nstb wedstrijdreglement turnen heren Uitleg voor niveau 3 en 4 Bren Schaap Augustus 2014, v1.0 Inhoudsopgave 1 Algemeen 2 1.1 De oefening................................ 2 1.2 Verschillen tussen H3 en H4....................... 2 1.3 Score.................................... 3 2 Vloer 4 3 Voltige 4 4 Ringen 5 5 Brug 5 6 Rek 6 7 Sprong 6 1
1 Algemeen Dit document is bedoeld als extra uitleg voor turners die niet bekend zijn met wedstrijdreglementen en geeft informatie over de niveaus Turnen Heren niveau 3 (H3) en Turnen Heren niveau 4 (H4). Dit document is een toevoeging op het nstb herenreglement 2014 versie 1.0. Een goede oefening is leuk maar studentenwedstrijden zijn vooral gezellig; meedoen is belangrijker dan winnen. 1.1 De oefening Een turnoefening ziet er als volgt uit: De turner groet de jury 1 om aan te geven dat zijn oefening begint De turner turnt een aantal elementen De turnen maakt een afsprong De turner groet de jury om aan te gevan dat hij zijn oefening heeft beindigt Het woord element is turnjargon voor trucje. De Fédération Internationale de Gymnastique (fig) heeft een lijst opgesteld van elementen met daarbij de waarde en in welke categorie ze vallen. De Nederlandse versie (nts) is te vinden op de site van de kngu. Dit reglement is de basis voor de toegestane elementen op studentenwedstrijden maar de nstb heeft op haar site een eigen reglement. 1.2 Verschillen tussen H3 en H4 H3 een meerkamp. Dit betekend dat alle scores bij elkaar worden opgeteld en degene met de hoogste score wint. Bij H4 wordt per toestel 2 een klassement opgemaakt. Het is dus niet noodzakelijk om op elk toestel een oefening te turnen voor een gouden medaille! Een oefening bij H4 bestaat uit vijf elementen en bij H3 uit zes elementen. Het is bij H4 toegestaan elementen te turnen, bij H3 niet. 1 Het is netjes om aan het begin van een ronde en aan het eind van een ronde de jury met de gehele groep te groeten. 2 Dit geldt niet voor het nsk meerkamp, daar is H4 ook een meerkamp. 2
1.3 Score Op elk toestel begin je met 10,00 punten. Elk tellend element dat je turnt levert punten op en alle fouten die je maakt leveren aftrek op. Bij studentenwedstrijden kunnen ook originaliteitsbonussen worden toegekend door de jury. Voor H4 levert elk element 0,1 punten op en elk ta of A element 0,2 punten op. Voor H3 levert elk ta of A element 0,1 punten op. Elementen zijn opgedeeld in elementgroepen. Elke elementgroep waaruit een element is geturnd levert 0,5 punten op. Hierbij is er een uitzondering voor elementgroep V (de afsprong): voor H4 levert een afsprong 0,3 punten op en voor H3 levert een ta afsprong 0,3 punten op. Een oefening bij H4 bestaat uit vijf elementen en bij H3 uit zes elementen. Maar, als je een element minder turnt levert dat geen aftrek op. Turn je twee elementen minder dan krijg je 1,0 punten aftrek. Je krijgt aftrek als je je oefening niet netjes uitvoert. Veel voorkomende fouten zijn: kromme armen, kromme benen, een houding niet lang genoeg aanhouden, niet stilstaan na de afsprong, etc. Op de volgende bladzijdes staan lijsten met de, voor beginners, populairste elementen. Om je voor te bereiden op een wedstrijd volg je de volgende stappen: Kies een aantal elementen die je wil kunnen (het liefst minstens één uit elke elementgroep) Oefen, vraag hulp, oefen, val, oefenen etc. Zet alle elementen die je beheerst 3 in een logische volgorde Maak vrienden tijdens de wedstrijd en leer van je tegenstanders 3 Als je een element niet volledig beheerst kan het soms beter zijn om dit element niet te turnen omdat de kans op aftrek groot is. 3
2 Vloer Op vloer bestaat geen elementgroep V. Als afsprong moet een element uit elementgroep II, III of IV worden geturnd. Dit element telt dan als onderdeel van elementgroep V (en dus niet voor de elementgroep waartoe het behoort). Elementgroep I: hoeksteun, streksprong hele draai, handstand, zweefstand Elementgroep II: overslag, salto voorwaarts Elementgroep III: flick flack, salto rugwaarts Elementgroep IV: radslag, arabier Elementgroep I: rol voorwaarts, rol achterwaarts, vluchtige handstand Arabier, flick flack, overslag, handstand, hele draai, salto voorwaarts. Overlag, vluchtige handstand, radslag, koprol voorover, arabier. 3 Voltige Elementgroep I: flank met een been, schaar voorwaarts, schaar rugwaarts Elementgroep II: flank, kopflank Elementgroep IV: suisse simple Elementgroep V: flank gevolgd door 1 flank met afwenden, dubbelkeren tot stand 2 Elementgroep I: eenvoudige beenzwaaien Elementgroep II: halve kringflank Elementgroep V: eenvoudig wenden kopflank, suisse simple, schaar rugwaarts, flank met een been, schaar voorwaarts, dubbelkeren. halve kringflank, uitspreiden, suisse simple, flank met een been, eenvoudig wenden. 4
4 Ringen Elementgroep I: inlocque, dislocque, achteropzet, kip tot steun Elementgroep IV: vanuit ruglingse hang (2 sec) langzaam terugkomen tot vouwhang, schouderstand, gelijkhandig opzetten, hoeksteun Elementgroep V: salto achterover Elementgroep I: zwaaien, knie-opzet tot steun Elementgroep V: ruglingse hang met loslaten Ruglingse hang met terugkomen, inlocque, achteropzet, hoeksteun, dislocque, salto. Zwaaien, ruglingse hang met terugkomen, Knie-opzet tot steun, hoeksteun, ruglingse hang met loslaten. 5 Brug Elementgroep I: pendelkip tot steun, bovenarmkip tot steun, handstand, hoeksteun Elementgroep II: achteropzet tot steun, vooropzet tot steun Elementgroep III: zweefkip Elementgroep V: salto aan uiteinde brug, handstand met wenden Elementgroep I: zwaaien Elementgroep II: schouderstand, rol voorwaarts, rol achterwaarts Elementgroep V: zwaai met wenden Zweefkip, pendelkip, [achter neerleggen,] achteropzet, hoeksteun, bovenarmkip, handstand wenden. Achteropzet, hoeksteun, pendelkip, zwaaien, zwaai met wenden. 5
6 Rek Elementgroep I: achteropzet tot steun, 3 4 reuzendraai Elementgroep III: borstwaartsom, heupdraai voorover, heupdraai achterover, kip Elementgroep V: hurksalto achterover, (spreid)zolenondersprong Elementgroep I: zwaaien, zwaai met halve draai Elementgroep V: ondersprong Borstwaartsom, stille kip, heupdraai voorover, achteropzet, heupdraai achterover, afsprong. Borstwaartsom, heupdraai achterover, [onderuitzwaai,] zwaaien, zwaai met halve draai, afsprong. 7 Sprong Elke turnen heeft twee pogingen om een goede sprong te laten zien, de hoogste score telt. De twee sprongen mogen, maar hoeven niet hetzelfde te zijn. De twee meest voorkomende (en makkelijkste) sprongen zijn de overslag voorwaarts en de overslag zijwaarts met 1 draai (arabier). Beide sprongen leveren 2,0 punten op. 4 Voor H4 zijn er drie toegevoegde sprongen waar de turner uit kan kiezen: overhurken zonder duidelijke tweede zweeffase (1,0 punten), overhurken met duidelijke tweede zweeffase (1,3 punten) en overspreiden (1,3 punten). 6