2008/115 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2008/115 van: A., wonende te B.



Vergelijkbare documenten
2007/134 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2007/134 van: A., wonende te B.

ECLI:NL:CRVB:2010:BM7336

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

Beslissing in de zaak onder nummer C van:

ECLI:NL:RVS:2013:1522

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 7 juni 2011 binnengekomen

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

2006/111 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2006/111 van: 1. A., 2. B.

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:CRVB:2003:AF3863

ECLI:NL:CRVB:2014:3821

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 9 augustus 2012 ingekomen klacht van

Beheerovereenkomst. Extra betaalde werkzaamheden vanouds verricht. De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

ECLI:NL:CRVB:2016:4970

ECLI:NL:GHAMS:2012:4344 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

2007/216 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2007/216 van: A., wonende te B.

ECLI:NL:CRVB:2006:AY8235

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

ECLI:NL:CRVB:2015:196

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: G MAKELAARS, NVM-lid, kantoorhoudende te A, beklaagde in hoger beroep

ECLI:NL:RVS:2016:2861

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen.

2008/088 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2008/088 van: A., wonende te B.

Klacht over informatieverstrekking gescheiden ouder zonder ouderlijk gezag, en over weigering rechtstreeks met hem te communiceren.

ECLI:NL:CRVB:2016:218

Beslissing d.d. 10 mei 2017 ex art Tuchtrechtreglement Bancaire Sector

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:GHAMS:2016:1333 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Echtscheiding, perikelen bij. Onvoldoende overleg opdrachtgever. Ongepast optreden.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:CRVB:2015:4258

Raad voor de tuchtrechtspraak KNMG

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

UITSPRAAK. het College van Bestuur van B, gevestigd te G, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. G.M.

ECLI:NL:CRVB:2016:5122

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

De berisping houdt geen stand omdat niet vaststaat dat de werknemer de geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

Raad van Toezicht Haarlem van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen en vastgoeddeskundigen NVM

ECLI:NL:CRVB:2017:1041

UITSPRAAK. het College van Bestuur van Stichting C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

ECLI:NL:CRVB:2013:CA0958

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

ECLI:NL:CRVB:2016:484

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Tot misverstand leidende informatie aan koper. Afwezigheid van berging. De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

ECLI:NL:CRVB:2012:BW7542

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:CRVB:2014:2743

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van: de heer F. H. aangesloten NVM-Makelaar, kantoorhoudende te H, beklaagde.

2009/049 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2009/049 van: A., wonende te B.

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

ECLI:NL:CRVB:2016:2097

ECLI:NL:CRVB:2017:1342

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

17.025B Beslissing van het College van Beroep van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 maart 2018

DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

ECLI:NL:GHAMS:2016:753 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

voor de Gezondheidszorg

UITSPRAAK. de Vereniging B, gevestigd te C, verweerster, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. M. De Vita

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie:

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer van: A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg, tegen C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in hoger beroep en in eerste aanleg. 1. Verloop van de procedure A. - hierna te noemen klager - heeft op 25 juli 2007 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 maart 2008, onder nummer 07123, heeft dat College de klachten afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Op 28 januari 2009 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een schrijven d.d. 22 januari 2009, houdende aanvulling van gronden van het beroep, met bijlagen, van klager ontvangen. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 februari 2009, waar de arts is verschenen. Klager is niet verschenen. Hij heeft op 9 februari 2009 telefonisch meegedeeld dat hij is verhinderd. 2. Beslissing in eerste aanleg 2.1. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in. 3. Het standpunt van klager en de klacht Verweerder heeft klager in oktober 2005 en in latere maanden ten onrechte arbeidsgeschikt verklaard. In het bijzonder heeft verweerder daarbij de bevindingen van klagers behandelend psychiater, met wie verweerder telefonisch overleg heeft gevoerd en wiens rapport verweerder bekend was, naast zich neergelegd. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte geen contact opgenomen met de gz-psycholoog die naar aanleiding van klagers situatie een rapport had opgesteld, en klagers huisarts; beiden waren van oordeel dat klager niet arbeidsgeschikt was. Toen klager vroeg om een second opinion door een andere bedrijfsarts, reageerde verweerder boos; verweerder regelde toen een second-opinion bij één van zijn ondergeschikten; in plaats daarvan had hij het bevoegde gezag in moeten lichten.

2 Daarnaast heeft verweerder zijn geheimhoudingsplicht geschonden door de leidinggevende van klager volledig in te lichten over diens ziekte en situatie. Dit heeft ertoe geleid dat klagers werkgever een FOA (functieongeschiktheids-aanvraag) heeft ingediend, waarna klagers dienstbetrekking is beëindigd. Ook op andere punten is klager van mening dat verweerder overduidelijk de belangen van klagers werkgever zwaarder heeft laten wegen dan klagers toekomst en gezondheid. 4. Het standpunt van verweerder Klager heeft, kort gezegd, een meningsverschil met het UWV, zijn werkgever en de bedrijfsarts (verweerder) over zijn arbeidsongeschiktheid. Indien klager het niet eens was met verweerders werkhervattingsadvies van 26 oktober 2005 hetgeen het geval was was het aanvragen van een deskundigenoordeel (second opinion) bij het UWV de aangewezen weg geweest. Verweerder heeft klager daar meerdere malen op gewezen. In plaats daarvan wilde klager echter een second opinion door een andere bedrijfsarts; deze werd uitgevoerd door een collega van verweerder; deze collega was niet verweerders ondergeschikte. Verweerder betwist dat hij ooit enige medisch-inhoudelijke informatie heeft verstrekt aan klagers werkgever. Hij heeft enkel zijn adviezen toegelicht en zijn standpunt duidelijk gemaakt, te weten dat er geen arbeidsongeschiktheid was op grond van ziekte; daarnaast is er hooguit gesproken over het proces en de procedures. Er heeft geen schending van het beroepsgeheim plaatsgevonden. Verweerder zag geen aanleiding contact op te nemen met klagers huisarts dan wel met de gz-psycholoog over wiens rapport verweerder beschikte. Hij was hiertoe ook niet verplicht. Verweerder doet een zelfstandige medische beoordeling. Het rapport van klagers psychiater was opgesteld op verzoek van klager in het kader van een bezwaarschriftprocedure naar aanleiding van een oordeel van het UWV; het was niet aan verweerder om dit rapport op waarde te schatten. Verweerder heeft klager met respect en geduld behandeld. Van verweerder kon niet worden verwacht dat hij bij zijn adviezen informatie zou meewegen die hem pas later bekend zou worden. Voor het overige is verweerder van mening dat klagers klachten worden gepresenteerd vanuit klagers beleving en subjectieve ervaring; enige onderbouwing

3 of objectivering onderbreekt. 2.2. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd. 5. De overwegingen van het college Het college is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als bedrijfsarts behoorde te betrachten; hij heeft klagers verzuimbegeleiding daarentegen op zorgvuldige wijze uitgevoerd, waarbij het college opmerkt dat het uitdrukkelijk niet verweerders taak was om de oordelen van het UWV inzake arbeids(on)geschiktheid te heroverwegen. Het kan verweerder niet worden verweten dat hij geen overleg heeft gevoerd met de gzpsycholoog dan wel klagers huisarts. Het college kan verweerders opmerking, dat hij hiertoe geen aanleiding zag, volgen. In zijn algemeenheid geldt voor een bedrijfsarts geen verplichting om met de behandelaars van een werknemer te overleggen. Een dergelijke verplichting kan slechts onder bijzondere omstandigheden worden aangenomen, welke zich hier niet voordeden. Daarnaast was verweerder niet gehouden om de diagnose c.q. bevindingen van klagers behandelend psychiater over te nemen. Verweerder diende klagers arbeidsmogelijkheden in relatie tot zijn gezondheidssituatie zelfstandig te beoordelen. Verweerder heeft juist gehandeld door klager (bij herhaling) te wijzen op de mogelijkheid van het aanvragen van een deskundigenoordeel bij het UWV. Deze weg wordt voorgeschreven door de wet Verbetering Poortwachter. Het is minder gebruikelijk om een deskundigenoordeel te laten uitvoeren door een andere bedrijfsarts, zoals in deze casus is gebeurd, waarbij het college in het midden laat of deze andere bedrijfsarts al dan niet ondergeschikt was aan verweerder. Dat verweerder klager op enig moment onbehoorlijk heeft bejegend, kan niet worden aangenomen; dit geldt ook voor het verwijt dat verweerder de belangen van klagers werkgever zwaarder heeft laten wegen dan klagers toekomst en gezondheid en het verwijt dat verweerder zijn beroepsgeheim zou hebben geschonden door medische informatie ter kennis te brengen van klagers werkgever. Voor zover deze verwijten al voldoende door klager zijn onderbouwd, berusten zij op een lezing van de feitelijke gang van zaken, die door verweerder wordt betwist. Nu niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing

4 van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dat berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Naar het oordeel van het college is de door klager geschetste gang van zaken niet aannemelijk geworden. 3. Vaststaande feiten Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten. - Na een ziekmelding in april 2001 zat klager vanaf april 2002 - gedeeltelijk - in de WAO. Het UWV heeft klager op 7 oktober 2003 afgekeurd voor 15-25%. - In het kader van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft het UWV op 17 september 2004 beslist dat de op basis van genoemde 15-25% arbeidsongeschiktheid gebaseerde WAO uitkering van klager per 20 september 2004 zou worden beëindigd omdat klager niet langer arbeidsongeschikt werd geacht voor zijn zogenaamde maatman functie. - Klager heeft tegen deze beslissing bezwaar aangetekend en heeft het UWV verzocht de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 35 tot 45%. - Bij beslissing van 21 juni 2005 heeft het UWV het bezwaar van klager gegrond verklaard en onder wijziging van eerder genoemde beslissing d.d. 17 september 2004 beslist dat de WAO uitkering van klager per 20 september 2004 wordt verhoogd en per die datum zal worden berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid 35-45%. - De arts was van mei 2004 tot juni 2006 als bedrijfsarts werkzaam voor de belastingdienst E.. - Het eerste contact tussen de arts en klager vond plaats op 16 juli 2004. Klager bezocht toen het spreekuur van de arts in verband met verzuim. Daarna vonden nog een aantal spreekuurcontacten plaats. - Zo heeft de arts klager op 11 oktober 2005 ( volgens klager was dit op 12 oktober 2005) op zijn spreekuur gezien in verband met het op 17 april 2001 aangevangen verzuim.

5 - Op 26 oktober 2005 heeft de arts met klager contact gehad. Uit de daarvan gemaakte aantekening blijkt dat de arts zijn advies dat klager heden in staat was zijn werkzaamheden volledig te hervatten heeft gehandhaafd. - Klager heeft in overleg met de arts op 28 oktober 2005 het spreekuur bezocht van een collega van de arts, F.. Ook F. achtte klager arbeidsgeschikt voor zijn huidige werk. - Het door de arts aan de werkgever van klager uitgebreide advies hield in dat klager in staat worden geacht op 17 oktober 2005 zijn werkzaamheden te hervatten. - Het werkhervattingadvies is in kopie ter kennisneming aan klager toegezonden. - De arts heeft met klager die het met genoemd advies niet eens was, de mogelijkheid besproken een deskundigenoordeel (second opinion) te vragen bij UWV. - Artikel 36 b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) luidt als volgt: Artikel 36b 1. In geval van een geschil over het wel of niet bestaan van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte voorziet artikel 30, eerste lid, onderdeel e, van de Wet SUWI in het instellen van een onderzoek en het geven van een oordeel. 2. Het medisch advies dat door de deskundige persoon of de arbodienst wordt uitgebracht naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel 36a, wordt zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar en Onze Minister medegedeeld. 3. De ambtenaar of de gewezen ambtenaar kan de deskundige persoon of de arbodienst binnen drie dagen na ontvangst van het medisch advies, schriftelijk een hernieuwd onderzoek vragen indien hij het niet eens is met het medisch advies. De deskundige persoon of de arbodienst stelt Onze Minister in kennis van een ingediend verzoek om een hernieuwd onderzoek. 4. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het schriftelijk verzoek om een hernieuwd onderzoek, doch uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd onderzoek door een commissie van drie geneeskundigen plaats. 5. Op verzoek van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar wordt zijn

6 behandelend arts in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan de commissie van drie geneeskundigen kenbaar te maken. - De in artikel 36 b, derde en volgende leden ARAR neergelegde regeling van hernieuwd onderzoek door een commissie van drie geneeskundigen is bij Besluit van 8 december 2000 geschrapt en is opnieuw ingevoerd bij Besluit van 24 juli 2002, Stb 2002, 433 en in werking getreden op 28 augustus 2002. - Artikel 30 lid 1 aanhef en onder e van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) (zoals de tekst gold in oktober 2005) luidt als volgt: Artikel 30. Taken van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen 1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft tot taak: e. op verzoek van de werkgever of een werknemer een onderzoek instellen naar en een oordeel geven over het bestaan van ongeschiktheid tot werken, indien de werknemer een geschil heeft met zijn werkgever over recht op loon als bedoeld in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of recht op bezoldiging als bedoeld in artikel XV, tweede lid van de Wet terugdringing ziekteverzuim of een onderzoek instellen naar en een oordeel geven over de nakoming van de werknemer van de verplichtingen, bedoeld in artikel 660a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel overeenkomstige bepalingen. - Op 15 december 2006 heeft het UWV klager volledig arbeidsongeschikt verklaard. - Op 1 april 2007 is klagers dienstbetrekking geëindigd. 4. Beoordeling van het hoger beroep 4.1. Met zijn beroep beoogt klager de oorspronkelijke klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Voorts heeft klager te kennen gegeven zijn klacht in beroep te willen uitbreiden met het verwijt dat de arts de NVAB richtlijnen niet heeft nagevolgd. 4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te verwerpen. 4.3. Wat betreft het onder 4.1. genoemde verwijt dat de arts de NVAB richtlijnen niet heeft nagevolgd wijst het Centraal Tuchtcollege er op dat het Centraal Tuchtcollege in beroep alleen kan oordelen over die klachten die in eerste aanleg aan het Regionaal

7 Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Deze nieuwe klacht valt daarom buiten het bereik van het beroep. Klager is daarin niet ontvankelijk. 4.4. Klager verwijt de arts dat hij hem, klager, tijdens het spreekuurcontact op 28 oktober 2005 niet heeft gewezen op het in artikel 36b van het ARAR neergelegde recht om een hernieuwd onderzoek te vragen door een commissie van drie geneeskundigen. Volgens klager had de arts er niet mee mogen volstaan hem te wijzen op de mogelijkheid om een second opinion te vragen bij het UWV. Het Regionaal Tuchtcollege, aldus klager, heeft dit verwijt in de beslissing waarvan beroep volledig genegeerd. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege stelt klager zich terecht op het standpunt dat hij naast het hem op grond van het bepaalde in artikel 36b, eerste lid ARAR, in verbinding met artikel 30, eerste lid, onderdeel e van de Wet SUWI toekomende recht op een second opinion door het UWV, tevens recht had om binnen drie dagen na ontvangst van het medisch advies van de arts een hernieuwd onderzoek te vragen, zoals omschreven in artikel 36b, derde lid ARAR. Van een arts die als bedrijfsarts voor de overheid werkt, mag worden verwacht dat hij van deze regeling in het ARAR op de hoogte is en dat hij, indien hij weet, zoals hier het geval was, dat een betrokkene het niet met zijn advies eens is, hem wijst op de in zowel lid 1 als in lid 3 van artikel 36b ARAR neergelegde mogelijkheden om op te komen tegen het advies van de bedrijfsarts. Dat de arts heeft nagelaten klager te wijzen op de optie van artikel 36b lid 3 ARAR en het bestaan van deze regeling ook niet kende dient hem tuchtrechtelijk te worden aangerekend. 4.5. Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere conclusies en andere beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. 4.6. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege moet worden vernietigd voor zover de klacht in alle onderdelen ongegrond is verklaard en dat het Centraal Tuchtcollege de klacht met in achtneming van hetgeen is overwogen onder 4.4. deels gegrond acht. Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van waarschuwing hier passend. Het Centraal Tuchtcollege beoogt de arts daarmee een zakelijke terechtwijzing te geven die de onjuistheid van zijn handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken (MvT, TK 19522, nr 3,

8 p. 76) 4.7. Het Centraal Tuchtcollege vindt aanleiding om te bepalen dat de beslissing ter publicatie wordt aangeboden. 5. Beslissing Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover de klacht in alle onderdelen ongegrond is verklaard en opnieuw rechtdoende: verklaart de klacht gegrond als is overwogen onder 4.4. legt de arts de maatregel van waarschuwing op; verwerpt het beroep voor het overige; bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidsrecht Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing. Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. R.A. Torrenga, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en prof.mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en mr.drs. J.A.W. Dekker en mr.drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2009, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.