ANNOTATIE Cass. 22 januari 2009, Rev.dr.étr. 2009, afl. 1, 4; T.Vreemd. 2009 (samenvatting), afl. 2, 135



Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Leila Jordens-Cotran RIMO 2013

Hof van Cassatie van België


ECLI:NL:RBDHA:2016:15083

Gelet op het auditoraatsrapport van de Kruispuntbank ontvangen op 12 mei 2005; A. CONTEXT VAN DE AANVRAAG EN ONDERWERP ERVAN

Hof van beroep Brussel, arrest van 5 juni 2018

Bijlage C 37 Uittreksel uit het Vluchtelingenverdrag en uit het Protocol van 31 januari 1967 met artikelsgewijze toelichtinq

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK


Staatlozen. Reisdocumenten

Datum van inontvangstneming : 03/02/2017

INHOUDSTAFEL. Voorwoord 3. Lijst met gebruikte afkortingen 5. Inhoudstafel 7. Hoofdstuk I Inleiding 13. Hoofdstuk II Rol van de begeleider 15

Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Verdrag van Genhve betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het daarbij behorende Protocol (uittreksel)

Hof van Cassatie van België

Dienst uw brief van uw kenmerk Ons kenmerk datum Bijlage(n)

Datum van inontvangstneming : 02/05/2016

Hof van Cassatie van België

Datum van inontvangstneming : 22/01/2015

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

Vreemdelingen op wie het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand van toepassing is

Hof van Cassatie van België

de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN, IVde KAMER,

Hof van Cassatie van België

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Hof van Cassatie van België

Datum : 06/01/2000 BS : 10/01/2000

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Is het statuut van vluchteling verenigbaar met het statuut van terrorist? 20 september 2016

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

Dienst Uw brief van Uw kenmerk Ons kenmerk Datum Bijlage(n) Dienst Juridisch en Beleidsondersteunend Advies

De Verordening EG nr. 2201/2003 en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid

Hof van Cassatie van België

Hoofdstuk V. Het Grondwettelijk Hof, de voorkoming en de regeling van conflicten. 1. Bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof

Koninklijk besluit betreffende de documenten voor het verblijf in België van bepaalde vreemdelingen.

Hof van Cassatie van België

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Bijlage bij het rapport Fase I Studie Kwetsbare personen met specifieke opvangnoden. Synthese van de voornaamste vaststellingen.

Rolnummer Arrest nr. 27/2013 van 28 februari 2013 A R R E S T

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Algemene Directie Dienst Vreemdelingenzaken ASIELAANVRAGEN

Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

Hof van Cassatie van België

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Date de réception : 10/01/2012

Hof van Cassatie van België

België en de Verenigde Naties

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

ECLI:NL:RVS:2016:2279

Hof van Cassatie van België

Zaak T-155/04. SELEX Sistemi Integrati SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Advies van Myria aan de Commissie Binnenlandse Zaken, Algemene Zaken en Openbaar Ambt

Hof van Cassatie van België

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Datum 10 september 2014 Onderwerp Eerste reactie van het kabinet op het advies van de ACVZ inzake staatloosheid

Hof van Cassatie van België

TOELATINGSBELEID CURACAO 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hof van Cassatie van België

Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

Datum van inontvangstneming : 23/08/2012

Hof van Cassatie van België

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 10 juni 2003 (05.06) (OR. en) 10235/03. Interinstitutioneel dossier: 2000/0238 (CNS) LIMITE ASILE 35

Rapport. Datum: 28 december 2007 Rapportnummer: 2007/328

Rechtsbijstand bij bemiddeling

Hof van Cassatie van België

INSTRUCTIE VOOR DE ONDERDANEN VAN EU-LIDSTATEN EN VOOR DE FAMILIELEDEN VAN EU-BURGERS

De Dublin-criteria teneinde de verantwoordelijke staat te bepalen.

Hof van Cassatie van België

ASIELSTATISTIEKEN APRIL 2019

2. Loontrekker of zelfstandige?

Gezien de beschikking houdende de vaststelling van het rolrecht van 9 mei 2012 met refertenummer X.

ASIELSTATISTIEKEN JUNI 2019

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Beslissing n S betreffende de administratieve afhandeling van een geschil over de prestatieregeling tussen Infrabel en Crossrail

Datum van inontvangstneming : 17/10/2017

ECLI:NL:RBMNE:2017:386

de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding.

Hof van Cassatie van België

Vluchtelingenhulp UNHCR

VERZOEKERS OM INTERNATIONALE BESCHERMING

VERZOEKERS OM INTERNATIONALE BESCHERMING

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 14 april 1994 *

Hof van Cassatie van België

Hof van beroep Gent, arrest van 19 oktober 2017

Rolnummer Arrest nr. 50/2009 van 11 maart 2009 A R R E S T

Transcriptie:

Michèle Morel Doctoranda (FWO-mandaathoudster) Universiteit Gent Faculteit Rechten Vakgroep Internationaal Publiekrecht Universiteitstraat 4 9000 België Michele.Morel@Ugent.Be Tel. +32.9.264.84.45 ANNOTATIE Cass. 22 januari 2009, Rev.dr.étr. 2009, afl. 1, 4; T.Vreemd. 2009 (samenvatting), afl. 2, 135 Palestijnse vluchtelingen in België hebben geldige aanspraak op voordelen Staatlozenverdrag I. Kernvraag De kernvraag in deze zaak voor het Hof van Cassatie (AM/Procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel) is of een Palestijns vluchteling die een van de gebieden heeft verlaten waarin de VN-instelling voor Hulp aan Palestijnse Vluchtelingen (United Nations Relief and Works Agency, UNRWA) actief is en verbleven heeft tijdelijk of permanent in een land waar UNRWA geen activiteiten verricht, wel of niet de bescherming of bijstand blijft genieten van de instelling volgens artikel 1 2(i) van Verdrag betreffende de Status van Staatlozen. II. Feiten AM, een Palestijns vluchteling, verblijft in België in de context van een studieprogramma. Vooraleer hij naar België kwam, verbleef hij in Libanon en was daar geregistreerd bij UNRWA die hem bijstand verleende. In België verzoekt hij erkenning als staatloze persoon. Wegens het gebrek aan een specifiek bevoegd administratief orgaan in België voor de erkenning van staatloze personen, beoordeelt de Rechtbank van Eerste Aanleg dergelijke verzoeken (zie bv. Brussel 26 juni 2001, T.Vreemd. 2002, 183). De Rechtbank van Eerste Aanleg in casu wijst AM s verzoek om erkenning af.

AM tekent beroep aan tegen deze afwijzing bij het Hof van Beroep van Brussel, die in een uitspraak van 18 mei 2006 beslist dat AM niet als staatloze persoon kan worden erkend. Het Hof verwijst daarbij naar artikel 1 2(i) van Verdrag betreffende de Status van Staatlozen (Staatlozenverdrag) als juridische basis. Dit Verdrag werd door België goedgekeurd bij wet van 12 mei 1960 (B.S. 10 augustus 1960). Artikel 1 2(i) van het Staatlozenverdrag stelt dat het verdrag niet toepasselijk is op personen die thans bescherming of bijstand genieten vanwege andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de VN-Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, zolang zij dergelijke bescherming of bijstand ontvangen. Het Hof van Beroep oordeelt dat het verblijf van AM in België slechts tijdelijk is, namelijk voor de periode van zijn studie, en dat dit verblijf geen afbreuk doet aan het recht van AM om bijstand te genieten van UNRWA eens hij zijn studie beëindigt en terugkeert naar Libanon. Om die reden, stelt het Hof, is artikel 1 2(i) van het Staatlozenverdrag toepasselijk op AM. Het Hof beslist aldus dat het beroep ongegrond is. AM tekent beroep aan tegen deze beslissing van het Hof van Beroep bij het Hof van Cassatie. Volgens AM is artikel 1 2(i) van het Staatlozenverdrag niet toepasselijk indien de persoon in kwestie buiten de gebieden verblijft waarin UNRWA haar mandaat uitoefent (op dit moment is dit Libanon, Jordanië, Syrië, de Westbank en Gaza), omwille van het feit dat de persoon in deze situatie geen bescherming of bijstand van UNRWA geniet zelfs indien hij geregistreerd was bij de instelling. Aangezien hij Libanon heeft verlaten en niet langer in een van de bovengenoemde gebieden verblijft, en om die reden geen bescherming of bijstand geniet van UNRWA, kan hij aanspraak maken op de status van staatloze persoon op basis van het Staatlozenverdrag. Het arrest van het Hof van Beroep besliste volgens AM aldus onwettig dat hij bescherming of bijstand bleef genieten van UNRWA. III. Beslissing van het Hof Het Hof van Cassatie stelt dat, vanaf het moment dat een Palestijns vluchteling een van de grondgebieden van het Midden-Oosten waarop UNRWA haar mandaat uitvoert verlaat Libanon is een van deze grondgebieden en, zelfs tijdelijk, verblijft in een land waar de instelling geen acitiviteiten verricht, de vluchteling niet langer bescherming of bijstand geniet van deze instelling. Het is volgens het Hof van Cassatie een schending van artikel 1 2(i) van het Staatlozenverdrag om de erkenning van AM als staatloze persoon te weigeren op basis van het feit dat hij, terwijl hij Libanon heeft verlaten en nu in België verblijft, hier slechts tijdelijk verblijft en dat dit tijdelijk verblijf geen afbreuk doet

aan zijn recht om bijstand te genieten van UNRWA eens hij zijn studie beëindigt en terugkeert naar Libanon. IV. Analyse Het Staatlozenverdrag definieert een staatloze persoon in artikel 1 1 als een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd. Terwijl geen consensus bestaat over de vraag of Palestijnen die de nationaliteit niet hebben verworven van een derde land staatloos zijn, beschouwen vele staten (waaronder België) dergelijke personen weldegelijk als staatloos in de zin van artikel 1 1 van het Staatlozenverdrag (Note of the United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) on the Applicability of Article 1D of the 1951 Convention relating to the Status of Refugees to Palestinian Refugees (2 oktober 2002), www.unhcr.org/refworld/docid/3da192be4.html, noot 7). De zaak die hier wordt besproken handelt echter niet over de vraag of AM de criteria van artikel 1 1 vervult. De juridische vraag in casu handelt over artikel 1 2, dat een aantal categorieën van personen opsomt op wie het Staatlozenverdrag niet van toepassing is. Een van deze uitgesloten categorieën personen is de categorie van personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de VN-Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, zolang zij dergelijke bescherming of bijstand genieten (artikel 1 2(i) Staatlozenverdrag). Deze bescherming of bijstand doelt in het bijzonder op de bescherming of bijstand verleend door UNRWA aan Palestijnse vluchtelingen. UNRWA is als instelling opgericht door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1949 (Resolutie 302 (IV) van de VNAV (8 december 1949), UN Doc. A/RES/302 (1949)) en verleent bescherming en bijstand sinds 1950 aan Palestijnen die het Palestijns grondgebied zijn ontvlucht tijdens de Arabisch-Israëlische conflicten van 1948 of 1967 alsook de nakomelingen van dergelijke personen en die hun toevlucht hebben gezocht in een van de landen waar UNRWA bijstand verleent (Revised Note of UNHCR on the Applicability of Article 1D of the 1951 Convention relating to the Status of Refugees to Palestinian Refugees (oktober 2009), www.unhcr.org/refworld/docid/4add77d42.html, 2). Op dit moment is UNRWA actief in Libanon, Jordanië en Syrië (sinds 1950) alsook in de Westbank en Gaza (sinds 1967). Ongeveer 4,7 miljoen geregistreerde Palestijnse vluchtelingen ontvangen op dit moment bescherming of bijstand van UNRWA. Die Palestijnse vluchtelingen die bescherming of bijstand van UNRWA genieten, kunnen aldus niet

worden erkend als staatloze personen op basis van het Staatlozenverdrag, zolang zij deze bescherming of bijstand genieten. In casu ontving AM bijstand van UNRWA in Libanon vooraleer hij naar België kwam. Het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen van 28 juli 1951 (Vluchtelingenverdrag), goedgekeurd door België bij wet van 26 juni 1953 (B.S. 4 oktober 1953), bevat een gelijkaardige bepaling als artikel 1 2(i) van het Staatlozenverdrag. Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag stelt dat het verdrag niet van toepassing is op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de VN-Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen. Wanneer deze bescherming of bijstand om welke reden ook is opgehouden, zonder dat de positie van zodanige personen definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zullen deze personen van rechtswege onder dit Verdrag vallen. Artikel 1 2(i) van het Staatlozenverdrag en artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag kampen met dezelfde interpretatieve moeilijkheden. Meer bepaald doen de respectieve zinsdelen zolang zij dergelijke bescherming of bijstand genieten en wanneer deze bescherming of bijstand om welke reden ook is opgehouden de vraag rijzen wanneer precies de persoon in kwestie niet langer bescherming of bijstand geniet. Houdt bescherming of bijstand slechts op indien UNRWA zelf ophoudt met haar activiteiten of ook indien de persoon in kwestie beslist het gebied waarin UNRWA actief is te verlaten? Wat betreft artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag werd deze kwestie verduidelijkt door UNHCR. Volgens deze organisatie geniet een persoon geen bescherming of bijstand van UNRWA indien de persoon zich bevindt buiten de gebieden waarin UNRWA haar activiteiten uitvoert. Bijgevolg, wegens het ophouden van de bescherming of bijstand, maakt de persoon een geldige aanspraak op de voordelen die het Vluchtelingenverdrag biedt uiteraard op voorwaarde dat de andere uitsluitingsgronden niet van toepassing zijn. Eens de persoon terugkeert naar een van de gebieden waarin UNRWA actief is, geniet hij of zij opnieuw bescherming of bijstand en verliest hij of zij bijgevolg zijn of haar recht op de voordelen van het Vluchtelingenverdrag (Note of UNHCR on the Applicability of Article 1D of the 1951 Convention relating to the Status of Refugees to Palestinian Refugees (2 oktober 2002), www.unhcr.org/refworld/docid/3da192be4.html, 2; Revised Note of UNHCR on the Applicability of Article 1D of the 1951 Convention relating to the Status of Refugees to Palestinian Refugees (oktober 2009), www.unhcr.org/refworld/docid/4add77d42.html, 3).

Deze redenering, die werd ontwikkeld door UNHCR met betrekking tot artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag, kan redelijkerwijze evenzeer toepasselijk worden geacht op artikel 1 2(i) van het Staatlozenverdrag. Met andere woorden, een Palestijns vluchteling die een van de gebieden heeft verlaten waarin UNRWA haar mandaat uitoefent en verblijft tijdelijk of permanent in een land waar UNRWA niet actief is, geniet niet langer de bescherming of bijstand van de organisatie volgens artikel 1 2(i) van het Staatlozenverdrag. Bijgevolg is het Staatlozenverdrag van toepassing op de persoon in kwestie en kan hij of zij in dat land van verblijf aanspraak maken op de status van staatloze person.