Vragen & Antwoorden over bodemverontreiniging Hieronder staan veel gestelde vragen en antwoorden over bodemverontreiniging en spoedlocaties. Het gaat om algemene vragen en vragen over de specifieke Rotterdamse situatie. Staat uw vraag er niet bij of wordt uw vraag niet voldoende beantwoord, belt u dan met de bodemtelefoon van de DCMR Milieudienst Rijnmond (tel. 010 2468140) of met de GGD Rotterdam-Rijnmond (tel. 010 4339894). Op de website van de GGD Rotterdam-Rijnmond staat informatie over de relatie tussen bodemverontreiniging en gezondheid. Via de website van de gemeente Rotterdam of de DCMR Milieudienst Rijnmond kunt u alle bekende bodemrapporten inzien. Zie hiervoor: http://www.gis.rotterdam.nl/rik/rik.html of http://dcmr.gisinternet.nl/. Algemeen: bodemverontreiniging 1. Wanneer is sprake van bodemverontreiniging? 2. Wat wordt verstaan onder een historische verontreiniging en wat is een nieuwe verontreiniging? 3. Wanneer is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging? 4. Kan een historische (grondwater)verontreiniging door voortgaande verspreiding een nieuwe verontreiniging worden? 5. Hoe wordt omgegaan met een verontreiniging die gedeeltelijk voor en gedeeltelijk na 1987 is ontstaan? 6. Wie moet een nieuwe verontreiniging saneren? 7. Welke risico s worden bij een geval van ernstige bodemverontreiniging bekeken? 8. Wat wordt verstaan onder gebruiksbeperkingen? 9. Wat is het verschil tussen saneren en beheersen? 10. Wie is verantwoordelijk voor uitvoering van sanering? 11. Wie vergoedt de schade als bodemverontreiniging leidt tot waardevermindering van een terrein of woning? Algemeen: spoedlocaties 12. Wat is een spoedlocatie? 13. Wie beoordeelt of sprake is van een spoedlocatie? 14. Wat bepaalt de gezondheidsrisico s bij bodemverontreiniging? 15. Welke maatregen worden bij spoedlocaties getroffen en hoe worden bewoners hierover geïnformeerd? Meer over de Rotterdamse situatie 16. Welke verontreinigingen komen het meest voor in Rotterdam? 17. Hoe bepaalt de gemeente welke locaties mogelijk vervuild zijn? 18. Is er geld beschikbaar voor onderzoek en sanering van spoedlocaties?
Algemeen: bodemverontreiniging 1. Wanneer is sprake van bodemverontreiniging? Er is sprake van bodemverontreiniging wanneer door toedoen van de mens stoffen of materialen in de bodem of het grondwater terecht zijn gekomen die schadelijk zijn voor het ecosysteem of de mens. Vaak is dit in het verleden gebeurd door activiteiten van bedrijven zoals smederijen, garages en chemische wasserijen. Het kan bijvoorbeeld gaan om asbest, zware metalen (zoals cadmium en lood), bestrijdingsmiddelen, benzine en oplosmiddelen. 2. Wat wordt verstaan onder een historische verontreiniging en wat is een nieuwe verontreiniging? In wet- en regelgeving wordt onderscheid gemaakt in historische gevallen van bodemverontreiniging die ontstaan zijn voor 1987 en nieuwe gevallen van bodemverontreiniging van na 1987. Bij een historische bodemverontreiniging zijn te treffen maatregelen afhankelijk van de vraag of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en van risico s van de verontreiniging. Voor nieuwe gevallen van bodemverontreiniging geldt de zorgplicht, die inhoudt dat in alle gevallen maatregelen worden genomen om de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan te maken. 3. Wanneer is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging? In het algemeen is bij een historische verontreiniging sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging als de concentratie van een mogelijk schadelijke stof boven de interventiewaarde ligt en het om meer dan 25 kubieke meter grond gaat. Bij grondwater moet het om meer dan 100 kubieke meter gaan. Bij nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zijn deze criteria niet van toepassing. 4. Kan een historische (grondwater)verontreiniging door voortgaande verspreiding een nieuwe verontreiniging worden? Als een verontreiniging van voor 1987 zich na 1987 verder heeft verspreid, wordt dit niet gezien als een nieuw geval van verontreiniging. De mate van verspreiding bepaalt wel of er maatregelen moeten worden getroffen en wanneer, maar de zorgplicht die geldt voor een nieuw geval van bodemverontreiniging is niet van toepassing. 5. Hoe wordt omgegaan met een verontreiniging die gedeeltelijk voor en gedeeltelijk na 1987 is ontstaan? Als het grootste gedeelte van de verontreiniging is ontstaan voor 1987, dan zijn de te treffen maatregelen afhankelijk van aard, omvang en risico s van de verontreiniging. Als niet bepaald kan worden welk gedeelte van de verontreiniging vóór 1987 en welk gedeelte ná 1987 is ontstaan, dan wordt op basis van de beschikbare informatie bepaald of de verontreiniging als een historische verontreiniging of nieuwe verontreiniging wordt gezien. In het laatste geval geldt de zorgplicht en moet de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt. 6. Wie moet een nieuwe verontreiniging saneren? Voor verontreinigingen die na 1987 zijn ontstaan geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat in eerste instantie de veroorzaker de verontreiniging zoveel mogelijk
moet wegnemen. Als de veroorzaker niet meer kan worden aangesproken geldt de zorgplicht in principe voor de eigenaar van het verontreinigde perceel. 7. Welke risico s worden bij een geval van ernstige bodemverontreiniging bekeken? Bodemverontreiniging kan risico s met zich meebrengen voor mensen en voor dieren en planten. Dit worden humane risico s en ecologische risico s genoemd. Bodemverontreiniging kan zich afhankelijk van de soort stof ook met het grondwater verspreiden. Zo kan op den duur ergens anders een risico ontstaan, bijvoorbeeld voor de drinkwaterwinning. In dat geval is sprake van een verspreidingsrisico. 8. Wat wordt verstaan onder gebruiksbeperkingen? Als sprake is van bodemverontreiniging die gezondheidsrisico s met zich meebrengt, kan het nodig zijn om in afwachting van sanering gebruiksbeperkingen in acht te nemen. Zo kan het in specifieke gevallen worden ontraden om groenten te eten uit eigen tuin. Een gebruiksbeperking kan ook bestaan uit het handhaven van een afdeklaag of het ontraden van graafwerkzaamheden in een afdeklaag. Verontreiniging van het grondwater kan aanleiding zijn voor het ontraden van het gebruik van grondwater als besproeiingswater in de tuin. 9. Wat is het verschil tussen saneren en beheersen? Een sanering is een actieve aanpak van de verontreiniging waardoor deze vermindert tot een dusdanig niveau dat het gebruik van de locatie niet meer wordt belemmerd. Beheersing heeft betrekking op maatregelen om op een verantwoorde manier met de risico s van bodemverontreiniging om te gaan. Het kan ook een gebruiksbeperking zijn. 10. Wie is verantwoordelijk voor uitvoering van sanering? De Wet bodembescherming kent een duidelijke voorkeursvolgorde voor wie de verontreiniging moet saneren. In principe geldt de vervuiler betaalt, dat wil zeggen dat de veroorzaker de sanering uitvoert in eigen beheer. Is dit onmogelijk, bijvoorbeeld omdat de veroorzaker niet meer te achterhalen is, dan is in beginsel de eigenaar/gebruiker aansprakelijk. Particuliere eigenaren hebben onder bepaalde voorwaarden een bijzondere positie wat betreft aansprakelijkheid voor bodemsanering. Overheden zijn bij particulieren terughoudend met het inzetten van juridische instrumenten. In sommige gevallen fungeert de overheid als vangnet. 11. Wie vergoedt de schade als bodemverontreiniging leidt tot waardevermindering van een terrein of woning? Er is geen regeling die de waardevermindering als gevolg van bodemverontreiniging compenseert. Indien de veroorzaker van de verontreiniging nog te achterhalen is, kan deze aansprakelijk worden gesteld voor eventuele waardevermindering. Als kan worden aangetoond dat een woning als gevolg van bodemverontreiniging in het vrije commerciële verkeer niet tegen een redelijke prijs verkoopbaar is, is de gemeente onder strikte voorwaarden wettelijk verplicht tot aankoop. Algemeen: spoedlocaties
12. Wat is een spoedlocatie? Een spoedlocatie is een locatie waarvan is vastgesteld: - dat het huidige gebruik van de bodem tot risico s voor de mens (humane risico s) of voor plant of dier (ecologische risico s) kan leiden, of - dat er een dusdanige verspreiding van de verontreiniging optreedt dat er risico s kunnen ontstaan (verspreidingsrisico). Voor een spoedlocatie geldt dat op korte termijn maatregelen (saneren of beheersen) moeten worden getroffen om risico s weg te nemen. 13. Wie beoordeelt of sprake is van een spoedlocatie? De gemeente Rotterdam beoordeelt; de gemeente is namelijk het bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb). De DCMR Milieudienst Rijnmond toetst namens de gemeente bodemrapporten aan wet- en regelgeving. Voor het verzoek om toetsing van bodemrapporten wordt verwezen naar de website van de DCMR. 14. Wat bepaalt de gezondheidsrisico s bij bodemverontreiniging? Bij de beoordeling van de gezondheidsrisico s bij bodemverontreiniging is het belangrijk hoeveel contact er is tussen mensen en de schadelijke stoffen in de bodem. Als er bijvoorbeeld groenten worden gegeten uit een tuin met een vervuilde bodem of als er jonge kinderen op die bodem spelen, dan zou dit effecten op de gezondheid kunnen hebben. Vluchtige stoffen kunnen in sommige gevallen uitdampen in de woning en worden ingeademd. Ook dit kan risico s met zich meebrengen. De GGD Rotterdam-Rijnmond verstrekt informatie over de relatie tussen bodemverontreiniging en gezondheid. 15. Welke maatregen worden bij spoedlocaties getroffen en hoe worden bewoners hierover geïnformeerd? Als uit onderzoek blijkt dat bodemverontreiniging in combinatie met het bodemgebruik risico s oplevert, moeten maatregelen worden genomen om de risico s weg te nemen. De gemeente beoordeelt per situatie welke maatregelen nodig zijn en wie de maatregelen moet nemen. Soms wordt (een deel van) de bodemverontreiniging afgegraven of wordt een grondwatersanering uitgevoerd. Maatregelen kunnen ook bestaan uit het aanbrengen van een afdeklaag. Daarnaast kunnen gebruiksadviezen worden gegeven. Uiteindelijk zijn maatregelen maatwerk. Als het gaat om locaties waar bewoners direct mee te maken hebben, bijvoorbeeld particuliere tuinen of openbare speelterreinen, dan worden direct betrokkenen geïnformeerd over het onderzoek, de resultaten en de te treffen maatregelen. Meer over de Rotterdamse situatie 16. Welke verontreinigingen komen het meest voor in Rotterdam? De meeste verontreinigingen in Rotterdam komen voor in de stedelijke ophooglaag. De stedelijke ophooglaag is dat deel van de bodem dat door eeuwenlang menselijk gebruik is ontstaan en mogelijk verontreinigd is geraakt. Het gaat vooral om zware metalen zoals barium, koper, lood en zink. Ook PAK s (teerachtige stoffen) komen veel voor. Over het algemeen leiden de aangetroffen concentraties niet tot gezondheidsrisico s. De belangrijkste bronnen voor de bodemverontreiniging in de stedelijke ophooglaag zijn de loodwitindustrie (actief voor 1910), het toepassen van
koolas (verbrandingsresten van steenkool) op en in de bodem en bouwafval, sloopafval en bagger uit de Rotterdamse havens. Verder worden lokaal veel verontreinigingen van voormalige bedrijfsactiviteiten aangetroffen. Daarbij komen de volgende stoffen het meest voor: - Minerale olie afkomstig van ondergrondse tanks, benzinepompstations en de opslag en raffinage van olieproducten. - Vluchtige oplosmiddelen afkomstig van chemische wasserijen, metaalbedrijven en drukkerijen. - Teerachtige producten afkomstig van oude gasfabrieken, waar stadsgas uit steenkool werd gemaakt, en van houtbewerkingsbedrijven en scheepswerven. 17. Hoe bepaalt de gemeente welke locaties mogelijk vervuild zijn? De gemeente heeft mogelijke bodemverontreinigingslocaties vastgelegd in het zogenaamde historische bodembestand (Hbb). Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van luchtfoto s, hinderwetvergunningen, gemeentelijke archieven en gegevens van de Kamer van Koophandel. Op basis van dit bestand zijn locaties geselecteerd waar mogelijk verontreinigingen aanwezig zijn die tot risico s kunnen leiden. Vervolgens is de gemeente gestart met bodemonderzoek op deze potentiële spoedlocaties. Soms zijn bedrijven aan zet om dit onderzoek uit te voeren. Deze worden dan door de gemeente aangeschreven. Voor de diffuse bodemverontreiniging, verontreiniging die is ontstaan door activiteiten die niet kunnen worden teruggevoerd op één of enkele bronnen, wordt specifiek onderzoek uitgevoerd. Bijvoorbeeld naar de voormalige loodwitindustrie in Rotterdam en naar de ophogingsgeschiedenis van woonwijken. 18. Is er geld beschikbaar voor onderzoek en sanering van spoedlocaties? Het Rijk heeft voor de aanpak van bodemverontreiniging geld beschikbaar gesteld voor de periode tot 2020. Met het beschikbare budget wordt een aantal spoedlocaties gesaneerd en wordt het onderzoeksprogramma naar diffuse bodemverontreiniging gefinancierd. Als de resultaten van het onderzoeksprogramma diffuus bekend zijn, zal duidelijk worden of het budget voldoende is voor de totale saneringssopgave van Rotterdam. Waar mogelijk wordt de veroorzaker van een bodemverontreiniging aangespoord zelf onderzoek en zo nodig sanering uit te voeren. In veel gevallen is de veroorzaker niet te vinden en is de terreineigenaar de eerst aangewezene om actie te ondernemen. Als deze hiertoe niet in staat is, ofwel juridisch niet verantwoordelijk is, dan kan de gemeente actie nemen. Particuliere eigenaren hebben onder bepaalde voorwaarden een bijzondere positie wat betreft aansprakelijkheid voor bodemsanering. Overheden zijn bij particulieren terughoudend met het inzetten van juridische instrumenten.