Oktober 2014 FOCUS De kwaliteit van het werk bepalen aan de hand van het loon de sector van de maatschappelijke dienstverlening Op het eerste gezicht lijkt de kwaliteit van het werk een begrip te zijn waarvan de definitie is gekend. Als we het echter van dichterbij bekijken, is het een moeilijk te vatten begrip. Het heeft natuurlijk betrekking op de juridische aspecten die de werknemer aan zijn arbeidsplaats bindt (AOD/ABD, voltijds/deeltijds). Het dekt eveneens andere dimensies die minder vaak in acht worden genomen: de organisatie van het werk (de verscheidenheid aan taken, hoe interessant deze taken zijn), de werkomgeving (de fysieke omstandigheden waarmee de werknemers te maken krijgen) of nog de werkrelaties zoals de collectieve onderhandelingsprocedure. Daarnaast is de invulling van het begrip kwaliteit van het werk afhankelijk van wie ze toepast (openbare instellingen, werkgeversfederaties, vakbondsvertegenwoordigers). Objectief gezien, berust het begrip zich op sterke beleidsreferenties 1 die in functie van de instelling veranderen. De Europese Commissie legt via zijn indicatoren rond de kwaliteit van het werk de nadruk op de doorstromingskansen geboden aan de werknemers, en dit ten koste van de aspecten die te maken hebben met werkomstandigheden. De IAO (Internationale Arbeidsorganisatie) sluit met zijn concept van waardig werk, aan op de geschiedenis van de strijd voor betere maatschappelijke rechten van werknemers door de voorkeur te geven aan indicatoren m.b.t. de sociale dialoog. Ten slotte, de laatste belangrijke kwestie: de kwaliteit van het werk beperkt zich niet tot de kenmerken van de ingevulde arbeidsplaatsen. Ze heeft eveneens betrekking op de logica van de verdeling van de banen. Geen enkele job staat los van de werknemer die ze gaat uitoefenen 2. De eigenschappen van het werk passen zich dan ook aan aan de manier waarop de werknemers gekwalificeerd zijn. De kwestie van de kwaliteit van de banen wordt er bijgevolg ook één rond de verdeling tussen de verschillende maatschappelijke klasses. De maatschappelijke klasses worden onderverdeeld op basis van de economische prestaties van de werknemers (leeftijd en geslacht, maar ook beroepsdomein, diploma of anciënniteit). De kwaliteit van het werk heeft m.a.w. ook betrekking op het dynamisch aspect van de arbeidsmarkt en de reguleringswijze (o.a. de logica van matching tussen werknemers en arbeidsplaatsen). Deze focus bespreekt de kwaliteit van het werk in de sector van de maatschappelijke dienstverlening (loontrekkende banen) in het Brussels Gewest op basis van de loonvoorwaarden. 1 Carlos Prieto Rodriguez en Amparo Serrano, «Du travail décent à la qualité de l emploi : enjeux épistémologiques et politiques d un changement de paradigme», La nouvelle revue du travail [online], 4 2014, gepubliceerd op 01 mei 2014. 1
Overzicht van de sector van de maatschappelijke dienstverlening De maatschappelijke dienstverlening wordt gedefinieerd door de NACE-BEL 2008 code van de onderneming. Het gaat om activiteiten m.b.t. persoonsgebonden aangelegenheden (hulp voor mensen met een handicap, het beleid rond maatschappelijke hulp, het beleid rond bejaarden, het onthaal en de inschakeling van migranten). In tegenstelling tot ziekenhuiszorg behoren ook de ambulante zorgen hiertoe. De socioprofessionele inschakeling hoort ook tot deze sector, net zoals een aantal activiteiten die deel uitmaken van de socioculturele paritaire comités (o.a. de ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties). De sector kan in twee takken worden verdeeld: medischmaatschappelijke dienstverlening met huisvesting en maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting. De structurele financiering van de activiteiten van de sector is afkomstig van de gemeenschappen. De tewerkstelling wordt eveneens gefinancierd a.d.h.v. gesubsidieerde banen (geco s, DSP s enz.). De Brusselse werknemers die in de maatschappelijke dienstverlening werken, worden onderverdeeld in zes subsectoren 3. Tabel 8 : Aantal Brusselse werknemers per subsector van de maatschappelijke dienstverlening (december 2010) Rusthuizen Instellingen met huisvesting Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting RO 4 RVT 5 Hulp aan pers. met een handicap Jeugdzorg en opvang van volwassenen Gezins-hulp Sociale bemiddeling Totaal maatschappelijke dienstverlening 3.552 135 774 1.006 1.571 7.508 14.545 24% 1% 5% 7% 11% 52% 100% Bron: KSZ (webtoepassing), berekeningen van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Eind december 2010 telde de sector van de maatschappelijke dienstverlening 14.545 Brusselse werknemers. De helft is tewerkgesteld in de zeer diverse subsector van sociale bemiddeling. Vrouwen vertegenwoordigen 73% van de werknemers in de sector, maar er moet worden benadrukt dat dit aandeel sterk verschilt naargelang de subsector. De sector van de sociale bemiddeling is het meest gemengd (62% vrouwen), gevolgd door jeugdzorg en opvang van volwassenen (68% vrouwen) en hulp aan personen met een handicap (75% vrouwen). In de subsectoren van gezinshulp, RO en RVT zijn de vrouwen zeer sterk vertegenwoordigd (respectievelijk 94%, 83% en 94%). 3 Voor meer details over de sector van de maatschappelijke dienstverlening kunt u onderstaande voorstelling van de subsectoren raadplegen (voor een betere leesbaarheid kregen de sectoren andere namen dan in NACE): Maatschappelijke dienstverlening met huisvesting: Rusthuizen voor ouderen (RO): naast de RO s omvat het de activiteiten van de serviceflats voor ouderen. De rust- en verzorgingstehuizen (RVT): naast de RVT s omvat het ook de activiteiten van verpleeginstellingen met huisvesting met een mentale handicap. Hulp aan personen met een handicap: omvat de activiteiten van verpleeginstellingen met huisvesting voor personen met een mentale handicap, psychiatrische problemen of verslaafden. Jeugdzorg en opvang van volwassenen: omvat verpleeginstellingen met huisvesting en persoonlijke zorg met maatschappelijke begeleiding van kinderen, jongeren en bijzondere categorieën van personen met een beperkte autonomie (huisvesting voor daklozen, crisisopvang zoals opvangcentra voor uitgewezenen). Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting: Gezinshulp: naast gezinshulp omvat het de activiteiten van de dagcentra en diensten voor ouderen. Sociale tussenkomst: omvat het onthaal van jonge kinderen (crèches en kinderopvang), het geheel aan algemeen welzijnswerk, sociale bescherming en hulp aan personen (jeugdzorg zonder huisvesting, pleegzorg, hulpverlening in open milieu, ondernemingen voor aangepast werk). Daarnaast zijn er ook de ondersteunende en bemiddelingsactiviteiten (schuldbemiddeling, bijstand voor rechtsonderhorigen, advies over huishoudkunde, activiteiten bij gemeenschappen en wijken, socioprofessionele inschakeling ). 4 Rusthuizen voor ouderen. 5 Rust- en verzorgingstehuizen. Opgelet. Het onderscheid tussen RO en RVT is redelijk kunstmatig daar de meerderheid van de instellingen voor ouderen in het Brussels Gewest zowel RO als RVT zijn. 2
Verdeling volgens loon en arbeidsregime Tabel 9 : Aandeel lage lonen ( 72/dag) en hoge lonen ( 150/dag) in de subsectoren van de maatschappelijke dienstverlening, Brusselse loontrekkenden (december 2010) Aandeel lonen RO Rusthuizen RVT Instellingen met huisvesting Hulp aan pers. met een handicap Jeugdzorg en opvang van volwassenen Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting Gezins-hulp Sociale bemiddeling Totaal Brusselse loontrekkenden 72 2% 2% 2% 2% 7% 24% 8% > 150 9% 16% 27% 19% 2% 9% 22% Bron : KSZ (webtoepassing), berekeningen van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Over het algemeen liggen de lonen 6 in de sector van de maatschappelijke dienstverlening redelijk laag. Dit is vooral zo voor de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting waar veel lonen zeer laag liggen 7 ( 72 /dag) in combinatie met een klein aandeel aan daglonen van meer dan 150/dag. Het dagloon mag dan relatief laag liggen in de sector van de maatschappelijke hulpverlening, er moet ook rekening worden gehouden met het feit dat er veel deeltijds wordt gewerkt. 42% van de banen in deze sector zijn namelijk deeltijds, waar dit 28% is bij alle Brusselse werknemers samen. Dit heeft natuurlijk gevolgen voor het loon dat de werknemers werkelijk ontvangen. Het beperkt deeltijds stelsel (tussen 0% en 55% van een voltijdse) vergroot de ernst van de gevolgen op het loon, vooral voor werknemers met een beperkt uurrooster en een lager loon. Het aandeel werknemers in de sector van de maatschappelijke dienstverlening met een beperkt uurrooster waarvan het loon een soort van compensatie vormt (>150 /dag), ligt relatief hoog in de subsector van de hulp aan personen met een handicap (22%). In de subsector van de sociale tussenkomst ligt het aandeel van deze groep echter niet boven de 7% (tegen 11% bij alle Brusselse werknemers samen). We kunnen dus met gemak veronderstellen dat deeltijdse arbeidsregimes in de subsectoren van de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting worden opgelegd en niet gekozen. In tegenstelling tot wat men zou denken, komen vooral mannen in een kwetsbare situatie terecht door de combinatie van een beperkt uurrooster en een lager loon: 13% van de mannen met een beperkte arbeidstijd die in de sector van de maatschappelijke dienstverlening werken,,, zitten in een dergelijke situatie, tegenover 4% van de vrouwen. Wanneer mannen deeltijds werken gaat dit, met andere woorden, gepaard met een lager dagloon dan het geval is bij vrouwen in dezelfde situatie. Lonen en kwalificatieprofielen in de sociale bemiddeling Gaat het grote verschil in loon tussen de sector van de medisch-maatschappelijke dienstverlening met huisvesting en die van de sociale bemiddeling zonder huisvesting gepaard met een kloof tussen de kwalificatieprofielen? De gegevens van de enquête naar de arbeidskrachten (EAK) bieden ons de kans om deze vraag aan de hand van twee vaststellingen uit te diepen. In de eerste plaats stellen we vast dat het diplomaniveau van de werknemers in de maatschappelijke dienstverlening met en zonder huisvesting gelijkaardig zijn. In beide sectoren heeft 42% van de werknemers 8 een diploma van hoog niveau 9. In de tweede plaats telt de maatschappelijke 6 Het gaat hier om het gemiddelde dagloon. Dit wordt berekend op basis van de bezoldigingen die gedurende een trimester werden aangegeven. Het gaat om een bruto-dagloon voor een voltijdse dag. Voor een deeltijdse werknemer is het dagloon gelijk aan het theoretisch loon dat hij voor een voltijds gepresteerde dag zou ontvangen. De loongegevens zijn afkomstig van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. 7 Het bedrag van 72/dag komt overeen met het gewaarborgd gemiddeld minimuminkomen (GGM) berekend op basis van het gewaarborgd maandelijks forfait dat tot 1.559,38 kan bedragen. De bepaling van het loon voor één werkdag op basis van het maandelijks forfait gebeurt volgens de volgende formule: forfaitair maandloon x 0,2307 / 5. 8 De EAK-gegevens hebben betrekking op de Brusselse werknemers in de sector van de maatschappelijke dienstverlening (loontrekkenden en zelfstandigen). Ter info, volgens de EAK-gegevens telt de maatschappelijke dienstverlening met huisvesting 2,5 % zelfstandigen en de sector van 3
dienstverlening zonder huisvesting een proportioneel groter aantal banen voor hooggeschoolden (53% tegen 37%). De maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting is dus geen sector met lage kwalificaties (van de banen en van de werknemers), ondanks het feit dat de lonen over het algemeen zeer laag zijn. Hoge kwalificaties en lage lonen Om deze afwijking tussen de kwalificaties en het loon te begrijpen, moeten we eerst en vooral melden dat de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting een zeer diverse sector is. Deze wordt gedekt door negen paritaire comités. Bij bepaalde paritaire comités (319: opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en diensten; en 330: gezondheidsinrichtingen en diensten) ligt het aandeel lonen van meer dan 150 /dag veel hogerdan in de rest van de sector van de maatschappelijke dienstverlening (respectievelijk 21% en 18% tegen 9% voor het totaal van de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting). Het lage globale aandeel lonen van meer dan 150/dag zou erop wijzen dat de sector van de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting te maken heeft gehad met een verlaging van de kwalificaties gekenmerkt door het niet-erkennen van het diploma. Ons lijkt het dat er twee oorzaken aan de basis van de verlaging van de kwalificaties kunnen liggen. De eerste heeft betrekking op de concurrentie tussen werknemers met verschillende diplomaniveaus: de hoge diploma s waarover werknemers beschikken worden niet als noodzakelijk beschouwd om de functie die ze bekleden uit te oefenen. Bijgevolg wordt dit niet in de lonen weerspiegeld. Het universitair niveau bijvoorbeeld, wordt niet altijd in rekening gebracht bij de berekening van het loon van de functie van instructeur. De tweede oorzaak heeft te maken met de financiële situatie van de structuren: de budgetten laten het niet toe om de bezoldiging af te stemmen op de vereiste kwalificaties die nochtans als nodig zijn erkend. Projectfinanciering (komt vaak voor in de sector van de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting) mondt vaak uit in tewerkstellingssituaties waarbij het verband tussen het diplomaniveau, de uitgeoefende functie en het loonniveau klein is. De structurele financiering daarentegen (overheersend in alle subsectoren van de maatschappelijke dienstverlening met huisvesting) verzekert een coherentie tussen het niveau van de toegekende subsidies en de omkaderingsnormen m.b.t. het personeel. Besluit De analyse van de kwaliteit van de jobs aan de hand van de lonen bood ons de kans om precaire situaties gekenmerkt door het samengaan van een beperkte arbeidstijd en een beperkt loon te identificeren. Deze situaties komen vaker voor in de sector van de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting (9% van de loontrekkenden met een beperkte arbeidstijd hebben ook te maken met een beperkt loon, tegenover 6% in de medisch-maatschappelijke dienstverlening) We stelden ook vast dat er in de sector van de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting de lonen, de uitgeoefende functies en de diplomaniveaus niet altijd overeenstemmen. Dit lijdt tot een verlaging van de kwalificatie van de werknemers op het vlak van hun loon. De halftijdse betrekkingen in deze sector zijn eveneens kwetsbaarder. Daarnaast heeft de subsector met de meeste mannen, nl. die van de ondernemingen voor aangepast werk, ook de laagste lonen. De oververtegenwoordiging van mannen in deze subsector doet vragen rijzen over de bijzondere vormen van onzekerheid bij mannen, maar ook over de mechanismen van discriminatie bij de aanwerving die vrouwen met een handicap ondervinden in een sector die steeds meer op productiviteit is gericht. De kwaliteit van het werk op basis van het loon laat dus niet enkel toe de tevredenheid van de werknemers te evalueren. De loonvariabele geeft in de eerste plaats informatie over de manier waarop professionele activiteiten erkend en gekwalificeerd worden. In het kader van de nonprofitovereenkomsten werden de beroepen van de gezondheids- (PC 330) en onderwijssector (PC 319) versterkt. Deze professionalisering heeft zonder twijfel bijgedragen tot de verbetering van de lonen in de sector van de medisch-maatschappelijke dienstverlening met huisvesting. In sectoren de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting 4 %. Om in onze analyse van de kwalificaties en de lonen nauwkeuriger te zijn, zouden we ook over de loongegevens van zelfstandigen moeten beschikken. 9 Laag: basisschool; Gemiddeld: secundair onderwijs; Hoog: hoger onderwijs. 4
zoals die van gezinshulp of kinderopvang blijven de lonen daarentegen begrensdop een redelijk laag niveau. Deze functies zijn uiteindelijk weinig gediversifieerd m.b.t. de statuten en specialisaties met als gevolg dat er weinig mobiliteitsmogelijkheden binnen de sector zelf zijn (het beroep van gespecialiseerde opvoeder zou bijvoorbeeld vergeleken kunnen worden met de mogelijke evoluties van het beroep van kinderverzorger). 5