningsvatbaarheid en geesteszieke delinquenten in het Belgische recht.. 4 Hoofdstuk 1. Het strafrechtelijk denken doorheen de geschiedenis: de grondslagen... 4 1.1 De klassieke school... 5 1.2 Het positivisme en het (oud) sociaal verweer... 9 1.3 De figuur van Adolphe Prins: het sociaal verweer in België... 13 1.4 Het nieuw sociaal verweer... 16 1.5 Het nieuw realisme... 18 1.6 Besluit... 20 Hoofdstuk 2. Oriëntering van de (on)toerekeningsvatbaarheid in de structurele opbouw van het misdrijf... 22 2.1 Materieel en moreel element... 23 2.2 Wederrechtelijkheid... 25 2.3 Verwijtbaarheid... 25 2.4 Strafwaardigheid... 28 2.5 Besluit... 29 Hoofdstuk 3: (On)toerekeningsvatbaarheid : wethistorische toelichting van de gehanteerde begrippenkader... 30 3.1 Het lot van de geesteszieke delinquent in de 19de eeuw: artikel 71 Strafwetboek en de collocatie... 30 3.2 De interneringsmaatregel... 34 3.2.1 Aard van de maatregel... 34 3.2.2 Het wetsontwerp Masson-Tschoffen: aanzet tot de nieuwe wet... 35 3.2.3 Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers... 36 3.2.4 Nood aan herziening: Commissie Cornil-Braffort en Commissie Braas... 39 3.2.5 Wet van 1 juli 1964: Wet Bescherming Maatschappij... 41 3.2.6 Naar een nieuwe herziening: Commissie Internering Commissie Delva... 44 3.2.7 Wet van 21 april 2007: nieuwe Interneringswet... 45 3.3 Verhouding tussen artikel 71 Sw. en internering en de burgerlijke rechtsvordering. 49 II

3.4 Besluit... 53 Hoofdstuk 4: Het (forensisch) psychiatrisch deskundigenonderzoek: daar waar legalisten en medici elkaar ontmoeten... 55 4.1 Relatie tussen het (straf)recht en de (forensische) psychiatrie... 55 4.1.1 Rechters en psychiaters: elk hun rol... 55 4.1.2 Forensische psychiatrie: een omkadering... 56 4.2 Het statuut en de figuur van de psychiatrisch deskundige... 57 4.2.1 Selectie... 58 4.2.2 Opleiding, erkenning en kwaliteit... 59 4.2.3 Honorering... 61 4.3 Uitvoering van het psychiatrisch deskundigenonderzoek... 63 4.3.1 Opdracht en vraagstelling... 63 4.3.2 Modaliteiten van het psychiatrisch deskundigenonderzoek... 64 4.4 Medische bijstand en tegensprekelijkheid... 68 4.5 Besluit... 72 DEEL II. (On)toerekeningsvatbaarheid in het Nederlandse recht... 74 Hoofdstuk 1: De dichotomie in België vs. de graduele benadering in het Nederland... 74 Hoofdstuk 2: Historische schets... 77 Hoofdstuk 3: Wettelijk kader: Ontoerekeningsvatbaarheid of verminderd toerekeningsvatbaar?... 79 Hoofdstuk 4: Gedragskundige rapportage Pro Justitia: de glijdende schaal... 82 4.1 Vraagstelling en de glijdende schaal... 82 4.2 Houdbaarheid van de glijdende schaal... 84 Hoofdstuk 5: Strafrechtelijke maatregelen... 87 5.1 Ontoerekeningsvatbaren... 87 5.2 Verminderd toerekeningsvatbaren... 88 Hoofdstuk 6: Besluit... 92 Algemeen besluit... 93 Bibliografie... 95 III

Inleiding Toerekeningsvatbaar of niet? Deze complexe en controversiële vraag dook de afgelopen jaren meermaals op in enkele ophefmakende zaken die mens en maatschappij beroerden. Denk daarbij aan Hans Van Themsche die op 11 mei 2006 in koelen bloede op straat een kleuter en haar Malinese oppas doodschoot. Of Geneviève Lhermitte, de moeder die haar vijf kinderen op 28 februari 2007 de keel oversneed alvorens zij zichzelf van het leven poogde te beroven. En brandend actueel, de zaak van moordenaar Kim De Gelder, die op 23 januari 2009 in kinderdagverblijf Fabeltjesland te Sint-Gilles-Dendermonde twee baby s en een 54-jarige verzorgster met een steekmes om het leven bracht, en later ook de moord op een 72-jarige vrouw in Vrasene bekende. Weten mensen die dergelijke gruwelijke feiten op hun actief hebben wel wat ze doen? In een zoektocht naar een verklaring daarvoor zoekt men het antwoord bij de geestesgesteldheid van de dader: kan het anders dan hij/zij ziek en gestoord was? In elk van de geschetste zaken werd dan ook de vraag gesteld of de geestesgesteldheid van de betrokkene van die aard was dat hij/zij niet verantwoordelijk kon worden gesteld voor de door hem/haar begane feiten, of in juridische termen vertaald, of hij/zij al dan niet toerekeningsvatbaar was of is. Het belang van het antwoord hierop is gelegen in de daaraan verbonden juridische consequenties. Het Belgisch strafrecht hanteert op vandaag immers een tweesporenstelsel. Het systeem bestaat erin dat wie wel degelijk voor toerekening vatbaar is berecht wordt volgens de gangbare regels en een straf krijgt opgelegd. Diegenen die daarentegen niet verantwoordelijk worden geacht voor hun daden worden als het ware uit de strafrechtsketen getild en onderworpen aan internering, zijnde een beschermings- of beveiligingsmaatregel. Maar hoe is dat nu precies historisch gegroeid, dat we iemand ontoerekeningsvatbaar verklaren en niet verantwoordelijk achten voor zijn daden? Wat maakt nu precies iemand (on)toerekeningsvatbaar? Welke zijn de criteria waarmee dit werd en wordt beoordeeld? Wie staat in voor deze beoordeling? Welke factoren dragen bij of doen af aan een gedegen beoordeling ervan? En hoe kijken onze noorderburen tegen (on)toerekeningsvatbaarheid aan? Deze vragen vormen het uitgangspunt van deze masterproef. In het eerste deel richten we ons, voornamelijk vanuit historisch perspectief, op de problematiek van (on)toerekeningsvatbaarheid in het Belgisch strafrecht. 1

In hoofdstuk één wordt vooreerst een algemeen overzicht gegeven van enkele denkrichtingen die het strafrecht vorm en inhoud hebben gegeven. Of we iemand toerekeningsvatbaar en aldus verantwoordelijk achten voor zijn daden hangt immers nauw samen met het gehanteerde mens- en maatschappijbeeld en de wijze waarop in het verleden en op vandaag tegen begrippen zoals schuld en straf werd en wordt aangekeken. Hoofdstuk twee vormt een uiteenzetting omtrent de plaats waar de problematiek van de (on)toerekeningsvatbaarheid zich in het Belgisch strafrecht bevindt. Immers, alvorens een antwoord te kunnen formuleren op de vraag naar de inhoud van dit juridisch concept, dringt zich eerst een bespreking op van het algemeen kader waarin van een misdrijf sprake is. Hoe is het misdrijf gestructureerd, welke zijn de juridische bouwstenen van een misdrijf en op welk moment in de ontwikkeling ervan duikt het toerekeningsvatbaarheidvraagstuk op? Na te hebben aangegeven waar de problematiek van de (on)toerekeneningsvatbaarheid zich situeert in de structuur van het misdrijf, zullen we in hoofdstuk drie het concept juridisch gaan ontleden en kijken welke invulling hieraan werd en wordt gegeven in het Belgisch strafrechtelijk systeem. Van oudsher ziet de samenleving zich geconfronteerd met personen met een psychiatrische problematiek en worstelt zij met het zoeken naar de juiste reactiewijze wanneer deze een crimineel pad bewandelen. Moet men deze personen bestraffen, want ze zijn immers delinquent, of dient men hen, omwille van hun geestesstoornis, te behandelen? Wie behoort tot deze probleemgroep en vooral, hoe bepaalt men dit? Aan de hand van een wethistorische benadering gaan we op zoek naar de juridische criteria ter beoordeling van de (on)toerekeningsvatbaarheid. Als concept duikt (on)toerekeningsvatbaarheid op in enerzijds artikel 71 Strafwetboek onder de vorm van een schulduitsluitingsgrond, en anderzijds als een voorwaarde om tot internering te kunnen besluiten. Door middel van een reconstructie van de verschillende voorstellen, kritieken en uiteindelijke keuzes die in het verleden werden gemaakt wordt aangetoond waar we vandaag zijn aanbeland. Bovendien bekijken we hoe artikel 71 van het Strafwetboek en internering zich tot elkaar verhouden en staan we even stil bij de moeilijkheden op het gebied van de vergoeding van slachtoffers van feiten gepleegd door ontoerekeningsvatbaar geachte delinquenten. Hoofdstuk vier zal zich toespitsen op enkele aspecten van het forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek en de figuur van de psychiatrisch deskundige in strafzaken. De psychiatrisch deskundige is immers diegene bij wie de rechter te rade gaat, nu deze daartoe zelf niet over de nodige kwalificaties beschikt, om hem inzake het al of niet 2

toerekeningsvatbaar zijn van de delinquent te adviseren, en dit met het oog op een betere en oordeelkundigere toepassing van de wet. 1 Vooreerst wordt omschreven welke plaats de psychiatrie, en in het bijzonder dan de forensische psychiatrie, inneemt in het strafrecht. Bovendien, vooral nu rechters zich vaak steunen op het advies van de psychiatrisch deskundige bij het beoordelen van de toerekeningsvatbaarheid mag men verwachten dat zijn advies aan een zekere kwaliteit voldoet. Dit indachtig zal onderzocht worden welke factoren aan die kwaliteit kunnen bijdragen, waar zich de eventuele struikelblokken bevinden, en of en op welke wijze er wordt getracht hieraan in de toekomst tegemoet te komen. Immers, wil men er aan het einde van de rit zeker van kunnen zijn dat de delinquent in kwestie de juiste straf of maatregel opgelegd krijgt, dan is het belangrijk om onderweg, dit wil zeggen reeds vanaf het ogenblik dat de geestesgesteldheid van de betrokkene wordt onderzocht, voldoende garanties in te bouwen welke dit zo veel als mogelijk helpen te verzekeren. In deel twee zal (on)toerekeningsvatbaarheid in de ruimte worden bekeken. We werpen een blik over de grenzen heen en gaan de benadering van personen met een geestesstoornis na in het Nederlandse recht. Zonder evenwel uitspraken te doen over goed, beter of best zal worden aangetoond dat in Nederland een andere, in het bijzonder een graduele, aanpak wordt gehanteerd. In België is iemand toerekeningsvatbaar of hij is het niet, met daaraan respectievelijk een straf- dan wel interneringsmaatregel verbonden. In het Nederlandse systeem worden daarentegen tussen deze twee uitersten, nog drie gradaties van toerekeningsvatbaarheid erkend, en bovendien bestaat de mogelijkheid om niet alleen een straf dan wel een maatregel op te leggen, maar ook een combinatie van beide. We gaan na wat maakt dat het Nederlandse systeem werkt of net niet. We bekijken welke problemen onze noorderburen ervaren en zullen aantonen dat op vandaag ook het Nederlandse systeem niet vrij is van enige kritiek. 1 P. COSYNS, Psychiatrisch deskundigenonderzoek in strafzaken in P. COSYNS en J. CASSELMAN (eds.), Gerechtelijke psychiatrie, Leuven/Apeldoorn, Garant, 1995, 41. 3

DEEL I. (On)toerekeningsvatbaarheid en geesteszieke delinquenten in het Belgische recht Hoofdstuk 1. Het strafrechtelijk denken doorheen de geschiedenis: de grondslagen Wat doet het strafrecht? Het geeft door middel van regels aan wat in een samenleving als ontoelaatbaar gedrag wordt beschouwd, het ziet erop toe dat die regels ook worden nageleefd en waar dat niet het geval is treedt het sanctionerend op. Het strafrecht heeft aldus een dubbele functie: enerzijds een normerende functie, anderzijds een handhavingsfunctie. 2 Over wat het strafrecht moet doen en hoe het dat precies moet doen bestaan diverse theorieën, die in belangrijke mate worden bepaald door het politieke, sociale en economische klimaat op het ogenblik van hun ontwikkeling. Zij geven aan waaruit de samenleving, op verscheidene momenten doorheen de geschiedenis, het recht put misdrijven te bestraffen, het zogenaamde ius puniendi. Zij trachten te bepalen of en welke plaats het begrip schuld inneemt, en met welke doelstelling of functie de straf wordt opgelegd. 3 Deze strafrechtstheorieën vormen op hun beurt de grondslagen, de ideële en theoretische fundamenten die de strafwetgeving hebben vormgegeven. Wanneer in het kader van dit onderzoek de vraag naar (on)toerekeningsvatbaarheid van de geestesgestoorde delinquent wordt uitgediept, zal daarbij in belangrijke mate worden teruggegrepen naar de regelgeving ter zake. Wil men echter ten volle de ontwikkelingen op dit punt kunnen plaatsen, dan dient zich een ruimere kijk op van het heersende klimaat ten tijde van hun totstandkoming. Iedere regelgeving is immers het product van wat op een welbepaald ogenblik de maatschappelijke kijk is op misdadigheid en strafrecht. Dit indachtig worden enkele strafrechtelijke dogma s van naderbij bekeken. Achtereenvolgens komen daarbij de klassieke school, het positivisme, het sociaal verweer, het nieuw sociaal verweer en het nieuw realisme aan bod. De wet van 1930, welke als basiswetgeving fungeert bij het onderzoek omtrent de vraag naar (on)toerekeningsvatbaarheid van de geesteszieke delinquent, is een typisch product van de sociaal verweer gedachte, een denkrichting met een fundamenteel andere visie op de oorzaken van criminaliteit en de aard en het doel van de straf, in vergelijking met haar klassieke tegenhanger waartegen zij zich afzette. 2 M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOEC, W. MEYVIS, R. ROOSE en J. VANACKER (eds.), Handboek forensisch welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 5; B. DE RUYVER, Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS e.a., Het strafrechtssysteem in de laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 155. 3 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 21. 4

1.1 De klassieke school De klassieke leer situeert zich in de eerste helft van de 19 de eeuw en gold als een Verlichte reactie tegen de excessen van de strafrechtelijke praktijk vóór de Franse revolutie van 1789, het Ancien Régime, de periode van de absolutistische politiestaat. Het is een periode waarin het strafrecht werd gekenmerkt door een vaag, inquisitoriaal en geheim karakter, onmenselijke bestraffing, foltering en willekeur hoogtij vierden, en het een afschrikkende maar ook vooral een vergeldende werking werd toegeschreven. 4 Onder invloed van de humanistische idealen van grote Verlichte denkers zoals MONTESQUIEU 5, LOCKE en ROUSSEAU 6 zal het Belgisch strafwetboek van 1867, in belangrijke mate gebaseerd op de Franse Code Pénal van 1810, een sterke uitdrukking zijn van deze klassieke leer. Ook de Italiaanse edelman BECCARIA gaf uitdrukking aan deze op humanistische overwegingen gestoelde Verlichtingsidee. In zijn werk Trattato dei delitti e delle pene uit 1764 formuleerde BECCARIA de rechtsbeginselen die moesten gelden als waarborg voor een behoorlijke strafrechtsbedeling en welke later de pijlers zouden gaan uitmaken van de klassieke strafrechtsdoctrine: legaliteit, proportionaliteit, gelijkheid, personaliteit en subsidiariteit. 7 De doctrine van de klassieke school steunt op een individualistisch, indeterministisch, rationeel mensbeeld. Het postulaat van de vrije wil geldt als uitgangspunt. De mens is een vrije mens, een wezen begaafd met rede en vrije wil, wat hem toelaat vrij en bewust te handelen. Hij kent het onderscheid tussen goed en kwaad en kan er dan ook voor kiezen 4 J. VERVAELE, Rechtsstaat en recht tot straffen: Van klassiek rechtsindividualisme naar sociaal rechtsdenken. Een strafrechtsvergelijkend grondslagenonderzoek, Interuniversitaire reeks criminologie en strafwetenschappen, nr. 24, Antwerpen, Kluwer, 1990, 59-60. 5 In De l Esprit des Lois (1748) werkte Montesquieu de scheiding der machten of de leer van de trias politica uit. Hij zocht en vond daarmee een waarborg ter bescherming van de vrijheid van de burger tegen de willekeur van de absolute vorst ten tijde van het Ancien Régime. Het opperste gezag ligt bij de wetgevende macht. Aan de uitvoerende en rechterlijke macht wordt een ondergeschikte positie toebedeeld, daar deze slecht mogen en moeten optreden wanneer dit door de wetgever, bij wijze van een wet, geboden wordt. In het bijzonder wat de rechterlijke macht betreft, impliceert dit dat de rechter verwordt tot La bouche qui prononce les paroles de la loi ; zie M.S. GROENHUIJSEN en D. VAN DER LANDEN (eds.), De moderne richting in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 11-12; D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel: een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 62-63 en 131-132. 6 De door Locke en Rousseau ontwikkelde idee van het sociaal contract houdt in dat mensen in ruil voor meer bescherming een deel van hun individuele vrijheid gaan afstaan. De overheid put haar recht tot vervolgen en bestraffen van misdrijven uit de schending van de strafwet, die deel uitmaakt van het sociaal contract. zie C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 10-11 en 23. 7 C. BECCARIA, Trattato dei delitti e delle pene, 1764, vertaling door J.M. MICHIELS en met voorwoord van J.M. VAN BEMMELEN, Over misdaden en straffen, Antwerpen, Standaard, 1971, 528; D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel: een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 61-63. 5

het goede te doen en het kwade na te laten. Dit maakt van de delinquent een homo economicus, en meer in het bijzonder een soort homo criminalis. De mens is in staat een rationele afweging te maken wat betreft de kosten en baten van zijn gedrag. Halen de baten het op de kosten en kiest hij voor het kwaad, voor het plegen van een misdrijf, dan is hij hiervoor verantwoordelijk. 8 Naast een rationeel opgebouwd mensbeeld zijn legaliteit, proportionaliteit en subsidiariteit de drie kernprincipes in de dogmatiek van het klassieke strafrecht, ook de zogenaamde magna charta van het klassieke strafrecht genoemd. 9 Allereerst steunt het strafrecht op het legaliteitsbeginsel, dat afkomstig is van de Duitse strafrechtgeleerde FEUERBACH en soms wordt aangeduid met het adagium nullum crimen sine lege, nulla poena sine lege. Krachtens dit beginsel geldt de wet als enige bron van misdrijven en straffen. 10 Wil men strafoplegging mogelijk maken dan vereist dit een expliciete, voorafgaande en schriftelijke machtiging van de wetgever. 11 Daarnaast dient ook het proportionaliteitsbeginsel, op grond waarvan de straf in verhouding moet staan tot de ernst van het misdrijf, te worden geëerbiedigd. 12 Er wordt in dit klassieke denken een centrale plaats toebedeeld aan het misdrijf en de straf moet louter afhankelijk zijn van de objectieve zwaarte van het misdrijf. Noch de concrete omstandigheden van het misdrijf, noch de dader spelen daarbij een rol. 13 Wie een misdrijf begaat is hiervoor verantwoordelijk. En het is net deze verantwoordelijkheid dewelke de basis is voor de beteugeling met een straf, die op haar beurt wordt bepaald in functie van de kwalitatief en kwantitatief berokkende schade. 14 Tenslotte behoort het strafrecht het subsidiariteitsbeginsel in acht te nemen. Een overheidsoptreden is enkel gerechtvaardigd wanneer dit daadwerkelijk nodig blijkt, en het zal slechts die gedragingen strafbaar stellen waarvan de bestraffing 8 M.S. GROENHUIJSEN en D. VAN DER LANDEN (eds.), De moderne richting in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 10-11; L. HUYBRECHTS, Straffen, in F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (eds.), Strafrecht als roeping. Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 422; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 23; D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel: een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 130-131; C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch strafrecht, Gent, Story-Scientia, 1976, 54-55. 9 Voor een uitvoerige bespreking van deze drie principes, zie L. DUPONT, Beginselen van behoorlijke strafrechtsbedeling: bijdrage tot het grondslagenonderzoek van het strafrecht, Antwerpen, Kluwer, 1979, 48-77. 10 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 80. 11 M.S. GROENHUIJSEN en D. VAN DER LANDEN (eds.), De moderne richting in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 13; D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel: een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 133. 12 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 11. 13 L. HUYBRECHTS, Straffen, in F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (eds.), Strafrecht als roeping. Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 422-423. 14 C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch strafrecht, Gent, Story-Scientia, 1976, 70-71. 6

werkelijk noodzakelijk is. 15 Het strafrecht moet het ultimum remedium zijn en blijven: het instrument waar men pas op terugvalt wanneer elk ander regulerend mechanisme in de samenleving het laat afweten. 16 De rechtvaardiging voor de bestraffing vinden de klassieke geleerden in het schuldbeginsel. De individuele morele verantwoordelijkheid of de schuld van de delinquent vormt de grondslag voor de bestraffing van het misdrijf. In de klassieke opvatting kan dan ook zonder schuld geen sprake zijn van straf, wat zijn weerklank vindt in het adagium nullum crimen sine culpa. Dit schuldbeginsel geeft niet alleen de basis voor, maar stelt tegelijk grenzen aan het recht tot straffen. Hoewel de klassieke doctrine volledig is gesteund op de hypothese van de normale mens, begaafd met rede en wilsvrijheid, wordt erkend dat wie niet over een vrije wil of een vrij oordeelsvermogen beschikt ook niet strafrechtelijk gesanctioneerd kan worden. 17 Schuldonbekwamen kunnen met andere woorden niet gestraft worden. Allereerst betreft het de abnormalen waarbij twee categorieën worden onderscheiden. Enerzijds gaat het daarbij om de krankzinnigen, of degenen die volledig ontoerekeningsvatbaar zijn en die door toepassing van artikel 71 Strafwetboek volledig aan de bevoegdheid van de strafrechter worden onttrokken. Op vordering van het openbaar ministerie konden zij evenwel aan collocatie worden onderworpen, waardoor zij in de handen van de medici terecht kwamen. Anderzijds onderscheidt men de geestesgestoorden en zwakzinnigen, welke als gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd. Zij werden echter wel binnen het strafrecht gehouden, maar in functie van hun verminderde toerekeningsvatbaarheid en door het inroepen van verzachtende omstandigheden, diende de rechter aan hen proportionele straffen op te leggen. Immers, indien de wilsvrijheid is aangetast en verminderd, impliceert dit eveneens een verminderde strafrechtelijke verantwoordelijkheid en dringt zich aldus een aangepaste, lichtere straf op. Daarnaast konden ook op kinderen die de leeftijd des onderscheids nog niet hadden bereikt, de principes van de klassieke school niet worden toegepast. 18 De doelstelling van de straf is in de klassieke visie drievoudig. 15 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 11. 16 B. DE RUYVER, Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS e.a., Het strafrechtssysteem in de laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 155. 17 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 23. 18 J. GOETHALS, Abnormaal en delinkwent: De geschiedenis en het actueel functioneren van de wet tot bescherming van de maatschappij, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, 120-122. 7

In eerste instantie dient het kwaad van het delict door de opgelegde straf te worden vereffend. Er moet vergelding komen die het verbroken metafysische evenwicht herstelt. De straf dient de delinquent net zoveel leed op te leggen als noodzakelijk om het door hem veroorzaakte kwaad te neutraliseren. 19 In tegenstelling tot de periode van het Ancien Régime is vergelding evenwel niet de voornaamste functie van de straf. Wanneer de mens delicten pleegt, doet hij dit in de klassieke opvatting omdat hij daar vrijelijk voor heeft gekozen. Omwille van zijn schuld verdient de delinquent een straf. De straf moet er dan ook op gericht zijn hem te leren niet opnieuw delicten te plegen. Dit heet de individueel of bijzonder preventieve werking van de straf. In de klassieke opvatting wordt de gevangenisstraf beschouwd als het uitgelezen instrument ter verwezenlijking van deze doelstelling. Het was DUCPÉTIAUX die, kort na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 aangesteld als eerste inspecteur-generaal van de gevangenissen en de weldadigheidsinstellingen en geïnspireerd door het Amerikaanse en Engelse penitentiair systeem, het Belgisch gevangeniswezen hervormde en uitbouwde, en het regime van cellulaire afzondering invoerde. De gevangene onderging zijn vrijheidsstraf in een strikt isolement. In de visie van DUCPÉTIAUX diende de gevangenisstraf naast een afschrikkende of intimiderende werking ook tot morele verbetering van de delinquent te leiden. Deze moraliserende doelstelling beoogde men te bereiken door enerzijds de gevangene op cel gevangenisarbeid te laten verrichten en anderzijds door hem te onderwerpen aan een grondige morele en religieuze opvoeding en onderwijs. 20 Tenslotte is de straf eveneens het middel bij uitstek om de maatschappij, als ruimer geheel, te beschermen. Via haar generaalpreventieve effecten zal zij immers ook de andere burgers afschrikken, en op die manier als voorbeeld fungeren voor andere potentiële wetsovertreders. 21 Deze individueel en generaal preventieve werking van de straf is overigens reeds terug te vinden in het werk van BECCARIA: Het doel van de bestraffing is niet anders dan de delinquent te beletten, zijn medeburgers door nieuwe strafbare feiten nog eens te benadelen 19 M.S. GROENHUIJSEN en D. VAN DER LANDEN (eds.), De moderne richting in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 10; D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel: een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 130. 20 B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen-Arnhem, Kluwer-Gouda Quint, 1988, 70-73; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf. 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen, Maklu, 2009, 141-146. 21 J. GOETHALS, Abnormaal en delinkwent: De geschiedenis en het actueel functioneren van de wet tot bescherming van de maatschappij, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, 121; M.S. GROENHUIJSEN en D. VAN DER LANDEN (eds.), De moderne richting in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 10; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 21-22; D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel: een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 130. 8

en de andere mensen er van af te schrikken om hetzelfde te doen. 22 Wat de eigenlijke sanctie betreft acht BECCARIA daarenboven overdreven wrede straffen ondoelmatig en integendeel, de straf moet in een zekere proportionele verhouding staan tot het misdrijf. 23 1.2 Het positivisme en het (oud) sociaal verweer Het positivisme ontstond aan het eind van de 19 de eeuw en geldt als verzamelnaam voor een breed spectrum aan denkrichtingen, waarbij de (natuur)wetenschappelijke methoden geleidelijk hun opmars maakten in de menswetenschappen. Via eenzelfde methodiek als in de natuurwetenschappen tracht men de algemene wetmatigheden van het menselijk bestaan te ontcijferen. 24 De criminologie ontwikkelt zich als wetenschap en op strafrechtstheoretisch vlak dringen zich nieuwe inzichten op. De positivisten gaan het juridisme van de klassieke school, dat criminaliteit louter aanziet als een juridisch probleem en zo voorbijgaat aan de oorzaken van crimineel gedrag, en haar overwegende aandacht voor het abstracte begrip misdrijf in vraag stellen. Want hoewel deze voorheen beschouwd werden als de garanties voor de individuele vrijheid, lijken zij ook net de reden te zijn voor de ondoeltreffendheid van de strijd tegen misdadigheid. 25 Het voornaamste kenmerk van de diverse denkrichtingen die onder de gemeenschappelijke noemer van het positivisme worden gecatalogeerd is dat zij het indeterminisme van het klassieke strafrecht inruilen voor een deterministische benadering. Volgens het nieuwe paradigma is het misdrijf niet langer een abstract gegeven of een geïsoleerd verschijnsel, maar daarentegen een gedraging die wortelt in de mens, in zijn fysiologische en psychologische kenmerken en in zijn maatschappelijk milieu. 26 De oorzaak van misdadigheid is niet gelegen 22 C. BECCARIA, Trattato dei delitti e delle pene, 1764, vertaling door J.M. MICHIELS en met voorwoord van J.M. VAN BEMMELEN, Over misdaden en straffen, Antwerpen, Standaard, 1971, 365. 23 C. BECCARIA, Trattato dei delitti e delle pene, 1764, vertaling door J.M. MICHIELS en met voorwoord van J.M. VAN BEMMELEN, Over misdaden en straffen, Antwerpen, Standaard, 1971, 365-370. 24 J. VERVAELE, Rechtsstaat en recht tot straffen: Van klassiek rechtsindividualisme naar sociaal rechtsdenken. Een strafrechtsvergelijkend grondslagenonderzoek, Interuniversitaire reeks criminologie en strafwetenschappen, nr. 24, Antwerpen, Kluwer, 1990, 130-131. 25 F. TULKENS en M. VAN DE KERCHOVE, Introduction au droit pénal: aspects juridiques et criminologiques, Diegem, Kluwer, 1999, 109; C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch strafrecht, Gent, Story-Scientia, 1976, 57. 26 C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch strafrecht, Gent, Story-Scientia, 1976, 62. 9

in de vrije wil van de dader, maar in verscheidene factoren die hem als het ware onvermijdbaar drijven tot criminaliteit. 27 Binnen deze positivistische denkrichting kan men een drietal scholen onderscheiden die elk op een verschillende wijze het gedetermineerd zijn van het menselijk gedrag gaan benaderen. In eerste instantie is er de antropologische benadering van de Italiaanse school waarvan onder meer GAROFALO en LOMBROSO deel uitmaakten. Zij trachtten langsheen een nauwkeurig onderzoek van de persoon van de misdadiger tot de nodige inzichten omtrent misdadigheid an sich te komen. Zo was geneesheer-psychiater LOMBROSO op basis van zijn ervaringen als arts in de gevangenis van Turijn tot de opvatting gekomen dat bepaalde mensen geboren of atavistische misdadigers zijn. Criminaliteit komt voort uit het atavisme, zijnde het blijven hangen in een vroeger, primitiever ontwikkelingsstadium. In zijn bekende werk L Uomo delinquente 28 zet hij zijn opvattingen over de atavistische misdadiger uiteen. In een eerste deel onderzoekt hij de embryologie van de misdadiger en bestudeert hij het equivalent van misdadigheid van de mens bij planten en dieren. De pathologische anatomie en de antropologie van de misdadiger vormen het tweede deel van zijn studie. Op basis van zijn onderzoek kwam hij tot de bevinding dat criminelen tal van afwijkingen vertoonden in vergelijking met gewone mensen. Zij werden gekenmerkt door degeneratieve stigmata zoals asymmetrie in het gezicht, zware kaken, ongewoon grote of kleine oren, flaporen, wijkende kin, lange armen en extra vingers of tenen. 29 Tenslotte behandelt hij in een derde deel de biologie en de psychologie van de geboren misdadiger en bestudeert daarbij onderwerpen zoals tatoeages van misdadigers, hun gevoelens, passies, moraal en intelligentie, de taal, de literatuur en de kunst van misdadigers. 30 Overwegend kan worden gesteld dat LOMBROSO er een bio-constitutionele benadering op nahield waarbij voornamelijk biologische en genetische factoren zijn aan te merken als de oorzaken van criminaliteit. Later onderzocht hij ook tal van andere factoren zoals de invloeden van het klimaat, van de seizoenen, de maanden, de geologie, het ras, de beschaving, de bevolkingsdichtheid, de voeding, het alcoholisme, het onderwijs, de economische omstandigheden, de godsdienst, de opvoeding, 27 M.S. GROENHUIJSEN en D. VAN DER LANDEN (eds.), De moderne richting in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 18; D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel: een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 156. 28 C. LOMBROSO, L Uomo delinquente, Turijn, 1874. 29 J. GOETHALS, Psychologie en delinquentie. Een inleiding in de criminologische psychologie, Leuven, Acco, 2007, 37. 30 C. FIJNAUT, Cesare Lombroso: De revolutionaire grondlegger van de tegenwoordige criminologie, in F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (eds.), Strafrecht als roeping. Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 1097-1102. 10

de erfelijkheid, de leeftijd, het geslacht, de burgerlijke stand, de gevangenissen, enz. 31 Hoewel zijn bevindingen ons vandaag als weinig wetenschappelijk voorkomen, staat LOMBROSO symbool voor de nieuwe richting die werd ingeslagen omtrent het denken over en het verklaren van criminaliteit. Als reactie tegen de Italiaanse school ontstond de Franse milieuschool, die criminaliteit vanuit een sociologische invalshoek ging benaderen. De voornaamste figuren binnen deze strekking waren LACASSAGNE, TARDE en MANOUVRIER. Zij verzetten zich tegen de idee van de misdadigheid als aangeboren gegeven en zien criminaliteit niet als een antropologisch maar wel als een sociaal verschijnsel onderhavig aan sociale factoren waaronder bijvoorbeeld het milieu van de dader. 32 De derde school tenslotte, die kan worden aanzien als de synthese van haar twee voorgangers, hanteert een bio-sociologische benadering van crimineel gedrag. De belangrijkste vertegenwoordiger van deze strekking is wellicht Enrico FERRI. FERRI definieert het misdrijf als la résultante des conditions individuelles, physiques et sociales. 33 De oorzaak van criminaliteit is niet de mens zelf, maar zijn omgeving, de sociale orde. 34 Hij stelt vast dat de klassieke leer te abstract is en geen rekening houdt met de werkelijkheid en de persoonlijkheid van de misdadiger, een misdadiger die overigens geen normaal maar een abnormaal mens is. 35 Binnen de deterministische benadering van de positivisten zijn begrippen als individuele morele verantwoordelijkheid en schuld moeilijk aan te houden. Immers, het misdrijf is in deze visie niet het gevolg van de mens en zijn vrije wil, maar daarentegen van de mens beïnvloed door inwendige en/of uitwendige factoren waarop hij geen vat heeft. 36 Op die manier wordt tot een nieuwe grondslag gekomen voor de strafrechtelijke ingreep: de sociale gevaarlijkheid 31 B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen-Arnhem, Kluwer-Gouda Quint, 1988, 79; C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch strafrecht, Gent, Story-Scientia, 1976, 57-58; J. VERVAELE, Rechtsstaat en recht tot straffen: Van klassiek rechtsindividualisme naar sociaal rechtsdenken. Een strafrechtsvergelijkend grondslagenonderzoek, Interuniversitaire reeks criminologie en strafwetenschappen, nr. 24, Antwerpen, Kluwer, 1990, 274. 32 M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOEC, W. MEYVIS, R. ROOSE en J. VANACKER (eds.), Handboek forensisch welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 12. 33 E. FERRI, La sociologie criminelle, Parijs, 1893, 161. 34 M.S. GROENHUIJSEN en D. VAN DER LANDEN (eds.), De moderne richting in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 19; D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel: een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 157. 35 C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch strafrecht, Gent, Story-Scientia, 1976, 62. 36 M.S. GROENHUIJSEN en D. VAN DER LANDEN (eds.), De moderne richting in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 19; D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel: een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 157. 11

van de delinquent en het sociaal verweer, zijnde het beschermen van de maatschappij tegen deze delinquent. 37 Daar waar de klassieke school het misdrijf en de objectieve zwaarwichtigheid van het misdrijf centraal stelden, verlegt het positivisme de aandacht naar de persoonlijkheid van de delinquent, naar het subjectieve bij de dader. 38 Voor wat betreft de straftoemeting verlaten de positivisten hiermee het proportionaliteitsbeginsel van de klassieken. Aangezien de oorzaken van een strafbare gedraging uiterst divers kunnen zijn, zal de persoon van de dader bepalend zijn voor de rechter die de strafsanctie dient op te leggen, en dient de straf niet te worden bepaald in functie van de ernst van het misdrijf, maar in functie van de graad van gevaarlijkheid van de misdadiger tegenover de maatschappij en diens kans op sociale reïntegratie. 39 Het inruilen van de schuld als grondslag ter bestraffing voor de sociale gevaarlijkheid heeft belangrijke consequenties aangaande functies die de straf moet vervullen, en die er ultiem op moet gericht zijn de maatschappij te beschermen. Het strafrecht wordt een instrument waarmee een criminele politiek kan worden gevoerd ter verwezenlijking van welbepaalde doelstellingen. 40 Echter, in de positivistische visie moet van een straf niet langer een vergeldende, maar een bijzonder preventieve werking uitgaan. De straf dient (potentiële) wetsovertreders ervan te weerhouden (opnieuw) strafbare feiten te plegen. Daarnaast wordt met de straf eveneens de reclassering of resocialisering van de dader beoogd. Wie een strafbaar feit pleegt vanuit een ziekelijke afwijking dient te worden behandeld, terwijl wanneer een gebrekkig socialisatieproces aan de basis van het misdrijf ligt heropvoeding van de dader zich opdringt. 41 FERRI werkte daarom de idee uit straffen te vervangen door vrijheidsrovende en strafvervangende maatregelen van sociaal-profylactische aard. 42 37 B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen-Arnhem, Kluwer-Gouda Quint, 1988, 74. 38 L. HUYBRECHTS, Straffen, in F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (eds.), Strafrecht als roeping. Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 424; F. TULKENS en M. VAN DE KERCHOVE, Introduction au droit pénal: aspects juridiques et criminologiques, Diegem, Kluwer, 1999, 110. 39 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 27-28; C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch strafrecht, Gent, Story-Scientia, 1976, 62. 40 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 26. 41 M.S. GROENHUIJSEN en D. VAN DER LANDEN (eds.), De moderne richting in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 21; D. VAN DER LANDEN, Straf en maatregel: een onderzoek naar het onderscheid tussen straf en maatregel in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1992, 158. 42 B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen-Arnhem, Kluwer-Gouda Quint, 1988, 74; J. GOETHALS, 12

1.3 De figuur van Adolphe Prins: het sociaal verweer in België De doctrine van het sociaal verweer in België kan worden vereenzelvigd met de figuur van Adophe PRINS, wiens gedachtegoed manifest heeft bijgedragen tot fundamentele veranderingen in het strafrechtsdenken en de criminele politiek aan het eind van de 19 de en het begin van de 20 ste eeuw. De opkomst van het sociaal verweer in België moet overigens geschetst worden binnen een periode van sociale, economische en politieke instabiliteit, waarbij een economische crisis en de daarop volgende opstand en gewelddadige stakingen van de arbeidersklasse in 1886 voor de nodige onrust hadden gezorgd. 43 PRINS verwoordde een eclectisch standpunt waarmee hij niet alleen een belangrijke invloed wist uit te oefenen op enkele vooraanstaande Belgische penalisten maar waarmee hij tevens als inspiratiebron fungeerde voor het wetgevend werk van enkele ministers van Justitie, waaronder J. LEJEUNE (wetsvoorstellen betreffende o.m. de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling (1888) 44, de kinderbescherming (1889), de landloperij en bedelarij (1891) 45, enz.), H. CARTON DE WIART (Wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming 46 ) en E. VANDERVELDE (Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers 47 ). 48 In de schoot van de Internationale Kriminalistische Vereinigung, ook gekend onder de benaming Union Internationale de Droit Pénal, een vereniging opgericht in 1889 door Adolphe PRINS (België), VON LISZT (Duitsland) en VAN HAMEL (Nederland) werd getracht een synthese uit te werken van het indeterminisme van de klassieke school met haar abstracte wilsvrijheid en het determinisme van de positivistische school. Daarnaast werd de Abnormaal en delinkwent: De geschiedenis en het actueel functioneren van de wet tot bescherming van de maatschappij, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, 122. 43 L. DUPONT, Jules Lejeune et la défense sociale, in M. FOUCAULT en F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Brussel, Story-Scientia, 1988, 79-82; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf. 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen, Maklu, 2009, 159. 44 Wetsvoorstellen die uiteindelijk resulteren in de Wet van 31 mei 1888 op de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 3 juni 1888. 45 Wet van 27 november 1891 tot beteugeling van de landloperij en de bedelarij, BS 3 december 1891 die de maatschappij moest toelaten reeds in een pre-delictuele fase in te grijpen ten aanzien van iemand die een gevaar voor de maatschappij betekent, en aldus een potentiële misdadiger is. 46 Wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming, BS 27 mei 1912. 47 Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, BS 11 mei 1930. 48 S. CHRISTIAENSEN, Adolphe Prins 1845-1919, in C. FIJNAUT (ed.), Gestalten uit het verleden, Brussel, Kluwer rechtswetenschappen, 1993, 115-116; B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen-Arnhem, Kluwer- Gouda Quint, 1988, 74-76; C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch strafrecht, Gent, Story-Scientia, 1976, 62-63. 13

gevaarlijkheid als criterium erkend, dit ter aanvulling op het criterium van de verantwoordelijkheid als voorwaarde voor de strafrechtelijke interventie, en werden straffen en beschermings- of veiligheidsmaatregelen als gelijkwaardig beschouwd. 49 In La défense sociale et les transformations du droit pénal (1910) gaf PRINS een overzicht van de evolutie van de opvattingen ten aanzien van het strafrecht: Le fait marquant de la transformation, c est l abandon de la base traditionnelle et classique du jugement répressif: le principe de la responsabilité subjective du coupable, et l adoption d une base plus objective: le principe de la défense sociale. 50 De delinquent diende volgens de klassieke school te worden gestraft omdat hij verantwoordelijk is, en hij is verantwoordelijk omdat hij de fout vanuit een vrij en bewust handelen heeft begaan. De straf is in die klassieke visie de enige mogelijke reactie ten aanzien van het misdrijf. Deze doctrine steunt op de hypothese van de normale mens, maar volgens PRINS vormt deze normale mens slechts een abstractie van een echt levend wezen. In tegendeel zelfs, de mens is in realiteit abnormaal. Hij concludeert dan ook dat de vrije wil van de normale mens onbruikbaar is als criterium bij de strafrechtelijke beoordeling van misdrijven, temeer omdat daarmee voorbijgegaan wordt aan de relatieve invloed van ras, klimaat, biologische structuur, omstandigheden, milieu, erfelijkheid, de graad van ontwikkeling van de geest en de aard van het temperament. 51 Nu de maatschappij met het klassieke strafrecht en de traditionele strafrechtsbedeling niet over efficiënte middelen beschikt om de massale criminaliteit en het onophoudelijk recidivisme in te dijken, zocht en vond PRINS inspiratie in het menswetenschappelijk positivisme dat zich ontwikkelde aan het einde van de negentiende eeuw. Criminaliteit is in zijn visie overigens niet zozeer een individueel verschijnsel, maar één van de vormen van het sociale leven. 52 Dit betekent echter niet dat PRINS de wilsvrijheid in zijn geheel verwerpt als grondslag voor verantwoordelijkheid en het recht tot straffen. Alleen gebruikt hij ze niet langer in een absolute, doch in een relatieve betekenis. De mogelijkheden van de mens worden bepaald door de fysieke en maatschappelijke omstandigheden en binnen de grenzen hiervan kan de 49 F. TULKENS en M. VAN DE KERCHOVE, Introduction au droit pénal: aspects juridiques et criminologiques, Diegem, Kluwer, 1999, 111-112. 50 A. PRINS, La défense sociale et les transformations du droit pénal, Parijs, Mish et Thron, 1910, 2 heruitgegeven door F. TULKENS, Genève, Médecine et Hygiène, 1986. 51 J. GOETHALS, Abnormaal en delinkwent: De geschiedenis en het actueel functioneren van de wet tot bescherming van de maatschappij, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, 124; F. TULKENS, Un chapitre de l histoire des réformateurs. Adolphe Prins et la défense sociale, in M. FOUCAULT en F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Brussel, Story-Scientia, 1988, 21-22. 52 S. CHRISTIAENSEN, Adolphe Prins 1845-1919, in C. FIJNAUT (ed.), Gestalten uit het verleden, Brussel, Kluwer rechtswetenschappen, 1993, 111. 14

mens vrij en bewust het goede nastreven. Al herkent PRINS daarbij dat de personen behorende tot de laagste sociale klassen slechts beschikken over une certaine liberté omwille van hun erbarmelijke levensomstandigheden. 53 Toch zal PRINS uiteindelijk niet alleen de morele methode van het indeterminisme, maar daarenboven ook de wetenschappelijke methode van het determinisme verwerpen, omdat geen van beide modellen een nuttig instrument vormen voor degenen belast met toepassing van de strafwet. 54 Vanuit zijn bekommernis de rechter niet verstrikt te laten geraken in een metafysische discussie omtrent het filosofische probleem van de morele verantwoordelijkheid, reikt PRINS als nieuwe grondslag voor het strafrecht het sociaal verweer aan. De delinquent is immers l individu qui porte atteinte à l ordre social 55. Zijn oplossing is pragmatisch en strekt ertoe dat de bescherming van de maatschappij de voornaamste opdracht van de strafrechter wordt. Hij dient de gepaste (straf)maatregelen te bepalen, niet in functie van de graad van verantwoordelijkheid van het individu maar door vast te stellen of en in welke mate deze een gevaar betekent voor de maatschappelijke orde en veiligheid. 56 Het strafrecht verliest zijn absoluut karakter: il n a pas comme but essentiel le triomphe de la loi morale, en wordt relatief met als doel een relatieve orde tussen de mensen te doen heersen. 57 Wat de reactie ten aanzien van criminaliteit betreft, geeft hij in het werk Science pénale et droit positif (1899) overigens aan dat deze bescherming van de maatschappij op verschillende wijzen kan worden gerealiseerd: Ces moyens seront, suivant les cas, des moyens de répression proprement dits, des moyens de protection ou des moyens mixtes auxquels on peut donner le nom de moyens de préservation sociale. 58 De juridische vorm van de reactie is niet bepalend, want naast de eigenlijke straffen met een repressief karakter 53 S. CHRISTIAENSEN, Adolphe Prins 1845-1919, in C. FIJNAUT (ed.), Gestalten uit het verleden, Brussel, Kluwer rechtswetenschappen, 1993, 112; M.S. GROENHUIJSEN en D. VAN DER LANDEN (eds.), De moderne richting in het strafrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1990, 31. 54 A. PRINS, La défense sociale et les transformations du droit pénal, Parijs, Mish et Thron, 1910, 21 heruitgegeven door F. TULKENS, Genève, Médecine et Hygiène, 1986. 55 A. PRINS, La défense sociale et les transformations du droit pénal, Parijs, Mish et Thron, 1910, 3 heruitgegeven door F. TULKENS, Genève, Médecine et Hygiène, 1986. 56 S. CHRISTIAENSEN, Adolphe Prins 1845-1919, in C. FIJNAUT (ed.), Gestalten uit het verleden, Brussel, Kluwer rechtswetenschappen, 1993, 112; F. TULKENS, Un chapitre de l histoire des réformateurs. Adolphe Prins et la défense sociale, in M. FOUCAULT en F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Brussel, Story-Scientia, 1988, 25; F. TULKENS en M. VAN DE KERCHOVE, Introduction au droit pénal: aspects juridiques et criminologiques, Diegem, Kluwer, 1999, 115. 57 A. PRINS, La défense sociale et les transformations du droit pénal, Parijs, Mish et Thron, 1910, 39 heruitgegeven door F. TULKENS, Genève, Médecine et Hygiène, 1986; F. TULKENS, Un chapitre de l histoire des réformateurs. Adolphe Prins et la défense sociale, in M. FOUCAULT en F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique (1880-1914), Brussel, Story-Scientia, 1988, 24-25. 58 A. PRINS, Science pénale et droit positif, Brussel, Bruylant-Christophe, 1899, Préface, XLIV. 15

kan het dus net zo goed gaan om opvoedkundige, liefdadigheids-, beschermende en herstellende maatregelen, maar dit telkens met le maintien de l ordre als doel voor ogen. 59 1.4 Het nieuw sociaal verweer De beweging van het nieuw sociaal verweer moet geschetst worden tegen de achtergrond van de periode na de Tweede Wereldoorlog. Met enkele woelige oorlogsjaren achter de rug brak voor Europa een tijdperk aan van sociale en politieke evenwichten die zich herstelden en van wederopbouw. Op economisch vlak kreeg Europa, dankzij het Marshallplan, van de Verenigde Staten de nodige financiële ruimte om open te kunnen bloeien. Geleidelijk aan werd een verzorgingsapparaat uitgebouwd waarin de solidariteitsgedachte een centrale plaats werd toebedeeld. In het politieke domein heerste een klimaat van consensus. Het is dan ook in deze context van economische welvaart en politieke consensus dat men vanaf de jaren 60 kan spreken van een echte welvaartstaat. Daarnaast hadden de gruweldaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog en het misbruik dat door enkele autoritaire regimes (Stalinistisch Rusland, nazi-duitsland en Mussolini in Italië) in de eerste helft van de twintigste eeuw werd gemaakt van het (oud) sociaal verweer 60 ertoe geleid dat in de naoorlogse periode het respect voor de mensenrechten sterk op het voorplan kwam. In 1950 kwam dan ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens tot stand. 61 In België zijn VANHOUDT, CALEWAERT en VERSELE de voornaamste aanhangers van het nieuw sociaal verweer, dat overigens vooral ontwikkeld werd door de Franse magistraat en auteur M. ANCEL, die in 1954 zijn basiswerk La défense sociale nouvelle. Un mouvement de politique criminelle humaniste publiceerde. 62 Het nieuw sociaal verweer hield in die zin vast aan de uitgangspunten van het (oud) sociaal verweer dat de bescherming van de maatschappij en het criterium van de gevaarlijkheid van 59 A. PRINS, La défense sociale et les transformations du droit pénal, Parijs, Mish et Thron, 1910, 55-56 heruitgegeven door F. TULKENS, Genève, Médecine et Hygiène, 1986. 60 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, deel I, Antwerpen, Maklu, 2006, 29. 61 B. DE RUYVER, Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS e.a., Het strafrechtssysteem in de laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 158. 62 M. ANCEL, La défense sociale nouvelle. Un mouvement de Politique criminelle humaniste, Parijs, Cujas, 1954. 16