Voltooid deelwoord Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-. Een voltooid deelwoord eindigt op: en d t Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een t of een d eindigt dan kun je het langer maken (in de verleden tijd). Dus: gerend want rende. Uiteraard kun je ook 't kofschip gebruiken. 't kofschip (x) Meestal weet je of de verleden tijd met -de(n) of -te(n) wordt geschreven. Als je het niet weet kun je 't kofschip (x) gebruiken. Als de laatste letter van de stam in het 't kofschip staat -> te(n) in de verleden tijd Als de laatste letter van de stam niet in 't kofschip staat -->de(n) in de verleden tijd Voorbeeld: werkwoord: rennen stam:ren de n staat niet in het kofschip dus: rende(n) Let op: Sommige werkwoorden hebben letters die veranderen van een z in een s en van een v in een f! Je kijkt dan altijd naar de oude letter, ofwel: je maakt de stam door gewoon -en van het hele werkwoord af te halen. Voorbeeld: werkwoord: verhuizen stam:verhuiz de z staat niet in 't kofschip (x) dus: verhuisde
Les 1 1: Ik ben gisteren niet thuis (blijven). 2: Mijn vrienden hebben me om half negen (ophalen) 3: Ze waren helemaal naar Eindhoven (fietsen). 4: We zijn daarna naar de disco (gaan). 5: Ik heb gisteren in de disco (dansen) 6: Ik heb mijn spullen (verhuizen). 7: Vorige week had ik de kaartjes al (kopen) 8: De kaartjes voor deze disco zijn namelijk snel (uitverkopen). 9: Voor de kaartjes heb ik een maand (sparen). 10: Het was veel werk, maar ik had er ook hard voor (werken). Les 2 1: Dat is vorige week al (doen). 2: Dat is vorige maand al (gebeuren). 3: Ik ben naar de kapper (zijn). 4: Het is nooit (bewijzen) dat hij schuldig is. 5: Die ramen waren gelukkig niet (ingooien) 6: Mijn plantjes zijn helemaal (verdorren). 7: Het boek van een meisje uit b1m is (beschadigen). 8: De winkel is vanmorgen vroeg (sluiten). 9: Ik heb hem met zijn verjaardag (feliciteren). 10: Het water van die bloemen moet nog worden (verversen).
les 3 1: Gisteren was ik erg (haasten). 2: Ik wilde namelijk vroeg (lunchen) hebben. 3: Na de lunch ben ik nog even in het restaurant (blijven). 4: Daarna heb ik de hele afstand van het restaurant naar mijn werk (lopen). 5: Vorige week heb ik diezelfde afstand nog (rennen). 6: Ik was dan ook erg (verbazen) dat het zo lang duurde voordat ik er was. 7: Ik was er namelijk van (overtuigen) dat ik het in een kwartier zou kunnen lopen. 8: Ik raakte daardoor nogal (stressen). 9: Gelukkig werd ik onderweg niet (beroven). 10: Uiteindelijk ben ik niet zo heel laat (aankomen). Les 4 1: Zij is docent (worden). 2: Hij heeft jaren in een klooster (wonen). 3: Hij heeft daar met vele andere mensen (leven). 4: Ik ben naar mijn werk (fietsen). 5: Hij is door elkaar (rammelen). 6: Het hele huis is gisteren (stofzuigen). 7: De stofzuiger is vorige week door een meneer (maken). 8: Ik heb mijn score (verdubbelen). 9: Zo'n goede score had ik nog nooit (behalen). 10: Ik ben blij dat ik gisteren het spel van mijn broer heb (lenen).
Antwoorden les 1. 1: Ik ben gisteren niet thuis gebleven. 2: Mijn vrienden hebben me om half negen opgehaald 3: Ze waren helemaal naar Eindhoven gefietst. 4: We zijn daarna naar de disco gegaan. 5: Ik heb gisteren in de disco gedanst 6: Ik heb mijn spullen verhuisd. 7: Vorige week had ik de kaartjes al gekocht 8: De kaartjes voor deze disco zijn namelijk snel uitverkocht. 9: Voor de kaartjes heb ik een maand gespaard. 10: Het was veel werk, maar ik had er ook hard voor gewerkt. Antwoorden les 2. 1: Dat is vorige week al gedaan. 2: Dat is vorige maand al gebeurd. 3: Ik ben naar de kapper geweest. 4: Het is nooit bewezen dat hij schuldig is. 5: Die ramen waren gelukkig niet ingegooid 6: Mijn plantjes zijn helemaal verdord. 7: Het boek van een meisje uit b1m is beschadigd. 8: De winkel is vanmorgen vroeg gesloten. 9: Ik heb hem met zijn verjaardag gefeliciteerd. 10: Het water van die bloemen moet nog worden ververst. Antwoorden les 3. 1: Gisteren was ik erg gehaast. 2: Ik wilde namelijk vroeg geluncht hebben. 3: Na de lunch ben ik nog even in het restaurant gebleven. 4: Daarna heb ik de hele afstand van het restaurant naar mijn werk gelopen. 5: Vorige week heb ik diezelfde afstand nog gerend. 6: Ik was dan ook erg verbaasd dat het zo lang duurde voordat ik er was. 7: Ik was er namelijk van overtuigd dat ik het in een kwartier zou kunnen lopen. 8: Ik raakte daardoor nogal gestrest. 9: Gelukkig werd ik onderweg niet beroofd. 10: Uiteindelijk ben ik niet zo heel laat aangekomen.
Antwoorden les 4. 1: Zij is docent geworden. 2: Hij heeft jaren in een klooster gewoond. 3: Hij heeft daar met vele andere mensen geleefd. 4: Ik ben naar mijn werk gefietst. 5: Hij is door elkaar gerammeld. 6: Het hele huis is gisteren gestofzuigd. 7: De stofzuiger is vorige week door een meneer gemaakt. 8: Ik heb mijn score verdubbeld. 9: Zo'n goede score had ik nog nooit behaald. 10: Ik ben blij dat ik gisteren het spel van mijn broer heb geleend.