b In plaats van een CN-kolom gebruikt men een C-18-kolom. Stationaire fase minder polair: retentietijd langer.

Vergelijkbare documenten
Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 19 Gaschromatografie bladzijde 1

Meten en Maken 1. Toets Harris

Capillaire gaschromatografie

Meten en Maken 1. Toets Harris

Cursus HPLC. Deel 1. Cursus HPLC 1

Opgave 1. Opgave 2. b En bij een verbruik van 10 ml? Dan wordt de procentuele onnauwkeurigheid 2 x zo groot: 0,03 / 20 x 100% = 0,3% Opgave 3

Meten en Maken 1. Toets Herkansing Harris

Aspecten van een synthese. September 2011 dr. P.S. Peijzel

Meten en Maken 1. Toets Harris

b een oxiderende vlam te verkrijgen? Een oxiderende vlam bevat meer zuurstof dan voor de verbranding nodig is. Dus: meer zuurstof (lucht) toevoeren.

Wennen aan het idee dat je de eenheden eerst aanpast aan de nieuwe grootheid. Hier: eerst omrekenen naar gram en liter.

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 8 UV-VIS spectrometrie bladzijde 1

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media Hoofdstuk 1 Stoffen bladzijde 1

Meten en Maken 1. TOETS HARRIS 2006: Donderdag 27 April 2006, uur uur

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN , 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 10 Concentratie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 11 Fluorimetrie bladzijde 1

Tentamen Chemische Analysemethoden. 25 oktober 2006 ( ) Deel 2 Open boek (voor 78 punten) Beschikbare tijd: 140 minuten

Meten en Maken 1. TOETS HARRIS: Dinsdag 1 Juni 2004, uur uur

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU

Eindexamen vwo scheikunde pilot I

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN , 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 18 Oxidimetrie bladzijde 1

Onderwerp: Vergelijkend onderzoek tussen spectrofotometrische en HPLC bepaling van natamycine.

2 Concentratie in oplossingen

Oefenvraagstukken 4 VWO Hoofdstuk 6 antwoordmodel

Practische aspecten van een chemische synthese. September 2013

Oefenvraagstukken 5 VWO Hoofdstuk 11. Opgave 1 [HCO ] [H O ] x x. = 4,5 10 [CO ] 1,00 x 10

Massa Volume en Dichtheid. Over Betuwe College 2011 Pagina 1

BEPALING VAN VITAMINE E (DL- -TOCOFEROLACETAAT) IN

σ = 1 λ 3,00 μm is: 3,00 x 10-4 cm σ = 1 cm / 3,00 x 10-4 cm= 3, cm -1

SPECTROFOTOMETRISCHE BEPALING VAN HET ORGANISCH KOOLSTOFGEHALTE IN BODEM

Bloedalcoholenbepaling met GC-FID en de medium polaire DB-6

Diervoeders - Bepaling van sulfadimidine-na - HPLC. RSVnr A0148, DAMcode , editie nr. 4, ; Bijlagen zijn niet bijgevoegd.

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 3 Acidimetrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 4 Oxidimetrie bladzijde 1

Meten en Maken 1. TOETS HARRIS 2005: Vrijdag 20 Mei 2005, uur uur

Bepaling van de droogrest

KWANTITATIEVE BEPALING VAN UBIQUINONE IN

GC of HPLC, that s the question?!

Bloedalcoholen bepaling met GC-FID op een apolaire kolom

BEPALING VAN NICARBAZINE IN DIERENVOEDERS (HPLC)

WATER. Krachten tussen deeltjes

Aspirine Lesbrief 2 : kwaliteit van aspirine Versie 1, september 2005

Hoeveel deeltjes zijn aanwezig in één mol? Wat is de concentratie van een oplossing? molaire concentratie.

6 VWO SK Extra (reken)opgaven Buffers.

Stel je meet calcium bij 423 nm met een acethyleen-lucht vlam van 2400 K. Hoe groot is dan de verhouding N 1/N 0?

OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO

Opgave 1. Opgave 2. Bereken het chloorgehalte in de droge grond in μg/kg.

Dunnelaagchromatografie

H C H. 4-amino-2-pentanon propylmethanoaat 4-hydroxy-2-methyl-2-buteenzuur. 2,3-dihydroxypropanal

Eindexamen scheikunde havo I

Meten en Maken 1. Herkansing Toets Harris

Vrijdag 2 mei, uur

TITRATIES Een korte inleiding en voorbeelden voor het HAVO en VWO

Bepaling van vaste stoffen in suspensie. Methode door filtratie op glasvezelfilter

Eindexamen scheikunde havo 2008-II

Weet je het nog? Welke bewerking moet in afbeelding 21.1 langs elke pijl staan?

BEPALING VAN CARBADOX IN DIERENVOEDERS (HPLC)

I-MET-FLVVT-031. Versie 03 Datum van toepassing

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Module 7 Analyse technieken Antwoorden

Samenvatting Scheikunde H6 Water (Chemie)

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media

Een reactie blijkt bij verdubbeling van alle concentraties 8 maal zo snel te verlopen. Van welke orde zou deze reactie zijn?

Het gebruik van voorkolommen

Bepaling van opgelost chroom VI in water door ionenchromatografie

Bepaling van vaste stoffen in suspensie. Methode door filtratie op glasvezelfilter

Studiedag : Ionenanalyse. Woensdag 24 november 2004 Hotel Serwir Koningin Astridlaan Sint-Niklaas

Bepaling van concentratie nitriet in een monster met een. spectrofotometer

Mens erger je niet: chemistry edition

Max. 10 % in relatieve waarde van de bepaalde waarde of 0,5 g per 100 g monster in absolute waarde indien dit groter is -

vrijdag 15 juni :26:05 Midden-Europese zomertijd H6 Zuren en basen 4havo voorjaar 2012

5, waar gaat dit hoofdstuk over? 1.2 stoffen bij elkaar: wat kan er gebeuren? Samenvatting door een scholier 1438 woorden 31 maart 2010

Oefenvragen Hoofdstuk 2 Scheidingsmethoden antwoorden

BEPALING VAN LASALOCID-NATRIUM IN DIERENVOEDERS (HPLC)

SCHEIKUNDE. Hoofdstuk 9

Oplossen en mengen. Opdracht 2. Niet.

7.1 Het deeltjesmodel

Gearchiveerde versie

34 e Nationale Scheikundeolympiade

Hoofdstuk 12 Zuren en basen

Gaschromatografie in de klas Frans Killian, ISW havo/vwo Naaldwijk,

Oplossingen oefeningenreeks 1

En wat nu als je voorwerpen hebt die niet even groot zijn?

Bodem Bepaling van fosfaat in grond extraheerbaar met een ammoniumlactaatazijnzuurbuffer

Uitwerkingen. T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

BEPALING VAN DOXYCYCLINE, TETRACYCLINE, OXYTETRACYCLINE EN CHLOORTETRACYCLINE IN

Antwoorden hoofdstuk 3

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

I-MET-FLVVT-125. Versie 04 Datum van toepassing

Bindingen. Suiker Suiker heeft de molecuulformule C 12 H 22 O 11

ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO

Examen scheikunde HAVO tijdvak uitwerkingen

Scheidingsmethoden methode principe voorbeeld. destilleren verschil in kookpunt wijn whiskey. filtreren verschil in deeltjesgrootte koffie

5.4 ph van oplossingen van zwakke zuren of zwakke basen

ßCalciumChloride oplossing

5. Lineaire verbanden.

Vakbijlage Kwantitatief onderzoek aan verdovende middelen

Fosfor kan met waterstof reageren. d Geef de vergelijking van de reactie van fosfor met waterstof.

Chemisch rekenen, zo doe je dat!

Transcriptie:

Hoofdstuk 20 Hoge druk vloeistofhromatografie (HPLC) bladzijde 1 pgave 1 In welke volgorde elueren de onderstaande omponenten bij normal phase? a otaanzuur C 7H 15CH langste apolaire staart: alkyl met 7 C s b propaanzuur C 2H 5CH korte apolaire staart: alkyl met 2 C s pentaanzuur C 4H 9CH iets lange apolaire staart: alkyl met 4 C s d butaandizuur HCC 2H 4 CH geen apolaire staart. Normal phase De stationaire fase is heel polair (silia). De afremming van de omponenten wordt veroorzaakt door polaire interaties. Het eluens is minder polair dan de stationaire fase. Hoe meer polair het moleuul, des te sterker vertraagd: Dus: eerst - - a - - b - d - - laatst pgave 2 In welke volgorde elueren de omponenten a t/m d uit opgave 1 bij reversed phase? Afremming door apolaire interaties. Hoe meer apolair het moleuul, des te sterker vertraagd. Dus: eerst - - d b a - - laatst pgave 3 Waarom zijn methanol en aetonitril als elutiemiddelen beter dan andere met water mengbare vloeistoffen? De detetor is vaak een uv-spetrometer. Het oplosmiddel mag natuurlijk niet zelf absorberen bij de meting. Je wilt alleen de langskomende omponent meten. Aetonitril en methanol laten het uv-liht goed door. pgave 4 Hoe verandert bij reversed phase in de onderstaande gevallen de retentietijd (wordt groter of kleiner)? Afremming op de apolaire laag bepaalt de retentie. Wordt de stationaire fase minder polair, dan wordt de afremming sterker. Wordt het eluens minder polair, dan wordt de afremming minder. De retentieijd korter. De elutie sneller. a In plaats van een C-18-kolom gebruikt men een fenyl-kolom. Stationaire fase wordt iets meer polair: retentietijd korter.

Hoofdstuk 20 Hoge druk vloeistofhromatografie (HPLC) bladzijde 2 b In plaats van een CN-kolom gebruikt men een C-18-kolom. Stationaire fase minder polair: retentietijd langer. De CH 3H/H 2-verhouding wordt van 90/10 veranderd tot 50/50. Het eluens wordt hierdoor meer polair: retentietijd langer. d De mobiele fase wordt veranderd van CH 3H naar CH 3CN. Eluens minder polair: retentietijd korter. pgave 5 Bij afbeelding 20.11: stel dat de analyse werd uitgevoerd met ethanol als eluens, op een C- 18-kolom. Wat voor een gradiënt zou je adviseren voor een beter resultaat? Componenten 1 t/m 4 zijn polaire stoffen, ze worden weinig afgeremd. m ze beter af te remmen zou je de mobiele fase aan het begin iets meer polair kunnen maken. De moleulen van de mobiele fase laten dan meer ruimte voor interatie van de omponenten met de stationaire fase. Minder verdringing. Bijvoorbeeld starten met methanol en dan ethanol bijmengen. pgave 6 Bij afbeelding 20.11: stel dat de analyse werd uitgevoerd met methanol als eluens, op silia. Wat voor een gradiënt zou je dan adviseren voor een beter resultaat? Componenten 1 t/m 4 zijn nu apolaire stoffen, ze worden weinig afgeremd op de polaire stationaire fase. m ze beter af te remmen zou je de mobiele fase aan het begin iets minder polair kunnen maken. De moleulen van de mobiele fase laten dan meer ruimte voor interatie van de omponenten met de stationaire fase. Minder verdringing bij het begin van de elutie. Bijvoorbeeld starten met ethanol en dan methanol bijmengen. pgave 7 Waardoor neemt N (shotelgetal) toe bij verkleining van de deeltjesgrootte? Hoe kleiner de deeltjes, des te groter het totale oppervlak van de deeltjes. Het oppervlak van de stationaire fase neemt dus toe. Er zijn meer bindingsplaatsen en dus meer evenwihtsinstellingen.

Hoofdstuk 20 Hoge druk vloeistofhromatografie (HPLC) bladzijde 3 pgave 8 a Bereken k' voor elke piek in afbeelding 20.13) b Bereken α voor de pieken A en B. k ' t t ' R M t t ' RB ' RA a k ongeveer: A k = (2,4 0,9) / 0,9 = 1,7 B k = (6,0 0,9) / 0,9 = 5,7 C k = (10,5 0,9) / 0,9 = 10,7 D k = (15,6 0,9) / 0,9 = 16,3 b α = (6,0 0,9) / (2,4 0,9) = 3,4 pgave 9 Twee omponenten worden gesheiden op een kolom met N = 5000, R = 1,2. Hoe groot wordt R op een kolom met dezelfde stationaire fase terwijl N = 10000? R s wordt 2 maal zo groot: 1,7. R s = 1 4 α 1 α k k + 1 N pgave 10 Welke eisen moet men in het algemeen aan een detetor stellen? Goede detetor: -zeer gevoelig -lineair signaal (hoog LDR, lineair dynamish bereik) -meet veel soorten omponenten

Hoofdstuk 20 Hoge druk vloeistofhromatografie (HPLC) bladzijde 4 -meetel heeft klein volume -omponenten blijven heel -liever niet al te kostbaar pgave 11 Welke typen detetoren zou men kunnen gebruiken voor meting van: a fenolen absorberen UV-liht, brekingsindex b aminozuren ionen, dus: geleidbaarheid, brekingsindex sulfaat-ionen anorganishe ionen, dus: geleidbaarheid d gluose UV, brekingsindex e aldehyden redutoren dus: elektrohemish pgave 12 Wat is de voor de hand liggende oorzaak waardoor een onstante hoge extintie wordt gemeten door een UV-detetor? Dat het eluens ook UV-liht absorbeert. pgave 13 Een analist maakt een standaardreeks van gluose door 260,0 mg in 100 ml op te lossen en hiervan respetievelijk 2, 4, 6 en 8 ml in kolfjes van 50 ml te pipetteren. Na aanvullen meet hij van elke standaard het piekoppervlak: V (ml) massaon oppervlak (mg/l) 0 0,0 0 2 104,0 292 4 208,0 585 6 312,0 879 8 416,0 1166 In het monster wordt met dezelfde meting een oppervlak van 692 eenheden gevonden. Bereken het gluosegehalte (mg/l) in het monster. De massaonentraties in de kolfjes: 260 mg in 0,1 L = 2600 mg/l. Verdunning 2 ml 50 ml is 25 x dus nieuwe onentratie: 2600 / 25 = 104,0 mg/l. De andere onentraties zijn dan: 208,0; 312,0; 416,0 mg/l.

Hoofdstuk 20 Hoge druk vloeistofhromatografie (HPLC) bladzijde 5 Uit de grafiek met de onentratie op de X-as en het oppervlak op de Y-as vinden we: Y = 2,8067 X + 0,600 met Y = 692: X = massaon. = 246 mg/l pgave 14 Men meet het volgende HPLC-resultaat: onentratie oppervlak (g/l) A 1,44 30,4 B 1,25 6,32 Aan 25,0 ml van een monster waarin men omponent B wil meten, voegt men 100,0 mg standaard A toe, na aanvullen tot 100 ml meet men in deze verdunning: oppervlak A 19,5 B 4,66 Bereken de onentratie van B in het monster. De onentratie van A is steeds bekend dus A kan als interne standaard dienst doen. De toevoeging van 100 mg A in uiteindelijk 100,0 ml geeft een massaon. van: 1,00 g/l. B A B f 1,25 / 1,44 = f x 6,32 / 30,4 f = 4,18 A Monster: B / 1,00 = 4,18 x 4,66 / 19,5 B = 1,00 g/l pgave 15 De meting van dinitrofenol in vis verloopt als volgt. Er wordt 5,00 g gemalen vis afgewogen en 'opgelost' in zwavelzuur. Na extratie en indampen ontstaat 1,00 ml oplossing in hexaan. Hiervan wordt 3,00 μl geïnjeteerd in de vloeistofhromatograaf. p dezelfde wijze wordt 3,00 μl van een dinitrofenolstandaard met 50 mg/l geïnjeteerd. Resultaat: standaardpiek: monsterpiek: 326 oppervlakte-eenheden 62,7 oppervlakte-eenheden Bereken het gehalte dinitrofenol in vis in mg per kg.

Hoofdstuk 20 Hoge druk vloeistofhromatografie (HPLC) bladzijde 6 Externe standaard. C m = (62,7 / 326) x 50 mg/l = 9,62 mg/l In het extrat in hexaan zit dus 9,62 mg/l, in 1,00 ml: 0,001 x 9,62 = 0,00962 mg dinitrofenol. Dit is afkomstig van 5,00 g vis, 0,005 kg. Dinitrofenolgehalte in mg/kg: 0,00962 mg / 0,005 kg = 1,92 mg/kg pgave 16 Wanneer kiest men voor gradiënt-elutie? Gradiënt-elutie pas je toe als aan het begin of aan het eind van de elutie de omponenten niet goed gesheiden zijn. Als dus enerzijds de omponenten veel van elkaar vershillen in polariteit terwijl anderzijds enkele omponenten juist sterk op elkaar lijken en moeilijk te sheiden zijn. pgave 17 Welk type verbindingen kan men wel sheiden met HPLC maar niet (of moeilijk) met GC? Niet-vluhtige verbindingen. Verbindingen die bij verwarmen eerder ontleden dan verdampen. En anorganishe verbindingen. pgave 18 In welke volgorde elueren de volgende omponenten bij 'normal phase'? a tolueen b fenol ylohexaan d hexaanzuur apolair eerst - - a b d - - polair laatst pgave 19 Waarom is bij HPLC een hoge druk nodig? De kolom bevat een heel dihte pakking van kleine deeltjes. pgave 20 Men meet met HPLC het volgende resultaat:

Hoofdstuk 20 Hoge druk vloeistofhromatografie (HPLC) bladzijde 7 omponent onentratie oppervlak (mg/l) P 25,41 120,4 Q 31,63 96,72 Aan 10,0 ml van een monster waarin men omponent P wil meten voegt men 10,0 ml standaard Q (40 mg Q/L) toe, na aanvullen tot 25,0 ml meet men in deze verdunning: oppervlak P 95,9 Q 138,6 Bereken de onentratie van P in het monster. Q is de interne standaard. P Q P f 25,41 = f x (120,4 /96,72) x31,63 f = 0,645 Q Monster: van Q (de interne standaard) wordt 10,0 ml (40,0 mg/l) verdund tot 25,0 ml. Verdunningsfator: 2,5 x. De onentratie Q wordt dus: 40,0 / 2,5 = 16,0 mg/l P = 0,645 x (95,9 / 138,6) x 16,0 = 7,14 mg/l De onentratie van P is ook 2,5 x verdund. Dus in het monster: 2,5 x 7,14 = 17,9 mg/l pgave 21 Voor de meting van afeïne in gedeafineerde poederkoffie wordt 750 mg poederkoffie afgewogen en opgelost in warm water. Na afkoelen vult men aan tot 50 ml. Hiervan wordt 5,00 ml geëxtraheerd en geïnjeteerd in de vloeistofhromatograaf. p dezelfde wijze wordt 5,00 ml van een standaard met 40 mg/l in behandeling genomen en geïnjeteerd. Resultaat: standaardpiek: monsterpiek: 2852 oppervlakte-eenheden 623 oppervlakte-eenheden Bereken het afeïnegehalte in mg per g koffiepoeder. Externe standaard. C af = (623 / 2852) x 40 = 8,738 mg/l. Deze onentratie geldt voor het volume van 5,00 ml maar ook voor 50 ml monstervolume. In 50,0 ml bevindt zih dan: 8,738 mg/l x 0,050 L = 0,4369 mg. Er zit 0,4369 mg afeïne in 0,750 g poederkoffie. Dat is: 0,4368 mg / 0,750 g = 0,583 mg/g

Hoofdstuk 20 Hoge druk vloeistofhromatografie (HPLC) bladzijde 8 pgave 22 In een pijnstiller wordt met phenaetine als interne standaard, het gehalte aspirine en afeïne gemeten. Steeds worden gelijke volumes geïnjeteerd. Resultaten ------------------------------------------------------------------------------------------ standaard m (mg) pp f ------------------------------------------------------------------------------------------ aspirine 620 1522 afeïne 106 481 phenaetine 120 1806 1 ------------------------------------------------------------------------------------------- monster m (mg) pp f ------------------------------------------------------------------------------------------- aspirine 1430 afeïne 507 phenaetine 100 1320 1 a Bereken de relatieve gevoeligheidsfatoren van aspirine en afeïne. Standaard aspirine: 620 = f x (1522 / 1806) x 120 f = 6,131 afeïne: 106 = f x (481 / 1806) x 120 f = 3,317 b Bereken de massa (mg) aspirine en afeïne in het monster. monster aspirine: asp = 6,131 x (1430 / 1320) x 100 = 664 mg afeïne: af = 3,317 x (507 / 1320) x 100 = 127 mg Hoe luiden de strutuurformules van deze verbindingen? Tsja. Even opzoeken. pgave 23 Een pijnstiller bevat volgens de bijsluiter 500 mg aspirine en 100 mg afeïne per tablet. Twee tabletten worden fijn gemaakt en in 10 ml ethanol opgelost, na toevoeging van 100 mg phenaetine aangevuld tot 100 ml. Na filtreren wordt 1,00 μl geïnjeteerd. Resultaat:

Hoofdstuk 20 Hoge druk vloeistofhromatografie (HPLC) bladzijde 9 opp. aspirine 2660 afeïne 1040 phenaetine 1562 Bereken de massa (mg) aspirine en afeïne per tablet. Gebruik ook de gegevens uit opgave 22. Phenaitine is interne standaard net als in opgave 21. 100 ml oplossing bevat 100 mg, dus: C is = 1000 mg/l Aspirine: asp is asp f f = 6,131 is C asp = 6,131 x (2660 / 1562) x 1000 = 1,044 x 10 4 mg/l 100 ml bevat dan: 0,100 L x 1,044 x 10 4 mg/l = 1044 mg Zoveel zit in 2 tabletten, dat is dan: 1044 mg / 2 = 522 mg per tablet. Cafeïne: af is af f f = 3,317 is C af = 3,317 x (1040 / 1562) x 1000 = 2209 mg/l 100 ml bevat dan: 0,100 L x 2209 mg/l = 220,9 mg Zoveel zit in 2 tabletten, dat is dan: 220,9 mg / 2 = 110 mg per tablet.