Nederlandse Rivieroorlogvoering in de Indonesische Archipel 1945-1950



Vergelijkbare documenten
Indonesian Times blz. 4 toch niet vrij? en spotprent

verrijking a Familiegeschiedenis Bekijk het fragment en beantwoord de vraag. Wat vind je van zijn verhaal?

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJKDERNEDER LAN DEN. JAARGANG 1951 No. 4 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Toespraak bij de lancering van het Defensie Cyber Commando door de Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert op 25 september 2014 te Den Haag.

TRANSATLANTIC TRENDS 2004 NETHERLANDS

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Eindexamen geschiedenis vwo 2007-I

SCHOOLONDERZOEK GESCHIEDENIS

Tijdvak I. 31 oktober : 30-10:00.

HONDERD JAAR GELEDEN. Nieuws uit de krant van 10 tot 15 maart 1913

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

Eindexamen geschiedenis vwo II

Werkbladen voortgezet onderwijs. Naam leerling:

Eindexamen geschiedenis vwo 2008-II

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

Eindexamen geschiedenis havo I

Stofomschrijving Deze opdracht hoort bij en 3.2 van De Republiek in tijd van Vorsten (Geschiedenis Werkplaats).

Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

UITWERKING OEFENVRAGEN NEDERLAND EN INDONESIE VIER EEUWEN CONTACT EN BEINVLOEDING GESCHIEDENIS

Wat betekenden de verschillen tussen Noord en Zuid-Korea voor de Koude Oorlog? (conclusie)

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

rust zetten. rust gezet) Commandant der Strijdkrachten.

Eindexamen geschiedenis havo II

VERTROUWELIJK. 2. De dienst bezit generlei executieve bevoegdheden.


Chr. Oranjevereniging Marken en Oranje Herdenking 4 mei 2017 Thema: Verhalen van de oorlog

Examen VMBO-GL en TL 2005

De koude oorlog Jesse Klever Groep 7

Een beveiliging van een werktrein van de Staats Spoorwegen met een fatale afloop.

35 oefenvragen over de Tweede Wereldoorlog 1

Eindexamen geschiedenis havo 2008-II

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag

Samenvatting Geschiedenis Onafhankelijkheid Indonesie

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Naam: NEDERLAND IN OORLOG Begin WO2 (1932 tot 1940)

geschiedenis geschiedenis

SO 1. Tijdvak II AVONDMAVO Historisch Overzicht

De ondergang van de Spaanse Armada een spannend verhaal

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus BA Amsterdam

Het verhaal van de 80 jarige oorlog!

Examen HAVO. Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje. KB-0125-a-14-1-b

De Molukse Emigranten

Bronnen Noem een bron uit de tijd van de wereldoorlogen. Moet op het kaartje staan. Ooggetuigen Voedselbon Monument Museum Oorlogsgraven Filmbeelden

Koude Oorlog-2 vmbo12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

ONGERUBRICEERD/ALLEEN VOOR OFFICIEEL GEBRUIK. SBIR-pitch: Defensieverkenningen. cyberspace

Eindexamen geschiedenis havo 2008-I

GESCHIEDENIS EN STAATSINRICHTING CSE KB

Samenvatting Geschiedenis Koude oorlog h1 en h2

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1


KOUDE OORLOG. Opgavenblad

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken. Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten

de bezette zone in het noorden en het vrije gebied in het zuiden.

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 2. Bronnenboekje. KB-0125-a-12-2-b

Eindexamen geschiedenis vwo I

Eindexamen geschiedenis havo II

geschiedenis geschiedenis

DIE VIJF DAGEN IN MEI

Hoofdstuk 5: Koude Oorlog en Dekolonisatie

Examenopgaven VMBO-KB 2004

Koninklijke Hoogheid, dames en heren,

Noord-Nederlandse gewesten. Smeekschift

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

De Vietnam-oorlog. De Vietnam-oorlog. De Vietnam-oorlog. De Vietnam-oorlog. Twee grote processen

Plein 1813 nr. 4- 's-geavewhage. Onderwerp: Weekoverzicht.

Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (bron: Wikipedia)

Originele stereofoto: 'Douamont. Cheveaux morts'


De Bernisse is van oorsprong een mijnenveger uit de SPA Klasse van de Belgische Zeemacht

Samenvatting. Verlies van controle over de richtingsbesturing tijdens waterlanding, Consolidated PBY-5A Catalina

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

Toetsvragen Geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 10 Toetsvragen

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

Lijst van vragen en antwoorden Vastgesteld 21 juni 2016

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

germaans volk), een sterke Franse groepering. Ze verkochten haar aan de Engelsen die haar beschuldigden van ketterij (het niet-geloven van de kerk).

Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken. Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 2. Bronnenboekje b

Landing Westkapelle 1 november 1944 Locatie: op de zeedijk bij het museum Het Polderhuis

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Herdenking 4 mei 2015 Anouchka van Miltenburg, Voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum Betreft Antwoorden op schriftelijke vragen over Russische oorlogsschepen en bommenwerpers in de buurt van Nederland.

De Voorzitter van de Adviesraad Internationale Vraagstukken De heer Mr. F. Korthals Altes Postbus EB Den Haag. Den Haag, november 2004

Naam: EEN BRUG TE VER De Slag om Arnhem

Dagboek Sebastiaan Matte


Toespraak Staatssecretaris de Vries t.b.v. Nationale Herdenkink bij Nationaal Indië-monument , zaterdag 6 september 2008

Werkstuk Geschiedenis Vlaams Waals conflict

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Datum juni 2016 Betreft Antwoorden op aanvullende schriftelijke vragen inzake de inzet van de Nederlandse F-16 s boven Syrië

Geschiedenis groep 6 Junior Einstein

Examenopgaven VMBO-GL en TL 2004

Het mysterie: Moord op Lumumba

Herdenking Capitulaties Wageningen

Transcriptie:

Nederlandse Rivieroorlogvoering in de Indonesische Archipel 1945-1950 Een studie naar de operationele verrichtingen van de Koninklijke Marine op en nabij de rivieren in Nederlands-Indië in de periode na de Tweede Wereldoorlog tot aan de dekolonisatie van de Republik Indonesia. Marlon Cremers Studentnummer: 6000576 m.cremers.01@mindef.nl Hooghout 26 4817 EB Breda Telefoonnummer: 0621864148 Masterscriptie studierichting Geschiedenis Universiteit van Amsterdam Scriptiebegeleider: Prof. H. Amersfoort Tweede lezer: Prof. W. Klinkert Datum: 01-07-2012

Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 2 Woord vooraf... 6 Inleiding... 7 Hoofdstuk 1... 12 De politiek strategische situatie in Nederlands-Indië na de Tweede Wereldoorlog... 12 1.1 De situatie in de Indonesische Archipel na de Japanse capitulatie: Nederland als Quantité négligeable... 12 1.2 De politiek strategische situatie gedurende het gezagsherstel in Nederlands-Indië.. 13 Hoofdstuk 2... 17 De militair strategische situatie in de Indonesische archipel tijdens de dekolonisatieoorlog... 17 2.1 Inleiding... 17 2.2 Generaal Spoor en de Speerpuntenstrategie... 17 2.3 De rol van de Koninklijke Marine in de militaire strategie bij het gezagsherstel in Nederlands-Indië... 20 Hoofdstuk 3... 23 De marineorganisatie in Nederlands-Indië 1945-1949... 23 3.1 Inleiding... 23 3.2 De verdeling van Nederlands-Indië in operationele vakken... 23 3.3 Walondersteuning voor de varende eenheden... 25 3.4 Organisatie van landingsoperaties... 27 3.5 De Kleine vaartuigendienst: Rederij Pinke... 27 Hoofdstuk 4... 29 Het marinematerieel ingezet bij rivieroorlogvoering... 29 4.1 Inleiding... 29 4.2 De artillerieschepen... 29 4.3 De patrouilleschepen... 30 4.4 De Patrouillevaartuigen... 32 4.5 De Landingsvaartuigen... 35 4.6 De mijnenvegers... 36 4.7 Overzicht sterkte aan schepen in Nederlands-Indië, 1946-1950... 37 Hoofdstuk 5... 38 2

Dienen aan boord van de RP-boten... 38 5.1 Inleiding... 38 5.2 Werk- en leefomstandigheden aan boord van de RP-boten... 38 5.3 De bemanningen... 41 Hoofdstuk 6... 43 De terugkeer in Palembang... 43 6.1 Inleiding... 43 6.2 De terugkomst op Sumatra: Operatie Paling-Biak... 43 Hoofdstuk 7... 49 Gezagsherstel en patrouille op en nabij de Indonesische rivieren... 49 7.1 Inleiding... 49 7.2 Planning van rivieroperaties uitgevoerd tijdens patrouille... 49 7.3 De mijnenveger Hr. Ms. Abraham Crijnssen in Borneo op de Barito en Sampit Rivier 50 7.4 Gezagsherstel in Borneo... 52 7.5 Dreiging vijandige landingen in de Amphitrite-baai... 54 7.6 Operaties op de Moesi-rivier... 56 7.7 De beschieting van de motorsloep van Hr. Ms. Ceram... 61 7.8 Beschieting van een ARLI-vaartuig door Hr. Ms. RP 120... 64 7.9 Actie bij Tanjoeng Tiram aan de Asahan-rivier... 68 7.10 Patrouilleren in de Amphitrite-baai en de monding van de Djambirivier van 3 augustus tot 25 oktober 1947... 70 7.11 Een dappere Dory in de Siak-monding... 74 7.12 Op patrouille met mijnenveger Hr. Ms. Jan van Gelder... 78 Hoofdstuk 8... 81 Operatie Product: de Eerste Politionele Actie... 81 8.1 Inleiding... 81 8.2 Operaties op de noordkust van Java: de amfibische landing in de riviermond bij Tegal... 82 8.3 Operaties op de noordkust van Java: de amfibische landing in de haven van Pekalongan... 84 Hoofdstuk 9... 86 Joint operatie op de Moesi-rivier... 86 Hoofdstuk 10... 88 Operatie Kraai: de Tweede Politionele Actie... 88 10.1 Inleiding... 88 3

10.2 Operationele planning van grotere (joint) operaties... 88 10.3 Operatie Urk... 92 10.4 Operatie Ekster... 95 10.5 Operatie Spada... 98 10.6 Operatie Modder... 101 Hoofdstuk 11... 105 De periode na de Tweede Politionele Actie: zuiveringsacties op Sumatra... 105 11.1 Inleiding... 105 11.2 Mijnenvegen op de rivieren van Sumatra... 106 11.3 Escorte en zuiveringsoperaties op de Indragiri-rivier... 107 11.4 Operatie op de Siak-rivier... 110 11.5 Onrust in de Aroe-baai... 111 11.6 De laatste zuiveringsoperaties op Sumatra... 113 11.7 Het verlies van Nederlands-Indië... 114 Hoofdstuk 12... 115 De Nederlandse aanpak van rivieroorlogvoering... 115 12.1 Organisatie van het Nederlandse rivieroptreden... 115 12.2 Operationele aspecten bij het Nederlandse rivieroptreden... 116 12.3 Personele en materiële aspecten bij het Nederlandse rivieroptreden... 120 12.4 Besluit... 121 12.5 Aanbeveling... 122 Bronnen... 123 Literatuurlijst... 128 Artikelen... 130 4

Niet verloren, niet gewonnen, de Koninklijke Marine op de Indonesische rivieren Wij hebben het beste gegeven wat in ons is Commandant Zeemacht Nederlands-Indië Vice-admiraal Pinke over de maritieme inspanningen in Nederlands-Indië De gewaagde Tocht naar Chatham over de rivier de Medway van Admiraal de Ruyter in 1667 was een succesvolle maritieme rivieroperatie van de Nederlandse marine. Door het enorme succes is deze rivieroperatie bij een breed publiek bekend. Andere voorbeelden van Nederlandse rivieroorlogvoering zijn minder bekend, zoals de rivieroperaties die plaats vonden in de Nederlands-Indische archipel van 1945 tot 1950 onder leiding van vice-admiraal Pinke. 5

Woord vooraf Deze scriptie is geschreven ter afronding van de masteropleiding Militaire Geschiedenis (Krijgskunde) aan de Universiteit van Amsterdam. De betreffende masteropleiding is voor ondergetekende een vervolg op de officiersopleiding bij het Koninklijk Instituut voor de Marine met afstudeerrichting Internationale Veiligheidsstudies. Het doel van de scriptie is inzicht te verschaffen over de Nederlandse wijze van rivieroptreden in Nederlands-Indië in de periode van 1945-1950. Het was professor Dr. Dr. G. Teitler die mij tijdens het afstuderen bij de Koninklijke Marine in 2003 wees op het bestaan van het Nederlandse rivieroptreden in de Indonesische archipel. Destijds lag mijn focus echter op het rivieroptreden van de Fransen in Indochina (1945-1954) en van de Amerikanen in Vietnam (1966-1969). Maar in mijn gedachten bleef ik nieuwsgierig naar de Nederlandse casus. Tijdens mijn studie aan de universiteit bloeide de interesse weer op en een afstudeeronderwerp was daarmee snel gekozen. Via de directeur van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), dhr. Dr. P. Kamphuis heb ik informatie mogen ontvangen van professor Dr. P.M.H. Groen over het Nederlandse rivieroptreden in Indonesië. Deze informatie heeft mij op de goede weg geholpen bij het doorzoeken van het Nationaal Archief. Als laatste wil ik iedereen bedanken die mij heeft geholpen met het tot stand komen van dit onderzoek. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar mijn afstudeerhoogleraar professor Dr. H. Amersfoort voor zijn sturende aanwijzingen en zijn kritisch opbouwend commentaar. Breda, juli 2012 Marlon Cremers Luitenant-ter-zee der tweede klasse oudste categorie 6

Inleiding In Palembang, vijftig zeemijlen stroomopwaarts op de Moesi-rivier, lag de Y- brigade van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) ter beveiliging van de in het gebied aanwezige olieraffinaderijen. Het KNIL voerde in dit economisch belangrijke gebied samen met patrouillevaartuigen zuiveringsacties uit. Op 4 oktober 1947 nam patrouillevaartuig RP 105 een landingsvaartuig op sleep met een sectie infanterie. Omstreeks 11.30 uur openden scherpschutters vanaf de noordzijde van de oever het vuur. De commandant van de RP, Luitenant-ter-zee der derde klasse KMRSDTV J.A. van der Pijl werd dodelijk getroffen en zakte ineen tegen de roerganger. Deze raakte de macht over het roer kwijt en de RP voer met 12 knopen vaart richting de wal. Ondertussen bleven het kanon en de aanwezige boordmitrailleurs het vuur beantwoorden. Op het laatste moment bracht de roerganger de RP terug naar het midden van de rivier. De oudste matroos nam de navigatie over en bracht het schip ten anker in afwachting van de terugkeer van de KNIL sectie, die de zuidoever aan het zuiveren was. De sectie werd om 13.30u geëmbarkeerd en de RP voer verder richting Sekajoe. Matroos eerste klas OVW A.C. van Beers was aan boord van de RP 105 geplaatst: Er was niemand meer aan boord die verstand had van varen op zo n rivier met zandbanken en ondiepten. Het kon niet uitblijven, na vijftien minuten liepen we vast op een zandbank, midden in vijandelijke gebied. We beseften dat we daar niet konden blijven liggen. We werkten als paarden. Alles wat maar gewicht had werd naar het achterschip gezeuld, waar nog genoeg water stond. We brachten het anker uit om ons los te sjorren en lieten het landingsvaartuigje trekken. Maar niets hielp. We dachten dat we de nacht daar zouden moeten doorbrengen en bereidden ons voor op onze verdediging 7

De sectie infanterie werd aan wal gebracht als dekking van de RP. Het was al donker toen een door de landmacht gezonden Higginsboot 1 ter plaatse arriveerde. Geholpen door het stijgende water van de opkomende vloed trok de Higginsboot de RP vlot en tegen 23.30 uur kon de weg vervolgd worden. De bemanning van de RP bracht het stoffelijk overschot van Van der Pijl diezelfde nacht nog naar Palembang, waar hij op 6 oktober 1947 met militaire eer werd begraven. 2 Het moge duidelijk zijn dat rivieroorlogvoering anders is dan het reguliere maritiem optreden op open zee. Uit bovenstaand voorbeeld wordt een aantal verschillen duidelijk. De beschreven actie is een joint operatie met infanterie eenheden die landinwaarts optreden in plaats van zeeslagen op open zee tussen maritieme eenheden onderling. Bij rivieroperaties is de kwetsbaarheid en onzekerheid door het voortdurende en onzichtbare gevaar vanuit de rivieroevers groter dan bij zeeslagen. Daarnaast bezitten rivieren over het algemeen meer navigatorische obstructies dan open zeeën. Als laatste spelen de onbekendheid met het terrein en de mogelijkheden en vooral ook de onmogelijkheden met betrekking tot het materieel en het personeel een grote rol. Zo bepaalt de diepte en de breedte van het vaartwater in hoever een schip de rivier op kan varen. Het personeel moet in ieder geval goed voorbereid zijn om onder deze bijzondere omstandigheden de operaties te kunnen uitvoeren. De hierboven beschreven actie geeft een goed beeld van de specifieke aard van rivieroorlogvoering in de Indonesische archipel. De definitie van rivieroorlogvoering verdient een nadere toelichting. Rivieroorlogvoering is de gebruikelijke term voor elke projectie van sea power naar binnenlandse wateren, daarbij inbegrepen de rivieren die toegankelijk zijn vanaf open zee. Rivieroorlogvoering is niet zozeer alleen oorlogvoering op rivieren, maar ook oorlogvoering vanaf rivieren. Gezien de unieke aard en missies behelst rivieroorlogvoering een speciale maritieme 1 De term Higginsboot kan verwijzen naar verschillende scheepstypen aangezien de naam verwijst naar de fabriek Higgins Industries, waar de schepen gefabriceerd werden. In Nederlandse dienst waren Higginsboten van het type landingsvaartuigen en patrouillevaartuigen. 2 R.E. van Holst Pellekaan en C.I. de Regt, Operaties in de Oost. De Koninklijke Marine in de Indische archipel (1945-1951)(Amsterdam 2003) 226 8

organisatie, uitrusting en vaardigheden. Improvisatie is waardevol en kan een cruciaal aspect vormen van oorlogvoering op rivieren. 3 De koloniale grootmachten van weleer waren na de Tweede Wereldoorlog economisch uitgeput. Mede dankzij het door de Verenigde Staten gesteunde zelfbeschikkingsrecht verloren de koloniale grootmachten, zoals Groot-Brittannië, Frankrijk, Portugal en ook Nederland hun invloed in de koloniale bezittingen. Deze werden echter niet zonder slag of stoot opgegeven. De belangen waren groot en economisch herstel en politiek aanzien stonden op het spel. De nadruk bij deze onafhankelijkheidstrijd lag bij het landoptreden aangezien de kern van de strijd draaide om het winnen van de steun van de bevolking en de fysieke vernietiging van de gewapende tegenstanders te midden van die bevolking. Het reguliere maritiem optreden, zoals het handhaven van een blokkade en de bestrijding van smokkel op open zee, was daarbij ondergeschikt. Juist daarom heeft het maritieme rivieroptreden in bijvoorbeeld Indochina, Vietnam, Angola, Mozambique en Indonesië een belangrijke rol gespeeld. Rivieroorlogvoering maakt voor veel landen (nog) geen deel uit van het reguliere maritiem optreden. De theorie van Mahan lijkt door afwezigheid van grote zeeslagen in de afgelopen jaren aan invloed te hebben ingeboet, maar de kern van een moderne marine blijft nog steeds de grote zeegaande vloot. Ondanks deze voortdurende focus op de zeegaande vloot zijn de rivieren over de wereld niet ongemoeid gelaten. In Indochina voerden de Franse Division d infanterie navale d assaut (Dinassauts) rivieroperaties uit op de Mekongrivier in het zuiden en op de grote rivieren in het noorden in de periode van 1945-1954. De Amerikaanse marine zette de rivieroperaties in Vietnam voort van 1966-1969 in het kader van het indammen van het communisme. De Portugese dekolonisatie van de Afrikaanse koloniën vond plaats in de periode 1961-1974, waarbij de Portugese marine in Angola en Mozambique rivieroperaties uitvoerde. In de Indonesische archipel heeft Nederland in de periode 1945-1950 rivieroorlogvoering bedreven op een groot aantal rivieren, voornamelijk op Sumatra. 3 Charles W. Koburger, Jr., The French navy in Indochina. Riverine and coastal forces, 1945-54 (New York 1991) XI. 9

Uit bovenstaand voorbeeld blijkt dat rivieroorlogvoering anders van aard is dan regulier maritiem optreden op open zee. Veel zeemachten lijken weinig oog te hebben voor rivieroorlogvoering. Dat is opmerkelijk omdat de Koninklijke Marine in Nederlands-Indië tijdens de dekolonisatie operaties heeft uitgevoerd op en nabij rivieren. De centrale vraagstelling van dit onderzoek luidt in hoeverre de Nederlandse marine gedurende het dekolonisatieproces in staat was te opereren op de Indonesische rivieren en hoe de marineorganisatie, het materieel en het personeel zich aan deze nieuwe omgeving al dan niet heeft aangepast. Om deze centrale vraag te kunnen beantwoorden dienen de volgende vragen te worden onderzocht. Hoe was de Nederlandse marineorganisatie gevormd en hoe hield de marine bij de organisatie-inrichting rekening met de speciale aard van rivieroorlogvoering in de Indonesische archipel? Was de marineorganisatie in staat te leren en zichzelf aan te passen gedurende de voortgang van de operaties? In hoeverre had de Nederlandse marine voor het uitvoeren van rivieroperaties speciaal getraind personeel ter beschikking? Welk materiaal had de marine ter beschikking en was dit materiaal geschikt voor rivieroorlogvoering in Nederlands-Indië? Hoe zag het Nederlandse rivieroptreden er uit, welke resultaten werden geboekt en zijn operaties of tactieken te identificeren die specifiek op de situatie in Nederlands-Indië afgestemd waren? Wat zijn de operationele en geografische mogelijkheden en beperkingen waar de marine op de rivieren in de archipel mee te maken had? Zijn bij de uitgevoerde rivieroperaties in Nederlands-Indië andere gevaren te onderkennen dan bij regulier maritiem optreden in het algemeen? Kortom, wat maakt de Nederlandse rivieroorlogvoering in de Indonesische archipel zo speciaal en anders van aard dan het reguliere maritiem optreden? Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van bronnenonderzoek bij het Nationaal Archief te Den Haag en door literatuuronderzoek. Het begint met de beschrijving van de politiek strategische situatie in Nederlands-Indië direct na de Tweede Wereldoorlog. De focus zal daarbij voornamelijk liggen bij de onafhankelijkheidstrijd van Indonesië en de poging van Nederland zijn kolonie te behouden. Na de politiek strategische situatie wordt ingegaan op de militair strategische situatie en de rol van de marine in deze militaire 10

strategie. Voordat kan worden aangevangen met het beschrijven van de verrichtingen van de Koninklijke Marine op en nabij de Indonesische rivieren, zal eerst een beschrijving van het beschikbare materieel worden gegeven en inzicht worden verschaft in het leven aan boord van RP-boten. Aangezien de kern van het onderzoek de beschrijving van maritieme operaties betreft, worden afstanden in zeemijlen en snelheden in knopen vermeld. Een zeemijl is gelijk aan 1.852 meter of 2.000 yards. Een knoop is gelijk aan één zeemijl per uur. Het onderzoek zal worden afgerond met het beantwoorden van de centrale vraag in hoeverre de Nederlandse marine toegespitst was op het opereren op rivieren, waarbij organisatie, materieel, personeel en operationele verrichtingen centraal staan. Het uiteindelijke doel van deze studie is om na het beschrijven en analyseren van het Nederlandse rivieroptreden in Indonesië een vergelijking te kunnen maken met een aantal andere historische voorbeelden van rivieroptreden om uiteindelijk inzicht te verschaffen in de aard en mogelijkheden van rivieroptreden in antiguerrillaoorlogvoering. 11

Hoofdstuk 1 De politiek strategische situatie in Nederlands-Indië na de Tweede Wereldoorlog Met vrijwel lege handen waren wij in 1942 uit Indië verdreven, met vrijwel lege handen keerden we daar in 1945 terug. Wij waren aanvankelijk vrijwel volledig afhankelijk van de Britten en we werden aanstonds geconfronteerd met de Republik Indonesia. 4 1.1 De situatie in de Indonesische Archipel na de Japanse capitulatie: Nederland als Quantité négligeable Het bovenstaande citaat geeft in een beknopt overzicht weer in welke situatie Nederland zich bevond ten opzichte van Nederlands-Indië na afloop van de Tweede Wereldoorlog. Deze ongunstige situatie na de Japanse capitulatie had een aantal redenen. De machtspolitieke rol van Nederland in het internationale politieke theater was al gedurende de Tweede Wereldoorlog door het verlies van het eigen grondgebied, Nederlands-Indië en het grootste deel van de vloot in de Slag om de Javazee min of meer uitgespeeld. De Amerikaanse, Britse en Australische regeringen hadden in de Stille Oceaan de touwtjes in handen. Nederland werd hierdoor internationaal geïsoleerd en raakte onbekend met de veranderende opvattingen ten aanzien van koloniale vraagstukken. Daarnaast was Nederland door de bezettingen van Duitsland en Japan zowel financieel als economisch uitgeput. Voor de herbezetting van Nederlands-Indië had Nederland niet voldoende civiel en militair personeel ter beschikking om de benodigde bestuurlijke en militaire structuren op korte termijn te herstellen. Als laatste had het Japanse bezettingsregime ook nog een nadelige invloed op de situatie. Aan het eind van de oorlog voerden de Japanse autoriteiten een sterk anti-nederlandse propaganda. Zij steunden de stichting van de Republik Indonesia met de overdracht van Japanse wapens aan de republikeinen, ook al was dit niet in overeenstemming met de 4 Jaquet, L.G.M. e.a., De politionele acties (Amsterdam 1987) 8 12

capitulatievoorwaarden. De Nederlandse regering stond voor een moeilijke taak om het gezag in de Indische Archipel op korte termijn en op adequate wijze te herstellen. 1.2 De politiek strategische situatie gedurende het gezagsherstel in Nederlands-Indië Op 17 augustus 1945 werd de onafhankelijke Republik Indonesia uitgeroepen. Deze nationalistische revolutie werd in Nederland gezien als een politieke dwaling. De revolutie zou het werk zijn van Japanse onruststokers en Indonesische collaborateurs, die de grote massa manipuleerden door propaganda en terrorisme. 5 Het Nederlandse belang was dan ook gediend met het in de kiem smoren van deze revolutie. Daartoe moest eerst de Nederlandse aanwezigheid en het gezag in Nederlands-Indië herstellen. Na de Tweede Wereldoorlog bezette het Australische leger het Oostelijk deel van Nederlands-Indië. Op Java en Sumatra verliep deze herbezetting moeilijker. De Britse regering nam genoegen met de inrichting van een aantal bruggenhoofden en merkte al snel dat de oppositie in deze gebieden door het Republikeinse leger en de verschillende autonome groeperingen, gezamenlijk de Republikeinen genoemd, toe nam. Na de vestiging van de bruggenhoofden wilden de Britten geen verdere militaire inmenging ontplooien in Nederlands-Indië. Bij de machtsoverdracht aan Nederland eiste de Britse regering een politieke dialoog tussen de Republiek Indonesia en Nederland om een oplossing te vinden voor het koloniale vraagstuk. Onder Britse politieke druk, onder invloed van de vitaliteit van de nationalisten in de nieuwe Republiek en de Nederlandse militaire en bestuurlijke onmacht, moest de Nederlandse regering haar politiek strategische doel bijstellen van een volledige herbezetting van Nederlands- Indië naar een beperkte dekolonisatie. Het Nederlandse plan behelsde de oprichting van een onafhankelijke federale Indonesische staat verbonden met Nederland in een Nederlands-Indonesische unie. De regering was van 5 Groen, P.M.H., Militant response : The Dutch use of military force and the decolonization of the Dutch East Indies, 1945-1950, The journal of imperial and commonwealth history vol. 21 no. 3 (Londen 1993) 31 13

mening dat dit doel bereikt kon worden met zowel vreedzame als militaire middelen. Vanaf februari 1946 startten de onderhandelingen met de Republiek. Ondertussen nam Nederland Oost-Indonesië over van de Australiërs en de bruggenhoofden op Java en Sumatra van de Britten en poogden de civiele en militaire autoriteiten de rust te herstellen. De Nederlandse regering was van mening dat herbezetting van de Indonesische gebiedsdelen een versterking vormde van de onderhandelingspositie. De troepenopbouw werd daartoe vervolgd. Zowel de regering in Nederland als het politieke gezag in Nederlands-Indië waren overtuigd van een gunstige beëindiging van het conflict, indien noodzakelijk met militaire middelen. 6 In het Nederlandse coalitiekabinet waren twee stromingen te onderkennen ten aanzien van het koloniale vraagstuk. De conservatieven onder leiding van de Katholieke Volkspartij (KVP) en de legerleiding in Nederlands-Indië enerzijds, waren voorstander van een volledige herbezetting en de vernietiging van de nieuwe staat. De linker vleugel onder leiding van de Partij van de Arbeid (PVDA) en de civiele leiding in Nederlands-Indië met luitenant-gouverneur-generaal H.J. van Mook aan het roer anderzijds, waren voorstander van een beperkte territoriale herbezetting. Deze laatste optie zou minder internationale kritiek ondervinden. Daarnaast was deze linker stroming overtuigd van de mogelijkheid om met behulp van een beperkte bezettingscampagne een wig te slaan tussen de radicale en gematigde revolutionairen. Uiteindelijk zou met deze gematigden mogelijkerwijs een overeenstemming kunnen worden bereikt voor de stichting van een federale Indonesische staat. In het midden van 1947 had de Nederlandse strijdmacht een sterkte bereikt van vijf divisies op Java en Sumatra. Door de hoge kosten van deze groeiende militaire opbouw dreigde een mogelijk staatsbankroet. Dit dreigende gevaar en de vastgelopen vredesonderhandelingen van Linggadjati brachten de oorlog in een impasse en tegelijkertijd de Nederlandse regering in tijdnood. Twee mogelijkheden bleven over. De eerste mogelijkheid was het opgeven van Nederlands-Indië en internationale 6 Groen, Militant response, 32 14

hulp inroepen, met het verlies van de aanwezige economische en financiële belangen en tevens gezichtsverlies tot gevolg. De tweede mogelijkheid was militair ingrijpen. Op 20 juli 1947 begon de Eerste Politionele Actie met Operatie Product. Dit militaire offensief resulteerde in territoriale veroveringen. Tweederde deel van Java en een derde deel van Sumatra werd bezet. Daartegenover stuitte het offensief op internationaal kritiek, met name uit de Verenigde Staten. In Indonesië zelf volhardde het radicalisme van de Republikeinse leiders. In november moest Nederland onder internationale druk en supervisie de onderhandelingen met de Republiek hervatten. Ondertussen probeerde Nederland in de reeds herbezette gebieden het politiek, sociaal en economisch aantrekkelijke federale alternatief te implementeren. De opgedrongen onderhandelingen resulteerden in een herhaling van 1946-1947. Naast de vastlopende besprekingen hinderden Republikeinse guerrilla s steeds vaker de opbouw van de politieke, bestuurlijke en economische structuren in de door Nederland bezette gebieden. De aanwezigheid van deze Republikeinse troepen werd vanaf de tweede helft van 1948 ondanks antiguerrilla acties meer en meer gevoeld. Door de vastlopende onderhandelingen, de groeiende militaire onrust en de politieke en economische problemen in de bezette gebieden, gaven de conservatieve politieke leiders in Nederlands-Indië, de koloniale militaire leiders en de rechtervleugel van het kabinet de voorkeur aan hernieuwd militair ingrijpen. Het doel was dekolonisatie langs Nederlandse lijnen opdringen, zodat samen met de meewerkende nationalisten tot de oprichting van een federale staat kon worden gekomen. De Tweede Politionele Actie was in december 1948 een feit. Met dit offensief wilde de Nederlandse regering de Republiek bezetten en de uitschakeling van de Republikeinse regering- en legerleiders bewerkstelligen. De belangrijkste leiders werden gevangen genomen en strategische plaatsen bezet, maar deze positieve resultaten wogen niet op tegen de negatieve. De Verenigde Naties bleven de Republiek steunen en de Verenigde Staten dreigden Nederland de Marshallhulp te ontzeggen en uit te sluiten van de Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). De verhoogde guerrilla 15

acties verslechterden de Nederlandse situaties verder. Het besef groeide dat het onmogelijk was het federale reconstructieplan uit te voeren zonder de medewerking van de Republikeinen. Het vooruitzicht een hopeloze militaire actie te moeten voortzetten en internationaal geïsoleerd te raken, bracht de Nederlandse regering in februari 1949 ertoe de onderhandelingen met de Republikeinen te hervatten. De Nederlandse antiguerrilla acties werden tot in augustus 1949 voortgezet om de onderhandelingspositie te versterken. Het einde van het jaar stond in het teken van besprekingen omtrent de soevereiniteitsoverdracht, welke op 27 december 1949 een feit werd. De Nederlandse regering zette haar militaire macht voortdurend in als middel om de onderhandelingspositie ten opzichte van de Republiek te consolideren, als pressiemiddel aan de onderhandelingstafel en als instrument om het dekolonisatieproces langs Nederlandse lijnen uit te voeren. 7 Dit alles geschiedde in een uiterste poging om de Nederlandse belangen in Nederlands-Indië veilig te stellen. (bron: NIMH, Het Nederlandse militair optreden in Nederlands-Indië 1945-1950) 7 Groen, Militant response, 34 16

Hoofdstuk 2 De militair strategische situatie in de Indonesische archipel tijdens de dekolonisatieoorlog 2.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk is geconcludeerd dat de politieke ambitie van de Nederlandse regering gezagherstel in Nederlands-Indië behelsde om de economische en politieke belangen veilig te stellen. Voordat we de operationele en tactische verrichtingen van de Koninklijke marine in de Indonesische kustgebieden en vooral op de binnenwateren kunnen analyseren, is het belangrijk om kort in te gaan op de gevolgde militaire strategie, waarbinnen deze operaties plaatsvonden. De Nederlandse legercommandant in Indonesië, luitenant-generaal S.H. Spoor (Bron: internet) 2.2 Generaal Spoor en de Speerpuntenstrategie We hebben gezien dat de militair-strategische eensgezindheid verdween aan het einde van 1945, toen landvoogd Van Mook in tegenstelling tot de Nederlands-Indische legerleiding een algehele bezetting afwees en voorstander werd van een beperkte bezettingsactie. Hoe de uiteindelijke militaire strategie vorm heeft gekregen, valt buiten dit onderzoek. Het is een feit dat de Nederlandse legercommandant in Indonesië, luitenant-generaal S.H. Spoor, de boventoon voerde in de vorming van de ingeslagen militairstrategische weg. Hij ontwikkelde de zogenoemde speerpuntenstrategie, 17

waarmee zowel een gedeeltelijke als een algehele bezettingsactie gerealiseerd kon worden. Deze speerpuntenstrategie hield in dat de Nederlandse troepenmacht, verdeeld over sterke mobiele gevechtscolonnes, snel vijandelijke bevelcentra, sleutelposities en verbindingswegen moest bezetten. Na deze speerpuntenoperaties volgde de pacificatie van het bezette gebied, waarin de tegenstander door middel van beproefde KNIL-tactieken moest worden uitgeschakeld. 8 Spoor had een aantal redenen om voor deze strategie te kiezen. Het gebrek aan eigen troepen in de regio verhinderde de mogelijkheid om een directe algehele bezetting van Nederlands-Indië te realiseren. Tevens achtte Spoor de tegenstander niet in staat om een Nederlands offensief te kunnen weerstaan. Als laatste reden was Spoor van mening dat door een snelle aanval op de bevelscentra en verbindingslijnen de Republikeinse militaire macht gedesorganiseerd en gedemoraliseerd zou raken, waardoor zij niet meer zou kunnen en willen overgaan op guerrillaoorlogvoering. 9 Het militair-strategische einddoel van de speerpuntenstrategie was de liquidatie van de Republikeinse strijdmacht. Dit doel kon volgens de Nederlands-Indische legerleiding slechts bereikt worden indien de Republikeinse leiders met een doorslaggevende klap uitgeschakeld zouden worden. Of deze focus op Djokjakarta (het centrum van het Republikeinse verzet) effectief was, zou uiteindelijk na twee grote militaire offensieven blijken. Volgens Spoor had de beperkte bezettingsactie van de eerste politionele actie niet het gehoopte militaire en politieke effect. In de bezette gebieden brak een guerrilla uit, waaraan Nederlandse troepen geen einde konden maken. De guerrilla in de bezette gebieden werd vanuit de onbezette gebieden steeds nieuw leven ingeblazen. Volgens Spoor waren onoverkomelijke pacificatieproblemen ontstaan. De tegenstander was door de speerpuntenstrategie gedesorganiseerd, maar niet ingesloten en uitgeschakeld. De legerleiding bleef trouw aan haar speerpuntenstrategie, 8 Groen, P.M.H., Marsroutes en dwaalsporen. Het Nederlands militair-strategisch beleid in Indonesië 1945-1950 ( s-gravenhage 1991) 278 9 Groen, Marsroutes en dwaalsporen, 279 18

omdat ze haar strategisch gelijk met de uitvoering van de eerste politionele actie nog niet mocht bewijzen met een aanval op Djokjakarta. Bovendien had zij haar prestige en geloofwaardigheid verbonden aan deze speerpuntenstrategie. 10 De tweede politionele actie had de door Spoor gewenste militairstrategische doelen, namelijk een algehele bezetting en een aanval op het Republikeinse regeringscentrum Djokjakarta. Maar ook deze keer werd het militair strategische einddoel niet behaald. Spoor had de operatieve vermogens van de eigen troepen in het geregelde offensief overschat en de mogelijkheden van de tegenstander om zijn ontwijkings- en guerrillaplannen uit te voeren onderschat. De Nederlandse legerleiding staarde zich blind op het bezetten van steden en verbindingslijnen, maar ook vooral op de uitschakeling van de vijandelijke leiders. De verwachting dat hiermee het verzet zou breken, bleek uiteindelijk onjuist. De legerleiding had te weinig oog voor de cruciale positie die de lagere commandanten in de guerrillaorganisatie innamen en het nationalistische en anti-nederlandse sentiment dat deze commandanten en hun aanhang dreef. 11 De Nederlands-Indische legerleiding had de pacificatieproblemen na de tweede politionele actie onderschat. De nationalistische gevoelens onder de bevolking waren groter dan gedacht. Maar nog belangrijker voor een effectieve guerrillaoorlogvoering is dat de Republikeinse gewapende macht in staat was de bevolking voor zich te winnen. Het Nederlandse politieke beleid had te weinig wervende kracht om de bevolking voor de Nederlandse zaak te winnen. De speerpuntenstrategie bracht Spoor dus niet het gewenste effect. Wat hij wel bereikte, was desorganisatie bij de tegenstander, maar geen volledige uitschakeling van de vijand, om over het winnen van de hearts and minds van de bevolking, die voor een effectieve antiguerrillaoorlogvoering onontbeerlijk is, nog maar te zwijgen. Generaal Spoor verzuimde twee zaken: op militair gebied het aanpassen van zijn krijgsplan aan wisselende krijgsomstandigheden en op politiek gebied ontbeerde hem het politieke inzicht dat hem had kunnen behoeden voor een verkeerde beoordeling van de betekenis en kracht van 10 Groen, Marsroutes en dwaalsporen, 288 11 Groen, Marsroutes en dwaalsporen, 289 19

het Indonesische nationalisme. Op geen moment tijdens het conflict met Indonesië wist hij het tij te keren. 12 2.3 De rol van de Koninklijke Marine in de militaire strategie bij het gezagsherstel in Nederlands-Indië Gezagsherstel in Nederlands-Indië was gericht op het terugwinnen van territoriaal grondgebied en het is dan ook niet verwonderlijk dat het leger daarbij op de voorgrond trad. Binnen de marineorganisatie had gezagsherstel in de Indische archipel dan ook minder aandacht. Het was de taak van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) en de Koninklijke Landmacht (KL). Over het algemeen verleende de Koninklijke Marine daarbij hand- en spandiensten. Gedacht moet worden aan het vervoeren van troepen over zee en in beperkte mate door de lucht met behulp van de vliegtuigen van de Marine Luchtvaartdienst (MLD), het uitvoeren van amfibische landingen en kustbombardementen. Deze acties van tijdelijke aard waren voor de marineleiding niet bepalend voor de inzet van de marine in Nederlands-Indië. De voornaamste rol voor de marine was weggelegd voor operaties tegen smokkel en infiltraties. De marine werd op dit vlak geconfronteerd met zowel de Republiek als met particulieren. Gezagsaantasting door de Republiek bestond uit wapensmokkel in ruime zin en infiltraties door het vervoeren van verzetslieden en propagandisten overzee. Gezagsaantasting door particulieren bestond uit het uitvoeren van ondernemingsproducten, waarvan de baten terecht kwamen in de Republikeinse schatkist. Zeeroof valt ook onder deze laatste categorie. Het heffen van tol en belasting op smokkelwaren verschafte de Republiek inkomsten en aanzien. Hiermee wekte zij de indruk van een functionerende staat. Het Gouvernement aan de andere kant leed hierdoor economisch verlies door niet ontvangen belastinginkomsten en verloor aanzien door ondermijning van het gezag en soevereiniteit. Commandant Zeemacht Nederlands-Indië (CZMNI) Admiraal Pinke was dan ook van mening dat particuliere smokkel hem en de marineorganisatie aanging. 13 12 J.A. de Moor, Generaal Spoor. Triomf en tragiek van een legercommandant (Amsterdam 2011) 388 13 Teitler, G. e.a., De politionele acties (Amsterdam 1987) 145 20

De focus van de marineleiding in Den Haag lag na de Tweede Wereldoorlog bij het opbouwen van een nieuwe vloot en het ontwikkelen van een bijpassend strategisch raamwerk in het kader van de Koude Oorlog. Een imperiale taak in Nederlands-Indië werd door de marineleiding niet met enthousiasme omarmd. De opbouw van een regionale marine was niet wenselijk. Marine-inspanningen in Indië eisten geld en personeel op dat de marineleiding liever een andere bestemming gaf. Ook leverden de operaties in Indië niet de lessen op die in het belang van toekomstige operaties geacht werden. Over het algemeen vond de marineleiding in Den Haag de inzet te Indisch en niet eens echt militair, maar meer politioneel van aard. CZMNI Pinke vond alléén koopvaardijbescherming een te smalle basis voor het smaldelenconcept van de marineleiding in Den Haag. Hij was van mening dat het behoud van Nederlands-Indië ook van belang was voor de rechtvaardiging en bestaansrecht van de marine en het smaldelenconcept. De marine had volgens Pinke dus een rol in het gezagsherstel in de archipel. Daarmee was patrouilledienst voor de marineleiding in Den Haag een vervelende en voor Pinke een noodzakelijke investering. Voor Pinke stond in ieder geval vast dat de marine in Indië niet zou kunnen zonder veel klein materieel. Voor de uitvoering van de werkzaamheden diende hij nauwe contacten te onderhouden met het Indische Gouvernement. Na lang aandringen werd in 1947 het Indisch Departement voor de Marine opnieuw opgericht. De positie van Pinke ten opzichte van de marineleiding in Den Haag versterkte hierdoor, maar bracht uiteindelijk niet de gewenste extra aandacht voor de patrouilledienst. 14 Pinke moest roeien met de riemen die hij uit Den Haag ter beschikking kreeg. Naast de marine opereerde de Indische Dienst van Scheepvaart in Nederlands-Indië. Deze dienst trad politioneel op tegen zuiver economische delicten en richtte zich daarmee voornamelijk op de particuliere smokkel. De marine richtte zich op zaken waarbij rechtstreeks Republikeinse bemoeienis werd vermoed. De marineleiding zag dit optreden als zuiver militair optreden in plaats van politioneel. De scheiding tussen politioneel en militair optreden was vooral geografisch. De invloed van de Republiek in de Grote Oost was 14 Teitler, De politionele acties, 152 21

minder groot dan op Java en Sumatra, waardoor de focus daar lag op politioneel optreden door de Dienst van Scheepvaart. Alles ten westen van de Grote Oost werd tot marine domein verklaard. Voor de bestrijding van particuliere smokkel in dit gebied opereerde de Dienst van Scheepvaart naast de marine, waarbij de marine de wijze van inzet bepaalde. Het operatiegebied van de marine in Nederlands-Indië lag voornamelijk binnen de territoriale wateren (3 mijls-zone). In dit gebied had de Republiek geen gezag. Op open zee kon de marine slechts schepen aanhouden op basis van het droit de poursuite, maar gebruik van dit recht lag politiek gevoelig. Het was onduidelijk waar de binnengrenzen van de Indische territoriale wateren lagen. Baaien en zeearmen hoorden daar zonder twijfel toe, maar riviermondingen die voor de smokkelaars van groot belang waren,vielen soms weer toe aan het de facto gezag van de Republiek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eenheden van de marine in het kader van patrouilles en het tegengaan van infiltraties regelmatig deze riviermondingen opzochten en zelfs stroomopwaarts operaties uitvoerden. Juist de rivieroperaties vormen de kern van dit onderzoek en worden in het volgende hoofdstukken beschreven. Concluderend kan gesteld worden dat de marineleiding in Den Haag geen grote rol voor de marine weggelegd zag bij het gezagsherstel in Nederlands-Indië. Bij het gezagsherstel vervulde de marine een ondersteunende rol voor het KNIL en de Koninklijke Landmacht. Admiraal Pinke voorzag een grotere rol voor de marine en benadrukte het belang van patrouilleren en het tegengaan van infiltraties om het eigen gezag te versterken en dat van de Republiek te ondermijnen. Het was in ieder geval duidelijk dat de strijd op zee tegen smokkel, infiltratie en zeeroof wel viel te voeren, maar niet viel te winnen. Dat moest op het land gebeuren. 15 15 Teitler, De politionele acties, 158 22

Hoofdstuk 3 De marineorganisatie in Nederlands-Indië 1945-1949 3.1 Inleiding Militaire aanwezigheid is praktisch onontbeerlijk bij het herstellen van gezag. Na de Japanse capitulatie was het zaak voor de Nederlandse legerleiding om letterlijk zo snel mogelijk voeten op aarde te krijgen. Elk krijgsmachtdeel heeft voor de organisatie hiervan andere prioriteiten. In dit hoofdstuk wordt behandeld hoe de marine haar organisatie in Indonesië na de Tweede Wereldoorlog vorm gaf om de maritieme operaties zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren. 3.2 De verdeling van Nederlands-Indië in operationele vakken Na de Tweede Wereldoorlog moest de Koninklijke Marine weer opgebouwd worden tot de gewenste sterkte. De schaarse financiële, materiële en personele middelen dwong de Marinestaf in Den Haag goed na te denken over de verdeling van deze middelen. Op basis van een door de Marinestaf opgestelde risicoanalyse uit maart 1947 werd een inschatting gemaakt voor de verdeling van de marine-inspanningen in de archipel. De primaire focus lag vooral op het westelijke deel van Nederlands-Indië. In deze regio met Java en Sumatra voorop hadden de opstandelingen het meeste invloed en was het probleem van smokkel en infiltratie het grootste. In het oostelijke deel van Nederlands-Indië waren deze problemen minder frequent. Hier moest de inzet van een enkel korvet voldoende zijn. De hoofdtaak van deze eenheid was het bezoeken van de belangrijkste plaatsen in het kader van vlagvertoon. Het westelijke deel van Nederlands-Indië was volgens de Marinestaf het gebied van onrust. Zij verdeelde dit deel in drie operationele vakken. Het eerste vak is het gebied van de Java Zee beoosten de meridiaan van Semarang en bewesten de meridiaan van het eiland Saleier ten zuiden van Celebes. Voor dit gebied waren de steunpunten in Soerabaja en Makassar bestemd. Het tweede vak is het gebied bewesten de meridiaan van 23

Semarang tot de lijn Singapore-Pedang, met als steunpunten Semarang, Batavia, Palembang en Riouw. Het derde en laatste vak ligt ten noordwesten van de lijn Singapore-Pedang en had de steunpunten Medan en Sabang. Operationele vakindeling voor de Nederlandse marine inzet in Nederlands-Indië Per vak maakte de Marinestaf een inschatting van de aanwezige brandpunten en het benodigde materieel. Voor vak één is het aantal brandpunten op Java op zeven vastgesteld, waarvoor veertien patrouilleboten benodigd zouden moeten zijn om de afsluiting van smokkel en infiltratie te garanderen. In dit vak diende een korvet beschikbaar te zijn voor vlagvertoon en het op onregelmatige tijden controleren van de invoerhavens in Borneo, Celebes en de kleine eilanden in dit gebied. Naast een korvet was in dit gebied ook een torpedobootjager nodig voor een drietal taken, te weten het verlenen van artilleriesteun aan kleinere eenheden, het opbrengen van buitenlandse koopvaarders en het uitvoeren van urgente opdrachten. Deze varende eenheden dienden te worden aangevuld met een tweetal Catalina s (vliegboten) voor verkenning van zeegebieden, die niet onder regelmatige bewaking stonden. In vak twee moesten de noordkust van midden Java, de Straat Soenda, de baai van Batavia waar zeeroof plaatsvond, Palembang en Riouw bewaakt worden. In deze gebieden waren tien brandpunten geïdentificeerd, waarvoor twintig patrouilleboten benodigd zouden zijn. Ook in dit gebied waren een torpedobootjager en twee Catalina s nodig voor de taken zoals eerder beschreven. Als laatste was in dit gebied een korvet nodig voor het bezoeken van punten op de westkust 24

van Sumatra, de zuidkust van Java, de westkust van Borneo en andere plaatsen in dit gebied. In het derde vak valt de nadruk op de brandpunten Medan en Tandjong Poera waar illegale handel hoogtij vierde. Met behulp van vier patrouilleboten zouden deze brandpunten afgesloten moeten worden voor smokkel en infiltratie. Een korvet was nodig voor de overige brandpunten te bezoeken tussen Sibolga, Sabang en Benkalis voor controle en vlagvertoon. Daarnaast zouden twee Catalina s aanwezig moeten zijn voor controle in de Straat van Malakka. Het materieel kon worden gestationeerd in Medan of Sabang. In deze analyse lag de nadruk op het gebruik van een grote hoeveelheid patrouilleboten in toegewezen stationaire patrouillegebieden. Daarnaast opereerden enkele grotere mobiele schepen en vliegtuigen ter ondersteuning. Deze manier van opereren lijkt onbeweeglijk en voorspelbaar. De gewenste beweeglijkheid was volgens de Marinestaf slechts schijn. De tegenstander had sowieso het initiatief voor zowel de beweging van zijn schepen als het verleggen van zijn brandpunten. Doordat de inlichtingenstroom langzaam verliep, moest het kleine materieel constant ter plaatse zijn om snel te kunnen reageren. Indien dit kleine materieel niet in voldoende getale in dienst kon worden gehouden, dan schoot niets anders over dan meer dan één brandpunt onder controle van één stel patrouilleboten te leggen. De blokkade vertoont dan overal gaten waar smokkelaars gretig gebruik van konden maken. In de praktijk bleek het tekort aan schepen onvermijdelijk. Door onverwachts en regelmatig verplaatsen van de wachtposten kwam de marinestaf zo goed mogelijk tegemoet aan de benodigde beweeglijkheid en onvoorspelbaarheid om de gaten in de blokkade tegen te gaan. 16 3.3 Walondersteuning voor de varende eenheden Na de Tweede Wereldoorlog vestigde de Bevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten (BSO) Admiraal C.E.L. Helfrich zich in zijn hoofdkwartier in Batavia. Op dat moment was nog nauwelijks sprake van een walorganisatie. Tandjong Priok was de enige haven die enigszins als basis voor de marine 16 Nota voor den Minister inzake de organisatie van de Marine in Nederlands-Indië, Nationaal Archief, Den Haag, Marinestaf, 1945-1948, nummer toegang 2.12.19, inventaris nummer 783, dossier 309/22/2/47. 25

kon dienen. De oprichting van een goede walorganisatie kreeg dan ook de nodige aandacht. In deze dagen was het herstel van de belangrijkste havens in de archipel een taak voor de marine. Daartoe werden ploegen samengesteld onder leiding van een Oudst Aanwezend Zeeofficier (OAZ). Deze OAZ-schappen werden ondersteund door zogenaamde port parties. Deze ploegen bestonden uit gespecialiseerd personeel bestemd voor assistentie bij herstel van havens en de havenorganisaties. Op 14 januari 1946 arriveerde Commandant Zeemacht Nederlands- Indië Admiraal A.S. Pinke in Batavia. Hij moest met schaarse middelen de marineorganisatie verder oprichten. Een van zijn eerste maatregelen was de oprichting van het Maritiem Commando Grote Oost op 15 februari 1946. Commandant werd Kapitein-ter-zee Huijer te Makassar. Hij kreeg het bevel over de aan hem toegewezen eenheden van de marine en de aanwezige OAZ-schappen in zijn gebied. 17 Nadat Pinke toestemming had gekregen van de Britten begon hij aan het herstel van Soerabaja. Op 11 maart 1946 kreeg de Mariniersbrigade toestemming om de verdediging van de stad van de Brits-Indische troepen over te nemen. De oprichting van het Maritiem Commando Soerabaja volgde snel. De Kapitein-ter-zee G.J.W. van Waning werd Maritiem Commandant Soerabaja en had als hoofdtaak het gereedmaken van de Marinehaven Soerabaja als reparatie- en uitrustingshaven voor het in Nederlands-Indië opererende deel van de Koninklijke Marine. Met de directeur van het marine-etablissement, Kapitein-ter-zee KMR C.W. Heringa, werkte hij nauw samen. KTZ Heringa was de drijvende kracht achter het herstel van de marinewerf. Soerabaja begon langzaam een echte vlootbasis te worden, al bleef het gebrek aan gereedschappen, materialen, reservedelen en geschoold werkvolk het marine-etablissement parten spelen. Van Waning moest daarnaast zorg dragen voor kazernering en huisvesting van het marinepersoneel en het operationele gedeelte van zijn commando inrichten. Onder de Maritiem Commando s in Soerabaja en Makassar vielen ook de al dan niet tijdelijke OAZ-schappen c.q. maritieme steunpunten. Enkele belangrijke steunpunten waren Tandjong Priok, Semarang, Palembang, 17 Van Holst Pellekaan en De Regt, Operaties in de Oost, 66 26

Belawan, Bali, Padang en Woendi. 18 Taken van deze steunpunten waren onder andere het verrichten van onderhoud en het uitvoeren van verplegingsdienst voor de patrouilledienst in de regio. Op deze manier konden de patrouillerende eenheden hun operaties in de regio langer voortzetten. In Tandjong Priok was tevens een kleine werkplaats van de Droogdokmaatschappij aanwezig voor het uitvoeren van droogdokreparaties. De primaire droogdok- en reparatiecapaciteit was overigens gevestigd bij het marine-etablissement in Soerabaja. De schepen die zich op afgelegen posities bevonden, konden voor bevoorrading van urgent benodigde artikelen rekenen op transportdiensten van de Catalina s van de Marine Luchtvaartdienst (MLD). Langzaam maar zeker begon de marineorganisatie vorm te krijgen. 3.4 Organisatie van landingsoperaties Naast het tegengaan van smokkel en infiltraties verleende de marine steun bij landingsoperaties. De Landing Craft Tanks (LCT s) en Landing Craft Vehicle and Personnel (LCVP s) van de marine waren bestemd voor deze operaties. Dit materieel was niet voortdurend bemand en werd in Batavia of Soerabaja opgelegd met een kleine kernbemanning. Bij de uitvoering van landingsoperaties waren de in het operatievak aanwezige torpedobootjagers bestemd voor het geven van artilleriesteun en het fungeren als hoofdkwartierschepen. Indien de marinestaf een landingsoperatie voorbereidde, dan behoorde al het materieel en personeel daarop geconcentreerd te worden. De controle op de illegale handel, infiltraties en zeeroof werd in dit geval tijdelijk stopgezet. Deze concentratie van personeel en middelen deed voor een gedeelte afbreuk aan het verrassingselement van de landingsoperatie. Maar door de schaarste aan personeel moest dit risico worden aanvaard. 3.5 De Kleine vaartuigendienst: Rederij Pinke Voor patrouilledienst in de Indonesische archipel was een groot aantal kleine patrouillevaartuigen (RP-boten) met weinig diepgang nodig, zodat ze voor hun onderzoekingsdienst ook dicht onder de kust en op rivieren konden 18 Nota voor den Minister inzake de organisatie van de Marine in Nederlands-Indië, Nationaal Archief, Den Haag, Marinestaf, 1945-1948, nummer toegang 2.12.19, inventaris nummer 783, dossier 309/22/1/47 27

komen. Van de Britse en Australische marine nam Nederland geleidelijk Harbour Defence Motor Launches (HDML s) over. Daarnaast werden via het Departement van Scheepvaart Amerikaanse patrouilleboten Higgins overgenomen. Samen met de Landingsvaartuigen (LT s) vormden deze vaartuigen het kleine materieel van de marine. Door de groei van dit kleine materieel en de verspreidheid in de archipel, nam de behoefte aan een sterke en verder gecentraliseerde leiding voor personeel- en materieelvoorziening toe. CZMNI Pinke besloot op 29 mei 1947 de Kleine Vaartuigen Dienst (KVD) als zelfstandig commando in te stellen. 19 De commandant van deze nieuwe dienst met een personeelsbestand van ongeveer 550 man was Luitenant-ter-zee der eerste klasse R.W. baron van Lynden. Hij had overigens slecht het administratief bevel over zijn dienst en had als taak vaar- en vechtgerede schepen te leveren. De CZMNI bepaalde waar de scheepjes werden ingezet en het operationele bevel lag bij de lokale OAZ-schappen. Marinebasis Soerabaja werd de thuishaven. Voor reparaties en periodiek onderhoud kon de KVD gebruik maken van de faciliteiten van het Marine Etablissement, maar de dienst had ook een eigen machine-, elektrische- en een timmermanswerkplaats voor het uitvoeren van (spoed) herstellingen op de marinebasis Soerabaja. Na de eerste politionele actie verplaatsten de activiteiten van de RP s zich voor een belangrijk gedeelte naar de Oostkust van Sumatra, waar vooral de Higginsboten patrouilleerden. Om de lange zeereis naar Soerabaja te vermijden, werd te Belawan-Deli een lokale onderhoudsbasis gevestigd. Op deze manier hoefden de patrouilleboten alleen voor groot onderhoud ongeveer eenmaal per jaar naar Soerabaja af te reizen. Admiraal Pinke hechtte grote waarde aan de Kleine Vaartuigen Dienst, waardoor de commandant KVD Van Lynden veel gedaan kon krijgen. Voor de bemanning stond de aanduiding RP dan ook snel voor Rederij Pinke. 20 19 Patrouilleboten in actie. De Kleine Vaartuigen Dienst der Koninklijke Marine in Nederlands-Indië. Jaarboekje 1947-1948 (Soerabaja 1948) 10 20 Van Holst Pellekaan en De Regt, Operaties in de Oost, 135 28