Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Instandhouding kerndoelen primair onderwijs kerndoelen onderbouw havo bovenbouw exameneenheden vwo bovenbouw exameneenheden 34: De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van henzelf en anderen. 41: De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen. 29: De leerling leert kennis te verwerven over en inzicht te verkrijgen in sleutelbegrippen uit het gebied van de levende en niet- levende natuur, en leert deze sleutelbegrippen te verbinden met situaties in het dagelijks leven. 32: De leerling leert te werken met theorieën en modellen door onderzoek te doen naar natuurkundige en scheikundige verschijnselen als elektriciteit, geluid, licht, beweging, energie en materie. 33: De leerling leert door onderzoek kennis te verwerven over voor hem relevante technische producten en systemen, leert deze kennis naar waarde te schatten en op planmatige wijze een technisch product te ontwerpen en te maken. 34: De leerling leert hoofdzaken te begrijpen van bouw en functie van het menselijk lichaam, verbanden te leggen met het bevorderen van lichamelijke en psychische gezondheid, en daarin een eigen verantwoordelijkheid te nemen BI/H Domein D: Interactie Subdomein D1: Moleculaire interactie 28. De kandidaat kan genregulatie en interactie met wijze de moleculaire regulatie plaatsvindt. Subdomein D2: Gedrag en interactie 29. De kandidaat kan gedrag en interactie met communicatie, veiligheid gedrag van n en populaties ontstaat en benoemen wat de functie daarvan is. Subdomein D3: Seksualiteit 30. De kandidaat kan gedrag en interactie met communicatie vraagstukken met betrekking tot seksualiteit van de mens benaderd. Subdomein D4: Interactie in 31. De kandidaat kan voedselrelatie en interactie met duurzaamheid en benoemen welke relaties tussen populaties in bestaan vraagstukken die daar betrekking op hebben, benaderd. BI/H Domein B: BI/V Domein B: DNA en zelfregulatie op moleculair niveau plaatsvindt. van stofwisseling van len de stofwisseling van n verloopt en stoornissen daarin kunnen ontstaan en op ze aangepakt. sport en zelfregulatie bij eukaryoten verloopt daarin stoornissen kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen van het
DNA en bouwstoffen van de worden gevormd. van stofwisseling van len wijze de stofwisseling van n verloopt en wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op ze kunnen sport en eukaryoten zichzelf reguleren. van het wijze eukaryoten zich te andere n, en welke problemen daarbij kunnen ontstaan. beweging, wijze n zich te andere n, en beargumenteren welke problemen daarbij kunnen optreden en op ze kunnen beweging, van sport n waarnemen. zichzelf reguleren; de kandidaat kan beargumenteren welke effecten op kunnen treden als zelfregulatie van systeem Aarde wordt verstoord, en kan BI/V Domein A: Vaardigheden Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau) Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken 1. De kandidaat kan doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken. Subdomein A2: Communiceren 2. De kandidaat kan adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.
van sport n waarnemen. zichzelf reguleren en kan BI/H Domein B: DNA en bouwstoffen van de worden gevormd. van stofwisseling van len wijze de stofwisseling van n verloopt en wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op ze kunnen Subdomein A3: Reflecteren op leren 3. De kandidaat kan bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling, motivatie en leerproces. Subdomein A4: Studie en beroep 4. De kandidaat kan aangeven op natuurwetenschappelijke kennis in studie en beroep wordt gebruikt en kan mede op basis daarvan zijn belangstelling voor studies en beroepen onder woorden brengen. Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau) Subdomein A5: Onderzoeken 5. De kandidaat kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruikmakend van relevante begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren, en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden. Subdomein A6: Ontwerpen 6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren. Subdomein A7: Modelvorming 7. De kandidaat kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een hanteerbaar probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren, en het model toetsen en beoordelen. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden. Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium 8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium hanteren, waar nodig met aandacht voor risico s en veiligheid; daarbij gaat het om instrumenten voor
sport en eukaryoten zichzelf reguleren. van het wijze eukaryoten zich te andere n, en welke problemen daarbij kunnen ontstaan. beweging, van sport n waarnemen. zichzelf reguleren en kan BI/H Domein B: DNA en bouwstoffen van de worden gevormd. dataverzameling en - bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen, formuletaal en rekenkundige bewerkingen. Subdomein A9: Waarderen en oordelen 9. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen. Biologie - specifieke vaardigheden Subdomein A10: Beleven 10. De kandidaat kan in contexten gevoelens en betekenissen expliciteren die worden opgeroepen door het omgaan met de natuur of in de natuur voorkomende objecten en daarbij aandacht schenken aan de gevoelens en betekenissen van anderen. Subdomein A11: Vorm-functie-denken 11. De kandidaat kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten op verschillende vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende functie wordt gezocht en andersom. Subdomein A12: Ecologisch denken 12. De kandidaat kan in redeneringen hanteren waarbij uitgewerkt wordt wat de gevolgen van interne of externe veranderingen in een levensgemeenschap of ecosysteem zijn. Subdomein A13: Evolutionair denken 13. De kandidaat kan in contexten redeneringen hanteren waarmee biologische verschijnselen op verschillende verklaard worden met behulp van theorie over evolutiemechanismen. Subdomein A14: Systeemdenken 14. De kandidaat kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende, relaties binnen en tussen uitwerken en uiteenzetten hoe
van stofwisseling van len wijze de stofwisseling van n verloopt en wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op ze kunnen sport en eukaryoten zichzelf reguleren. van het wijze eukaryoten zich te andere n, en welke problemen daarbij kunnen ontstaan. beweging, van sport n waarnemen. biologische eenheden op verschillende zichzelf in stand houden en ontwikkelen. Subdomein A15: Kennisontwikkeling en -toepassing 15. De kandidaat kan in contexten analyseren op natuurwetenschappelijke en technologische kennis wordt ontwikkeld en toegepast. Subdomein A16: Contexten 16. De kandidaat kan de in domein A genoemde vaardigheden en de in domeinen B tot en met F genoemde ten minste gebruiken in wetenschappelijke contexten, in beroepscontexten waarvoor een wetenschappelijke opleiding is vereist en in leefwereldcontexten. BI/V Domein B: DNA en zelfregulatie op moleculair niveau plaatsvindt. van stofwisseling van len de stofwisseling van n verloopt en stoornissen daarin kunnen ontstaan en op ze aangepakt.
zichzelf reguleren en kan BI/H Domein B: DNA en bouwstoffen van de worden gevormd. van stofwisseling van len wijze de stofwisseling van n verloopt en wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op ze kunnen sport en eukaryoten zichzelf reguleren. van het sport en zelfregulatie bij eukaryoten verloopt daarin stoornissen kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen van het wijze n zich te andere n, en beargumenteren welke problemen daarbij kunnen optreden en op ze kunnen beweging, van sport n waarnemen. zichzelf reguleren; de kandidaat kan beargumenteren welke effecten op kunnen treden als zelfregulatie van systeem Aarde wordt verstoord, en kan Domein D: Interactie Subdomein D1: Moleculaire interactie
wijze eukaryoten zich te andere n, en welke problemen daarbij kunnen ontstaan. beweging, van sport n waarnemen. zichzelf reguleren en kan BI/H Domein B: DNA en bouwstoffen van de worden gevormd. van stofwisseling van len 28. De kandidaat kan genregulatie en interactie met de moleculaire regulatie plaatsvindt. Subdomein D2: Cellulaire interactie 29. De kandidaat kan communicatie en interactie met (a)biotische factoren ten minste in van gezondheid de wijze waarop lulaire interactie verloopt benoemen. Subdomein D3: Gedrag en interactie 30. De kandidaat kan gedrag en interactie met communicatie, veiligheid gedrag van n en populaties ontstaat, benoemen wat de functie van het gedrag is en benoemen op het zich ontwikkelt. Subdomein D4: Seksualiteit 31. De kandidaat kan gedrag en interactie met communicatie vraagstukken met betrekking tot seksualiteit van de mens benaderd. Subdomein D5: Interactie in 32. De kandidaat kan voedselrelatie en interactie met (a)biotische factoren ten minste in en benoemen welke relaties tussen populaties en bestaan vraagstukken die daar betrekking op hebben, benaderd. BI/V Domein B:
wijze de stofwisseling van n verloopt en wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op ze kunnen sport en eukaryoten zichzelf reguleren. van het wijze eukaryoten zich te andere n, en welke problemen daarbij kunnen ontstaan. beweging, van sport n waarnemen. zichzelf reguleren en kan BI/V Domein B: DNA en zelfregulatie op moleculair niveau plaatsvindt. van stofwisseling van len de stofwisseling van n verloopt en stoornissen daarin kunnen ontstaan en op ze aangepakt. sport en zelfregulatie bij eukaryoten verloopt daarin stoornissen kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen van het wijze n zich te andere n, en beargumenteren welke problemen daarbij kunnen optreden en op ze kunnen
BI/H Domein A: Vaardigheden Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau) Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken 1. De kandidaat kan doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken. Subdomein A2: Communiceren 2. De kandidaat kan adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied. Subdomein A3: Reflecteren op leren 3. De kandidaat kan bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling, motivatie en leerproces. Subdomein A4: Studie en beroep 4. De kandidaat kan aangeven op natuurwetenschappelijke kennis in studie en beroep wordt gebruikt en kan mede op basis daarvan zijn belangstelling voor studies en beroepen onder woorden brengen. Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau) Subdomein A5: Onderzoeken 5. De kandidaat kan in contexten instructies voor onderzoek op basis van vraagstellingen uitvoeren en conclusies trekken uit de onderzoeksresultaten. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden. Subdomein A6: Ontwerpen 6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren. Subdomein A7: Modelvorming 7. De kandidaat kan in contexten een probleem analyseren, een adequaat model selecteren, en modeluitkomsten beweging, van sport n waarnemen. zichzelf reguleren; de kandidaat kan beargumenteren welke effecten op kunnen treden als zelfregulatie van systeem Aarde wordt verstoord, en kan BI/V Domein B: DNA en zelfregulatie op moleculair niveau plaatsvindt. van stofwisseling van len
genereren en interpreteren. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden. Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium 8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium hanteren, waar nodig met aandacht voor risico s en veiligheid; daarbij gaat het om instrumenten voor dataverzameling en - bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen, formuletaal en rekenkundige bewerkingen. Subdomein A9: Waarderen en oordelen 9. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen. Biologie - specifieke vaardigheden Subdomein A10: Beleven 10. De kandidaat kan in contexten gevoelens en betekenissen expliciteren die worden opgeroepen door het omgaan met de natuur of in de natuur voorkomende objecten en daarbij aandacht schenken aan de gevoelens en betekenissen van anderen. Subdomein A11: Vorm-functie-denken 11. De kandidaat kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten op verschillende vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende functie wordt gezocht en andersom. Subdomein A12: Ecologisch denken 12. De kandidaat kan in redeneringen hanteren waarbij uitgewerkt wordt wat de gevolgen van interne of externe veranderingen in een levensgemeenschap of ecosysteem zijn. Subdomein A13: Evolutionair denken 13. De kandidaat kan in contexten redeneringen de stofwisseling van n verloopt en stoornissen daarin kunnen ontstaan en op ze aangepakt. sport en zelfregulatie bij eukaryoten verloopt daarin stoornissen kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen van het wijze n zich te andere n, en beargumenteren welke problemen daarbij kunnen optreden en op ze kunnen beweging, van sport n waarnemen.
hanteren waarmee biologische verschijnselen op verschillende verklaard worden met behulp van theorie over evolutiemechanismen. Subdomein A14: Systeemdenken 14. De kandidaat kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende, relaties binnen en tussen uitwerken en uiteenzetten hoe biologische eenheden op verschillende zichzelf in stand houden en ontwikkelen. Subdomein A15: Contexten 15. De kandidaat kan de in domein A genoemde vaardigheden en de in domeinen B tot en met F genoemde ten minste gebruiken in beroepscontexten en in leefwereldcontexten. Subdomein A16: Kennisontwikkeling en -toepassing 16. De kandidaat kan in contexten analyseren op natuurwetenschappelijke en technologische kennis wordt ontwikkeld en toegepast. zichzelf reguleren; de kandidaat kan beargumenteren welke effecten op kunnen treden als zelfregulatie van systeem Aarde wordt verstoord, en kan BI/V Domein B: DNA en zelfregulatie op moleculair niveau plaatsvindt. van stofwisseling van len de stofwisseling van n verloopt en stoornissen daarin kunnen ontstaan en op ze aangepakt. sport en zelfregulatie bij eukaryoten verloopt daarin
stoornissen kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen van het wijze n zich te andere n, en beargumenteren welke problemen daarbij kunnen optreden en op ze kunnen beweging, van sport n waarnemen. zichzelf reguleren; de kandidaat kan beargumenteren welke effecten op kunnen treden als zelfregulatie van systeem Aarde wordt verstoord, en kan Domein D: Interactie Subdomein D1: Moleculaire interactie 28. De kandidaat kan genregulatie en interactie met
de moleculaire regulatie plaatsvindt. Subdomein D2: Cellulaire interactie 29. De kandidaat kan communicatie en interactie met (a)biotische factoren ten minste in van gezondheid de wijze waarop lulaire interactie verloopt benoemen. Subdomein D3: Gedrag en interactie 30. De kandidaat kan gedrag en interactie met communicatie, veiligheid gedrag van n en populaties ontstaat, benoemen wat de functie van het gedrag is en benoemen op het zich ontwikkelt. Subdomein D4: Seksualiteit 31. De kandidaat kan gedrag en interactie met communicatie vraagstukken met betrekking tot seksualiteit van de mens benaderd. Subdomein D5: Interactie in 32. De kandidaat kan voedselrelatie en interactie met (a)biotische factoren ten minste in en benoemen welke relaties tussen populaties en bestaan vraagstukken die daar betrekking op hebben, benaderd.