Groene stroom. Achtergronddocument deel 2: opzet en uitvoering van het stimuleringsbeleid voor duurzaam opgewekte energie en het toezicht daarop



Vergelijkbare documenten
Ontwerpregeling subsidiebedragen WKK 2006

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

certificeert duurzame energie

Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011)

slibvergisting, wordt omgezet in elektric iteit 0,029 per kwh. slibvergisting, wordt omgezet in elektriciteit 0,029 per kwh.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

BESLUIT. I. Juridisch kader. Besluit tot het verlenen van een vergunning voor de levering van elektriciteit aan. Essent Retail Energie b.v.

BESLUIT. I. Juridisch kader

CONCEPT. Besluit: 1 Stcrt. 2003, 249; gewijzigd bij ministeriële regeling van 27 januari 2005 (Stcrt. 25). 2 Stcrt. 2004, 126.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 95c, derde lid, E-wet.

Wijziging Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998

Tweede Kamer der Staten-Generaal

UPDATE: Postcoderoos uitvoeringsregeling, wetsteksten Datum: 13 januari 2014 Door: AM Schwencke

BESLUIT. Juridisch kader

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Artikel 10 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Wido van Heemstra. Adviseur Agentschap NL. Saldering, de stand van zaken

BESLUIT. I. Juridisch kader. Besluit tot het verlenen van een vergunning voor de levering van elektriciteit aan. DELTA Comfort B.V.

Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

BESLUIT. I. Juridisch kader. Dienst uitvoering en toezicht Energie

Artikel I De regeling subsidiebedragen milieukwaliteit elektriciteitsproductie wordt als volgt gewijzigd:

BESLUIT _6-5 Besluit tot het verlenen van een vergunning voor de levering van elektriciteit aan

100% groene energie. uit eigen land

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Verlaagd tarief bij collectieve opwek

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

CONCEPT 30 januari 2008

Ledenverklaring OPWEK COÖPERATIE DUURZAAM HAREN 9751 U.A. Duurzaam Haren HAREN, DECEMBER 2018 VERSIE 1.0

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Consultatiedocument Redelijke Terugleververgoedingen Vergunninghouders Elektriciteit

ook voor de MEP-subsidie voor WKK Voorlichtingsbijeenkomst Meetvoorschriften WKK onder de MEP 5 juni 2003

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ontwerpregeling mep-subsidiebedragen voor afvalverbrandingsinstallaties

Salderen. Wat is het (en wat wordt het)? Roland de Vlam

1 Juridisch kader BESLUIT. Directie Toezicht Energie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ketenemissies hernieuwbare elektriciteit

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Certificering van duurzame energie. Gerjan Emsbroek 13 februari 2013

Leeswijzer Tarievencode Elektriciteit

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1 Juridisch kader BESLUIT. Directie Toezicht Energie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

BESLUIT. I. Inleiding II. Feiten. Dienst uitvoering en toezicht Energie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Haal meer rendement uit uw zonnepanelen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BESLUIT. Juridisch kader

Definitielijst HG- Certificatensysteem

Aan het Ministerie van Economische Zaken Postbus EK Den Haag Nederland

BESLUIT. I. Juridisch kader. Dienst uitvoering en toezicht Energie

1 Juridisch kader BESLUIT

Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 (volumecorrectie nettarieven voor de energie-intensieve industrie)

Duurzame liberalisering in Nederland?

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

BESLUIT. Besluit van de Minister van Economische Zaken als bedoeld in artikel 95d van de

Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van. Elektriciteit. Versie maart 2017

BESLUIT. Juridisch kader

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011)

BESLUIT. Juridisch kader

Plaats en datum Ons kenmerk Uw kenmerk Utrecht, 4 mei 2009 Br-secr.179N -

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Duurzame elektriciteit,

Regeling certificaten warmtekrachtkoppeling Elektriciteitswet 1998

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Regels Collectieve Zonne-Energiecentrale

C2 Saldering en zelflevering van zonnestroom Sunday 2013, Wido van Heemstra Agentschap NL. 20 november 2013

BESLUIT. op grond van artikel 95d, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 aan DGB Energie B.V.

BESLUIT. 5. Op 2 september 1998 heeft de NMa bij brief een aantal vragen aan partijen voorgelegd, welke bij brief van 15 oktober 1998 zijn beantwoord.

Verkoopbaarheid en verhuurbaarheid van vastgoed verhogen door Duurzame Energieopwekking

Toepassing vrijstelling energiebelasting / opslag duurzame energie in verband met opwekken elektriciteit.

BESLUIT. Directie Toezicht Energie INLEIDING EN PROCEDURE WETTELIJK KADER

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

BESLUIT. Juridisch kader

Akkoordverklaring minimumeisen perceel 1 elektriciteit

De kleur van stroom: de milieukwaliteit van in Nederland geleverde elektriciteit

ADVIES VAN DE DIRECTEUR DTE AAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, OP BASIS VAN ARTIKEL 15, TWEEDE LID, VAN DE ELEKTRICITEITSWET 1998.

SAMEN IETS MOOIS GAAN DOEN. Postcoderoos Project ECZoR

Groene stroom. ZX ronde 13 februari 2016

Wet belastingen op milieugrondslag

BESLUIT. Juridisch kader

Decentrale duurzame energie opwekking

ADVIES VAN DE DIRECTEUR DTE AAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, OP BASIS VAN ARTIKEL 15, TWEEDE LID, VAN DE ELEKTRICITEITSWET 1998.

Bijlage 6 behorende bij artikel 7e, eerste lid van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

Emissiekentallen elektriciteit. Kentallen voor grijze en niet-geoormerkte stroom inclusief upstream-emissies

Toepassing vrijstelling energiebelasting / opslag duurzame energie in verband met opwekken elektriciteit.

Mogelijkheden collectieven

BESLUIT. Juridisch kader

Transcriptie:

Groene stroom Achtergronddocument deel 2: opzet en uitvoering van het stimuleringsbeleid voor duurzaam opgewekte energie en het toezicht daarop 9 juni 2004

Inhoud 1 Inleiding 1 1.1 Status van dit document 1 1.2 Context van het onderzoek 1 1.3 Doelstelling en probleemstelling 3 1.4 Uitvoering van het onderzoek 4 1.5 Opzet van achtergronddocument deel 2 5 2 Relevante wet- en regelgeving 7 2.1 Periode 1: 1999 2002 7 2.1.1 Vrijstelling van Regulerende energiebelasting (REB) 7 2.1.2 Liberalisering van de groene markt 9 2.1.3 Groencertificaten 12 2.2 Periode 2: 2003 heden 15 2.2.1 Veranderingen in de REB 15 2.2.2 De MEP-regeling 15 2.2.3 Verandering groencertificatensysteem in garanties van oorsprong 18 3 Het groenestroomsysteem: productie, handel en levering 20 3.1 Beschrijving systeem eind periode 1999-2002 20 3.1.1 Aanvraag en afgifte groenverklaring 21 3.1.2 Productie en registratie van groencertificaten 24 3.1.3 Handel in groencertificaten 28 3.1.4 Levering groencertificaten en stroom 29 3.1.5 REB-teruggave op grond van artikel 36o Wbm 31 3.2 Beschrijving huidige systeem 33 3.2.1 Wijzigingen REB 34 3.2.2 Invoering MEP-regeling 34 3.2.3 Wijziging certificatensysteem in garanties van oorsprong 39 4 Opzet van uitvoering en toezicht 42 4.1 Normen 42 4.2 Analyse eerste beleidsperiode (1999-2002) 44

4.2.1 Normering van publieke belangen 44 4.2.2 Beschrijving van de regels 46 4.2.3 Toezichtsvisie en -beleid 50 4.2.4 Samenvatting 55 4.3 Analyse tweede beleidsperiode (2003 heden) 56 4.3.1 Normering van publieke belangen 56 4.3.2 Beschrijving van de regels 57 4.3.3 Toezichtsvisie en -beleid 58 4.3.4 Samenvatting 60 5 De regels en het toezicht in de praktijk 62 5.1 Werking van de regels 62 5.2 Werking van het toezicht 68 5.2.1 Toezicht op regels 68 5.2.2 Toezicht op de markt 70 5.2.3 Toezicht op recht- en doelmatige besteding van publiek geld 71 5.2.4 Samenvatting 74 1 Gehanteerde normen voor opzet van uitvoering Bijlage en toezicht 77 Bijlage 2 Chronologie 80 Bijlage 3 Gebruikte afkortingen 83

1 Inleiding 1 1.1 Status van dit document De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar het beleid dat de Nederlandse regering vanaf midden 1999 heeft gevoerd om het gebruik van groene stroom elektriciteit die is opgewekt uit windenergie, zonne-energie, waterkracht of biomassa te stimuleren, en naar de bijstelling van dit beleid vanaf 2003. Haar bevindingen en aanbevelingen zijn opgenomen in het rapport Groene stroom, dat op 9 juni 2004 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Als achtergrondinformatie bij haar rapport stelt de Algemene Rekenkamer in dit document haar gedetailleerde onderzoeksbevindingen ter beschikking aan geïnteresseerde onderzoekers, maatschappelijke organisaties en burgers. In dit deel 2 vindt u de onderzoeksbevindingen over de opzet en de uitvoering van het beleid en het toezicht daarop. Op de website van de Algemene Rekenkamer (www.rekenkamer.nl) is ook deel 1 te vinden. In dat document is achtergrondinformatie opgenomen over de doelen en instrumenten van het beleid. 1.2 Context van het onderzoek Het maatschappelijk belang van het stimuleren van het gebruik en de productie van duurzame of groene energie energie die is opgewekt uit windenergie, zonne-energie, waterkracht of biomassa is groot. Achtereenvolgende kabinetten hebben herhaaldelijk benadrukt dat de overgang naar een duurzame mondiale energievoorziening onvermijdelijk is met het oog op een reductie van CO 2 - uitstoot. 1 1 Zie bijvoorbeeld het Hoofdlijnenakkoord van het tweede kabinet-balkenende.

Het Nederlandse energiebeleid bevat al sinds de eerste Energiebesparingsnota (1990) de doelstelling om in 2010 5% van het nationale energiegebruik duurzaam te laten zijn. 2 Toen eind jaren negentig bleek dat het tussendoel voor 2000 (3%) niet haalbaar was, werd aanvullend beleid noodzakelijk geacht om dit doel voor 2010 wél te kunnen halen. In het Energierapport 1999 koos het Ministerie van Economische Zaken (EZ) daartoe voor beleidsinitiatieven gericht op het stimuleren van de vraag naar duurzame elektriciteit een belangrijk deel van duurzame energie. Het ging daarbij om maatregelen in de Regulerende Energiebelasting (REB), de (versnelde) vrijmaking van de markt voor groene stroom en de introductie van een systeem van groencertificaten. 3 2 Tijdens de uitvoering 4 is de twijfel over de doeltreffendheid en doelmatigheid van dit beleid, waarmee een aanzienlijk bedrag aan gederfde belastinginkomsten (REB-afdrachtkorting voor producenten van groene stroom) gemoeid was, gestaag toegenomen. In zijn argumentatie voor de nieuwe subsidieregeling Milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP) per 1 juli 2003 wijst de minister van EZ expliciet op een aantal ondoelmatigheden in het tot dan toe gevoerde beleid. Zo zijn de meeropbrengsten van het groenestroombeleid afgenomen als gevolg van free riders : energieproducenten en -leveranciers die het voordeel uit de verhoging van de REB-vrijstelling niet volledig nodig hebben om rendabel groene stroom te kunnen produceren en/of leveren en het geld dus niet gebruiken voor de stimulering van duurzame elektriciteit. Daarnaast wijst de minister erop dat er in de 2 Tweede Kamer, 1989-1990, 21 570, nrs. 1-2, p. 73. 3 Het systeem van groencertificaten hield in dat producenten van duurzame energie een verklaring konden krijgen dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit duurzaam was opgewekt. Op het certificaat werd tevens vermeld waar de elektriciteit was opgewekt, om welk type duurzame elektriciteit het ging (wind, zon, waterkracht of biomassa) en wanneer het certificaat was aangemaakt. Deze groencertificaten konden los van de opgewekte stroom verhandeld worden. 4 Maar ook al in de voorbereiding, zo blijkt uit deze nota. Zie 3.1.2.1 en 3.1.2.4.

voorafgaande beleidsperiode sprake is geweest van overstimulering, doordat de subsidie voor groene stroom hoger was dan de meerkosten voor het opwekken van groene stroom. En ten slotte signaleert de minister weglek van de fiscale voordelen naar reeds bestaande capaciteit in het buitenland. De minister concludeert dat een herbezinning op het instrumentarium voor het groenestroombeleid nodig is. 3 In het regeerakkoord van het eerste kabinet-balkenende werd voor de periode 2003-2006 een bezuiniging van 0,5 miljard per jaar afgekondigd op het energiebeleid, onder andere door een korting op het groenestroombeleid. 5 De herbezinning van het Ministerie van EZ op het beleidsinstrumentarium én deze bezuiniging hebben geresulteerd in de nieuwe MEP-regeling, die op 1 juli 2003 in werking is getreden. 1.3 Doelstelling en probleemstelling De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar het beleid dat vanaf midden 1999 is gevoerd om het gebruik van groene stroom te stimuleren, en naar de bijstelling van dit beleid vanaf 2003. Met dit beleid is voor de periode 1999-2007 een slordige 2,7 miljard gemoeid. Het onderzoek vormt een aanvulling op het onderzoek Bestrijding uitstoot broeikasgassen uit 2002, waarin de Algemene Rekenkamer onder andere concludeerde dat het onzeker is of het doel voor duurzame energie voor 2010 gehaald zal worden. 6 5 In de betreffende passage in het strategisch akkoord (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28375, nr. 5, p 43-44) werd geconstateerd dat binnen dit pakket van fiscale faciliteiten sprake is van freerider-gedrag en overstimulering. Beperking hiervan levert een versobering op van in totaal 0,50 miljard. Dit betreft de volgende regelingen: fiscale energiepremieregeling, REB-faciliteiten groene stroom, investeringsregelingen milieu en energie (MIA/VAMIL/EIA), afdrachtvermindering REB afvalverbrandingsinstallaties (AVI s) en de Duurzame ondernemersaftrek (DOA). 6 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28 272, nr. 1-2.

Het onderzoek beoogt inzicht te geven in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid dat de regering inzet om het gebruik van duurzaam opgewekte elektriciteit te stimuleren. Met dit inzicht wil de Algemene Rekenkamer een bijdrage leveren aan de verbetering van het groenestroombeleid. 4 De probleemstelling van het onderzoek luidt: in hoeverre is het beleid gericht op het vergroten van de vraag naar duurzaam opgewekte elektriciteit doeltreffend en doelmatig? Deze probleemstelling is uitgewerkt in een aantal onderzoeksvragen. In dit deel 2 van het achtergronddocument worden de volgende vragen uitgewerkt: 1 Welke relevante wet- en regelgeving is van kracht voor de vrijgemaakte groene energiemarkt? 2 Voldoet de uitvoeringspraktijk aan de wet- en regelgeving? 3 Is het toezicht in opzet goed geregeld? 4 Wordt in voldoende mate toezicht gehouden op de naleving van wet- en regelgeving? 1.4 Uitvoering van het onderzoek De Algemene Rekenkamer heeft voor dit onderzoek een analyse gemaakt van relevante documenten (wetten, regelingen, EZ-begrotingen, nota s, notities, rapporten) en gesprekken gevoerd op het departement van EZ, bij de Belastingdienst, bij TenneT (de beheerder van het landelijke hoogspanningsnet) en bij de Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe; toezichthouder op de energiesector). De doelenbomen die zijn gebruikt voor de analyse van de doelen en instrumenten zijn vooraf afgestemd met beleidsambtenaren van het Ministerie van EZ. De uitkomsten van de ambtelijke eindbespreking (ambtelijk wederhoor) met het Ministerie van EZ en het Ministerie van Financiën op 20 januari 2004 zijn in dit document verwerkt.

1.5 Opzet van achtergronddocument deel 2 5 Deel 2 van dit achtergronddocument beschrijft en analyseert hoe het groenestroombeleid is opgezet, hoe de uitvoering van dit beleid vanaf 1999 is verlopen en hoe het toezicht op die uitvoering was en is geregeld. Dit gebeurt aan de hand van de in 1.3 vermelde onderzoeksvragen. In hoofdstuk wordt 2 de opzet van het groenestroombeleid behandeld aan de hand van de relevante wet- en regelgeving in de eerste beleidsperiode gericht op vraagstimulering en marktwerking (1999 2002) en de tweede beleidsperiode gericht op milieukwaliteit elektriciteitsproductie (vanaf 2003). De verschillende beleidsinstrumenten die zijn ingezet ter stimulering van het gebruik van groene stroom komen hierbij aan de orde: de Regulerende Energiebelasting (REB), de liberalisering van de groenestroommarkt, het systeem van groencertificaten, de subsidieregeling Milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP) en het systeem van garanties van oorsprong. Vervolgens beschrijft hoofdstuk 3 hoe de verschillende instrumenten gedurende de beide beleidsperioden op elkaar ingrijpen. Het gehele systeem van productie, handel en levering van duurzame elektriciteit in Nederland in de periode 1999-2002 en de periode 2003-heden is in kaart gebracht. Hoofdstuk 4 gaat in op de vraag of het instrumentenpakket in opzet goed in elkaar steekt. Met andere woorden: is zowel de uitvoering van deze instrumenten als het toezicht hierop goed vastgelegd in wet- en regelgeving of overige afspraken? In hoofdstuk 5 ten slotte, staat de uitvoeringspraktijk centraal. Gekeken is naar de werking van zowel de regels als het toezicht in de praktijk en of de actoren de in de opzet beschreven taken daadwerkelijk en op adequate wijze uitvoeren. Ook is aandacht besteed aan de vraag of eventuele hiaten in de opzet van de wet- en regelgeving in de praktijk worden gedicht, met andere woorden, of iets dat in opzet niet geregeld is in de praktijk wellicht wél gebeurt. Dit deel van het onderzoek is beperkt tot de periode 1999-2002,

omdat het beleid voor de periode 2003-heden ten tijde van het onderzoek nog maar deels in uitvoering was. 6

2 Relevante wet- en regelgeving 7 Dit hoofdstuk beschrijft de wet- en regelgeving rond de belangrijkste maatregelen die in beide beleidsperioden zijn getroffen om het gebruik van duurzame elektriciteit te stimuleren. Hierbij moet worden aangetekend dat de overgang tussen beide perioden in de praktijk geleidelijk was. De grens wordt in dit document gelegd op 1 januari 2003 omdat toen begonnen werd met het afbouwen van de maatregelen uit de eerste periode. De volgende maatregelen worden samen met de betreffende wet- en regelgeving per periode beschreven: de REB-vrijstelling voor duurzame elektriciteit; de liberalisering van de groene markt; groencertificaten en garanties van oorsprong; de invoering van de MEP-regeling. 2.1 Periode 1: 1999 2002 2.1.1 Vrijstelling van Regulerende energiebelasting (REB) In beleidsperiode 1 is getracht het gebruik van duurzame elektriciteit te stimuleren door een forse verhoging van de regulerende energiebelasting (REB), in combinatie met een nihiltarief voor gebruikers van duurzame elektriciteit en een afdrachtkorting voor de producenten van duurzame elektriciteit. 7 De REB is niet vastgelegd in een zelfstandige wet, maar in een wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) per 1 januari 1996. Na hoofdstuk V van de Wbm is 7 Hiernaast had de verhoging van de REB ook tot doel het totale elektriciteitsgebruik terug te dringen. Met de vergroening van het belastingstelsel geeft het kabinet een belangrijke impuls aan energiebesparing en duurzame energie (Energierapport 1999, blz. 54).

daartoe het nieuwe hoofdstuk Va Regulerende Energiebelasting toegevoegd, dat begint met artikel 36a en loopt tot en met artikel 36t. Het tarief is in eerste instantie bepaald op f 0,0295 per kwh (= 0,0134, excl. BTW). 8 Dit tarief is in de loop der tijd een aantal malen verhoogd. De REB wordt geheven over maximaal tien miljoen kwh per jaar per aansluiting, 9 in principe bij de leverancier tenzij deze niet in Nederland is gevestigd en/of de elektriciteit is verkregen door tussenkomst van de Amsterdam Power Exchange. In dat geval wordt de belasting bij de gebruiker geheven. 10 8 In artikel 36i, lid 1 van de Wbm zijn de REB-tarieven voor elektriciteit (en andere energiedragers) vastgesteld. In lid 6 is sinds 1 januari 1998 geregeld dat het tarief voor elektriciteit nihil is, voorzover deze elektriciteit is opgewekt door middel van windenergie, zonne-energie, kleinschalige waterkracht of installaties waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit 11 en er een specifiek contract is gesloten met de verbruiker. Vanaf 1 juli 2001 geldt dat de belastingplichtige (de leverancier) moet beschikken over een met de levering overeenkomende hoeveelheid groencertificaten. 12 Per 1 januari 2002 komt energie uit waterkracht niet meer in aanmerking voor het nihiltarief. 13 Het nihiltarief volgens artikel 36i leidt tot een grotere stimulans om duurzame elektriciteit aan te schaffen naarmate de REB-tarieven stijgen. Per 1 januari 2003 gelden de volgende bedragen: 0,0639 voor de eerste 10.000 kwh; 0,0207 voor de volgende 40.000 kwh; 8 Artikel 36i, lid 1 sub e Wbm. 9 Art ikel 36c, lid 3 Wbm. 10 Artikel 36e, leden 2, lid 3 en lid 4 Wbm. 11 Artikel 36o Wbm. 12 Besluit van de directeur-generaal Belastingdienst namens de staatssecretaris van Financiën van 28 mei 2001, CPP2001/1395M. Vanaf 1 januari 2002 is dit in de Wet belasting op Milieugrondslag opgenomen (Wet van 14 december tot wijziging van belastingwetten c.a. Staatsblad 2001, 642). 13 Wet van 14 december tot wijziging van belastingwetten c.a. Staatsblad 2001, 642.

0,0063 voor al het meerdere tot 10.000.000 kwh. 9 Met de invoering van de REB in januari 1996 is in artikel 36o Wbm geregeld dat de te betalen belasting voor de levering van elektriciteit wordt verminderd met de belasting die verschuldigd is voor de levering van duurzame elektriciteit. 14 Er wordt een vermindering van de REB toegepast ter hoogte van in eerste instantie f 0,0295 per kwh (= 0,0134, excl. BTW), oplopend tot 0,0207 per kwh per 1 januari 2003. De elektriciteitsleverancier (belastingplichtige) moet dan wel aantonen dat dit bedrag wordt doorgegeven aan de elektriciteitsproducent. 15 Voor duurzame elektriciteit kon dus vanaf 1998 zowel het nihiltarief worden berekend (artikel 36i Wbm) als een teruggave van 0,02 (artikel 36o Wbm) worden verkregen. 16 In het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag 17 zijn nadere voorwaarden gesteld waar de leverancier aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor toepassing van het nihiltarief of voor teruggave in het kader van artikel 36o Wbm. 2.1.2 Liberalisering van de groene markt De liberalisering van de groene markt betekent dat per 1 juli 2001 iedere leverancier duurzame elektriciteit mag leveren aan alle afnemers. 18 De markt voor conventionele elektriciteit was in 1998 al geliberaliseerd voor de 650 grootste elektriciteitsklanten, en middelgrote bedrijven en instellingen mogen sinds januari 2002 hun elektriciteit inkopen bij wie zij willen. Kleinverbruikers (beschermde afnemers) zijn 14 Memorie van Toelichting, p. 46. 15 Artikel 36o, lid 2. 16 Artikel 36o, lid 2 en lid 3. 17 Artikel 8a, Uitvoeringsbesluit BM. 18 Een beschermde afnemer beschikt over een aansluiting op een net met: 1. een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3.80 A en een beschikbaar gesteld elektrisch vermogen van ten hoogste 2 MW per aansluiting gedurende de periode tot en met 31 december 2001, of 2. een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3.80 A gedurende de periode tot en met 31 december 2003.

volgens de huidige planning nog tot 1 juli 2004 voor grijze stroom gebonden aan één specifieke leverancier, die hiervoor een leveringsvergunning moet hebben. 10 De liberalisering van de groene markt heeft gefaseerd plaatsgevonden. Vanaf 1 juli 2001 konden nieuwe leveranciers van duurzaam opgewekte elektriciteit toetreden tot de markt. Kleinverbruikers die groene stroom wilden afnemen kregen vanaf deze datum de mogelijkheid hun contractuele leverancier te kiezen uit alle aanbieders van groene stroom. De oude leveranciers bleven nog verantwoordelijk voor de fysieke levering van de stroom aan afnemers en voor de verrekening van het nihiltarief voor de REB (artikel 36i Wbm) met de Belastingdienst. De nieuwe groenleveranciers waren verantwoordelijk voor de facturering bij de klant en de inkoop van voldoende groencertificaten die vervolgens op de groencertificatenrekening van de oude leverancier werden bijgeboekt, zodat deze het nihiltarief kon toepassen. 19 Vanaf 1 januari 2002 is de markt voor duurzaam opgewekte elektriciteit geheel vrijgemaakt. Vanaf deze datum is het ook verplicht om voor de levering aan kleinverbruikers een vergunning aan te vragen. Deze vergunning verschilt van de hierboven genoemde vergunning voor beschermde afnemers. 20 Per 1 januari 2002 dragen alle groenleveranciers de verantwoordelijkheid voor zowel de fysieke levering van stroom aan hun afnemers, als het inkopen van voldoende groencertificaten, waarmee zij aantonen de geleverde duurzame elektriciteit daadwerkelijk te hebben ingekocht. De groenleveranciers zijn vanaf dit moment ook zelf verantwoordelijk voor de correcte toepassing van het nihiltarief in het kader van artikel 36i van de REB. Om de vrijmaking van de markt voor groene elektriciteit een wettelijke basis te geven is een aantal wijzigingen door- 19 Besluit van de directeur-generaal Belastingdienst namens de staatssecretaris van Financiën van 28 mei 2001, CPP2001/1395M. 20 Beleidsregel vergunningen voor leveranciers van elektriciteit aan kleinverbruikers; Staatscourant 20 september 2001 nr. 225, p 13.

gevoerd in de Elektriciteitswet 1998. 21 De belangrijkste wijzigingen om de vrije levering van duurzame elektriciteit mogelijk te maken, staan in artikel 53 en 60. Artikel 53 verbiedt het leveren van elektriciteit aan beschermde afnemers zonder vergunning tenzij het duurzame elektriciteit betreft. In dit artikel (lid 2, sub e) is duurzame elektriciteit gedefinieerd. 22 Om het ook mogelijk te maken voor beschermde afnemers om groene energie te betrekken van een andere leverancier dan de vergunninghouder in het betreffende leveringsgebied, is artikel 60 aangepast. Hierdoor hebben vergunninghouders de mogelijkheid duurzaam opgewekte elektriciteit te leveren in het gebied van andere vergunninghouders. Wanneer dat gebeurt vindt overdracht plaats van de programmaverantwoordelijkheid (PV) op basis van artikel 31, lid 2. 23 11 De Elektriciteitswet 1998 is ook aangepast op het punt van de rol van de (regionale) netbeheerders. 24 Aan artikel 16, lid 1, is sub h toegevoegd, waarin is bepaald dat de netbeheerder de op het net geleverde duurzame elektriciteit dient te meten, en deze gegevens verstrekt aan de producent. 25 In artikel 31, lid 7 is geregeld dat de Minister van EZ nadere regels kan stellen aan het meten van de (volgens artikel 21 Elektriciteitswet 1998; zie ook Platform Versnelling Energieliberalisering (PVE), Een Vrije Groene Energiemarkt. Arnhem: PVE, 22 december 2002. 22 Elektriciteitswet 1998, artikel 53, lid 2, sub e. Deze definitie is ook opgenomen in artikel 36o, eerste lid van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). 23 Programmaverantwoordelijkheid (PV) betreft de verantwoordelijkheid om programma s voor de productie, het transport en het verbruik op te stellen ten behoeve van de netbeheerders en zich te gedragen overeenkomstig die programma s. Verschillen tussen het programma en het werkelijke gebruik worden met de landelijke netbeheerder (TenneT) afgerekend. 24 Beheerders van een of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen. 25 Deze gegevens dienen onder andere als basis voor de toekenning en uitgifte van groencertificaten aan de producent, en als basis voor de MEP (zie verder 2.1.3 over groencertificaten en 2.3.2 over de MEP).

16.1.h) duurzaam opgewekte elektriciteit, en tevens kan aangeven aan wie die gegevens verstrekt kunnen worden. 26 12 Met ingang van 1 januari 2002 zijn de artikelen 95a tot en met 95i in werking getreden. 27 Op grond hiervan is het, behoudens enkele uitzonderingen, verboden zonder vergunning elektriciteit te leveren aan kleinverbruikers. Deze vergunning is niet, zoals de vergunning voor beschermde afnemers, gebonden aan een bepaald leveringsgebied. Dit vergunningstelsel zou oorspronkelijk in werking treden op het tijdstip waarop de liberalisering van elektriciteit voor kleinverbruikers was voltooid, maar om kleinverbruikers van duurzaam opgewekte elektriciteit bescherming te kunnen bieden diende reeds per 1 januari 2002 een vergunningstelsel in werking te treden. 28 Artikel 95 biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot de inhoud van en de procedure voor de aanvraag van een vergunning en om de criteria voor het verkrijgen daarvan nader uit te werken. Per november 2001 is de Beleidsregel vergunningen voor leveranciers van elektriciteit aan kleinverbruikers 29 uitgevaardigd, waarin de bevoegdheid van de Minister van EZ om vergunning te verlenen wordt ingevuld totdat de algemene maatregel van bestuur tot stand zal zijn gekomen. 30 2.1.3 Groencertificaten Ter ondersteuning van de liberalisering van de groene markt is een groencertificatensysteem opgezet. Een goed functionerend groencertificatensystem is volgens de minister van EZ een belangrijke conditie om op een verantwoorde wijze de 26 Bijvoorbeeld aan de uitgifte-instantie voor certificaten en/of de Belastingdienst. 27 Met uitzondering van artikel 95b, tweede tot en met zesde lid, die reeds in werking waren. 28 De geplande datum van deze laatste liberaliseringsstap is inmiddels verschoven naar 1 juli 2004. 29 Staatscourant, 20 november 2001, p. 13. 30 Deze beleidsregel is per 8 mei 2003 vervangen door het Besluit vergunning levering elektriciteit aan kleinverbruikers, Staatsblad, 2003, 207.

markt voor duurzaam opgewekte elektriciteit te kunnen liberaliseren. 31 13 Een groencertificaat is een verklaring dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit duurzaam is opgewekt. Op het certificaat wordt tevens vermeld waar de elektriciteit is opgewekt, om welk type duurzame elektriciteit het gaat (wind, zon, waterkracht of biomassa) en wanneer het certificaat is aangemaakt. Groencertificaten zijn alleen digitaal opgeslagen in een database, die wordt beheerd door Groencertificatenbeheer (GCB), een dochter van TenneT, de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet. Groencertificaten kunnen los van de opgewekte stroom verhandeld worden: In de markt voor duurzaam opgewekte elektriciteit heeft de producent twee producten in de aanbieding: stroom en certificaten. 32 De regelgeving ten aanzien van de groencertificaten is beschreven in de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998. 33 Al vanaf het begin, in 1998, is in de Elektriciteitswet 1998 de mogelijkheid opgenomen om voor afnemers de verplichting in te voeren jaarlijks een bepaald aantal certificaten aan de minister te overleggen. Hiertoe waren de artikelen 75 tot en met 77 in de wet opgenomen, maar omdat gekozen is voor een systeem op basis van vrijwilligheid zijn deze artikelen nooit in werking gesteld. 34 Het groencertificatensysteem wordt door het Ministerie van EZ gezien als een belangrijke ondersteuning van de liberalisering van de groene markt. 35 In de Elektriciteitswet 1998, en met name in de voor de liberalisering belangrijke artikelen 53 en 60 (zie hierboven), wordt echter niet naar groencertificaten verwezen als garantiebewijs voor duurzame elektriciteit. Leveranciers worden door de Elektriciteitswet 1998 niet verplicht een even grote hoeveelheid groencerti- 31 Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 898, nr. 4, p. 6. 32 Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 25 097, nr. 47, p. 10. 33 Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 (Staatscourant, 7 mei 2001, p. 9), inclusief de wijzigingen van 26 oktober 2001 en 18 december 2002. 34 Oorspronkelijk de artikelen 53 t/m 57, nu de artikelen 77d t/m 77f. 35 Zie bijvoorbeeld het Energierapport 1999.

ficaten te verbruiken als de hoeveelheid duurzame elektriciteit die zij leveren. Alleen wanneer een leverancier in aanmerking wil komen voor het nihiltarief van de REB moet hij certificaten verbruiken, die daardoor ongeldig worden (zie ook 2.1.1). 14 Ten slotte gaf de minister van EZ in een brief van 8 maart 2001 aan dat er geen sprake zou moeten zijn van dubbele financiering van groene stroom: In het kader van de uitvoering van het Milieu Actieplan (MAP) van de Nederlandse energiedistributiebedrijven werd een relatief groot aantal duurzame energieprojecten (mede) gefinancierd uit MAP-gelden. Indien in deze projecten opgewekte elektriciteit als duurzaam opgewekte elektriciteit op de markt zou worden gebracht zou van een dubbele financiering sprake zijn. Ik zal in overleg met EnergieNed 36 bevorderen dat een dergelijke dubbele financiering niet kan plaatsvinden zonder deze projecten bij wijze van spreken te laten ontmappen. Dat wil zeggen, dat de verleende MAPbijdrage dan aan deze projecten wordt onttrokken. Deze duurzaam opgewekte energie kan dan eveneens op de groene markt worden aangeboden. 37 In juli 2001 hebben de minister van EZ en EnergieNed afspraken gemaakt over het ontmappen van installaties. Met MAP-gelden gefinancierde projecten moesten worden ontmapt voordat de duurzame energie als groene stroom op de markt kon worden gebracht. De energiebedrijven verplichtten zich geen duurzame energie als groene energie op de markt te brengen (en/of daar groencertificaten voor aan te vragen) indien deze energie was opgewekt in installaties waarop nog een MAP-investeringsbijdrage van toepassing was, of indien voor het opwekken van die energie MAP-exploitatiebijdragen waren verstrekt. Bij de jaarlijkse accountantscontrole zou mede worden getoetst of voor de duurzame energie die als groene energie op de markt was gebracht niet ook een MAP-investerings- of exploitatie- 36 Brancheorganisatie van energiebedrijven in Nederland (= noot van de Algemene Rekenkamer). 37 Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 25 097, nr. 47, p. 4.

bijdrage was verstrekt, en of de bij ontmapping vrijvallende middelen aan de MAP-reserves waren toegevoegd. 38 15 2.2 Periode 2: 2003 heden Vanaf januari 2003 is een aantal ontwikkelingen in gang gezet die moeten zorgen voor een efficiëntere stimulering van het gebruik van duurzame elektriciteit. 2.2.1 Veranderingen in de REB Per 1 januari 2003 is de stimulering van groene stroom via de REB flink afgebouwd. Het nihiltarief voor groenestroomgebruikers, zoals geregeld in artikel 36i Wbm, is vanaf die datum veranderd in een verlaagd tarief voor de eerste 10000 kwh van o,0175 per kwh. Per 1 juli 2003, bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel MEP, is dit tarief verder aangepast tot 0,0349 per kwh. 39 Voorts is per 1 januari 2003 de REB-afdrachtkorting voor groenestroomproducenten (artikel 36o Wbm) vervallen voor zowel waterkracht als biomassa. Met de introductie van de MEP-regeling per 1 juli 2003 is artikel 36o geheel vervallen. 2.2.2 De MEP-regeling De genoemde veranderingen in de REB op grond van de artikelen 36i en 36o Wbm hangen samen met de wijziging per 1 juli 2003 van de Elektriciteitswet 1998. Deze wijziging hield in dat de subsidieregeling Milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP) werd ingevoerd. In de MEP-regeling is vastgelegd dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op dit moment TenneT de wettelijke taak (artikel 69) krijgt om te bevorderen dat in Nederland geïnvesteerd wordt in productie-installaties voor duurzame elektriciteit en klimaatneutrale elektriciteit, alsmede te 38 Brief van de Minister van EZ aan EnergieNed over afspraken over besteding MAPreserve en ontmapping, 1 juni 2001. 39 Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 665, nr. 3.

bevorderen dat installaties voor warmtekrachtkoppeling op rendabele wijze kunnen worden geëxploiteerd. De hiertoe in het leven geroepen nieuwe subsidieregeling heeft tot doel het aanbod van duurzame elektriciteit te bevorderen door de verschillen tussen de kostprijs van duurzame en andere elektriciteit te compenseren naar de mate waarin dat nodig is, alsmede de emissies van koolstofdioxide te reduceren door in het geval van klimaatneutrale elektriciteit of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling de kosten die gepaard gaan met het vermijden van negatieve externe effecten door het verminderen van emissies van kooldioxide geheel of gedeeltelijk te compenseren (artikel 72o, lid 1 en lid 2). 40 De subsidie wordt bekostigd uit een bij alle afnemers voor iedere aansluiting te innen heffing (artikel 72aa). De hoogte van deze heffing wordt jaarlijks vastgesteld door de minister van EZ, en in artikel 72ab voor 2003 vastgesteld op 34. 41 De subsidie wordt verstrekt aan producenten van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit en installaties voor warmtekrachtkoppeling. De uitvoering hiervan is in handen van de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet (TenneT), waarvan de aandelen berusten bij de Nederlandse Staat (artikel 93a). TenneT is voor zover het de uitvoering van deze taak betreft een ZBO en RWT geworden. 42 De netbeheerders innen de MEP-heffing bij elke aangeslotene en dragen het totale geïnde bedrag af aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. 43 De afnemers van stroom worden voor deze heffing gecompenseerd door een verhoging van de bestaande belastingvermindering per 16 40 In artikel 1 lid 1 zijn omschrijvingen toegevoegd van biomassa (s), hernieuwbare energiebronnen, duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit, en installaties voor warmtekrachtkoppeling. De omschrijving van duurzame elektriciteit in artikel 53 lid 2e en artikel 60 lid 1 is eveneens aangepast. 41 Of een deel daarvan wanneer de regeling niet het hele jaar geldt, oftewel 17 voor 2003 omdat de MEP-regeling per 1 juli is ingevoerd. 42 TenneT is verantwoordelijk voor de uitvoering en mandeert deze aan haar hiervoor opgerichte dochter EnerQ. 43 Zij innen in gelijke termijnen als de bedragen die afnemers verschuldigd zijn voor hun aansluiting op het net en het transport van elektriciteit, en dragen het geïnde bedrag ook maandelijks af.

elektriciteitsaansluiting in de REB. 44 De subsidieregeling is door deze opzet niet in de begroting van het Ministerie van EZ opgenomen. 17 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet betaalt uit de MEP-heffing de subsidie en de door hem en de netbeheerders voor de uitvoering van de subsidie gemaakte kosten. Voor subsidiëring komen producenten in aanmerking die op het Nederlandse net zijn aangesloten en gedurende ten minste tien jaar een productie-installatie voor duurzame elektriciteit of klimaatneutrale elektriciteit in stand houden, mits deze na 1 januari 1996 in gebruik is genomen (artikel 72s), alsmede producenten die op het Nederlandse net of op een Nederlandse installatie zijn aangesloten en die door middel van warmtekrachtkoppeling elektriciteit opwekken (artikel 72m en 72u). De subsidie wordt als volgt berekend: het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit (artikel 72n, lid 1a) vermenigvuldigd met het aantal kwh dat correspondeert met het aantal aan de producent uitgegeven groencertificaten, certificaten voor klimaatneutrale elektriciteit of certificaten voor elektriciteit opgewekt door warmtekrachtkoppeling, die aantonen dat de producent met zijn productieinstallatie een hoeveelheid elektriciteit heeft opgewekt en op een Nederlands net of een Nederlandse installatie heeft ingevoed en die zijn uitgegeven in de voor subsidie in aanmerking komende periode (artikel 72n, lid 1b). Het vaste bedrag per kwh bedraagt ten minste nul en ten hoogste 7 eurocent (artikel 72p, lid 1) en wordt gedurende de gehele voor subsidie in aanmerking komende periode gehandhaafd, tenzij bij ministeriële regeling een correctie wordt doorgevoerd (artikel 72p, lid 3). Zo n correctie wordt steeds en alleen dan doorgevoerd indien de relatieve kostprijs van de betrokken elektriciteit verandert door een wijziging van de tarieven die zijn bedoeld in artikel 36i van 44 In het Belastingplan 2003 staat dat afgezien van de doorvoering van deze aanpassing geen financiële band zal bestaan tussen de nieuwe regeling MEP en de fiscaliteit. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 607, nr. 3, pp. 15-16).

de Wet belastingen op milieugrondslag. Daarbij kan indien nodig afgeweken worden van het maximum van 7 eurocent per kwh (artikel 72o, lid 3). 18 De netbeheerders hebben tot taak op verzoek van een producent vast te stellen of diens productie-installatie geschikt is voor de opwekking van duurzame elektriciteit dan wel of sprake is van een installatie voor warmtekrachtkoppeling, alsmede of de meetinrichting geschikt is voor de meting van de elektriciteit die met de installatie wordt opgewekt en ingevoerd (artikel 16, lid 1h). Tevens dient de netbeheerder de hoeveelheid elektriciteit te meten die productie-installaties voor duurzame en klimaatneutrale elektriciteit en installaties voor warmtekrachtkoppeling produceren. In verband met de invoering van de MEP-regeling is ook de ministeriële Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 gewijzigd. 45 Door deze derde wijziging is de procedure voor het meten van duurzame elektriciteit aangepast ( gecertificeerde meetbedrijven mogen dit ook), is het mogelijk geworden groencertificaten voor niet-netlevering te krijgen voor groene stroom die niet op het net is ingevoerd maar dient voor eigen gebruik, en kunnen ook groencertificaten verkregen worden voor duurzame elektriciteit die wordt opgewekt met niet-zuivere biomassa, waaronder ook nietzuiver biogas valt. Beide typen certificaten kunnen worden aangewend ter verkrijging van MEP-subsidie maar niet voor REB-korting in het kader van artikel 36i Wbm. 2.2.3 Verandering groencertificatensysteem in garanties van oorsprong Per januari 2004 is het groencertificatensysteem omgezet in een (vergelijkbaar) systeem van garanties van oorsprong. Dit is een uitwerking van de Europese richtlijn 2001/77/EG van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op 45 Wijziging Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, Staatscourant 20 juni 2003.

de interne elektriciteitsmarkt, die als alles volgens plan verloopt ook in de andere EU-lidstaten gemaakt wordt. 46 In het betreffende wetsvoorstel (artikel 73, tweede lid) is bepaald dat de minister van EZ voor een periode van tien jaar een garantiebeheerinstantie aanwijst die het elektronisch systeem van garanties van oorsprong uitvoert. Zoals blijkt uit de memorie van toelichting zal dit in ieder geval het eerste decennium de beheerder van het landelijke hoogspanningsnet, TenneT, zijn. Vanaf het moment dat de wetswijziging in werking treedt, wordt het systeem van groencertificaten omgezet in een systeem van garanties van oorsprong. Aangezien dit een internationaal systeem wordt, zal vanaf dat moment TenneT niet langer certificaten aanmaken voor groene stroom uit het buitenland. Garanties van oorsprong kunnen wel geïmporteerd worden, maar verklaringen omtrent de meetgegevens en de wijze van opwekking hoeven dan niet langer te worden overlegd, want als lidstaten de richtlijn implementeren wordt de betrouwbaarheid van meetgegevens en productiewijze door de garanties van oorsprong gewaarborgd en kunnen daaraan geen bijkomende eisen meer gesteld worden. 47 19 46 Wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de bevordering van de opwekking van duurzame elektriciteit, TK vergaderjaar 2002-2003, 28782, nummers 1, 2, 3 en 6. 47 Memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28782, nr. 3), blz. 9.

3 Het groenestroomsysteem: productie, handel en levering 20 Om inzichtelijk te maken hoe de verschillende instrumenten in beide beleidsperioden op elkaar ingrijpen, wordt in dit hoofdstuk het hele systeem van productie, handel en levering van duurzame elektriciteit in Nederland in de periode 1999-2002 en de periode 2003-heden in kaart gebracht. 48 3.1 Beschrijving systeem eind periode 1999-2002 Het schema op de hiernavolgende pagina geeft het systeem weer van productie, handel en levering van duurzame elektriciteit, eind 2002. Het schema betreft dus een momentopname. Dit hangt samen met het feit dat het beleid in de periode 1999-2002 voortdurend in ontwikkeling is geweest. De Regeling groencertificaten is hier weergegeven zoals deze er uitzag na de tweede wijziging van 18 december 2002. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt van verschillende deelaspecten uitgewerkt welke actoren daarin welke handelingen moeten verrichten, en hoe het toezicht daarop in opzet is geregeld. 48 Bronnen: Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, Staatscourant, 7 mei 2001; Wijziging regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, Staatscourant, 26 oktober 2001.

21 Consumenten Producenten Duurzame Energie E-Markt Leveranciers Netbeheerders/ Bevoegde instanties GCB (dochter TenneT) Belastingdienst GC-Markt stroom betaling voor stroom groencertificaten meetgegevens stroom groene REB korting o.g.v. 36i meerprijs voor 'groen' REB korting o.g.v. 36o gedeelte van de meerprijs voor 'groen' deel van de meerprijs voor 'groen' dat wordt gebruikt door leverancier zelf o.a. voor marketing, importkosten etc. 3.1.1 Aanvraag en afgifte groenverklaring Nederlandse producenten 49 De producent van duurzame elektriciteit bouwt en/of onderhoudt een installatie die op duurzame wijze elektriciteit produceert. Voor deze installatie dient de Nederlandse producent een verzoek tot meting van duurzame elektriciteit in bij de netbeheerder. Hiertoe is een formulier als bijlage bij de Regeling groencertificaten opgenomen. Behalve een verzoek tot meting bevat dit formulier ook een te onder- 49 Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, artikel 2.

tekenen verklaring van de producent dat hij duurzame elektriciteit produceert. 50 22 Consumenten Producenten Duurzame Energie E-Markt Leveranciers Netbeheerders/ Bevoegde instanties GCB (dochter TenneT) Belastingdienst GC-Markt De netbeheerder stelt administratief vast of de installatie van de producent geschikt is voor de opwekking van duurzame elektriciteit en of de meter geschikt is. Hierbij moet voldaan worden aan de meet-, net- en systeemcode van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe). Ter aanvulling van dit administratieve onderzoek kan de netbeheerder ook ter plaatse de installatie onderzoeken. De uitkomst van het onderzoek wordt aan de producent en de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet (TenneT) medegedeeld (de groenverklaring ). Buitenlandse producenten 51 Voor uit het buitenland geïmporteerde duurzame elektriciteit dient de importerende handelaar aan TenneT een verklaring te overleggen die informatie bevat over het soort installatie waarmee deze elektriciteit is opgewekt, met andere woorden: gegevens over de bron van de duurzame elektriciteit. Deze 50 Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, bijlage 1. 51 Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, artikel 7a.

verklaring moet afkomstig zijn van een door het Ministerie van EZ erkende bevoegde instantie in het desbetreffende land. Het Ministerie van EZ heeft een lijst opgesteld met instanties die bevoegd zijn voor het afgeven van een groenverklaring in verschillende landen. Een bevoegde instantie moet voldoen aan twee criteria: ze moet onafhankelijk zijn van producenten en leveranciers, en ze moet (net als de Nederlandse netbeheerders) in het betreffende land bevoegd zijn tot meting van opwekking of afname van elektriciteit. Hierbij staat voorop dat de betreffende instantie in staat is een verklaring af te geven waarmee de oorsprong van duurzaam opgewekte elektriciteit als zodanig kan worden gegarandeerd volgens objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria. 52 23 Toezicht De netbeheerders houden toezicht op de Nederlandse producenten. Zij controleren de installatie en de meter. TenneT krijgt zowel de Nederlandse als buitenlandse groenverklaringen toegestuurd. Voor duurzame elektriciteit geproduceerd in Nederland is voor TenneT geen toezichtstaak in de Regeling groencertificaten opgenomen. Voor in het buitenland geproduceerde duurzame elektriciteit is dat wel het geval: TenneT schrijft alleen groencertificaten bij op de rekening mits de betrouwbaarheid van die gegevens is gewaarborgd. Dit is het geval wanneer een groenverklaring aanwezig is, afkomstig van een bevoegde instantie. De minister van EZ onderhoudt een lijst van bevoegde instanties voor de meting van duurzame elektriciteit in het buitenland. In de regeling wordt vermeld aan welke criteria deze instanties moeten voldoen, maar is niets opgenomen over toezicht op deze instanties. De DTe heeft volgens artikel 5, lid 3 van de Elektriciteitswet 1998 tot taak werkzaamheden te verrichten ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet en dus ook op de naleving van de Regeling groencertificaten, omdat deze regeling een uitwerking is van de artikelen 16, eerste lid, onderdeel h, en 31, zevende lid, 52 Wijziging Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, toelichting.

van de Elektriciteitswet 1998. In het handhavingsplan van DTe is de naleving van de ministeriële Regeling groencertificaten niet expliciet als taak genoemd. 53 DTe tekent hierbij aan dat dit plan niet limitatief is. 24 3.1.2 Productie en registratie van groencertificaten TenneT beheert het systeem van groenrekeningen en brengt de kosten daarvan in rekening bij de klanten. 54 Consumenten Producenten Duurzame Energie E-Markt Leveranciers Netbeheerders/ Bevoegde instanties GCB (dochter TenneT) Belastingdienst GC-Markt stroom groencertificaten betaling voor stroom meetgegevens groene stroom REB korting o.g.v. 36i meerprijs voor 'groen' REB korting o.g.v. 36o gedeelte van de meerprijs voor 'groen' deel van de meerprijs voor 'groen' dat wordt gebruikt door leverancier zelf o.a. voor marketing, importkosten etc. Nederlandse producenten 55 53 Handhavingsplan DTe, april 2003. 54 Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, artikel 4. 55 Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, artikel 3 en artikel 4.

De netbeheerder meet de opgewekte duurzame elektriciteit volgens de Meetcode 56 en geeft die informatie aan het eind van iedere meetperiode door aan de producent en TenneT. Indien zich een omstandigheid voordoet die van belang is voor de bepaling van de hoeveelheid duurzame elektriciteit die is opgewekt en op het net is ingevoed, meldt de producent die omstandigheid en het tijdstip waarop deze zich voordeed binnen twee weken aan de netbeheerder. De producent van duurzame elektriciteit heeft hiernaast in principe geen taak meer, met uitzondering van producenten die een biomassa-installatie onderhouden (zie hierna). TenneT schrijft voor alle kwh geproduceerde duurzame stroom groencertificaten bij op de aangegeven rekening. 25 Buitenlandse producenten 57 Een door het Ministerie van EZ erkende bevoegde instantie meet de geproduceerde duurzame elektriciteit. Dit kan een andere instantie zijn dan de instantie die de groenverklaring heeft afgegeven. Ook de tot meten bevoegde instantie moet voldoen aan de twee eerder genoemde criteria: ze moet onafhankelijk zijn van producenten en leveranciers, en ze moet (net als de Nederlandse netbeheerders) in het betreffende land bevoegd zijn tot meting van opwekking of afname van elektriciteit. Ook voor deze bevoegde meetinstanties heeft het Ministerie van EZ een lijst opgesteld. De importerende handelaar geeft deze meetgegevens door aan TenneT, met het verzoek tot bijschrijving van de corresponderende hoeveelheid groencertificaten. Hierbij dient de importeur te verklaren dat de elektriciteit niet al in het land van herkomst als duurzaam is verkocht. 58 In de Regeling groencertificaten is niet aangegeven wie deze verklaringen controleert. Ten slotte moet de importeur aangeven dat hij voldoende transportcapaciteit op het landsgrensoverschrijdende net heeft verkregen om de duurzame 56 Meetcode vastgesteld door de directeur van de DTe. 57 Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, artikel 7a. 58 In de praktijk overlegt niet de handelaar de meetgegevens aan TenneT maar de bevoegde meetinstantie, die de meetgegevens rechtstreeks naar TenneT stuurt. De verklaring dat de stroom niet eerder als duurzame elektriciteit is verkocht wordt éénmalig afgelegd, bij het aanvragen van de groenverklaring, en niet bij iedere meting opnieuw.

elektriciteit waarop het groencertificaat betrekking heeft te transporteren naar Nederland. TenneT moet controleren of deze transportcapaciteit ook gebruikt is. TenneT schrijft vervolgens de groencertificaten bij op de aangewezen rekening. 26 Biomassa 59 De producent van een biomassa-installatie is verplicht iedere zes maanden een verklaring aan TenneT over te leggen dat hij met behulp van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt, dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit wordt opgewekt, aan te merken is als zuivere biomassa. Deze geëigende methoden moeten voldoen aan Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016. Wanneer andere materialen dan opgenomen in de verklaring worden gebruikt, moet een nieuwe verklaring worden overgelegd. Producenten die elektriciteit opwekken met naar haar aard zuivere biomassa (zoals hout, stro, mest en GFT-afval) hoeven slechts te verklaren dat uitsluitend naar haar aard zuivere biomassa wordt gebruikt voor de opwekking. Deze producenten hoeven niet per partij te bemonsteren. Bij deze installaties wordt door een bevoegde instantie, waarvan het Ministerie van EZ een lijst bijhoudt, jaarlijks een steekproef genomen, waarbij wordt vastgesteld of het verstookte materiaal inderdaad naar haar aard zuivere biomassa betreft. Voor beide verklaringen is een formulier als bijlage bij de Regeling groencertificaten opgenomen. 60 De producent van een biomassa-installatie moet bij een verzoek tot bijboeking van certificaten tevens aangeven welk percentage van de elektriciteit is opgewekt met zuivere biomassa. Ook moet de producent éénmaal per zes maanden een accountantsverklaring aan TenneT leveren, waarin onder andere is vastgelegd welke brandstoffen zijn gebruikt, of is gehandeld in overeenstemming met de hierboven genoemde verklaringen, en of de opgegeven percentages kloppen. 59 Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, artikel 6a t/m d en artikel 7. Deze artikelen zijn pas per 1 januari 2003 in deze vorm in de regeling ingevoerd. 60 Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, bijlage 2.

Wanneer uit de accountantsverklaring blijkt dat de percentages afwijken van de opgegeven percentages wordt hiervoor door TenneT gecorrigeerd. Als de producent zich niet aan de regels heeft gehouden (geen steekproef heeft uitgevoerd of geen accountantsverklaring heeft overgelegd), of niet heeft gehandeld in overeenstemming met zijn verklaring, wordt alle stroom van de betreffende periode als niet-duurzaam aangemerkt. 27 Het bovenstaande geldt ook voor geïmporteerde elektriciteit uit biomassa, met als verschil dat niet de producent maar de importeur de betreffende verklaringen en prestaties moet leveren. Toezicht TenneT ontvangt een groot aantal meetgegevens en verklaringen, waaronder de verklaring van de importeur dat de geïmporteerde elektriciteit niet al in het land van herkomst als duurzaam is verkocht. TenneT controleert of de gecontracteerde importcapaciteit ook benut wordt. TenneT is voorts de instantie die bepaalt wanneer een steekproef wordt genomen bij biomassa-installaties die naar haar aard zuivere biomassa gebruiken. Ook is TenneT in de regeling aangewezen als degene die groencertificaten afboekt wanneer niet aan de regels en verklaringen wordt voldaan, en die de eventuele correcties uitvoert die voortkomen uit afwijkende percentages in de accountantsverklaring. Ten slotte schrijft TenneT alleen uit het buitenland afkomstige groencertificaten bij op de rekening mits de betrouwbaarheid van die (meet)- gegevens is gewaarborgd. Dit is het geval wanneer deze afkomstig zijn van bevoegde instanties. Het Ministerie van EZ onderhoudt een lijst met instanties die bevoegd zijn om in het buitenland duurzame elektriciteit te meten, en een lijst met instanties die bevoegd zijn om steekproeven bij naar haar aard zuivere biomassa-installaties te nemen. Er is niets opgenomen over toezicht op deze buitenlandse instanties. Het Ministerie van EZ krijgt maandelijks van TenneT een overzicht van het aantal groencertificaten dat in het totale systeem is bijgeboekt en afgeboekt, alsmede van de wijze