A1 Woordenlijst boek jongen mes stoel glas kind pen tafel hand kopje plant telefoon hoed lamp potlood theepot hoofd land ring vinger huis man sigaar vork jas meisje sigaret vrouw OEFENING 1 Is dit een sigaar of een sigaret? Dit is een sigaar. 1 Is dit een tafel of een stoel? 2 Is dit een jas of een hoed? 3 Is dit een jongen of een meisje? 4 Is dit een tafel of een hoed? 5 Is dit een potlood of een pen? 6 Is dit een vrouw of een man? 7 Is dit een vork of een mes? 8 Is dit een ring of een lamp? 9 Is dit een plant of een telefoon? 10 Is dit een kopje of een glas? OEFENING 2 Wat is dit? Dit is een telefoon. 1 Wat is dit? 4 Wat is dit? 2 Wat is dit? 5 Wat is dit? 3 Wat is dit? OEFENING 3a Is dit een sigaar? (ja) Ja, dit is een sigaar. Is dit een sigaret? (nee) Nee, dit is geen sigaret maar een sigaar.
A2 Hoofdstuk 1 1 Is dit een potlood? 2 Is dit een ring? 3 Is dit een tafel? 4 Is dit een huis? 5 Is dit een boek? 6 Is dit een jas? 7 Is dit een vrouw? 8 Is dit een hoofd? 9 Is dit een stoel? 10 Is dit een kind? OEFENING 3b 1 Is Nederland een land? 2 Is dit een telefoon? 3 Is dit een vinger? 4 Is dit een glas? 5 Is dit een meisje? 6 Is dit een huis? 7 Is dit een vork? 8 Is dit een hoed? 9 Is dit een jongen? 10 Is dit een potlood? OEFENING 4 OEFENING 5 Woordenlijst 1 2 3 4 5 één twee drie vier vijf 6 7 8 9 10 zes zeven acht negen tien 3 Is dit drie? Ja, dit is drie. 1 6 Is dit zes? 2 5 Is dit vijf? 3 8 Is dit acht? 4 7 Is dit zeven? 5 1 Is dit één? 2 Is dit drie? Nee, dit is niet drie maar twee.
A3 1 6 Is dit drie? 2 5 Is dit vier? 3 3 Is dit twee? 4 7 Is dit negen? 5 9 Is dit tien? OEFENING 6 familie Vermeer familie Van Rijn 1 Is dit meneer Van Rijn of mevrouw Van Rijn? 2 Is dit mevrouw Vermeer of mevrouw Van Rijn? 3 Wie is dit? 4 Wie is dit? Nationaliteit en taal Nederland Jan is een Nederlander. Jannie is een Nederlandse. (Jan spreekt Nederlands.) Engeland John is een Engelsman. Joan is een Engelse. (John spreekt Engels.) Spanje Juan is een Spanjaard. Juanita is een Spaanse. (Juan spreekt Spaans.) Frankrijk Jean is een Fransman. Jeanette is een Française. (Jean spreekt Frans.) Duitsland Johann is een Duitser. Johanna is een Duitse. (Johann spreekt Duits.) Italië Giovanni is een Italiaan. Giovanna is een Italiaanse. (Giovanni spreekt Italiaans.) Amerika Jack is een Amerikaan. Jackie is een Amerikaanse. (Jack spreekt Amerikaans.) België Belg Belgische (Vlaams of Frans) Rusland Rus Russische (Russisch) Denemarken Deen Deense (Deens) Finland Fin Finse (Fins) Noorwegen Noor Noorse (Noors)
A4 Hoofdstuk 1 Zweden Zweed Zweedse (Zweeds) Ierland Ier Ierse (Iers en Engels) Schotland Schot Schotse (Schots en Engels) Portugal Portugees Portugese (Portugees) Ik ben een Nederlander. U bent een Japanner. Jean is een Fransman. Jackie is een Amerikaanse. Ik spreek Nederlands. U spreekt Japans. Hij spreekt Frans. Zij spreekt Amerikaans. OEFENING 7 Wat is Juan? Is hij een Fransman? Juan is een man. Hij is geen Fransman maar een Spanjaard. 1 Wat is Jan? Is hij een Engelsman? 2 Wat is Joan? Is zij een Française? 3 Wat is Johann? Is hij een Italiaan? 4 Wat is Giovanna? Is zij een Nederlandse? 5 Wat is Jack? Is hij een Spanjaard? Wie is een Amerikaanse? Jackie is een Amerikaanse. 6 Wie is een Française? 7 Wie is een Italiaan? 8 Wie is een Fransman? 9 Wie is een Engelsman? 10 Wie is een Duitse? OEFENING 8 1 Wat bent u? 2 Wat is de leraar? 3 Is hij een Engelsman? 4 Bent u een Fransman? 5 Bent u een Duitser of een Italiaan? 6 Spreekt u Nederlands? 7 Spreekt u Engels? Op CD 8 Spreekt Giovanni Japans? 9 Spreekt u Esperanto? 10 Wat spreekt een Zweed? GESPREK Hoe gaat het met u? Hallo, ik ben Jan Vermeer. Aangenaam, ik ben Karel van Rijn. Aangenaam. Hoe gaat het met u? Goed, dank u en met u? Prima. Bent u een Nederlander? Nee, ik ben geen Nederlander, maar een Belg. En u? Ik ben een Nederlander, ik kom uit Den Haag. O, ik werk in Den Haag, u ook? Nee, ik woon in Den Haag, maar ik werk in Amsterdam.
A5 Spreekt u Frans? Ik spreek een beetje Frans. En u? Ik spreek goed Frans. Nou, tot ziens. Ja, dag. OEFENING 9 U ontmoet Jan Vermeer.Wat zegt u? Hallo, ik ben Jan Vermeer. Aangenaam. Goed, dank u en met u? Bent u een Nederlander? Ik ben een Nederlander, ik ben een Amsterdammer. Woont u in Amsterdam? Ik spreek een beetje Engels. En u? Nou, tot ziens. OEFENING 10a Woordenlijst het boek de appel blauw het glas de auto blond het gras de banaan bruin het hoofd de boom geel het huis de fruitschaal goudkleurig het jongetje de hond grijs het kind de jongen groen het kopje de kat oranje het land de komkommer paars het meisje de lepel rood het mes de peer wit het papier de sinaasappel zilverkleurig het restaurant de tomaat zwart het schilderij de vlag het strand de wijn het terras de zee het water de zon Is het boek blauw? (ja) Ja, het boek is blauw. Is het boek groen? (nee, blauw) Nee, het boek is niet groen maar blauw. 1 Is de tomaat rood? (ja) 2 Is het papier wit? (ja) 3 Is de tomaat geel? (nee)
A6 Hoofdstuk 1 4 Is de Italiaanse blond? (nee) 5 Is de zon blauw? (nee) 6 Is de appel bruin? (nee) 7 Is de hond geel? (nee) 8 Is de wijn wit? (nee) 9 Is het gras zwart? (nee) 10 Is de zee rood? (nee) OEFENING 10b Wat is geel? De banaan is geel. 1 Wat is rood? 2 Wat is wit en bruin? 3 Wat is groen en geel? 4 Wat is bruin? 5 Wat is groen? 6 Wat is bruin en groen? 7 Wat is zilverkleurig? 8 Wat is blauw? 9 Wat is geel? 10 Wat is zwart? Op CD Een ontmoeting GESPREK Meneer Mevrouw, is dit station Hollands Spoor? Mevrouw Hals: Ja meneer, dit is station Hollands Spoor. Meneer Is dit het station voor Utrecht? Mevrouw Hals: Nee, dit is niet het station voor Utrecht maar voor Amsterdam of Rotterdam. Meneer O, is dat zo? Mevrouw Hals: Ja, zo is dat. Meneer O, o. Dank u. Mevrouw Hals: Mmm! Meneer Hier is een sigaret. Mevrouw Hals: Een sigaret? Nee, dank u. Meneer Ik ben Van Rijn. Albert van Rijn. Bent u mevrouw Kristel? Mevrouw Hals: Nee, nee, ik ben niet mevrouw Kristel, maar mevrouw Hals. Katrien Hals.
A7 Meneer Aangenaam. Mevrouw Hals: Wat is uw naam? Albert Heijn? Meneer Nee, nee, niet Albert Heijn. Albert van Rijn. Mevrouw Hals: O, sorry. Bent u een Belg? U bent zo dik. Meneer Ja, ik ben een Belg, ik ben een Vlaming. Bent u een Hollandse? U bent zo mager, uh slank. Mevrouw Hals: Nee, ik ben geen Hollandse, maar een Friezin. Ah, daar is mijn man. Meneer Uw man? Mevrouw Hals: Ja, mijn man. Dag Frans. Meneer Hals: Dag Katrien. Mevrouw Hals: Frans, dit is Albert van Rijn. Meneer Hals: Aangenaam. Frans Hals. Hoe gaat het met u? Meneer Prima, dank u. Hoe gaat het met u? Meneer Hals: Goed, goed. Dank u. Meneer Nou, tot ziens. Meneer Hals: Ja, dag. Mevrouw Hals: Tot ziens.