INFODOSSIER DEELTIJDS WERK



Vergelijkbare documenten
Nederlandstalige Vrouwenraad Middaglijnstraat Brussel.

Vrouwenraadinfofiche 2016

INFODOSSIER DRIE DECENNIA DEELTIJDS WERK

Halftijds brugpensioen

De Belgische arbeidsmarkt in 2012

DEEL 1. STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG (SWT) 1

«Bestaat er een verband tussen de leeftijd van de werkloze en de werkloosheidsduur?» (1 ste deel)

DEEL 1. STELSEL VAN WERKLOOSHEID MET BEDRIJFSTOESLAG (SWT) 1

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

Hoofdstuk 3. Wettelijk kader 8 Afdeling 1. Basiswetgeving 8 Afdeling 2. Afwijkingen op het niveau van de sector of de onderneming 9

De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België. Samenvatting rapport 2011

Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst

Persbericht. Anti-crisismaatregelen: goedkeuring van een tweede pakket maatregelen van de minister van Werk om ontslagen te vermijden

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 35 VAN 27 FEBRUARI 1981 BETREFFENDE SOMMIGE BEPALINGEN VAN HET ARBEIDSRECHT TEN AANZIEN VAN DE

Tabel 4.1 geeft een overzicht van de verdeling van de deels werkloos, deels werkend (DWDW)-en naar leeftijdsniveau.

Analyse van de uitkeringen voor volledige werkloosheid

Stijging van het aantal werkzoekende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen maar eerste daling bij de jongeren onder 25 jaar

Infoblad - werknemers

Werkloosheidsuitkeringen

Infoblad - werknemers Waarop heeft een deeltijdse werknemer recht?

«Bestaat er een verband tussen de leeftijd van de werkloze en de werkloosheidsduur?» (2 de deel)

De loopbaanonderbreking Actualisatie

BIJLAGEN. Deze lijst bevat de toelaatbaarheidsartikelen die zijn opgenomen in de zone AdmissibilityArticle.

Profiel van de UVW-WZ: vergelijking 2004/ 2013

Diverse bepalingen om de tewerkstelling te beschermen

Lange loopbaan : 35 jaar vanaf 2012, 38 jaar vanaf 2014, 39 jaar vanaf 2016 en 40 jaar vanaf 2017 ;

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR.77 TER

NIEUWIGHEDEN OP VLAK VAN HET PENSIOEN Januari 2013

Evolutie van het aantal alleenwonenden in de volledige werkloosheid

De uitkeringsgerechtigden ten laste van de RVA sedert 5 jaar en meer

NIEUWSBRIEF JANUARI 2010

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Paritair Comité voor de bedienden uit de scheikundige nijverheid

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 55 VAN 13 JULI 1993 TOT INSTELLING VAN EEN REGELING VAN AANVULLENDE VERGOEDING

Ouderschapsverlof Rev Juridische dienst

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage

VLAAMS PARLEMENT VOORSTEL VAN DECREET. van de heer Marc Olivier c.s. houdende invoering van een recht op opleiding voor structureel werklozen

Studies. De werkloze vrijwillig deeltijdse werknemer: een profiel

Belg wil stoppen met werken op 62 jaar

DE GEHARMONISEERDE WERKLOOSHEID IN RUIME ZIN

De artikelen 51 tot 53 van het koninklijk besluit van houdende de werkloosheidsreglementering (B.S )

Infoblad - werknemers Hoeveel bedraagt uw uitkering na een tewerkstelling?

Publicatiedatum: 6 februari 2012

Persbericht. 1. De loonmarge: een koninklijk besluit ter bevordering van de werkgelegenheid en de preventieve bescherming van het concurrentievermogen

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 55 VAN 13 JULI 1993 TOT INSTELLING VAN EEN REGELING VAN AANVULLENDE VERGOEDING

expertise binnen handbereik Ouderschapsverlof Opname Voorwaarde in hoofde van het kind Anciënniteit Juridische dienst

RVA. de degressiviteit van de uitkeringen voor mensen in arbeidszorg

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 77 QUINQUIES

Het federaal normatief kader van de controle van de beschikbaarheid, uitgeoefend door de gewesten

expertise binnen handbereik Ouderschapsverlof Opname Voorwaarde in hoofde van het kind Anciënniteit

Infoblad - werknemers Hebt u recht op de inkomensgarantie-uitkering?

INSTRUCTIES AAN DE WERKGEVERS ASR

Paritair Comité voor het beheer van gebouwen, de vastgoedmakelaars en de dienstboden. Hoofdstuk I - Toepassingsgebied

Trends op de Belgische arbeidsmarkt ( )

Wijziging van de reglementering van het tijdskrediet

1. Aangiften : FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

Dag van de Payroll Professional 2017 SWT: Stelsel van Werkloosheid met Bedrijfstoeslag

INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF

R A P P O R T Nr RAPPORT BETREFFENDE HET TIJDSKREDIET - JAARLIJKSE EVALUATIE

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Werkgelegenheid en werkloosheid (EAK)

Brugpensioen : hoofdelijke bijdragen en sociale inhoudingen. Belangrijke wijzigingen vanaf 1 april 2010

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF

Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE... 2

Meeruitgaven in 2005 t.o.v voor vrouwelijke 60-plussers als gevolg van de pensioenhervorming in 1996

nationale arbeidsraad

Armoede en gender Open brief aan de toekomstige regering

Nomenclatuur van de socio economische positie vanaf 2003 :

a. Anciënniteitsvoorwaarde

Wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités (B.S. 15.I.1969) 65

Deeltijdarbeid. WAV-Rapport. Seppe Van Gils. Maart 2004

Titel. Inhoudstafel Tekst Begin

Impact van de activeringsmaatregelen op de tewerkstelling van werknemers met een buitenlandse nationaliteit

Aanvraag van onderbrekingsuitkeringen in het kader van het Vlaams zorgkrediet

Van 77bis naar 103: een nieuwe CAO over tijdskrediet: wijzigingen vanaf 1 september 2012

Werkgelegenheid en werkloosheid (EAK)

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale zekerheid»

Nr september 2015

Loonwijzer-rapport. Loopbaanonderbreking. Inleiding. Waarom de loopbaan onderbreken? Loopbaanonderbreking Een Loonwijzer-onderzoek

Titel VII. Enkele statistische en financiële gegevens

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

Hoofdstuk 2. Recht op tijdskrediet

FOCUS "RVA-SANCTIE EN DOORSTROOM NAAR DE OCMW'S"

Trends op de arbeidsmarkt tussen 1986 en 2006

Gemeenschappelijke Raadszitting van 29 januari

Loopbaanvoorwaarde. Minimunleeftijd. Uitzonderingen lange loopbanen

Diversiteit in de horecasector 2011

FOCUS "Senioren en het OCMW"

Eindeloopbaan: je rechten

De wet voorziet dat het recht op vakantie afhangt van het aantal dagen. werknemers die tijdens het vorige kalenderjaar hebben gewerkt het

Sectoranalyse Horeca 2014

Laatste aanpassing: 27/03/ Paritair Comité voor de non-ferro metalen

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 15;

Vragen en antwoorden over de toepassing van het gewijzigde artikel 48 KBW en de toepassing van de 240-uren norm

Transcriptie:

Figuur 1: logo Vrouwenraad INFODOSSIER DEELTIJDS WERK Dit dossier wordt sinds 2014 regelmatig aangevuld

INHOUDSTAFEL INFODOSSIER DEELTIJDS WERK... 1 Inleiding... 3 Wat is deeltijdse arbeid vandaag?... 5 Arbeidsrecht... 5 Socialezekerheidsrecht... 6 Deeltijdse werknemers v/m in tabellen en figuren... 6 Tegen de werkloosheid verzekerden... 6 Werkloosheidsgraden (situatie juni)... 7 Vergoede werklozen... 7 Evolutie deeltijdse arbeidsgraad werknemers v/m... 8 Evolutie deeltijdse werknemers v/m in absolute cijfers... 10 Evolutie deeltijds werk volgens NACE-sectie... 10 Evolutie motivatie om deeltijds te gaan werken... 11 Evolutie vrijwillig deeltijdse werknemers... 13 Evolutie onvrijwillig deeltijdse werknemers v/m 1982-1993... 15 Evolutie onvrijwillig deeltijdse werknemers met behoud van rechten v/m 1992-1998... 15 Evolutie deeltijdse werknemers met behoud van rechten v/m 2000-2013... 16 Evolutie maatregelen deeltijdse arbeid... 17 Voltijdse arbeid algemene arbeidsduurvermindering deeltijdse arbeid... 17 De impact op de werkloosheidsuitkering... 19 De impact op het wettelijk pensioen... 29 Wat heeft de vrouwenbeweging in de loop van de jaren ondernomen?... 36 Wat kunnen vrouwen en mannen zelf doen?... 38 2

Inleiding In 2012 werken 43% van de werkneemsters en 9% van de werknemers deeltijds. 85% van de deeltijdse werknemers zijn vrouwen. Bij de werknemers die deeltijds werken omdat ze geen voltijdse baan vinden noteren we 76% vrouwen en bij werknemers die deeltijds werken om voor kinderen te zorgen zijn er 3% mannen. Soms is deeltijdse arbeid je eigen keuze, soms heb je geen andere keuze dan deeltijds te werken omdat er geen voltijdse baan beschikbaar is in de sector waar je wil werken terwijl je toch zoveel mogelijk aan de werkloosheid wil ontsnappen. Bij tweeverdieners, die bewust kiezen voor één voltijdse en één deeltijdse baan, is het doorgaans de minst verdienende partner - het vaakst de vrouw - die deeltijds gaat werken. Meestal zijn dit gezinnen waarvan de partners hoger gekwalificeerd zijn. Zowel bij de lager- als de hoger gekwalificeerden zijn het voornamelijk vrouwen die deeltijds werken; de eerste omdat ze vaak geen andere keuze hebben of omdat er financieel geen meerwaarde is ten opzichte van een vervangingsuitkering en het uitsparen van kinderopvangkosten; de tweede omdat ze net die keuze willen maken. Deeltijdse werknemers ontvangen uiteraard een lager loon dan voltijdse werknemers, gewoon omdat ze minder uren presteren maar het blijkt ook dat het uurloon van een deeltijdse werknemer (zelfde functie en anciënniteit) trager evolueert dan dat van een voltijdse werknemer. 1 De gemiddelde daguitkering van de deeltijds werkende mannen ligt hoger dan die van vrouwen, als gevolg van de gemiddeld lagere lonen van vrouwen en hun oververtegenwoordiging in de categorie samenwonende zonder gezinslast in de werkloosheidsuitkering, die in vergelijking met de andere categorieën (alleenstaande en samenwonende met gezinslast) doorheen de jaren de grootste degressiviteit kent in functie van de duur van de werkloosheid. Deeltijdse werkneemsters krijgen doorgaans ook minder betaald verlof, lagere uitkeringen bij ziekte, ongeval en werkloosheid en bouwen minder 1 In De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België - Rapport 2014 lezen we bij de conclusies over deeltijdse arbeid: 18. Per uur verdient een deeltijds werkende vrouw in de industrie en marktdiensten gemiddeld 20% minder dan een voltijds werkende man, 15% minder dan een voltijds werkende vrouw en 7% minder dan een deeltijds werkende man. 19. Over de jaren wordt het verschil tussen deeltijds en voltijds werkende vrouwen geleidelijk aan groter, terwijl het verschil tussen deeltijds werkende vrouwen en mannen net afneemt. In 2011 tekent die evolutie zich duidelijker af. 20. Per maand verdient een deeltijds werkende loontrekkende vrouw in de industrie en marktdiensten 15% minder dan een deeltijds werkende loontrekkende man. 21. 45,9% van de vrouwelijke en 10,3% van de mannelijke werknemers werkt deeltijds. Dit betekent dat het deeltijds werken op een jaar tijd voor vrouwen is toegenomen met 1 procentpunt en voor mannen met 0,8 procentpunt. Dat lijken misschien kleine getallen, maar in feite gaat het om een aanzienlijke toename. 22. In vergelijking met 1999, is deeltijdarbeid bij vrouwen toegenomen met 15%. Bij mannen gaat het om een toename met 124%, dit is met andere woorden meer dan een verdubbeling. 23. Bepaalde jobs worden vaak enkel als deeltijdse baan aangeboden: 13% van de vrouwelijke deeltijders en 9% van de mannelijke bevindt zich in die situatie. 3

pensioenrechten op. Van extralegale voordelen kunnen ze in mindere mate genieten dan voltijdse werknemers. De ene deeltijdse baan is de andere niet. Het minimum is een eenderde deeltijdse tewerkstelling maar vaak zijn het halftijdse jobs (19u/week). Er zijn ook grote deeltijdbanen. Vrouwen werken dikwijls halftijds en mannen viervijfde. Deeltijds werk is één van de oorzaken van de loonkloof/loopbaankloof tussen vrouwen en mannen. Hoewel mannen de afgelopen jaren meer deeltijds gaan werken, blijft dit in de eerste plaats een vrouwenzaak. Ongeveer 8,5% (Belgisch loonkloofrapport 2008) van de loonkloof v/m kan door deeltijdwerk verklaard worden. 2 De overheid stelt deeltijds werk dikwijls voor als een vrije keuze en een mogelijkheid om werk en privéleven beter te kunnen combineren. In de praktijk blijkt dit niet zo te zijn. Slechts een minderheid (bijna 9% in 2013) van de deeltijds werkende vrouwen en mannen kiest bewust voor een deeltijdse job omdat ze niet voltijds willen werken. Er zijn vandaag heel wat vormen van deeltijdwerk: het deeltijds werk gebaseerd op een deeltijdse arbeidsovereenkomst; de zogenaamde thematische verloven (voor ouderschap, palliatieve zorg en zorg voor zwaar zieke familieleden); het tijdskrediet en de loopbaanonderbreking (in de openbare diensten), de specifieke statuten waarbij (in belangrijke mate) deeltijds gewerkt wordt zoals PWA ers en dienstenchequewerknemers. In dit dossier leggen we de focus op deeltijds werk gebaseerd op een deeltijdse arbeidsovereenkomst. We schetsen de evolutie van de overheidsmaatregelen inzake deeltijds werk waarbij de rechten van en inkomsten voor vrouwen steeds verder afbrokkelen. Deze ingrepen hebben betrekking op de werkloosheidsuitkeringen voor deeltijdse werknemers (het statuut van de deeltijds werkloze - vrijwillig of onvrijwillig met behoud van rechten en met of zonder inkomensgarantie-uitkering - de bedragen die steeds verder dalen door de berekeningstechnieken, de degressiviteit, de gezinscategorie) en de pensioenen (gelijkgestelde periodes en samendrukking). Met de kritiek van de vrouwenbeweging is geen of nauwelijks rekening gehouden. Voor ons is het duidelijk dat deeltijdse arbeid moet beschouwd worden als een indirecte discriminatie ten aanzien van vrouwen 3 op het vlak van de arbeidsvoorwaarden en getoetst aan de richtlijnen 2006/54/EG 4 en 97/81/EG 5 en de overeenstemmende Belgische 2 Andere ongelijkheidsfactoren volgens het Belgisch Loonkloofrapport 2013 zijn: leeftijd, opleiding, burgerlijke staat en gezinssamenstelling, nationaliteit of herkomst en de segregatie op de arbeidsmarkt. 3 Omwille van het feit dat veel meer vrouwen dan mannen deeltijds werken: respectievelijk 43 à 44% en 10%. De meeste enquêtes/onderzoeken tonen nochtans dat slechts 11% van de beroepsactieve vrouwen aangeeft niet voltijds te willen werken. 4 RICHTLIJN 2006/54/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) 4

wetgeving. De deeltijdse werknemer moet volgens deze regelgeving dezelfde rechten en plichten hebben als de voltijdse werknemer, in verhouding tot de gepresteerde arbeidstijd. In dat opzicht is bijvoorbeeld de techniek van de samendrukking van deeltijdse arbeid tot voltijdse arbeid als bijkomende voorwaarde om bepaalde socialezekerheidsrechten te openen (vervroegd pensioen, brugpensioen/werkloosheid met bedrijfstoeslag, minimumpensioen, oudere werklozen, ) onwettelijk. Wat is deeltijdse arbeid vandaag? Arbeidsrecht In het arbeidsrecht is de deeltijdse werknemer degene wiens arbeidsduur, berekend op weekbasis of als gemiddelde over een referteperiode, minder bedraagt dan die van een voltijdse werknemer in een vergelijkbare situatie. Deeltijdse arbeid moet op een regelmatige basis uitgevoerd worden en iedere prestatie mag in principe niet minder dan drie uur duren. Op één dag kunnen ook twee shiften van drie uur gepresteerd worden, bijvoorbeeld s morgens en s avonds. De wekelijkse duur van de prestatie van de deeltijdse werknemer mag niet lager liggen dan een derde van de wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemer die in de onderneming tot dezelfde categorie behoort. 6 Het beginsel van non-discriminatie vereist dat alle deeltijdse werknemers op dezelfde manier worden behandeld als hun voltijdse collega s. Hun rechten kunnen wel, wanneer dit passend is, worden vastgesteld in verhouding tot hun arbeidsduur. De deeltijdse werknemer moet voor een gelijk werk of voor een werk van gelijke waarde in verhouding hetzelfde loon ontvangen als de voltijdse werknemer. Maar het blijkt dat er bij deeltijdse arbeid, net zoals bij voltijdse arbeid, sprake is van een loonkloof v/m, omdat 60% van de vrouwen in sectoren (zorg en diensten) werkt waar de lonen lager liggen en omdat ze doorgaans in lager gekwalificeerde deeltijdse jobs werken dan mannen. Deeltijdse arbeid is een individuele vorm van arbeidsduurvermindering 7, net als loopbaanonderbreking, tijdskrediet en de thematische verloven. Er zijn ook collectieve vormen van arbeidsduurvermindering, met name de collectieve vierdagenweek 8 en de gecomprimeerde week 9. 5 Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid - Bijlage : Kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid 6 CAO nr. 35 van 27 februari 1981 van de Nationale Arbeidsraad betreffende sommige bepalingen van het arbeidsrecht ten aanzien van de deeltijdse arbeid, algemeen verbindend verklaard bij K.B. van 21 september 1981. 7 Voor de voltijds werkenden die overstappen naar een deeltijdse baan. 8 Wanneer werknemers gemiddeld vier dagen per week werken en dit patroon systematisch op grotere entiteiten van de organisatie wordt toegepast. 9 Wanneer werknemers per dag langer werken dan gebruikelijk is maar gedurende minder dagen per week; de meest gekende vorm is de vierdagenweek waarin 9u gewerkt wordt. 5

Bij deeltijdse arbeid is er sprake van: - kleine deeltijdse arbeid: zoals halftijds, 40%, een derde; - grote deeltijdse arbeid: de meest bekende vorm is (de overstap naar) de vier vijfde job. Socialezekerheidsrecht In het socialezekerheidsrecht is er geen specifieke definitie maar deeltijdse werknemers zijn net als voltijdse werknemers onderworpen aan de algemene regeling van de sociale zekerheid, behalve werknemers die aangeworven zijn met een arbeidsovereenkomst voor dienstboden en voor werknemers die occasionele arbeid verrichten. 10 In de werkloosheidsreglementering staat dat een arbeidsregeling deeltijds is wanneer deze minder arbeidsuren per week omvat dan de maximale arbeidsduur in de onderneming. 11 Bij het vaststellen van de rechten op werkloosheidsuitkeringen voor een deeltijdse werknemer wordt momenteel een onderscheid gemaakt tussen: - de deeltijdse werknemer gelijkgesteld met een voltijdse werknemer - de deeltijdse werknemer met behoud van rechten (met of zonder inkomensgarantie uitkering) - de vrijwillig deeltijdse werknemer Deeltijdse werknemers v/m in tabellen en figuren Tegen de werkloosheid verzekerden jaar mannen vrouwen België Vlaanderen België Vlaanderen 2000 1.779.093 1.053.087 1.454.371 850.091 2001 1.789.798 1.057.328 1.478.917 865.181 2002 1.8.865.836 1.106.896 1.499.640 882.560 2003 1.849.251 1.097.611 1.562.143 919.812 2004 1.893.965 1.119.592 1.617.922 950.037 2005 1.923.727 1.130.767 1.671.795 980.776 2006 1.944.537 1.139.503 1.693.381 992.690 2007 1.965.786 1.144.746 1.728.119 1.010.372 2008 1.983.397 1.151.266 1.760.759 1.027.149 2009 1.981.882 1.151.720 1.783.046 1.039.468 2010 1.988.942 1.152.282 1.807.112 1.051.447 2011 2.007.060 1.160.797 1.825.774 1.061.242 2012 2.004.748 1.157.661 1.828.944 1.061.412 2013 Bron: RVA Statistieken 10 = werk dat wordt uitgevoerd ten behoeve van de huishouding van de werkgever of van zijn gezin, voor zover dit werk niet meer bedraagt dan 8 uur per week bij één of meer werkgevers 11 KB van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en MB van 26 november houdende de toepassing van de werkloosheidsreglementering. 6

Werkloosheidsgraden (situatie juni) jaar mannen vrouwen België Vlaanderen België Vlaanderen 2000 8,7 4,5 14,3 8,7 2001 8,3 4,3 13,2 7,6 2002 8,8 5,1 13,2 8,2 2003 10,2 6,2 14,0 8,9 2004 10,7 6,4 14,0 8,7 2005 11,1 6,9 14,9 9,6 2006 10,8 6,6 14,0 8,8 2007 10,1 5,9 12,8 7,6 2008 9,5 5,3 11,6 6,7 2009 11,0 7,0 11,7 7,1 2010 10,9 6,9 11,4 7,0 2011 10,2 6,2 10,8 6,5 2012 10,2 6,3 10,4 6,3 2013 Bron: RVA Statistieken Vergoede werklozen jaar Vergoede werklozen groep 1 Werklozen ondersteund door RVA groep 2 Werknemers die hun arbeidstijd aanpassen RVA groep 3 mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen 2000 343.147 306.700 115.537 85.165 15.908 82.478 2001 340.197 306.258 133.385 92.223 19.674 93.533 2002 361.846 320.459 151.139 11.356 27.331 104.563 2003 382.857 340.756 155.894 110.397 39.636 118.020 2004 388.318 350.757 145.246 112.557 48.357 128.980 2005 387.995 354.430 155.475 114.075 57.61 138.111 2006 380.256 346.406 150.180 118.997 64.173 147.570 2007 363.878 326.785 153.319 122.976 69.336 154.685 2008 351.160 307.430 165.889 130.203 74.534 161.762 2009 374.323 310.802 229.865 142.725 82.230 170.781 2010 375.228 310.964 208.863 146.242 86.729 179.471 2011 359.206 302.017 197.783 156.230 88.460 183.492 2012 352.375 293.415 208.052 151.109 88.401 184.304 2013 359.436 291.623 202.588 140.746 86.723 183.309 Bron: RVA Statistieken Vergoede werklozen groep 1: - niet werkende werkzoekenden: na voltijdse arbeid; na studies; na vrijwillig deeltijdse arbeid; werkloosheid met bedrijfstoeslag; werkzoekend - niet werkende niet-werkzoekenden: sociale en familiale moeilijkheden; oudere werklozen; werkloosheid met bedrijfstoeslag, niet werkzoekend; na vrijwillig deeltijdse arbeid Werknemers ondersteund door de RVA groep 2: - tijdelijke werkloosheid en verwante uitkeringen: tijdelijk werklozen; onthaalouders; seniorvakantie; niet bezoldigde periode in het onderwijs; pleegzorg 7

- deeltijdse werknemers met inkomensgarantie-uitkering: deeltijdse werknemers met behoud van rechten; vrijwillig deeltijdse werknemers - activeringsmaatregelen: volledig werklozen met vrijstelling PWA; gericht op werklozen die zich inzetten in het buitenland; gericht op jongere werklozen; gericht op oudere werklozen; gericht op opleiding van werklozen: studies; gericht op opleiding van werklozen: beroepsopleiding; uitkeringen als loonsubsidie al dan niet gericht op langdurig en/of laaggeschoolde werklozen; kinderopvangtoeslag; gericht op het aanmoedigen van werklozen om zich te vestigen als zelfstandige Werknemers die hun arbeidstijd aanpassen met de steun van de RVA groep 3: - halftijds brugpensioen - loopbaanonderbreking en thematische verloven: volledige onderbreking; vermindering van prestaties; ouderschapsverlof, medische bijstand, palliatieve zorgen - tijdskrediet: volledige onderbreking; vermindering van prestaties Evolutie deeltijdse arbeidsgraad werknemers v/m Figuur: Evolutie deeltijdse arbeidsgraad loontrekkenden m/v 1986-2010 Bron: Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, Vrouwen en mannen in België: genderstatistieken en genderindicatoren, Brussel, 2011, p. 124. (Basis: ADSEL, Enquête naar de Arbeidskrachten, 2010) Tabel: Evolutie deeltijdse arbeidsgraad v/m in procent v/m v m 1995 15,4 33,4 3,1 1996 15,9 34,0 3,2 1997 16,8 35,2 3,6 1998 17,8 36,8 4,0 1999 19,5 39,1 5,0 2000 20,0 39,3 5,4 2001 19,5 38,5 5,1 2002 20,3 39,5 5,6 2003 21,6 41,0 6,4 2004 22,6 42,4 6,9 2005 24,0 43,5 7,8 2006 24,4 44,2 7,8 8

2007 24,2 43,4 7,9 2008 24,7 43,6 8,3 2009 25,5 44,2 9,0 2010 26,0 44,8 9,2 2011 45,9 10,3 2012 46,2 10,1 Bron: Aantal loontrekkenden met een deeltijdse betrekking in verhouding tot het totaal aantal loontrekkenden, FOD Economie NIS/FOD Economie, Enquête naar de arbeidskrachten Deze figuur en tabel tonen het aandeel deeltijds werkenden in verhouding tot het totaal aantal loontrekkenden v/m. Het aandeel deeltijds werk ten opzichte van voltijds werk neemt toe, zowel bij vrouwen als bij mannen. Tussen 1995 en 2010 neemt deeltijds werk bij mannen toe van 3,1% naar 9,2% en bij vrouwen van 33,4% naar 44,8%. Deeltijds werk blijft een vrouwenzaak, hoewel het aandeel mannen ten opzichte van vrouwen stijgt. In 2010 maakt deeltijdwerk 26% van de totale tewerkstelling uit. Bij vrouwen bedraagt de deeltijdse tewerkstelling 44,8% en bij mannen 9,2%. Tabel: Evolutie deeltijdse arbeidsgraad bij de werkenden (15-64 jaar) v/m in procent België Vlaanderen mannen vrouwen Mannen vrouwen 1973 0,4 8,2 1975 0,4 11,6 1979 0,8 16,0 1983 1,9 19,5 1,9 18,4 1984 1,3 20,2 1,2 18,5 1985 1,7 21,2 1,5 21,2 1986 1,9 22,5 1,8 23,2 1987 1,8 24,1 1,5 24,2 1988 1,9 23,3 1,5 23,5 1989 1,6 24,9 1,3 25,9 1990 2,0 25,8 1,4 26,1 1991 1,9 27,4 1,6 27,7 1992 2,0 28,2 1,5 27,4 1993 2,2 28,6 1,7 28,6 1994 2,5 28,4 1,9 29,1 1995 2,7 29,8 2,4 30,5 1996 2,8 30,5 2,6 31,7 1997 3,1 31,4 2,6 31,8 1998 3,5 33,3 2,9 34,6 1999 3,9 34,1 3,4 35,5 2000 4,3 34,9 3,8 36,4 2001 4,7 35,8 4,2 37,3 2002 5,1 36,4 4,6 38,0 2003 5,8 38,0 5,8 39,6 2004 6,3 39,3 5,9 41,3 2005 7,1 40,4 6,9 42,1 2006 7,0 41,0 6,8 43,1 2007 7,1 40,5 6,6 42,3 2008 7,5 40,8 7,1 42,7 2009 8,2 41,4 8,1 43,1 9

2010 8,4 42,1 8,2 43,5 2011 9,2 43,3 8,9 45,1 2012 9,0 43,5 8,7 45,2 2013 Bron 1973-1979: Vrouwen in cijfers. Zwart op wit. CVP Werkgroep Vrouw & Maatschappij, oktober 1984, VIII, 36: alleen personen die een hoofdberoep uitoefenen. Bron 1983-2012: Cijfers. Steunpunt WSE Evolutie deeltijdse werknemers v/m in absolute cijfers Volgens de Volkstellingen van: - 1961: 51.155 vrouwen werken deeltijds ( 5,6% van het totaal aantal werkende vrouwen); - 1971: 180.290 werknemers werken deeltijds (5,12% van de totale beroepsbevolking) en daarvan zijn er 136.949 vrouwen en 43.311 mannen (76% vrouwen en 24% mannen). Volgens Eurostat 1979: 216.000 werknemers werken deeltijds (6% van de totale beroepsbevolking) en daarvan zijn er 192.000 vrouwen en 24.000 mannen (89% vrouwen en 11% mannen). Van alle werkende vrouwen werkt er 16,5% deeltijds. Tabel: deeltijdse werknemers v/m 1983-1985 Jaar Totaal werkenden Mannen deeltijds Vrouwen deeltijds Totaal deeltijds % mannen deeltijds % vrouwen deeltijds % totaal deeltijds m v 1983 1.717.673 959.877 54.984 200.856 255.840 3,2 20,9 9,6 1984 1.704.841 978.428 62.137 235.559 297.696 3,6 24,1 11,1 1985 1.707.848 1.002.451 70.341 268.420 338.761 4,1 26,8 12,5 Bron: Planbureau, Statistische bundel. De deeltijdse arbeid van 1983 tot 1985, AD-VS/4023-515, september 1987, p. 9; gebaseerd op RSZ bijdragebonnen eerste en tweede trimester) Evolutie deeltijds werk volgens NACE-sectie Evolutie Belgen met een deeltijdse betrekking (% van de totale werkgelegenheid volgens NACE-sectie 12 ) NACE -secties 2000 2005 2009 2011 2013 Huishoudelijke diensten 59,7 60,5 76,9 78,0 Gezondheidszorg en maatschappelijke 43,5 48,0 48,2 49,1 49,6 dienstverlening Hotels en restaurants Verschaffen van accommodatie en maaltijden 46,0 47,7 43,2 47,4 51,5 Gemeenschappelijke voorzieningen, sociaalculturele 30,7 29,1 30,9 32,9 en persoonlijke diensten Groot- en kleinhandel; reparatie van voertuigen 29,1 31,8 30,3 30,3 29,4 12 NACE: Europese activiteitennomenclatuur 10

Onderwijs 27,3 25,8 28,1 30,0 28,9 Onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven Exploitatie van en handel in onroerend goed 18,7 22,3 25,3 31,7 28,4 Financiële instellingen Financiële activiteiten en verzekeringen 14,5 21,6 21,5 23,1 21,3 Openbaar bestuur + defensie en verplichte sociale verzekeringen 17,8 18,8 21,3 23,1 21,6 Landbouw, jacht en bosbouw + visserij 25,6 25,1 18,3 23,0 24,5 Vervoer, opslag en communicatie (2011: vervoer en opslag; informatie en 9,0 13,5 15,5 16,1 12,0 14,6 13,4 communicatie) Verwerkende industrie 6,7 11,4 11,5 13,5 12,0 Winning van delfstoffen 4,3 7,4 10,7 12,3 Productie en distributie van elektriciteit, gas en water (2011: van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht; van water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering) 4,3 6,3 9,2 Bouwnijverheid 4,9 5,6 6,6 7,8 8,0 Extraterritoriale organisaties en lichamen 7,4 5,2 4,6 6,4 Sectoren waarin grotendeels vrouwen deeltijds werken. Bron: FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, Kerncijfers, Statistisch overzicht van België; http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/werk/deeltijds/perrcentage/ Deeltijds werk verschilt sterk naargelang de sector van tewerkstelling. Vooral in sectoren waar veel vrouwen tewerkgesteld zijn, is deeltijds werk populair. Tussen 2000 en 2013 is er eerder een lichte stijging in deze sectoren maar wel een sterkere toename in de sector van de huishoudelijke diensten. In de loop van de jaren schakelen werkgevers steeds meer deeltijdwerk in. Er zijn sectoren waarin vooral vrouwen werken, die bijna uitsluitend deeltijds georganiseerd worden. Er zijn ook sectoren die deeltijds werk via hun personeelsbeleid promoten, vooral voor uitvoerende taken voor vrouwen. Sommige sectoren zien deeltijds werk als oplossing voor zwaar en vermoeiend werk, o.a. de gezondheids- en zorgsector, waar ook weer veel vrouwen werken. In bepaalde sectoren zijn de uren en zelfs de werkplaatsen zodanig gespreid dat werknemers hun deeltijdse baan zelfs niet met een andere deeltijdse baan kunnen combineren. Maar twee deeltijdse banen combineren heeft dan ook weer nadelige fiscale gevolgen, vergeleken met één voltijdse baan. Evolutie motivatie om deeltijds te gaan werken Motivatie % deeltijds werkenden 1999 2005 2010 2013 2014 (Brug)pensioen (a) 1,3 1,9 1,6 1,3 Vindt geen voltijds werk 24,6 15,9 11,0 9,1 9,9 Van voltijds naar deeltijds werk omwille van 1,1 0,8 0,8 0,7 economische situatie bedrijf Andere deeltijdse betrekking vult de hoofdactiviteit 2,7 2,8 3,7 3,8 3,9 Werkt in kader van deeltijds werken/deeltijds leren 1,9 2,8 3,0 2,7 3,2 Kan niet voltijds werken omwille van arbeidsongeschiktheid 2,6 3,0 4,5 5,2 6,0 7,1 9,7 6,3 7,7 11

Beroepsredenen (werksfeer, ) 0,7 0,8 0,7 0,6 Neemt de zorg voor kinderen op zich 25,8-0 0 0 Neemt de zorg voor eigen kinderen of andere afhankelijke personen op zich omwille van: Gebrek of zich niet kunnen veroorloven van gepast - 6,0 6,8 3,1 3,1 kinderopvang of/en opvang voor andere afhankelijke personen Wil zelf de opvang van de kinderen of andere - - - 13,1 15,0 afhankelijke personen op zich nemen (c) Andere redenen - 9,8 9,3 2,1 1,6 Heeft andere persoonlijke of familiale redenen 22,4 33,0 31,6 28,1 25,8 Wenst geen voltijds werk 10,5 8,6 11,0 8,8 7,9 De gewenste job wordt enkel deeltijds aangeboden (b) 0 0 10,0 15,4 15,6 Andere redenen 9,3 15,0 5,6 5,5 5,4 (a) Bijkomende antwoordmogelijkheid vanaf 2001 (b) Bijkomende antwoordmogelijkheid vanaf 2009 (c) Bijkomende antwoordmogelijkheid vanaf 2012 Zie: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/werk/deeltijds/motivatie/ Deze percentages zijn niet v/m uitgesplitst. We kunnen onderstaande veronderstellingen bijgevolg niet invullen: Vrouwen en mannen werken niet om dezelfde redenen deeltijds. Bij vrouwen is de belangrijkste reden in 2013 de zorg en de opvoeding van de kinderen (.%). Familiale of persoonlijke redenen zijn voor % van de vrouwen en % van de mannen een reden om deeltijds te werken. Geen voltijds werk vinden wordt door % van de vrouwen en % van de mannen als reden aangehaald. Er zijn meer mannen dan vrouwen die deeltijds werken om een opleiding te kunnen volgen ( % van de mannen tegenover % van de vrouwen). Maar onderstaande tabel maakt duidelijk voor 2013 dat: - De drie belangrijkste redenen voor vrouwen om deeltijds te werken de volgende zijn: o Andere persoonlijke of familiale redenen: 29,39% o Gebrek of het zich niet kunnen veroorloven van gepaste kinderopvang of/en opvang voor andere afhankelijke personen: 21,33% o De gewenste job wordt enkel deeltijds aangeboden: 15,57% - De drie belangrijkste redenen voor mannen om deeltijds te werken de volgende zijn: o Andere persoonlijke of familiale redenen: 22,50% o De gewenste job wordt enkel deeltijds aangeboden: 14,56% o Geen voltijds werk gevonden: 13,28% Tabel: Loontrekkenden (PWA en gelegenheidswerk uitgezonderd): reden voor deeltijds werk 2013 Reden voor deeltijds werk m/v 15-24 jaar 25-49 jaar 50+ totaal (Brug)pensioen en mag enkel deeltijds werken Geen voltijds werk gevonden Mannen 39 110 7.602 7.750 Vrouwen 124 1.418 7.384 8.926 Totaal 163 1.528 14.985 16.676 Mannen 4.514 17.942 2.882 25.338 Vrouwen 12.055 42.544 12.098 66.697 12

Omwille van bedrijfseconomische redenen Een andere deeltijds betrekking vult de hoofdbetrekking aan Totaal 16.569 60.486 14.980 92.035 Mannen 182 1.243 1.753 3.178 Vrouwen 485 2.262 1.968 4.715 Totaal 667 3.505 3.721 7.893 Mannen 489 9.414 3.028 12.931 Vrouwen 1.072 19.863 4.611 25.547 Totaal 1.561 29.277 7.639 38.478 Combinatie opleiding-werk Mannen 8.882 2.137 No 11.019 respondent Vrouwen 10.546 5.734 335 16.615 Totaal 19.428 7.871 335 27.634 Arbeidsongeschikt Mannen 271 4.755 10.417 15.444 Beroepsredenen (werksfeer of - omstandigheden, stress, pesterijen) Gebrek of het zich niet kunnen veroorloven van gepaste kinderopvang of/en opvang voor andere afhankelijke personen Andere persoonlijke of familiale redenen Geen voltijds werk gewenst Vrouwen 193 18.138 18.853 37.184 Totaal 465 22.893 29.271 52.628 Mannen No 404 1.248 1.652 respondent Vrouwen No 2.541 2.530 5.071 respondent Totaal No respondent 2.945 3.778 6.723 Mannen 81 7.458 2.985 10.524 Vrouwen 1.934 153.003 20.485 175.421 Totaal 2.014 160.461 23.469 185.945 Mannen 471 16.571 25.881 42.924 Vrouwen 2.670 143.966 95.094 241.730 Totaal 3.142 160.537 120.975 284.654 Mannen 909 4.100 10.706 15.715 Vrouwen 2.212 34.077 37.070 73.359 Totaal 3.120 38.177 47.776 89.073 Andere redenen Mannen 1.239 3.603 11.613 16.454 De gewenste job wordt enkel deeltijds aangeboden Vrouwen 3.644 16.151 19.185 38.980 Totaal 4.882 19.754 30.798 55.434 Mannen 5.453 18.331 4.000 27.783 Vrouwen 19.116 78.662 30.286 128.063 Totaal 24.569 96.992 34.285 155.846 Totaal Mannen 22.530 86.068 82.114 190.712 Bron: Enquête naar de arbeidskrachten Evolutie vrijwillig deeltijdse werknemers Vrouwen 54.051 518.358 249.899 822.308 Totaal 76.581 604.426 332.013 1.013.020 Deze groep bestaat uit: - Werknemers die enkel deeltijds willen werken en die zich bij het verlies van hun job niet inschrijven als werkzoekende voor een voltijdse job; 13

- Een groot aantal deeltijdse werknemers die niet gelijkgesteld kunnen worden met een voltijdse werknemer of met een deeltijdse werknemer met behoud van rechten. Doorgaans zijn het vrouwen die jarenlang deeltijds werken zonder beschikbaar te zijn voor een voltijdse baan omwille van de opvoeding van de kinderen. Er zijn ook veel vrouwen bij die lange tijd niet beroepsactief zijn en op latere leeftijd deeltijds herintreden op de arbeidsmarkt. Tabel: Evolutie aantal werkloze vrijwillig deeltijdse werknemers jaar vrouwen mannen totaal 1992 15.977 1.317 17.294 1993 19.000 1994 22.037 1995 23.937 1996 26.306 1997 25.164 2.711 27.875 1998 26.932 1999/2000 24.163 2.541 26.704 2003 30.110 2006 26.891 3.687 30.579 Bron: RVA Studies, De werkloze vrijwillig deeltijdse werknemer: een profiel, november 2007 Het aantal betalingen/uitkeringen na een vrijwillig deeltijdse baan neemt toe met 61% (van 17.294 tot 27.875) tussen 1992 en 2006. Het aandeel mannen stijgt in die periode van 8% naar 12%. Vrouwen blijven de grootste groep (88% in 2006). Het grootste deel van de werkloze vrijwillig deeltijdse werknemers behoort tot de categorie samenwonende zonder gezinslast (voornamelijk vrouwen) maar hun aandeel daalt van 73% in 1996 tot 67% in 2006. Het aandeel samenwonenden met gezinslast neemt toe van 15% tot 16% en van de alleenstaanden van 11% tot 14%. In deze periode is er sterke toename van het aantal 50-plussers (o.a. herintreedsters). 13 Tabel: Aantal niet werkende werkzoekenden na vrijwillig deeltijdse arbeid en aantal niet werkenden niet-werkzoekenden na vrijwillig deeltijdse arbeid Jaar Niet werkende werkzoekenden Niet werkende niet-werkzoekenden mannen vrouwen totaal mannen vrouwen totaal 2000 2.018 14.601 16.618 523 9.562 10.086 2001 1.987 13.933 15.920 571 10.466 11.036 2002 2.248 14.304 16.552 639 11.009 11.648 2003 2.603 16.090 18.693 637 10.781 11.418 2004 2.839 17.324 20.163 625 10.265 10.889 2005 3.016 18.225 21.241 605 9.205 9.810 13 RVA Studies, De werkloze vrijwillig deeltijdse werknemer: een profiel, november 2007, p. 14, 17. 14

2006 3.087 18.006 21.093 600 8.885 9.485 2007 3.054 16.802 19.856 600 8.796 9.396 2008 2.811 15.505 18.316 628 8.512 9.141 2009 3.101 15.766 18.867 621 8.447 9.068 2010 3.292 16.179 19.471 608 8.311 8.920 2011 3.336 16.229 19.566 632 7.916 8.549 2012 3.561 16.362 19.923 649 7.592 8.241 2013 3.883 16.980 20.863 652 7.237 7.889 Evolutie onvrijwillig deeltijdse werknemers v/m 1982-1993 Tabel: Evolutie van volledig en onvrijwillig deeltijds uitkeringsgerechtigde werklozen v/m Jaren Totaal UVW s UVW vrouwen UVW mannen Totaal ODT s ODTvrouwen ODTmannen 1982 456.577 249.813 206.764 23.613 20.146 3.467 1983 504.962 270.007 234.955 40.311 33.238 7.073 1984 512.400 276.217 236.183 65.391 52.781 12.610 1985 509.045 278.358 230.688 97.896 77.764 20.132 1986 500.916 278.330 222.586 128.304 100.925 27.379 1987 500.670 277.904 222.766 151.849 120.216 31.633 1988 468.756 262.603 206.153 174.242 139.796 34.446 1989 436.813 245.699 191.114 197.452 160.441 37.011 1990 420.363 235.143 185.220 204.068 169.112 34.956 1991 442.643 242.309 200.333 195.964 166.157 29.807 1992 484.819 264.49 220.329 196.499 167.121 29.378 1993 550.162 298.175 251.987 165.316 140.944 24.372 Bron: Bloed, zweet en tranen. 10 jaar sancties in de werkloosheid. Een uitgave van vzw De Brug i.s.m. ABVV Werklozenwerking, december 1994 januari 1995 Het aandeel vrouwelijke uitkeringsgerechtigde volledig werklozen bedraagt 54,71 % in 1982 en 54,19% in 1993, dus nagenoeg ongewijzigd en slechts iets hoger dan het aandeel mannen. Ook bij de onvrijwillig deeltijds werkenden blijft het aandeel vrouwen stabiel: 85,53% in 1982 en 85,52% en in 1993, maar wel aanzienlijk hoger dan bij mannen. Het absolute aantal vrouwelijke onvrijwillig deeltijds uitkeringsgerechtigde werklozen neemt wel sterk toe: van 20.146 in 1982 naar 140.944 in 1993. Evolutie onvrijwillig deeltijdse werknemers met behoud van rechten v/m 1992-1998 jaar vrouwen mannen totaal 1992 158.260 1993 120.125 1994 85.422 1995 59.753 1996 28.123 1997 28.821 1998 31.053 Bron: De statuten deeltijdse arbeid in de werkloosheidsverzekering. RVA Studie deeltijdse arbeid 15

Evolutie deeltijdse werknemers met behoud van rechten v/m 2000-2013 Evolutie aantal werknemers v/m ondersteund door de RVA - deeltijdse werknemers met behoud van rechten en met inkomensgarantie-uitkering in België in absolute cijfers en uitgekeerde bedragen in miljoen euro Aantal mannen Bedragen in miljoen euro Aantal vrouwen Bedragen in miljoen euro 2000 8.700 38,3 27.403 58,4 2001 8.959 41,5 29.112 66,2 2002 9.082 44,1 30.952 73,2 2003 9.668 46,4 32.469 78,9 3004 10.042 48,6 34.054 75,5 2005 10.493 51,9 37.431 76,8 2006 10.204 47,7 37.748 72,3 2007 9.837 44,8 37.643 68,6 2008 9.733 47,9 38.268 82,7 2009 10.385 52,9 40.387 153,5 2010 11.026 56,3 41.580 127,3 2011 11.026 57,2 41.489 115,7 2012 10.929 57,8 40.787 123,5 2013 11.148 + 9* 60,6 40.536 + 71* 119,4 + 0,2* 2014 11.178 + 58 39.524 + 364 Bron: RVA Statistieken *Vanaf 1 juli 2013 kan ook de vrijwillig deeltijdse werknemer die het werk deeltijds hervat, een inkomensgarantie-uitkering krijgen mits aan een aantal voorwaarden te voldoen. Tabel: Evolutie deeltijdse werknemers met behoud van rechten en zonder inkomensgarantie-uitkering naar geslacht 2000 2001 2002 2003 3004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 m v De statistieken van de RVA vermelden enkel de deeltijdse werknemers met inkomensgarantieuitkering. Besluit: 16

Het is niet eenvoudig om een lijn te krijgen in de cijfers over deeltijdse arbeid v/m doorheen de jaren. Er zijn verschillende bronnen (administratieve cijfers en enquêtes) die verschillende cijfers en percentages geven en ook verschillende registratiemethodes toepassen. We kunnen wel vaststellen dat deeltijds werk bij vrouwen en bij mannen is toegenomen in de loop van de jaren maar dat er steeds veel meer vrouwen deeltijds gewerkt hebben en nog werken dan mannen. Wanneer we naar de leeftijdsverdeling van deeltijds werk kijken, dan zien we dat de deeltijdse arbeidsgraad bij vrouwen toeneemt volgens de leeftijd, terwijl deze bij mannen het hoogst is in de jongste en de oudste categorie en lager ligt voor de 25- tot 49-jarigen. In 2012 hebben deeltijds werkende vrouwen eerder een halftijdse job, hun mannelijke collega s eerder een vier vijfde job. Bij niet-voltijds werkende loontrekkenden zijn vooral de halftijdse en vier vijfde jobs in trek. Ze zijn samen goed voor 60% van de deeltijds loontrekkenden. 13,7% van de deeltijds werkende loontrekkenden werkt minder dan halftijds en 13,4% werkt tussen de 51% en 74% van een vergelijkbare voltijdse job. Drie vierde jobs zijn goed voor een kleine 10 % van de deeltijdse loontrekkenden en 3,2% is meer dan 80% van een voltijdse betrekking aan de slag. Deeltijds werkende vrouwen vinden we vaker terug in een halftijdse job (33,5%) dan in een vier vijfde job (26,4%). Bij mannen noteren we het omgekeerde: 34,2% van de deeltijds werkende mannen heeft een vier vijfde job en 26,7% een halftijdse job. 14 Evolutie maatregelen deeltijdse arbeid Voltijdse arbeid algemene arbeidsduurvermindering deeltijdse arbeid In 1960 wordt de 45-urenweek toegepast in alle sectoren. De overgang naar de 40-urenweek verloopt via het sociaal overleg en in 1974 wordt de 40-urenweek voor de meeste sectoren ingevoerd. De wettelijke bekrachtiging komt er in 1978. Enquêtes van vakbonden bij hun deeltijdse werknemers tonen in de jaren 1970 aan dat ze vrijwel geen keuze hadden wat betreft het arbeidsstelsel. De jobs die werden voorbehouden aan de deeltijdse werknemers waren volgens deze werknemers bovendien zeer lastig en zwaar, beperkt tot enkele taken en tot de piekmomenten van de bedrijven. Vanaf 1975 schuiven de vakbonden de 36-urenweek zonder verlies van loon naar voor om meer banen te creëren als oplossing voor de hoge werkloosheid als gevolg van de oliecrisis. In die periode is er een afbouw van voltijdse banen door herstructureringen in de industrie. Binnen de Nationale Arbeidsraad (NAR) zeggen de werkgevers in 1977 neen tegen het voorstel van arbeidsduurvermindering tot 36u per week omdat dit de loonkosten zou doen toenemen. 14 http://statbel.fgov.be/nl/binaries/analyse_nl_tcm325-238812.pdf 17

De Commissie Vrouwenarbeid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid formuleert in 1976 een advies 15 als antwoord op de houding van diverse instanties die voor meer deeltijdse arbeid beginnen te lobbyen. De Commissie vindt o.a. dat niemand mag verplicht worden om deeltijdse arbeid te aanvaarden, dat deeltijdse arbeid geen middel is tegen werkloosheid omdat de omvang van tewerkstelling er niet door toeneemt en dat er andere oplossingen moeten gezocht worden om mannen en vrouwen in staat te stellen zowel in het gezinsleven als op het werk hun verantwoordelijkheden op te nemen. De werkgevers (VBO) pleiten in 1978 voor de verdere uitbreiding van de deeltijdse arbeid tot de verwerkende industrie. Tot dan toe was er al deeltijdse tewerkstelling in de dienstensector en de distributie. Deze herverdeling van de beschikbare arbeid zou volgens het VBO tot nieuwe banen leiden, zonder een toename van de lasten voor de werkgevers. In 1979 stelt de regering de 36-urenweek voor met een verplichting voor de ondernemingen om 3% aanwervingen te doen. De sociale partners bereiken geen akkoord. De piste van de arbeidsduurvermindering als doel op zich wordt voorlopig verlaten en vanaf dan gaan de sociale partners op zoek naar diverse oplossingen, zoals de uitbouw van de deeltijdse arbeid 16, loopbaanonderbreking, Op grond van de maatregel inzake de algemene arbeidsduurvermindering wordt de wekelijkse arbeidsduur, ingevolge de wettelijke arbeidsduurvermindering (1 januari 1999) eerst tot 39 uren herleid en vervolgens uiterlijk tegen 1 januari 2003 verder tot 38 uren ingekort. 17 De maatregel van collectieve arbeidsduurvermindering onder 38 uur per week is op 1 oktober 2001 in werking getreden, net als de maatregel van de vierdagenweek 18, die een zuiver conventioneel karakter heeft en geen verplichting oplegt, maar op vrijwilligheid berust. Tot 1980 kent het arbeidsrecht enkel voltijds tewerkgestelde werknemers. De deeltijdse werknemers kunnen tot op dat moment moeilijk sociale rechten (in de kinderbijslag, de ziekte- en invaliditeitsverzekering, de werkloosheid en de pensioenen) opbouwen. 15 Commissie Vrouwenarbeid, Advies Nr. 8 van 2 september 1976 : betreffende de deeltijdse arbeid van vrouwen 16 Er was al wetgeving over deeltijdse arbeid: bijvoorbeeld de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten. 17 http://www.werk.belgie.be/defaulttab.aspx?id=390#autoancher0 18 Onder "vierdagenweek" of de gecomprimeerde werkweek wordt verstaan: de regeling waarbij de wekelijkse arbeidsduur gespreid wordt: hetzij over vier arbeidsdagen per week (bv. 4 x 9u/dag); hetzij over vijf arbeidsdagen per week, maar dan in een stelsel met drie volledige en twee halve arbeidsdagen per week (onder "halve arbeidsdag" verstaat men: ten hoogste de helft van het aantal arbeidsuren dat voorzien wordt in het werkrooster van die van de drie volledige arbeidsdagen welke het hoogst aantal arbeidsuren omvat) (bv. 3 x 9u/dag en 2 x 4½u/dag). 18

Op 29 mei 1980 brengt de NAR een unaniem advies uit met een aantal principes over deeltijdse arbeid, die moeten nageleefd worden: geen enkele maatregel mag tot doel hebben om de deeltijdse werknemer te bevoordelen of te benadelen; er moet een collectief overleg worden georganiseerd; conform de principes vastgelegd in het Internationaal Arbeidsbureau moet deeltijds werk zich onderscheiden van andere arbeidsvormen (tijdelijk werk, seizoenarbeid, gelegenheidswerk); deeltijdse werknemers moeten beschouwd worden als volwaardige werknemers; in het arbeidsrecht moeten ze dezelfde rechten genieten als voltijdse werknemers maar proportioneel tot hun prestaties; in de sociale zekerheid moet onderscheid gemaakt worden tussen voorwaarden van verzekeringsplicht en voorwaarden van toekenning van de verstrekkingen. In 1981 worden de nodige aanpassingen aan de arbeidswet doorgevoerd om deeltijdse arbeid te bevorderen. De eerste stap wordt gezet met de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) nr. 35 van 27 februari 1981 betreffende sommige bepalingen van het arbeidsrecht ten aanzien van de deeltijdse arbeid. 19 De wet van 23 juni 1981 waarbij in de arbeidswetgeving sommige bepalingen betreffende de deeltijdse arbeid worden opgenomen, voert enkele arbeidsrechtelijke wetten bepalingen in ten voordele van deeltijdse werknemers. Een aantal bedrijven en sectoren (bv. kassiersters, distributie) verplichten hun voltijdse werkneemsters deeltijds te gaan werken om massale ontslagen te vermijden, terwijl dat voor werknemers niet gebeurt. 20 Ook de dienstensector veralgemeent de formule van de deeltijdse arbeid. In 1983 beveelt de minister van Arbeid en Tewerkstelling deeltijds werken aan voor werknemers met gezinsverantwoordelijkheden (lees vrouwen ). 21 Het aantal deeltijdse werknemers gaat in stijgende lijn. De aangroei van de werkgelegenheid in de jaren 80 is bijna uitsluitend toe te schrijven aan de toename van de deeltijdse arbeid. In 1983 zijn 85% van de deeltijds werkenden vrouwen, in 1987 79% en in 1993 opnieuw 85%. De verdeling van de beschikbare arbeid gebeurt snel, binnen één generatie en in de sectoren waarin hoofdzakelijk vrouwen werken. De impact op de werkloosheidsuitkering De vrijwillige en onvrijwillige deeltijdse werknemer (1982-1992) Aanvankelijk hebben de maatregelen voor de bevordering van de deeltijdse arbeid geen succes. De deeltijdse arbeid neemt niet toe. In de context van de bijzondere 19 Algemeen verbindend verklaard bij KB van 21 september 1981. 20 Een voorbeeld: Marie-Thérèse Coenen, La grève des travailleuses de Beckaert-Cockerill en 1982. Les filles contre le temps partiel imposé, CARHOP. 21 Michel Hansenne (PSC) publiceert een brochure Le temps partiel, peut-être une solution pour vous? 19

machtenwetten 22 past het Koninklijk Besluit van 22 maart 1982 de werkloosheidsreglementering aan waardoor volledig uitkeringsgerechtigde werklozen een deeltijdse baan kunnen aanvaarden zonder hun recht op een werkloosheidsuitkering te verliezen. 23 Deze werklozen die een deeltijdse baan aanvaarden om aan de werkloosheid te ontsnappen ontvangen een werkloosheiduitkering ter aanvulling van hun deeltijds loon. De aanvullende werkloosheiduitkering is in verhouding tot de niet-gepresteerde arbeidstijd, op voorwaarde dat het loon van de werknemer niet hoger is dan het refertemaandloon. Dit is het gemiddeld minimum maandinkomen. In 1992 is die regel gedeeltelijk gewijzigd: de deeltijdse werknemer ontvangt slechts een aanvullende uitkering wanneer zij/hij niet meer dan 87,5% van het refertemaandloon verdient, terwijl dat voordien 100% is. Daarnaast zijn er ook nog steeds de vrijwillig deeltijdse werknemers, die enkel hun loon ontvangen. De overheid gaat uit van het principe dat de deeltijdse werknemers een inkomen moeten ontvangen in verhouding tot dat van voltijdse werknemers. Onvrijwillig deeltijdse werknemers moeten wel hun bereidheid om voltijds te werken steeds bewijzen. Maar in een economie waarin deeltijdse arbeid in volle expansie is en voltijdse banen stagneren, blijkt de overstap van een deeltijdse naar een voltijdse baan erg moeilijk te zijn. Veel onvrijwillig deeltijdse werknemers blijven in hun deeltijdse baan zitten. Dit wordt door volgende factoren verklaard: een gebrek aan voltijdse banen, ook omdat in bepaalde sectoren waarin vooral vrouwen werken bewust wordt gekozen voor de uitbreiding van de deeltijdse tewerkstelling; een deel van de arbeidsmarkt blijft grotendeels voor vrouwen gesloten; het soms geringe verschil tussen de aanvullende werkloosheidsuitkering van de onvrijwillig deeltijdse werknemer en het loon van een voltijdse baan (de zogenaamde werkloosheidsval). In de arbeidswetgeving wordt deeltijdse arbeid gedefinieerd als een vrije keuze maar in de praktijk was dit niet zo, toch niet wat de onvrijwillig deeltijdse arbeid betreft. De onvrijwillig deeltijdse arbeid is immers een schending van de arbeidswetgeving, met name van de CAO nr. 35 van 27 februari 1981 24 en van de wet van 23 juni 1981. Deze regelgeving vertrekt van de idee dat deeltijdse arbeid werk is dat regelmatig en vrijwillig gebeurt. Maar door het feit dat (voornamelijk) werkneemsters, verplicht worden om een deeltijdse baan te aanvaarden en daardoor formeel onderworpen worden aan een onvrijwillig arbeidscontract, wordt de meerderheid van de andere deeltijdse werkneemsters informeel onvrijwillig aan deze contracten onderworpen. Daarom moet de invulling van deeltijdse arbeid beschouwd worden 22 Goedgekeurd door de wet van 2 februari 1982. 23 De officiële benaming: werknemers met verminderde arbeidstijd om te ontsnappen aan de werkloosheid. 24 Koninklijk besluit van 21 september 1981 tot algemeen bindend verklaring van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 35, gesloten op 27 februari 1981 in de Nationale Arbeidsraad inzake sommige bepalingen van het arbeidsrecht ten aanzien van de deeltijdse arbeid (Belgisch Staatsblad van 6 oktober 1981) gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2000 (collectieve arbeidsovereenkomst nr. 35 bis; Belgisch Staatsblad van 29 maart 2000). 20

als een indirecte discriminatie op het vlak van de toegang tot werk en de arbeidsvoorwaarden. 25 Werkgevers die deeltijdse werknemers tewerkstellen genieten continu voordelen (subsidies, vermindering van bijdragen, afwijkingen van bepaalde aspecten van het arbeidsrecht, zoals normaal betaalde overuren zonder ze te moeten betalen als overuren (aan 150%). Deeltijdse werknemers presteren geen overuren, zoals dat kan bij voltijdse werknemers, maar wel bijkomende uren. De aanpassingen in het arbeidsrecht in functie van de uitbreiding van de deeltijdse arbeid, gecombineerd met aanpassingen van het sociale zekerheidsrecht in het begin van de jaren 1980, en voornamelijk de combinatie van deeltijdse tewerkstelling met gedeeltelijke werkloosheidsvergoeding (onder bepaalde voorwaarden) worden een zware last voor de Belgische schatkist, zo stellen de beleidsmakers. Naar het eind van de jaren 1980 voert de overheid een beperking in van het recht op uitkering, onder meer door de Programmawet van 22 december 1989 en de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, bv.: - artikel 171 oct-non: werklozen die niet voldoen aan de voorziene voorwaarden om te kunnen genieten van werkloosheidsuitkeringen gedurende of na een deeltijdse arbeidsregeling; - artikel 101/103 (vanaf 1993): onvrijwillig deeltijdse werknemers niet vergoedbaar tijdens deeltijdse werkloosheid. Vrijwillig deeltijdse werknemers niet vergoedbaar bij volledige werkloosheid. Tabel: Evolutie van de beperking van het recht van de deeltijdse werknemers v/m jaren Totaal schorsingen Vrouwen (% schors. DT in tot. Schors DT) Mannen (% schors. DT in tot. Schors DT) Vrouwen tot. schorsingen DT/aantal geschorsten % 1982 3.775 2.922 (77,4%) 856 (22,6%) 14,2 4,8 1983 5.109 3.960 (77,5%) 1.149 (22,5%) 18,8 6,0 1984 5.635 4.353 (77,3%) 1.282 (22,7%) 20,8 7,3 1985 6.981 5.125 (73,4%) 1.856 (22,7%) 35,6 11,3 1986 6.449 4.772 (74,0%) 1.677 (26,0%) 27,5 10,3 1987 12.356 9.291 (75,2%) 3.065 (24,8%) 43,7 17,3 1988 10.742 8.464 (78,8%) 2.278 (21,2%) 42,2 12,0 1989 10.923 8.707 (79,7%) 2.217 (20,3%) 44,6 13,8 1990 11.319 9.255 (81,8%) 2.064 (18,2%) 44,6 13,1 1991 11.136 9.289 (83,4% 1.847 (16,6% 23,3 10,6 1992 10.822 9.050 (83,6%) 1.772 (16,4%) 24,7 9,3 Mannen tot. schorsingen DT/aantal geschorsten % 25 Deze indirecte discriminatie kadert in de richtlijn 76/207/EEG en de aangepaste richtlijn 2006/54/EG, Titel V (gelijke behandeling) van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering en duurt nog steeds verder in het kader van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen; Bron: Hedwige Peemans-Poullet, Appliquer un gender mainstreaming à trente ans de politiques en matière de sécurité sociale et d emploi, artikel 2014. 21

1993 39.870 33.946 (85,1%) 5.924 (14,9%) 33,8 14,5 Bron: Bloed, zweet en tranen. 10 jaar sancties in de werkloosheid. Een uitgave van vzw De Brug i.s.m. ABVV Werklozenwerking, december 1994 januari 1995 Uit bovenstaande tabel blijkt dat de gevolgen van de beperking van de toegang van deeltijdse werknemers tot de werkloosheidsverzekering/uitkering in vier fases verlopen: - het aantal uitsluitingen stijgt tot en met 1986, een quasi verdubbeling op vijf jaar tijd; - in 1987 is er een verdubbeling ten opzichte van 1986 als gevolg van een nieuwe reglementering inzake de berekening van de vergoeding; - tussen 1987 en 1992 is er een stabilisatie; - in 1993 is er een verviervoudiging in vergelijking met 1992, door de invoering van het nieuwe statuut deeltijds met behoud van rechten en de afbouw van het statuut ODT. Vrouwen zijn oververtegenwoordigd bij de schorsingen van deeltijdse werknemers. Tussen 1982 en 1993 maakt bij vrouwen het aantal schorsingen deeltijdsen gemiddeld 31,1% uit van het aantal geschorsten. Bij mannen is dat gemiddeld 10,8%. In 1993 bedraagt het percentage respectievelijk 33,8% en 14,5%. De stijging bij mannen is in dat jaar relatief gezien ongeveer even groot als bij vrouwen (meer dan verdrievoudigd). Besluit voor de periode 1982-1993: - De onvrijwillig deeltijdse arbeid stijgt continu van 1982 tot en met 1990. Door de toepassing van de sanctie voor langdurig werklozen op de ODT s daalt hun aantal vanaf 1991. De verandering in de regels die het recht op aanvullende vergoeding toekennen, ook voor degenen die al in het systeem zitten (= in feite een contractbreuk) doet het aantal ODT s nog sneller dalen vanaf 1993. Dit statuut dooft uit en kent een einde op 1 januari 1996. Dit zorgt voor een sterke daling in de overheidsuitgaven. - De evolutie van de sancties die de werkloosheidscijfers niet rechtlijnig volgen door de steeds wijzigende reglementeringen (sancties te wijten aan wijzigingen art. 143/80; toelaatbaarheids- en vergoedbaarheidsregels). Vrouwen worden meer geschorst dan mannen in verhouding tot hun aandeel in de werkloosheid. - De duur van de sancties: een deel wordt in weken uitgesproken en een deel is van onbepaalde duur. De uitsluitingen in weken blijven stabiel gemiddeld rond 9 weken tot 1992 en in 1993 stijgt dit tot gemiddeld 22 weken. De sancties van onbepaalde duur hebben een gemiddeld aandeel van 45% van de totaliteit van de sancties tot en met 1990, 70% in 1991 en 80% in 1993. Vooral vrouwen worden voor onbepaalde duur geschorst: gemiddeld 60% van de gesanctioneerde vrouwen in de jaren 1980, 82% in 1992 en 89% in 1983. Bij de schorste mannen is dat gemiddeld 27% in de jaren 1980, 42% in 1991 en 57,4% in 1993. - Er zijn vijf soorten sancties: o Vanuit de benadering dat werklozen zelf fouten begaan: art. 143/80 langdurige werkloosheid: een vrouwenzaak want gemiddeld 91,6% van de schorsingen treft hen; wegens (vermoeden van) zwartwerk: gemiddeld 12%, waarvan 17,7% bij de mannelijke geschorsten en 7,7% bij de vrouwelijke; wegens vrijwillige werkloosheid en onbeschikbaarheid voor de arbeidsmarkt: gemiddeld 29% van het totaal aantal schorsingen en de 22

verhouding is aanvankelijk 65 mannen/35 vrouwen en de laatste jaren 60/40; wegens valse verklaringen of vervalsing van stempelkaarten: gemiddeld 14% van de geschorsten, waarvan 10% bij de vrouwen 18,7% bij de mannen met een evolutie van het begin van de jaren 1980 van 70 mannen/30 vrouwen en in 1993 57 mannen/43 vrouwen. o Vanuit de besparingspolitiek: de onvrijwillig deeltijdsen in het kader van de uitsluitingen die voortvloeien uit de wijziging van toelaatbaarheids- en vergoedbaarheidsregels met het doel om het aantal gerechtigden te beperken. In het begin van deze periode maakt de overheid een duidelijk onderscheid tussen onvrijwillig en vrijwillig deeltijds werk (enkel vrijwillig deeltijds werk komt overeen met de definitie in de arbeidswetgeving). Sinds de jaren 1990 vervaagt de overheid het onderscheid tussen de onvrijwillig en vrijwillig deeltijdsen en wordt deeltijds werk voorgesteld als een keuze die (voornamelijk) vrouwen maken om hun beroeps- en gezinsleven gemakkelijker te kunnen combineren. Dit discours haalt vanaf dan de bovenhand. Door het tekort aan jobs gaat de functie van de werkloosheidsverzekering geleidelijk aan wijzigen. Naarmate de langdurige werkloosheid toeneemt, evolueert de werkloosheidsverzekering van een vervangingsinkomen voor de bijdrageplichtige werknemer die tijdelijk geen job heeft naar een bestaanszekerheid voor een toenemend aantal werknemers die blijvend geen job hebben. Van een recht op een vervangingsinkomen naar een waarborg van bestaansinkomen, komt er parallel een verschuiving van de notie risico naar de notie behoefte en van een recht op een individueel vervangingsinkomen naar een recht op een gezins(vervangings)inkomen. In deze context wordt aan werklozen meer individueel initiatief toegewezen en steeds strengere eisen gesteld over hun werkbereidheid (schorsingsbeleid). De vrijwillige en de deeltijdse werknemer met behoud van rechten met of zonder inkomensgarantieuitkering (1993- ) In 1992 pleit de minister van Werk en Gelijke kansen voor vrouwen en mannen opnieuw voor een anderhalve job per gezin. De Belgische economie verzeilt in de zwaarste recessie sinds de Tweede Wereldoorlog. 1993 wordt een crisisjaar. De regering neemt het Globaal plan aan, dat ook maatregelen bevat die betrekking hebben op het statuut van de deeltijdse werknemers/werklozen. De deeltijdse werklozen worden onderworpen aan een verstrenging. Vanaf 1992-1993 trekt de overheid de bereidheid van de onvrijwillig deeltijdsen in twijfel en kwalificeert hen als vrijwillig deeltijdse werknemers. Sinds 1993 wordt in principe geen bijkomende werkloosheidsvergoeding toegekend voor de periode waarin deeltijds wordt gewerkt. Er is enkel een bijkomende vergoeding wanneer het inkomen uit een deeltijdse job lager ligt dan een voltijdse werkloosheidsvergoeding. En hier wordt ook rekening gehouden met de gezinssituatie. Een ander vergoedingssysteem komt dus in de plaats: het systeem met behoud van rechten en met inkomensgarantie-uitkering voor deeltijds werkenden met 23