Instantie. Onderwerp. Datum



Vergelijkbare documenten
Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Spoorwegvervoer Datum 18 mei 2007 Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. M&D Seminars - 2009 M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38-9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17 info@mdseminars.be - www.mdseminars.be

18 MEI 2007 C.06.0435.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.06.0435.N NMBS HOLDING, publiekrechtelijke vennootschap met rechtspersoonlijkheid, met zetel te 1060 Brussel, Frankrijkstraat 85, eiseres, vertegenwoordigd door mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan, tegen BELGISCHE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP VOOR TRANSPORT DOOR MIDDEL VAN HET GECOMBINEERD RAIL-WEG-SYSTEEM, afgekort TRW, naamloze vennootschap, met zetel te 1000 Brussel, Havenlaan 100, verweerster.

18 MEI 2007 C.06.0435.N/2 I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 6 maart 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel. Raadsheer Eric Dirix heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd. II. CASSATIEMIDDELEN De eiseres voert in haar verzoekschrift twee middelen aan. Eerste middel Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek. Aangevochten beslissingen De appelrechters verklaren het hoger beroep van de verweerster ontvankelijk en gegrond en veroordelen de eiseres tot betaling van 10.246,18 euro, méér aankleven, op grond van volgende overweging (arrest, p. 3): De eerste rechter verwerpt de vordering van (de verweerster) tegen (de eiseres) in betaling van schadevergoeding omdat zij in de dagvaarding zou hebben gesteld dat de procedure enkel wordt ingesteld in de mate dat compensatie tussen (de verweerster) en de NV Sasse & C (thans Beyer Belgium) d.i. de opdrachtgever van (de verweerster) zou worden toegestaan. De NV Sasse weigert immers een reeks andere facturen aan (de verweerster) te betalen als compensatie voor het schadegeval. De eerste rechter parafraseert evenwel verkeerdelijk de dagvaarding, waarin (de verweerster) verklaart een rechtstreekse eis of minstens een eis in vrijwaring lastens (de eiseres) in te stellen - in de mate de voormelde compensatie zou worden gegrond verklaard, of - de NV Sasse, thans Beyer Belgium, een tegenvordering zou instellen. De NV Beyer, voorheen de NV Sasse, die in de procedure vóór de eerste rechter betrokken was, stelde inderdaad een tegenvordering in betaling van een vergoeding voor de schade aan de lading. Derhalve diende de eerste rechter de vordering van (de verweerster) tegen (de eiseres) verder te onderzoeken, hetgeen hij niet deed.

18 MEI 2007 C.06.0435.N/3 De omstandigheid dat de eerste rechter de tegenvordering van de NV Beyer tegen (de verweerster) onontvankelijk verklaarde wegens verjaring, verandert niets ter zake, nu in de dagvaarding niet werd gesteld dat de tegenvordering van Beyer tegen (de verweerster) ontvankelijk diende te zijn. Trouwens uit de verjaring van de tegenvordering van de NV Beyer t.a.v. (de verweerster) volgt niet noodzakelijk dat de vordering van (de verweerster) tegen (de eiseres) eveneens verjaard zou zijn. (De eiseres) werpt trouwens geen exceptie van verjaring op. Samengevat, de eerste rechter verwerpt de vordering van (de verweerster) tegen (de eiseres) bij gebrek aan compensatie tussen (de verweerster) en de NV Beyer, terwijl het louter instellen van een tegenvordering door de NV Beyer tegen (de verweerster) reeds volstond om de vordering van (de verweerster) tegen (de eiseres) verder te onderzoeken. Het bestreden vonnis dient op dit punt te worden hervormd. Grieven De appelrechters hebben met de hiervoor geciteerde beslissing de bewijskracht van het vonnis van de eerste rechter (Rechtbank van Koophandel te Brussel van 12 februari 2003) geschonden. Immers, de eerste rechter verwerpt geenszins de vordering van (de verweerster) tegen (de eiseres) bij gebrek aan compensatie tussen (de verweerster) en de NV Beyer, terwijl het louter instellen van een tegenvordering door de NV Beyer tegen (de verweerster) reeds volstond om de vordering van (de verweerster) tegen (de eiseres) verder te onderzoeken, doch heeft daarentegen wél degelijk oog voor deze tegenvordering bij de beoordeling van de vordering van TRW tegen de NMBS-HOLDING. De eerste rechter stelt inderdaad dat deze vordering zonder voorwerp is, juist gezien het verjaard zijn van de tegenvordering van Beyer Belgium (cf. vonnis van de eerste rechter, p. 4): Dat de tegeneis en de tusseneis van Beyer bij conclusies neergelegd ter griffie op 05.08.2002 ten opzichte van respectievelijk (de verweerster) en (de eiseres) verjaard zijn zodat de in ondergeschikte orde gestelde vordering in vrijwaring zonder voorwerp is ; Door te oordelen dat (...) de eerste rechter de vordering van (de verweerster) tegen (de eiseres) (verwerpt) bij gebrek aan compensatie tussen (de verweerster) en de NV Beyer, terwijl het louter instellen van een tegenvordering door de NV Beyer tegen (verweerster) reeds volstond om de vordering van (de verweerster) tegen (de eiseres) verder te onderzoeken miskennen de appelrechters aldus de in het middel aangegeven wetsbepalingen (schending van de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek).

18 MEI 2007 C.06.0435.N/4 Tweede middel Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 149 van de Grondwet; - artikel 54, 3 en 4, van het Verdrag inhoudende uniforme regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen, opgemaakt te Bern op 9 mei 1980, goedgekeurd bij Wet van 25 april 1983 (B.S. 7 september 1983). Aangevochten beslissingen De appelrechters verklaren het hoger beroep van de verweerster ontvankelijk en gegrond en veroordelen de eiseres tot betaling van 10.246,18 euro, méér aankleven, op grond van volgende overweging (arrest, p. 6): Ten onrechte tracht (de eiseres) in ondergeschikte orde op grond van de afwezigheid van vrachtbrief te stellen dat er geen vervoerovereenkomst per spoor zou zijn, zodat (de verweerster) niet zou aantonen de hoedanigheid te bezitten om de contractuele vordering in te stellen. Dat er geen vrachtbrief werd opgesteld vindt zijn oorzaak in het feit dat de te vervoeren lading reeds bij de belading werd beschadigd en daarna niet verder per spoor werd vervoerd maar teruggezonden per vrachtwagen naar de fabrikant ALZ in Genk. De uitgifte van een vrachtbrief bewijst de vervoerovereenkomst doch is geen essentiële voorwaarde voor het bewijs van de vervoerovereenkomst, die principieel een consensueel contract vormt (J. Van Ryn en J. Heenen, o. c., nr. 758). Trouwens, het CIM-Verdrag voorziet niet in een sanctie voor het ontbreken van een vrachtbrief. Grieven Artikel 54 van het CIM-Verdrag luidt: Art. 54 Personen die een vordering in rechte tegen de spoorweg kunnen instellen. 1. Een vordering in rechte tot terugbetaling van een ingevolge de vervoerovereenkomst betaald bedrag, kan slechts worden ingesteld door degene, die de betaling heeft gedaan. 2. Een vordering in rechte met betrekking tot een in artikel 17 bedoeld remboursement kan slechts worden ingesteld door de afzender. 3. Andere vorderingen in rechte uit de vervoerovereenkomst kunnen worden ingesteld door: a) De afzender, tot het tijdstip waarop de geadresseerde: 1. De vrachtbrief in ontvangst heeft genomen,

18 MEI 2007 C.06.0435.N/5 2. Het goed heeft aangenomen, of 3. De hem ingevolge artikel 28, 4, of artikel 31 toekomende rechten heeft doen gelden; b) De geadresseerde, vanaf het tijdstip waarop hij: 1. De vrachtbrief in ontvangst heeft genomen, 2. Het goed heeft aangenomen, 3. De hem ingevolge artikel 28, 4, toekomende rechten heeft doen gelden, of 4. De hem ingevolge artikel 31 toekomende rechten heeft doen gelden; het recht om deze vordering in te stellen vervalt evenwel, zodra de overeenkomstig artikel 31, 1, c, door de geadresseerde aangewezen persoon de vrachtbrief in ontvangst heeft genomen, het goed heeft aangenomen of de hem ingevolge artikel 28, 4, toekomende rechten heeft doen gelden. 4. De afzender, die een vordering in rechte instelt, moet de duplicaat-vrachtbrief overleggen. Bij gebreke daarvan moet hij ter zake van de 3, a, bedoelde vorderingen een machtiging van de geadresseerde overleggen of bewijzen, dat deze de zending heeft geweigerd. De geadresseerde, die een vordering in rechte instelt, moet de vrachtbrief overleggen, indien deze aan hem is afgegeven. Artikel 54, 3 en 4, van het CIM-Verdrag bepaalt aldus voor het stellen van een ontvankelijke vordering tegen eiseres op grond van de vervoerovereenkomst dat de vorderende partij op de vrachtbrief figureert als afzender of in sommige gevallen als bestemmeling. Met andere woorden, waar de appelrechters oordelen dat verweerster een ontvankelijke rechtsvordering kan instellen tegen de NMBS-HOLDING op grond van de vervoerovereenkomst en het CIM-Verdrag, zonder nochtans vast te stellen dat verweerster op de vrachtbrief voorkomt als afzender of geadresseerde in de zin van artikel 54, 3 en 4, van het CIM-Verdrag, is hun beslissing niet naar recht verantwoord en schenden zij voornoemde bepaling van het CIM-Verdrag (schending van artikel 149 van de Grondwet en artikel 54, 3 en 4, van het Verdrag inhoudende uniforme regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen, opgemaakt te Bern op 9 mei 1980, goedgekeurd bij Wet van 25 april 1983).

18 MEI 2007 C.06.0435.N/6 III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Eerste middel 1. Ongeacht het arrest de bewijskracht van het beroepen vonnis miskent, volgt uit de devolutieve werking van het hoger beroep van de verweerster tegen de eiseres dat de appelrechters verplicht waren zelf uitspraak te doen over de vordering, wat zij gedaan hebben. 2. Het middel kan de wettigheid van de beslissing niet raken en is bijgevolg bij gebrek aan belang niet ontvankelijk. Tweede middel 3. Artikel 149 van de Grondwet dat een motiveringsverplichting oplegt, is vreemd aan de in het middel aangevoerde onwettigheid. In zoverre het middel artikel 149 van de Grondwet als geschonden aanwijst, is het middel aldus niet ontvankelijk. 4. Artikel 11, 1, van het CIM-Verdrag bepaalt dat de vervoerovereenkomst is gesloten, zodra de spoorweg van afzending het goed met de vrachtbrief ten vervoer heeft aangenomen. De aanneming wordt vastgesteld door op de vrachtbrief het stempel van het station van afzending of een aanduiding door de boekhoudmachine met datum-vermelding af te drukken. Luidens paragraaf 3 van dit artikel dient de van het stempel of de aanduiding van de boekhoudmachine voorziene vrachtbrief als bewijs van het sluiten en de inhoud van de vervoerovereenkomst. Artikel 54, 4, c), van het CIM-Verdrag bepaalt dat de afzender die een vordering in rechte instelt tegen de vervoerder, de duplicaatvrachtbrief moet overleggen en dat wanneer de vordering wordt ingesteld door de geadresseerde, deze de vrachtbrief moet overleggen, indien die aan hem is afgegeven.

18 MEI 2007 C.06.0435.N/7 De verplichting tot het overleggen van de vrachtbrief door de eiser geldt niet wanneer de spoorwegvervoerder het vervoer niet heeft aangenomen en er dientengevolge geen vrachtbrief werd afgeleverd. 5. De appelrechters stellen vast dat het feit dat er geen vrachtbrief werd opgesteld (zijn) oorzaak vindt in het feit dat de te vervoeren lading reeds bij de belading werd beschadigd en daarna niet verder per spoor werd vervoerd maar teruggezonden per vrachtwagen naar de fabrikant ALZ in Genk. 6. Door te oordelen dat de verweerster waarvan de appelrechters de contractuele band met de eiseres bewezen achten, gerechtigd is de vordering tot schadevergoeding tegen de eiseres in te stellen ook al wordt geen vrachtbrief overgelegd, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht. In zoverre kan het middel niet worden aangenomen. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres in de kosten. De kosten zijn begroot op de som van 483,95 euro jegens de eisende partij. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Ernest Waûters, als voorzitter, en de raadsheren Etienne Goethals, Eric Dirix, Beatrijs Deconinck en Alain Smetryns, en in openbare terechtzitting van 18 mei 2007 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Ernest Waûters, in aanwezigheid van advocaat-generaal Christian Vandewal, met bijstand van griffier Philippe Van Geem.

18 MEI 2007 C.06.0435.N/8 Ph. Van Geem A. Smetryns B. Deconinck E. Dirix E. Goethals E. Waûters