3. Op 18 augustus 2006 was de betaling van het transactiebedrag door justitie ontvangen.



Vergelijkbare documenten
Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/014

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Beoordeling. h2>klacht

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 26 maart 2007 Rapportnummer: 2007/051

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 12 april Rapportnummer: 2012/061

Rapport. Publicatiedatum: 11 december Rapportnummer: 2014 / /19 3 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is.

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

RAPPORT 2008/205, NATIONALE OMBUDSMAN, 26 SEPTEMBER 2008

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/102

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Datum: 20 december Rapportnummer: 2013/198

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 30 november Rapportnummer: 2012/192

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Een onderzoek naar een onduidelijke intrekkingsbrief van het Openbaar Ministerie.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/124

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/232

Een onderzoek naar een onduidelijk instemmingsformulier bij een taakstrafaanbod van het Openbaar Ministerie.

Rapport. Datum: 6 juni 2007 Rapportnummer: 2007/109

Rapport. Datum: 19 februari 2001 Rapportnummer: 2001/048

Een onderzoek naar de verwerking van een adreswijziging van een burger.

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/126

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Rapport. Datum: 23 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/332

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau en/of het Openbaar Ministerie. Datum: 14 november 2011

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de William Schrikker Groep. Datum: 9 augustus Rapportnummer: 2011/241

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Transcriptie:

Rapport

2 p class="c2">klacht Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Haarlem heeft geweigerd het door verzoeker betaalde transactiebedrag op diens verzoek te retourneren en de zaak alsnog te seponeren of voor de rechter te laten komen. Beoordeling Algemeen 1. Op 30 juni 2006 heeft verzoeker een transactievoorstel gekregen wegens overschrijding van de maximum toegestane snelheid, waartegen hij op 28 juli 2006 bezwaar heeft gemaakt bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (verder: het CJIB). Verzoeker tekende "bezwaar" aan tegen de "beschikking" onder vermelding van het transactienummer en betwistte de snelheidsovertreding te hebben begaan en vroeg om informatie over de meting van de overtreding. Tot slot vroeg verzoeker om hem bij de behandeling van zijn bezwaarschrift als belanghebbende te horen. 2. Als reactie daarop schreef de officier van justitie van het arrondissementsparket Haarlem verzoeker op 10 augustus 2006 dat hij het proces-verbaal er op na had geslagen, hij de gevraagde informatie niet zou sturen en dat hij verzoekers brief in het dossier zou voegen. 3. Op 18 augustus 2006 was de betaling van het transactiebedrag door justitie ontvangen. 4. Verzoeker was het oneens met de reactie van 10 augustus 2006 en vroeg de officier in zijn brief van 6 september 2006 om de zaak te seponeren en het verplicht gestelde en door hem betaalde transactiebedrag te retourneren. Ingeval de officier echter anders zou besluiten dan luidde zijn verzoek om de zaak voor de rechter te laten komen. 5. De officier liet verzoeker op 21 september 2006 weten de zaak als afgehandeld te beschouwen, omdat hij het schikkingsbedrag had betaald. Inhoudelijke beoordeling door de officier van de zaak was derhalve niet meer mogelijk volgens de officier. Door het transactiebedrag te voldoen, had verzoeker aangegeven te willen schikken, aldus de officier van justitie. 6. In reactie daarop schreef verzoeker op 5 oktober 2006 dat hij het onterecht vond dat de officier niet meer inhoudelijk op de zaak wilde ingaan, nu verzoeker naar zijn idee al die tijd in discussie was geweest met de officier. Verder vond verzoeker dat hij door justitie was misleid doordat in de toelichting op de achterzijde van het transactievoorstel werd gesuggereerd dat de betaling binnen de vervaldatum voldaan moest worden. Verzoeker citeerde daarbij de volgende passage: "Het voeren van correspondentie schort de vervaldatum niet op. Als u niet of te laat betaalt, vervalt het transactievoorstel. De

3 officier van justitie zal de zaak dan voorleggen aan de rechter. De geldboete die de officier van justitie ter terechtzitting zal vorderen is in de regel hoger dan het transactievoorstel." Verzoeker vroeg nogmaals om teruggave van het schikkingsbedrag en om de zaak te seponeren of de zaak anders voor te laten komen. 7. De officier herhaalde op 19 oktober 2006 dat de zaak wat hem betreft was afgedaan, waarop verzoeker zich op 23 november 2006 tot de Nationale ombudsman wendde. 8. In overleg met verzoeker was de klacht geformuleerd zoals hierboven is weergegeven. Omdat verzoeker zijn klacht als zodanig nog niet had voorgelegd aan de officier van justitie, stuurde de Nationale ombudsman verzoekers klacht op 28 december 2006 ter behandeling door naar de hoofdofficier van justitie te Haarlem. De hoofdofficier verklaarde de klacht in zijn brief van 31 januari 2007 ongegrond. Nadat de hoofdofficier had uiteengezet dat een transactievoorstel iets anders was dan een beschikking, ging hij in op de betekenis die hij toekende aan het ingaan op een transactievoorstel. Het betalen van de transactie betekende volgens hem het vrijwillig accepteren van het gedane transactieaanbod. Door het aanbod te accepteren heeft verzoeker zich de kans ontnomen om de zaak voor te laten komen bij de rechter om zodoende zijn onschuld aan te tonen. De hoofdofficier vervolgde dat een transactie alleen rechtsgeldig is als het aanbod daartoe vrijwillig is geaccepteerd. Daarvan is geen sprake als er excessieve druk is uitgeoefend. Enige druk - zoals de mededeling dat in de regel op de zitting een hogere boete wordt gevorderd - werd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens acceptabel geacht volgens de hoofdofficier. De hoofdofficier kwam tot de conclusie dat er ingeval van verzoeker geen sprake was geweest van excessieve druk door verzoeker te laten weten dat het voeren van correspondentie de betalingstermijn niet opschort, nu verzoeker altijd de mogelijkheid had gehad om niet te betalen en de zaak door de rechter te laten beoordelen. 9. Verzoeker wendde zich op 11 februari 2007 vervolgens opnieuw tot de Nationale ombudsman omdat hij de reactie van de hoofdofficier onbevredigend vond. 10. De Nationale ombudsman startte daarop zijn onderzoek, waarbij hij de minister van Justitie een aantal vragen stelde. I. Bevindingen 1. De minister van Justitie bleef bij het standpunt dat justitie in dezen behoorlijk had opgetreden omdat er geen sprake was geweest van een dermate onzorgvuldig optreden dat er aanleiding was de betaalde transactie terug te draaien. Ter onderbouwing van zijn standpunt voerde hij twee argumenten aan. De minister sloot allereerst aan bij hetgeen de hoofdofficier in het kader van de interne klachtenprocedure had opgemerkt. Hij oordeelde dat er geen ontoelaatbare druk was

4 toegepast doordat in het transactieaanbod stond dat de officier doorgaans een hogere geldboete dan het transactiebedrag vordert als de zaak aan de rechter wordt voorgelegd. Het was volgens de minister immers de praktijk dat er ter zitting een hoger bedrag wordt geëist. Van toegepaste ontoelaatbare druk was volgens de Nationale ombudsman sprake geweest in de situatie die had geleid tot rapport 1993/125. Naar aanleiding van dat rapport was de transactie terugbetaald. Evenmin was er volgens de minister sprake geweest van het op het verkeerde been zetten van verzoeker aangaande de procedure zoals volgens de Nationale ombudsman het geval was geweest in de zaak die had geleid tot rapport 2006/259. Verzoeker had de procedure in zijn brief van 5 oktober 2006 immers correct weergegeven, aldus de minister. 2. Daarnaar gevraagd antwoordde de minister onder meer dat hem slechts één geval bekend was waarin justitie had besloten tot terugbetaling van het transactiebedrag en wel het geval dat had geleid tot rapport 1993/125. Hij merkte daarbij op dat dit mogelijk verband hield met het niet registreren van dergelijke situaties in het registratiesysteem van het Openbaar Ministerie. De algemene lijn kwam er volgens de minister op neer dat voltooide transacties niet worden teruggedraaid. Als achterliggende reden daarvoor gaf de minister dat door het betalen van een transactie een zaak in der minne is geschikt, waardoor er - in beginsel - geen ruimte meer is om achteraf de aan de schikking ten grondslag liggende kwestie te beoordelen. Door het terugdraaien van een transactie zou afbreuk worden gedaan aan het doel van de schikking om de overtreding op een relatief eenvoudige wijze af te handelen en het vrijwillige karakter daarvan. Als voorbeeld van uitzonderingssituaties die wel aanleiding kunnen geven tot het ongedaan maken van de transactie noemde de minister de situatie dat er sprake is geweest van het uitoefenen van excessieve druk en als er sprake is van een aanbod waardoor voor de verdachte onredelijk onevenredige gevolgen ontstaan. 3. In reactie op het standpunt van de minister schreef verzoeker onder meer dat hij van mening was dat hij het transactievoorstel niet in vrijheid had voldaan nu hij zich door de tekst op het transactievoorstel misleid had gevoeld en hij het niet ingaan op zijn inhoudelijke bezwaren daarbij had ervaren als pressiemiddel. II. Beoordeling 4. Het beginsel van fair play houdt voor bestuursorganen in dat zij burgers de mogelijkheid geven hun procedurele kansen te benutten. Dit beginsel houdt onder meer in dat een bestuursorgaan brieven die betrekking hebben op beslissingen ruim en welwillend dient te interpreteren in het licht van wettelijke regelingen met betrekking tot bezwaarschriften en bezwaarschriftprocedures. Hetzelfde geldt ten aanzien van brieven die betrekking hebben op andersoortige procedures.

5 5. Verkeersovertredingen worden op twee manieren afgehandeld. De relatief eenvoudige overtredingen vallen onder het regime van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en worden administratiefrechtelijk afgehandeld. Daartoe zendt het CJIB een beschikking naar de betrokkene en staat voor die betrokkene - kort gesteld - de weg open van (administratief) beroep. Ook wordt - juridisch gezien onjuist - de term bezwaar geregeld gebruikt in plaats van de correcte term administratief beroep. Beroep op de rechter is slechts mogelijk als er zekerheid is gesteld en het bedrag is betaald dat op de beschikking staat vermeld. Verreweg de meeste snelheidsovertredingen worden via de administratiefrechtelijke weg afgehandeld. Een andere categorie verkeersovertredingen wordt volgens het strafrecht afgehandeld. In dat geval zendt het CJIB namens de officier van justitie in voorkomende gevallen een transactievoorstel aan de verdachte. De enige mogelijkheid om tegen een dergelijk voorstel op te komen is het nalaten van betaling om dusdoende een dagvaarding uit te lokken zodat bij de rechter verweer kan worden gevoerd tegen de overtreding die wordt tenlastegelegd (zie ook rapport 2005/268). 6. Recentelijk (zie rapport 2007/036) heeft de Nationale ombudsman ten aanzien van de standaardtekst op (de toelichting bij) een transactievoorstel overwogen dat die tekst bij precieze lezing impliceert dat wanneer men de zaak wil laten beoordelen door de rechter het transactiebedrag niet moet worden voldaan. Deze gang van zaken staat echter niet met zoveel woorden beschreven. De Nationale ombudsman kon zich voorstellen dat deze tekst niet voor iedereen even duidelijk was en dat mensen zonder zich te realiseren wat daarvan de consequenties zijn de transactie betalen. Op deze manier verliezen burgers onbedoeld de mogelijkheid om hun zaak aan de rechter voor te leggen. Voornoemde zaak heeft ertoe geleid dat nu expliciet op het formulier van het transactievoorstel wordt vermeld dat wanneer een verdachte zijn zaak door een rechter wil laten beoordelen, hij het bedrag niet moet voldoen. 7. De Nationale ombudsman kan zich in dit geval de onvrede van verzoeker over de gang van zaken voorstellen. Allereerst omdat, zoals de Nationale ombudsman reeds eerder heeft geconstateerd, de tekst op het transactievoorstel onvoldoende duidelijk was nu daaruit alleen impliciet viel af te leiden wat men (niet) moet doen om de zaak door de rechter te laten beoordelen. Uit de terminologie die verzoeker in zijn "bezwaarschrift" gebruikte, leidt de Nationale ombudsman af dat de tekst op het transactievoorstel ook voor verzoeker onvoldoende duidelijk is geweest. Dit moet de officier van justitie die heeft gereageerd op het "bezwaarschrift" ook zijn opgevallen. Desondanks heeft de officier in zijn reactie geen aandacht besteed aan, laat staan helderheid verschaft over het kennelijk bij verzoeker levende misverstand. Ook in de daaropvolgende correspondentie is de officier niet ingegaan op het misverstand over de aard van de procedure. De Nationale ombudsman is van oordeel dat hier sprake is van een keer op keer gemiste kans voor de officier. Pas in het kader van de interne klachtenprocedure is uitleg gegeven over het verschil tussen beide procedures. (Zie ook rapport 2006/0259).

6 8. Door de onduidelijke tekst op het transactievoorstel en door in de daaropvolgende correspondentie geen uitleg te geven over het verschil tussen beide procedures, terwijl duidelijk was dat daarover verwarring bestond bij verzoeker, is er volgens de Nationale ombudsman wel degelijk sprake geweest van het op het verkeerde been zetten van verzoeker. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat daardoor voor verzoeker de gevolgen van het aanvaarden van het transactievoorstel onvoldoende duidelijk waren op het moment van de aanvaarding daarvan. Dat verzoeker in zijn daaropvolgende brief aan de officier er alsnog blijk van heeft gegeven dat hij door had dat het om een strafrechtelijke procedure ging, doet daaraan niets af, zeker niet nu hij in diezelfde brief sprak over de "verplichte" betaling die hij had gedaan. 9. Gelet op het voorgaande is de Nationale ombudsman van oordeel dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play door te weigeren de transactie terug te draaien en de zaak te heropenen. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Het voorgaande is voor de Nationale ombudsman aanleiding tot het doen van een aanbeveling. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de officier van justitie te Haarlem is gegrond wegens strijd met het beginsel van fair play. Aanbeveling De Nationale ombudsman geeft de minister van Justitie in overweging om de zaak van verzoeker te heropenen. Onderzoek Op 11 februari 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer. te A., met een klacht over een gedraging van de officier van justitie te Haarlem. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de minister een aantal specifieke vragen gesteld. Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

7 Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch de minister van Justitie noch verzoeker gaf binnen de gestelde termijn een reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Correspondentie over het transactievoorstel met eventuele bijlagen, inclusief een afschrift van de voor- en achterzijde van het transactievoorstel. Correspondentie in het kader van de interne klachtenprocedure met eventuele bijlagen, inclusief het verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 23 november 2006. Verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 11 februari 2007 met bijlage. Reactie van de minister van Justitie van 4 juni 2007. Reactie van verzoeker van 25 juli 2007. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond Zie onder Beoordeling.