Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Op 18 november 2009 heeft het raadslid Flos (VVD) onderstaande motie ingediend:

ECCVA/U CVA/LOGA 08/37 Lbr. 08/187

Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

GEDRAGSCODE/REGELING TER VOORKOMING VAN SEKSUELE INTIMIDATIE, AGRESSIE, GEWELD (WAARONDER PESTEN) EN DISCRIMINATIE

A D V I E S Nr Zitting van vrijdag 10 oktober

Te treffen maatregel voor deze doelgroep: Forfaitaire uitkering afhankelijk van de huwelijksduur van de betrokkenen.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ontwerp van decreet ( ) Nr maart 2014 ( ) stuk ingediend op

Stichting EJ van de Arbeid

1.2 Op 26 juli 2004 heeft verzoeker om hem moverende redenen zijn verzoek ingetrokken.

Datum 10 januari 2014 Onderwerp Antwoorden kamervragen over het rapport van Amnesty International over etnisch profileren

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Klachtenregeling Kelderwerk

Jeugd gezond heids zorg jaar

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ROC LEEUWENBORGH MAASTRICHT/SITTARD REGLEMENT ONGEWENST GEDRAG

Advies van de Commissie Rechtsherstel Homoseksuelen Tweede Wereldoorlog

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Gedragscode stichting Torion

2. Hoe kan je de strijd tegen discriminatie aangaan?

EUROPESE COMMISSIE TEGEN RACISME EN INTOLERANTIE

Datum 6 januari 2016 Onderwerp Gespreksnotitie Nationaal Rapporteur rondetafelgesprek kindermisbruik. Geachte voorzitter,

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus TC ROTTERDAM

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 23 maart 2015 Betreft Inzet huishoudelijke hulp toelage

specifiek voorstellen te doen om de positie van klokkenluiders in het arbeidsrecht te versterken. Pagina 1 van 5

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M

Plan van Aanpak Homo-emancipatie van Gemeente Deventer in Hoofdlijnen

31 mei 2012 z

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 9 juli 1998 Rapportnummer: 1998/270

1 Inleiding. 1.1 Discriminatie in arbeidsmarktperspectief

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 22 juni 2015 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

Raads inforrnatiebrief

1.2 Op 26 juli 2004 heeft verzoeker om hem moverende redenen zijn verzoek ingetrokken.

Lokaal actieplan regenboogstad Haarlem

Ministerie van Binnenlandse Zaken Aanbieding rapport "Klagen bij de politie"

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gedragsregels. voor uitzendondernemingen

Gedragscode FloreoKids. Versie

Gedragscode Versie: januari 2016 Vastgesteld: januari 2016 Door: Coördinatieteam Netwerk Gewoon Samen Evaluatiedatum: Januari 2017

Associatiebesluiten van de Associatieraad EEG- Turkije BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING VAN ARTIKEL 12

Protocol Ongewenste Omgangsvormen. Van. De Banketgroep. en haar dochtervennootschappen

Stichting S van de Ar beid

Klokkenluidersregeling. Regeling inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gedragscode ter voorkoming van ongewenst gedrag

HOOFDSTUK I.- Definities. Artikel 1.- Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29%

Regeling Vertrouwenspersoon aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG)

Gedragscode CMWW. Met elkaar, voor elkaar. versie

2010D Lijst van vragen totaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport Fatale Woningbranden 2011 en Rapport Fatale woningbranden 2003 en 2008 t/m 2011: een vergelijking 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Klokkenluidersregeling

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Datum 9 mei 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over een mishandeling van een lesbisch stel in Groningen

Klokkenluidersregeling ZRTI

Protocol ongewenst gedrag, inclusief klachtenregeling

PROTOCOL VAN AFSPRAKEN OVER ONDERZOEKEN TWEEDE KAMER...

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2012

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage AV/IR/2006/19255

Beoordeling Bevindingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

GEDRAGSCODE/REGELING INZAKE SEKSUELE INTIMIDATIE, AGRESSIE, GEWELD (WAARONDER PESTEN) EN DISCRIMINATIE

Discriminatie op de werkvloer:

Datum 13 oktober 2015 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht 'Aantal vechtscheidingen groeit explosief'

Tweede Kamer der Staten-Generaal

IMDES SOLLICITATIE-CODE. Sollicitatie Beleid van IMDES Van toepassing voor alle sollicitanten bij IMDES

Interne gedragscode voor patiënten- en gehandicaptenorganisaties

Een overzicht van de praktische uitwerking van dit kabinetsbeleid treft u aan in de bijlage.

Klachtenregeling ongewenste intimiteiten openbaar

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

A Adviesaanvraag Toepassing van (genees-)middelen bij de behandeling van drugverslaving dd 6 april 1993

Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid

Voorkeursbeleid: de (on)mogelijkheden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Stichting Cambium College voor Openbaar Voortgezet Onderwijs. Regeling interne vertrouwensperoon Bijlage bij klachtenreglement

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1987-1988 Overheidsbeleid en Homoseksualiteit BRIEF VAN DE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijswijk, 28 juni 1988 Hierbij bied ik u de beleidsbrief «Overheidsbeleid en Homoseksualiteit» aan. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L. C. Brinkman Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 1

INHOUDSOPGAVE Blz. I. Uitgangspunten en doelstellingen van het homo-emancipatiebeleid 1.1. Inleiding 1.2. De nederlandse homo-emancipatiebeweging 1.3. De rol van de overheid 1.4. Enkele ontwikkelingen sinds de UCV-Homobeleid op 17 november en 1 december 1 986 II Het bevorderen van emancipatie en de bestrijding van discriminatie 11.1. Inleiding 8 II.2. Emancipatie 9 II.3. Etnische Minderheden 9 II. 4. Ouderenbeleid 9 II.5. Jeugdbeleid 10 II.6. Bestrijding van discriminatie 10 II.7. Wettelijke mogelijkheden voor het bestrijden van discriminatie 11 II.8. Beleidsbrief: «Tegen Discriminatie» 12 II.9. Meldpunt Discriminatie 12 III Bestrijding van geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen 13 III. 1. Algemeen 13 111.2. Projectmatig politieoptreden 13 111.3. Werkgroep «Homoseksualiteit en Geweld» 13 111.4. Seksueel geweld en het WVC-beleid 14 111.5. Geweld tegen lesbische vrouwen 15 IV.3 IV.3.1. IV.3.2. IV.3.3. IV.3.4. IV.3.5. IV.4. V V.1. V.2. V.3. VI VI.1. VI.2. VII VII.1. Vll.2. VII.3. Arbeidssituatie bij de overheid Algemeen Positie ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken met inbegrip van de posten in het buitenland Positie ambtenaren van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen Positie ambtenaren van het ministerie van Defensie Positie ambtenaren bij de rijks- en gemeentepolitie Ongewenste intimiteiten in de arbeidssituatie Voorlichting Inleiding Radio, televisie en schrijvende pers Tentoonstelling «Honderd Jaar Homoseksualiteit in Nederland» Onderzoek Inleiding Inventarisatie onderzoeksvoorstellen Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening Inleiding Aidsbeleid Homoseksualiteit en hulpverlening 16 16 17 17 17 18 18 18 18 19 19 19 19 20 21 21 22 22 IV Arbeid 15 IV. 1. IV.2. IV.2.1. IV.2.2. Algemeen De overheid als regelgever 5 Richtlijnen aan Gewestelijke Arbeidsbureaus met betiokking tot anti-discriminatie Werving, selectie en aanstellingskeuringen en anti-discrimii-.?tie 16 VIII Samenvatting van conclusies en beleidsmaatregelen VIII.1. Inleiding 23 Vlll.2. Algemeen 23 5 Vlll.3 Beleidsmaatregelen ter uitvoering van het homo-emancipatiebeleid 24 Bijlage I Overzicht van verstrekte subsidies in de jaren 1986. 1987 en 1988 27 23 Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 2

HOOFDSTUK I. UITGANGSPUNTEN EN DOELSTELLINGEN VAN HET HOMO EMANCIPATIEBELEID 1.1. Inleiding In april 1986 verscheen de notitie: «Overheidsbeleid en homoseksualiteit». Tijdens de behandeling van deze vooral inventariserende notitie op 17 november en 1 december 1986 in de Uitgebreide Commissie Vergaderingen heb ik u een beleidsbrief toegezegd waarin een samenhangend beleid wordt uiteengezet. Toen stelde ik al voorkeur te hebben voor de ontwikkeling van een aantal praktische maatregelen, in goed overleg met de collegae-bewindslieden en de meest relevante organisaties van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Dit heeft geresulteerd in de onderhavige beleidsbrief, die is voorbereid door de Interdepartementale Werkgroep van Contactambtenaren voor het Overheidsbeleid met betrekking tot Homoseksualiteit (IWOH). In deze beleidsbrief heb ik de aandacht toegespitst op een aantal vitale beleidsterreinen. Andere terreinen zijn ook van belang maar door het stellen van prioriteiten valt een grotere effectiviteit van maatregelen te verwachten. Tegen deze achtergrond is een aantal speerpunten gekozen, die mede aansluiten bij de aandachtspunten zoals die door u tijdens de Uitgebreide Commissie Vergaderingen naar voren zijn gebracht en bij de signalen die vanuit met name de nederlandse homobeweging zijn ontvangen. Signalen, die mij bereiken in de vorm van projectvoorstellen, onderzoeksvoorstellen en in gesprekken op ambtelijk niveau. Tijdens mijn ontmoeting op 25 mei 1987 met vertegenwoordigers van homoseksuele- en lesbische organisaties in ons land is naast de door hen gesignaleerde knelpunten nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de volgende onderdelen: 1. Een snelle totstandkoming van de Algemene wet gelijke behandeling. 2. Het beschikbaar stellen van meer middelen t.b.v. het homo-emancipatiebeleid. 3. Het laten vervaardigen van roldoorbrekend lesmateriaal t.b.v. het onderwijs. 4. Het verplicht opnemen van uren over homoseksualiteit en de homo-cultuur in het lessenpakket van scholen voor voortgezet onderwijs. 5. Het plaatsen van vacatures in de homobladen. Dit in het kader van de voorbeeldfunctie, die de overheid als werkgever heeft. 6. De overheid moet in internationale contacten discriminatie tegengaan. 7. Een meer duidelijke ondersteunende rol van de overheid t.b.v. de homo-emancipatie. 8. De totstandkoming van een subsidie-regeling t.b.v. gemeentelijke homoprojekten. 9. Het beschikbaar stellen van meer middelen voor het stimuleren van deskundigheidsbevordering met betrekking tot homoseksualiteit bij algemene hulpverlenings organisaties. 10. Het beschikbaarstellen van meer middelen voor het doen verrichten van beleidsrelevante onderzoeken. 11. Het verbeteren van de opvangmogelijkheden voor slachtoffers van anti-homogeweld. 12. Het treffen van wettelijke regelingen t.b.v. anonieme getuigenverklaringen en aangiften. 13. Het verlenen van vakbondsfaciliteiten voor bestuurders en organisaties, zoals «Homoseksualiteit en Krijgsmacht» en «Politie en Homoseksualiteit». Het één en ander heeft ertoe geleid, dat er een keuze is gemaakt voor de hierna volgende onderwerpen: Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 3

- Het bevorderen van emancipatie en bestrijding van discriminatie; - Bestrijding van geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen; - Personeelsbeleid; - Voorlichting; - Onderzoek; - Gezondheidszorg en Maatschappelijke Dienstverlening. In het eerste gedeelte van deze beleidsbrief zal ik aangeven welke ontwikkelingen er plaatsgevonden hebben en welke beleidsbeslissingen er genomen zijn sedert de Uitgebreide Commissie Vergaderingen op 17 november en 1 december 1986. In het tweede gedeelte worden bovengenoemde onderwerpen nader uitgewerkt. Deze beleidsbrief heeft in gelijke mate betrekking op de positie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Hierbij dient te worden aangetekend dat lesbische vrouwen te maken hebben met een dubbel emancipatieprobleem. Zij hebben niet alleen te kampen met een achterstelling die samenhangt met hun seksuele gerichtheid, maar bovendien met de achtergestelde positie van vrouwen in het algemeen. Deze dubbele achterstandssituatie heeft er mede toe geleid dat de positie van lesbische vrouwen nu nog onvoldoende duidelijk is om reeds in alle opzichten adequate beleidsmaatregelen te kunnen treffen. Daarom zal op korte termijn een onderzoek worden gesubsidieerd naar de maatschappelijke positie en leefwijzen van lesbische vrouwen. Aan dit onderzoek zal worden bijgedragen door de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tezamen met deze directie zal tevens worden bezien op welke wijze een verbinding kan worden gelegd met het emancipatiebeleid van de regering. Blijvende aandacht voor de positie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen is noodzakelijk, teneinde te komen tot erkenning en verbetering van hun maatschappelijke situatie. Deze beleidsbrief geeft inzicht in de mogelijkheden die ik zie voor de rijksoverheid. 1.2. De Nederlandse homo-emancipatiebeweging Het begin van een Nederlandse emancipatiebeweging van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen ontstond in 1911 als reactie op de invoering van artikel 248 bis van het Wetboek van Strafrecht waarin homoseksuele kontakten tussen meerder- en minderjarigen strafbaar werd gesteld. Dit leidde tot de oprichting van het Nederlands Wetenschappelijk Humanitair Komitee (N.W.H.K.). Het N.W.H.K. richtte zich vooral op sleutelfiguren in de samenleving en trachtte door wetenschappelijke voorlichting de maatschappelijke rechtvaardigheid voor homoseksuelen te bevorderen. Het emancipatiestreven via het model van sleutelfiguren werd na de Tweede Wereldoorlog door het Cultuur- en Ontspannings Centrum (COC) voortgezet tot het begin van de jaren zestig. De jaren zestig waren jaren van veranderingen die vooral gebaseerd waren op een gewijzigd denken over maatschappelijke relaties en de positie van het individu daarin; daarvan heeft ook de homobeweging geprofiteerd. Naarmate de emancipatie vorderde, durfden ook anderen, dan de voorhoede van het COC, naar buiten te treden. In de jaren zeventig vond er vanuit het COC een enorme uitwaaiering plaats. Er kwamen homogroepen in bijvoorbeeld politieke partijen, universiteiten, vakbeweging, kerken en humanistische organisaties. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 4

Er ontstonden groepen voor gehuwde homo's, voor ouders van homoseksuele kinderen, voor jonge en voor oudere homo's, voor homo's uit culturele, etnische minderheidsgroepen, enz. Voorts ontstonden er in tal van gemeenten eigen homo-trefpunten en/of werkgroepen. In die jaren zeventig koos het COC voor integratie; niet als aanpassing, maar met behoud van eigen identiteit op voet van gelijkwaardigheid meewerken aan een voor iedereen gelijkwaardige samenleving. De nederlandse homobeweging is thans een pluriforme beweging; naast het COC bestaan er verschillende andere homogroepen en organisaties. De jaren tachtig laten, in met name de persoonlijke emancipatie, steeds meer verschillen zien tussen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Homoseksuele mannen hebben te kampen met een achterstelling die samenhangt met hun seksuele gerichtheid. Lesbische vrouwen hebben daarenboven te maken met de historisch gegroeide achterstand van vrouwen in het algemeen. Voor hen geldt een dubbel emancipatieprobleem. 1.3. De rol van de overheid De houding van de Nederlandse overheid t.a.v. homoseksualiteit is overwegend negatief geweest tot de jaren zestig van onze eeuw. De jaren zeventig brengen een kentering in de houding van de overheid ten aanzien van homoseksualiteit. In september 1973 krijgt het COC koninklijke goedkeuring. Ook wordt aan het COC subsidie verleend voor haar werkzaamheden. Er volgt een grotere erkenning van het feit dat mensen homoseksueel zijn en het recht van ieder om in vrijheid zijn of haar leven in te richten. In 1973 ook verviel homoseksualiteit als afkeuringsgrond voor militaire dienst. Meer en meer wint het idee veld dat discriminatie van homoseksuelen tegengegaan dient te worden. Ook wordt van overheidszijde meer en meer gereageerd op voorbeelden van discriminatie. Dit blijkt o.a. uit de de bemiddelingspogingen van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting als uit een zwartboek van het COC blijkt dat in veel nederlandse gemeenten homogroepen geweerd worden in de stuurgroepen voor huisvesting van alleenstaanden en tweepersoons huishoudens. Op 28 november 1977 adviseert de Emancipatie Commissie een wet tegen de seksediscriminatie te ontwerpen; een meerderheid van deze commissie begreep daar ook discriminatie van homoseksualiteit onder. Op 16 maart 1978 vraagt de Staatssecretaris van CRM het oordeel van de Interdepartementale Coördinatie Commissie Emancipatiebeleid (ICE) over dit advies. Op 28 september 1978 stelt de Ministerraad zich vervolgens op het standpunt dat de «discriminatie wegens homofilie bestreden dient te worden, dat echter de maatschappelijke aanvaardbaarheid van een daartoestrekkend discriminatieverbod onvoldoende onderzocht is». Een afzonderlijke werkgroep bracht hierover in maart 1981 een advies uit. In het advies komt de werkgroep tot de conclusie dat de maatschappelijke weerstanden tegen homofilie weliswaar aanzienlijk zijn verminderd, maar dat feitelijke discriminatie nog op grote schaal voorkomt. Gesproken wordt van grote tolerantie, maar wel op afstand. De feitelijke discriminatie wordt zowel naar aard als naar omvang ernstig genoemd. Samenvattend concludeert de werkgroep dat een wettelijk verbod van discriminatie wegens homofilie wenselijk, aanvaardbaar en geboden is. De laatste etappe in de ontwikkeling van de relatie overheid en homoseksualiteit gaat in de richting van een gecoördineerd overheidsbeleid. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 5

Met het uitbrengen - in 1983 - van de nota «Homoseksualiteit in het Overheidsbeleid» heeft het COC een belangrijke bijdrage aan de laatste ontwikkeling geleverd. Het proces dat traag maar zeker op gang was gebracht werd er uiteindelijk door versneld. In 1984 werd bij de aanvaarding van de motie van mevrouw Rempt gevraagd om op korte termijn een beleid te ontwikkelen met betrekking tot homoseksualiteit en een coördinerend bewindspersoon aan te wijzen. Aan beide verlangens is voldaan. Nadat eerst in 1980 door de toenmalige minister van C.R.M, was besloten het C.O.C, te subsidiëren, is in de jaren daarna een groot aantal projecten gesubsidieerd. Naast het subsidiëren van een groot aantal organisaties die zich met de verbetering van de positie van homoseksualiteit in de samenleving en lesbische vrouwen en homoseksuele mannen bezighouden, is in toenemende mate ook meer prioriteit gegeven aan het bestrijden van discriminatie en geweld en later ook aan activiteiten in het kader van de belangenbehartiging van homoseksuele mannen met betrekking tot aid en ook aan preventie-activiteiten gericht op homoseksuele mannen aks een van de risicogroepen voor aids. De bij deze beleidsbrief gevoegde bijlage geeft een overzicht van de in de jaren '86, '87 en '88 verstrekte subsidies aan organisaties en projecten. 1.4. Enkele ontwikkelingen sinds de UCV-Homobeleid op 17 november en 1 december 1986 De op 17 november en 1 december 1986 gehouden U.C.V. Homobeleid kenmerkte zich door lange, inhoudelijke discussies met betrekking tot de visie van de rijksoverheid t.a.v. homoseksualiteit in de Nederlandse samenleving en discriminatie. Veel aandacht was er voor het verschijnsel anti-homoseksueel geweld. U vroeg de regering met een structurele aanpak te komen met betrekking tot dit verschijnsel. Die aanpak is er. Hoofdstuk III van deze beleidsbrief gaat daar nader op in. Voorts werd er gevraagd om een verruiming van financiële middelen ten behoeve van het homo-emancipatiebeleid. Sommigen van u vonden het zelfs wenselijk dat er een rijksbijdrageregeling zou komen van waaruit het plaatselijke en provinciale homoemancipatiebeleid financieel kon worden ondersteund. De financiële middelen zijn verruimd, enerzijds door gelden aan het budget toe te voegen anderzijds door aids-projecten niet langer ten laste te laten komen van de homo-emancipatiegelden. Binnen de begroting van mijn departement is het bedrag ten behoeve van het Homo-Emancipatiebeleid met ingang van het begrotingsjaar 1988 verhoogd met f 600000 tot een totaal van f 1 652 094. In overleg met het COC is besloten de homo-smancipatiegelden niet langer aan te wenden voor aids-projecten en «Aids-lnfo». Met betrekking tot Aids-lnfo is dit tevens gebeurd in goed overleg met BV De Gay Krant. Het Jongens Project en Aids-lnfo worden vanaf 1 januari 1988 gesubsidieerd uit de middelen, die specifiek beschikbaar zijn voor het te voeren aids-beleid. De hierdoor ontstane financiële ruimte binnen de Homo-Emancipatiegelden kan voor een deel door het COC gebruikt worden voor het verder ontwikkelen van het vrouwenwerk. Het in leven roepen van een aparte rijksbijdrageregeling voor plaatselijke en provinciale activiteiten, zou in strijd zijn met de wens van een meerderheid van uw Kamer om het aantal doeluitkeringen van de Rijksoverheid te beperken. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 6

Er geldt mijns inziens ook nog een ander meer specifiek argument en dat is dat de principiële discussie of individuele gemeenten en provincies op dit punt een beleid willen voeren en op grond daarvan ook financiële prioriteiten willen stellen wellicht minder snel gevoerd zal worden, als er een specifieke doeluitkering is. Voorts hecht ik grotere waarde aan een projectmatige aanpak. Een viertal moties werden aangenomen. Op de blz. 26 t/m 28 van deze brief ga ik nader in op de motie (nr. 4) van de leden Groenman, Swildens- Rozendaal, Lankhorst en Van Es met betrekking tot een onderzoeksprogramma op het gebied van homoseksualiteit. Dezelfde leden hebben een motie (nr. 7) over het onderwijs ingediend, die eveneens is aangenomen. In deze motie vroegen zij de regering aan de Stichting Leerplanontwikkeling de opdracht te geven om binnen het kader van het multi-culturele karakter van de nederlandse samenleving, waaronder ook de leefstijl en cultuur van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen moet worden verstaan, model-leerplannen uit te werken. Tevens verzochten zij de regering aan de rijksinspectie voor het onderwijs de opdracht te geven criteria te ontwikkelen voor het toetsen van de mate waarin in het basisonderwijs discriminatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen wordt tegengegaan en een positieve benadering van homoseksualiteit gestalte krijgt. Ik heb tijdens de U.C.V al aangegeven, namens mijn ambtgenoot van Onderwijs en Wetenschappen, dat binnen het onderwijsbeleid het begrip «multi-cultureel» en de taak van de inspectie op deze wijze niet kunnen worden gehanteerd. Derhalve zal aan deze motie geen uitvoering worden gegeven. Voor wat betreft de motie (nr. 5) met betrekking tot de visie van de regering op homoseksualiteit als maatschappelijk verschijnsel en op de oorzaken van discriminatie van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen, heb ik u tijdens de eerder genoemde U.C.V. meegedeeld voor het verder te ontwikkelen beleid de beginselen, die in een pluriforme samenleving van belang zijn - zoals verdraagzaamheid en tolerantie, het tegengaan van discriminatie en het recht van ieder zijn of haar leven in vrijheid in te richten - richtinggevend te laten zijn. Voor wat betreft de bestrijding van discriminatie geef ik op blzz. 14 en 15 van deze brief aan, dat ik in een beleidsbrief alle vormen van discriminatie in samenhang zal behandelen. De motie (nr. 6) met betrekking tot de taakopdracht van de interdepartementale werkgroep «Niet Huwelijkse samenlevingsvormen» zal niet worden uitgevoerd. De interdepartementale werkgroep «Niet huwelijkse samenlevingsvormen» had tot taak om de harmonisatie te bewerkstelligen van de nu in de regelgeving gebruikelijke begrippen wanneer het gaat om samenlevingsvormen buiten het huwelijk. Zij had niet tot taak het huwelijk zelf tot een nadere beschouwing te onderwerpen. Voorts richtte zij zich op relaties en niet op individualisering. Individualisering kan als zodanig wel bij volgende studies worden betrokken, maar niet meer als vervolgopdracht bij deze afgesloten studie. Op 1 april 1987 heeft de Staatssecretaris van Defensie in een gesprek met de Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht gezegd, dat aan de opleidingsinstituten voor beroepsmilitairen en dienstplichtigen aandacht wordt besteed aan homoseksualiteit. Dat homoseksualiteit binnen de krijgsmacht in een bredere context bespreekbaar is geworden, uit zich o.a. in de oprichting van een ambtelijk advies- en coördinatiegroep «homoseksualiteit in de krijgsmacht». In het kader van de discriminatiebestrijding heeft de Minister van Justitie op 24 september 1987 een voorstel van Wet houdende aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met enkele bepalingen tot het tegengaan van discriminatie op grond van ras, geslacht of seksuele geaardheid ingediend (kamerstukken II 1987-1988, 20 239). Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 7

Voorts heeft het Kabinet u het wetsvoorstel Algemene wet gelijke behandeling aangeboden. Tijdens de al eerder genoemde U.C.V. is o.a. aangedrongen op het intensiveren van contacten met de organisaties van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Ik heb toegezegd dat bij verdere vormgeving van het te voeren homoemancipatie beleid uiteraard contact zal zijn c.q. overleg zal worden gevoerd met relevante organisaties. In dat kader heb ik op 25 mei 1987 een ontmoeting gehad met vertegenwoordigers van homo- en lesbische organisaties in Nederland. Een verslag van deze ontmoeting vindt u terug in het op 24 maart j.l. gepresenteerde boekje: «Homo- en Lesbische Organisaties aan het Woord» (een verslag van een presentatie op het ministerie van WVC). Er vindt op ambtelijk niveau regelmatig overleg met de organisaties plaats. In het kader van de uitvoering van de coördinatie voor het Overheidsbeleid met betrekking tot homoseksualiteit heb ik binnen mijn departement een formatieplaats gecreëerd, die inmiddels is ingevuld. Voorts is er per departement één contactambtenaar aangewezen voor het te voeren homo-emancipatie beleid. De contactambtenaren overleggen en stemmen af binnen de lnterdepartementale Werkgroep van Contactambtenaren voor het Overheidsbeleid met betrekking tot Homoseksualiteit (I.W.O.H.(.waarvan het Hoofd van de directie Maatschappelijke Ontwikkeling van mijn departement het voorzitterschap bekleedt. leder departement blijft verantwoordelijk om het te voeren homo-emancipatiebeleid ook zelf verder gestalte te geven. Beleid wordt niet alleen gevoerd door de rijksoverheid. Ook op provinciaal en gemeentelijk niveau worden aanzetten gegeven tot beleidsvoering terzake van de emancipatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Vanuit mijn departement zal een overleg geïnitieerd worden met gemeentelijke en provinciale ambtenaren, die belast zijn met de uitvoering van het homo-emancipatiebeleid, met als doel te komen tot het signaleren van knelpunten en beleidsafstemming. HOOFDSTUK II. HET BEVORDEREN VAN EMANCIPATIE EN DE BESTRIJDING VAN DISCRIMINATIE 11.1. Inleiding De doelstelling van het homo-emancipatiebeleid is het bereiken van een situatie, waarin mensen ongeacht hun homo- of heteroseksuele gerichtheid op voet van gelijkheid aan alle facetten van maatschappelijk leven kunnen deelnemen. Seksuele gerichtheid is evenals geslacht of huidskleur in beginsel voor de rechtspositie van burgers en de toegang tot overheids- en maatschappelijke voorzieningen een irrelevante factor. Daarenboven is homoseksualiteit in tegenstelling tot geslacht of kleur als kenmerk niet direct manifest. De rijksoverheid heeft tot taak om de gelijke behandeling en gelijke rechtspositie van alle burgers te bevorderen, dus ook van homoseksuelen. Zij zal daarbij de maatschappelijke ontwikkelingen nauwlettend volgen en waar nodig voorwaarden scheppen voor een gelijke participatie van alle burgers, ongeacht hun homo- of heteroseksuele gerichtheid, aan de samenleving. Een gericht beleid ter verbetering van de positie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen en ter bevordering van verdraagzaamheid Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 8

en erkenning is niet denkbaar zonder de inspanningen van maatschappelijke organisaties en overheden. Zij kunnen met eigen middelen en mogelijkheden een ongerechtvaardigd onderscheid voorkomen en een mentaliteitsverandering bevorderen. 11.2. Emancipatie Emancipatie omvat twee elementen, namelijk het proces van versterking van de eigen waarden en het zelfbewustzijn van de desbetreffende groep individuen en de beïnvloeding van de omgeving teneinde de betrokkenen ruimte te bieden voor ontplooiing. Daarbij is het oogmerk de maatschappelijke structuren die ongelijkheid bevorderen te doorbreken en te veranderen, met als uitgangspunt de gelijkwaardigheid van alle mensen, ongeacht hun sekse of seksuele gerichtheid. In het kader van het homo-emancipatiebeleid acht het Kabinet het versterken van de eigen waarden en het zelfbewustzijn van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen van veel belang. Het accent daarbij dient gelegd te worden op de vergroting van de maatschappelijke weerbaarheid van de desbetreffende groepen. Subsidie voor activiteiten ten aanzien van kadervorming en kadertraining worden door het Ministerie van WVC verstrekt op grond van de Subsidieregeling Kadertraining. 11.3. Etnische minderheden Het COC heeft in zijn reactie op de inventarisatienota: «Overheidsbeleid en Homoseksualiteit» de suggestie gedaan aandacht te schenken aan de door haar veronderstelde spanning tussen de eigen cultuur van minderheden en de emancipatie van homoseksuelen. Tijdens de behandeling van eerder genoemde nota heb ik u medegedeeld, dat mij slechts zeer sporadisch signalen bereikten met betrekking tot eventuele problemen van homoseksuelen onder leden van etnische groepen. Daarbij heb ik u toegezegd bereid te zijn voorstellen in behandeling te nemen voor een beperkt landelijk onderzoek op dit gebied. Enig inzicht in de wijze waarop deze personen in Nederland zin geven aan hun homoseksualiteit, ontbreekt ook thans nog. Onlangs heeft mij een onderzoeksvoorstel bereikt van de Interfacultaire Werkgroep Homostudies van de Rijksuniversiteit Utrecht en de projektgroep Culturele Minderheden en Homoseksualiteit te Breda met betrekking tot de vraagstelling: «Hoe verloopt de bewustwording homoseksueel/lesbisch te zijn bij jongeren met een culturele achtergrond, die sterk verschilt van de Nederlandse?» (Subgroep Marokkaanse Jongeren). Met de bij het onderzoek betrokkenen zal nader overleg plaats vinden. Daarbij zal worden nagegaan of en hoe dit onderzoek dusdanig kan worden bijgesteld, dat het een beeld geeft van de positie van homoseksuelen binnen alle in ons land aanwezig etnische minderheidsgroepen. Voorts zal bekeken worden welke onderdelen van het onderzoek relevant zijn voor mijn departement. Is dit laatste duidelijk aangetoond, dan ben ik bereid een financiële bijdrage te verstrekken. 11.4. Ouderenbeleid Vanuit de homobeweging komen signalen die erop wijzen dat «openlijke» homoseksuelen in sommige verzorgingstehuizen geconfronteerd worden met een weinig open of positieve houding van de zijde van bestuur, directies en verzorgend personeel. Het komt voor, dat het samenwonen van homoseksuelen in deze tehuizen niet wordt toegestaan. In de Wet op de Bejaardenoorden is in 1984 opgenomen dat er geen beperkingen gesteld mogen worden aan het recht van bewoners in Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 9

verzorgingstehuizen hun leven naar eigen inzicht in te richten. Ik ga ervan uit dat de toegankelijkheid van verzorgingsinstellingen voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen wordt gewaarborgd. Binnen het toekomstig kader van de Algemene wet gelijke behandeling en het Wetboek van Strafrecht kan die waarborg ook gegeven worden.de Interfacultaire Werkgroep Homostudies Utrecht heeft een onderzoeksvoorstel met betrekking tot de positie van homoseksuele ouderen ingediend.ik ben bereid na te gaan of dit onderzoek een bijdrage kan leveren aan een inventarisatie van knelpunten die homoseksuele ouderen tegenkomen in verzorgingstehuizen. In overleg met deze werkgroep, de Interdepartementale Stuurgroep Bejaardenbeleid en de Centrale Commissie voor de Bejaardenoorden zal het voorstel nader besproken en eventueel zodanig bijgesteld worden dat van beleidsondersteuning sprake kan zijn. 11.5. Jeugdbeleid Evenzeer als ten aanzien van instellingen op het terrein van de volksgezondheid en de maatschappelijke dienstverlening acht ik het van belang, dat instellingen op het terrein van sociaal-cultureel werk en jeugd- en jongerencentra toegankelijk zijn voor homoseksuele jongeren. Hoeveel moeilijkheden soms worden opgeroepen bij het omgaan met homoseksualiteit binnen het club- en buurthuiswerk blijkt onder meer uit het rapport «Nieuwsgierig en afwerend» (homoseksualiteit en jongeren in het buurtgerichte jongerenwerk) van het Instituut Jeugd en Welzijn van de Vrije Universiteit Amsterdam. Het rapport wijst erop dat de rijksoverheid er op moet toezien dat een anti-discriminatoire, geëmancipeerde werkwijze op het terrein van het jeugd- en jongerenwerk in het beleid van organisaties en instellingen tot ontwikkeling komt. Aangezien het betreffende beleidsterrein binnen de competentie van de andere overheden ligt kan op dit terrein slechts een bescheiden taak van de rijksoverheid liggen. Welke de mogelijkheden zijn, zal worden onderzocht. Onlangs heb ik een bijdrage van f25000 beschikbaar gesteld voor een videoprogramma voor jongeren over homoseksuele jongens, gemaakt door het Landelijk Homo Jongeren Overleg. Het ligt in de bedoeling dit programma binnen het onderwijs te gebruiken en binnen het vormingswerk en de club- en buurthuizen te distribueren. Voorts heb ik f40000 beschikbaar gesteld voor een voorlichtingscanv pagne over aids, homoseksualiteit en veilige seksuele technieken, gericht op homoseksuele en biseksuele jongens in de leeftijd van 14 tot 20 jaar. In het kader van de internationale contacten zal een conferentie worden georganiseerd over de positie van jeugdige homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland en in Groot-Brittannië. Van nederlandse zijde wordt dit seminar voorbereid door het Centrum Voor Internationale Jongerenactiviteiten (Exis) en het Landelijk Homo Jongeren Overleg (LHJO). De britse partners worden vertegenwoordigd door de «Notting Hill Lesbian and Gay Youth Group». De conferentie zal naar alle waarschijnlijkheid plaats hebben van 16 tot 22 oktober 1988. Daar de conferentie een stimulans kan zijn tot het ontwikkelen van een meer specifiek beleid ten aanzien van jeugdige homoseksuelen binnen het te voeren homo-emancipatiebeleid en een aanzet kan geven tot het zich meer manifesteren van jeugdige homoseksuelen binnen allerlei maatschappelijke kaders, heb ik gemeend financiële middelen ter beschikking te moeten stellen voor het organiseren van dit congres. 11.6. Bestrijding van discriminatie Gelijke behandeling van mensen, ongeacht hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, hun ras, geslacht, seksuele Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 10

gerichtheid of burgerlijke staat is in Nederland helaas nog geen vanzelfsprekende zaak. Daarom wordt ook wetgeving die discriminatie verbiedt noodzakelijk geacht. Homoseksuele mannen en lesbische vrouwen zijn reeds lang het slachtoffer van uitingen van discriminatoire aard op tal van maatschappelijke terreinen. In juni 1979 werd door de Interdepartementale Coördinatie Commissie Emancipatiebeleid een werkgroep ingesteld, die als taak had de consequenties van een verbod van discriminatie wegens homofilie te bestuderen. Deze werkgroep gaf in haar advies van 1981 een uitgebreid overzicht van onderzoeksgegevens en van kerkelijke, maatschappelijke en politieke standpuntbepalingen en stellingnamen met betrekking tot homofilie. Aan de hand van deze gegevens concludeerde zij dat de maatschappelijke weerstanden tegen homofilie waren afgenomen, doch dat feitelijke discriminatie op grond van homofilie nog op ruime schaal voorkwam. Zij stelde dat de houding tegen homofielen werd gekenmerkt door op afstand houdende tolerantie, het hand in hand gaan van aversie jegens homofielen met de mening dat homofielen niet mogen worden gediscrimineerd. Deze eindconclusie wordt nog eens bevestigd door het onderzoek van de Interfacultaire Werkgroep Homostudies van de Rijksuniversiteit in Utrecht naar de positie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in de nederlandse samenleving. Dit onderzoek werd in 1984 uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uit het onderzoeksrapport «Het topje van de Ijsberg» blijkt dat overal in de maatschappij discriminatie en geweld worden aangetroffen. Dit varieert van b.v. kind uit huis zetten, ontslag, tot fysiek geweld. Eén van de mogelijkheden om discriminatie te bestrijden is het wegnemen van discriminerende bepalingen uit de wetgeving. Bepalingen die direct discrimineren tussen homo- en heteroseksuelen komen in de wetgeving niet (meer) voor. Wel kan het in de wetgeving nog bestaande onderscheid op grond van huwelijkse staat in sommige gevallen indirect onderscheid op grond van seksuele gerichtheid ten gevolge hebben. Een overzicht van een dergelijk onderscheid is te vinden in «Anders geregeld», een inventarisatie van bepalingen in de nederlandse wetgeving, waarin onderscheid tussen mannen en vrouwen en tussen gehuwden en ongehuwden wordt gemaakt. Waar dit onderscheid niet berust op objectieve en redelijke gronden zal dit, voor zover dit nog niet is geschied, worden weggenomen. Niet alleen door wetgeving maar ook op andere wijze kan discriminatie worden bestreden. Eén van de mogelijkheden is het ondersteunen van organisaties en instellingen die zich bezighouden met vooroordeelbestrijding en mentaliteitswijziging. 11.7. Wettelijke mogelijkheden voor het bestrijden van discriminatie In het voorstel van een Algemene wet gelijke behandeling (Kamerstuk II 1987/1988, 20 501) wordt discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, homo- of heteroseksuele gerichtheid of burgerlijke staat verboden op die terreinen waarop het maatschappelijk functioneren van mensen door discriminatie in ernstige mate kan worden belemmerd. Deze terreinen zijn: arbeid, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, volkshuisvesting, onderwijs, bejaardenzorg en het (overig) aanbod van goederen en diensten. Voor de bestrijding van discriminatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen is niet alleen het verbod van discriminatie op grond van homo- of heteroseksuele gerichtheid van belang, maar ook het verbod van discriminatie op grond van burgerlijke staat. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 11

Op 24 september 1987 werd een voorstel van Wet houdende aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met enkele bepalingen tot het tegengaan van discriminatie op grond van ras, geslacht of seksuele gerichtheid bij de Tweede Kamer der Staten-generaal ingediend (Kamerstukken II 1987-1988,20 239). In dit wetsvoorstel wordt het in het openbaar beledigen van personen wegens hun seksuele gerichtheid en het in het openbaar aanzetten tot haat tegen of discriminatie van personen wegens hun seksuele gerichtheid strafbaar gesteld. Deze strafbepalingen zijn van belang voor de bestrijding van agressie tegen homoseksuelen. Tevens wordt voorgesteld het maken van onderscheid tussen personen wegens hun seksuele gerichtheid bij de uitoefening van ambt, beroep of bedrijf strafbaar te stellen. Hierdoor wordt in het strafrecht de norm neergelegd dat mensen niet mogen worden belemmerd in hun maatschappelijk functioneren op grond van hun seksuele gerichtheid. 11.8. Beleidsbrief tegen discriminatie In het licht van recent onderzoeksmateriaal op de terreinen van huisvesting, werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg en welzijn met betrekking tot discriminatie en vooroordeel tegen etnische minderheden, homoseksuele mannen en lesbische vrouwen, alsmede verzet tegen gelijkwaardige ontwikkelings- en ontplooiingsmogelijkheden voor meisjes en vrouwen, is het de komende jaren nodig het W.V.C.beleid ten aanzien van discriminatiebestrijding te intensiveren. Tijdens de Uitgebreide Commissie vergaderingen op 17 november en 1 december 1986 heb ik toegezegd alle vormen van discriminatie in samenhang te behandelen, want de ene vorm van discriminatie kan niet los van andere vormen worden gezien. De in voorbereiding zijnde, hierop betrekking hebbende beleidsbrief zal een nadere uiteenzetting geven van de beleidsmaatregelen, zoals die o.a. zijn aangegeven in de Rijksplannen voor de Welzijnswet en de Rijksprogramma's Welzijn Minderheden. 11.9. Meldpunt discriminatie De Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit/COC en de Interfacultaire Werkgroep Homostudies van de Rijksuniversiteit Utrecht hebben een subsidieverzoek ingediend voor het opzetten van een discriminatie- en documentatiecentrum voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Na overleg met het COC en Homostudies Utrecht is gekozen voor een breed meldpunt. Dat wil zeggen, dat dit meldpunt zich ook gaat bezighouden met meldingen van anti-homoseksueel geweld. De thans bestaande regionale meldpunten zullen in bepaalde mate gebundeld worden, dusdanig, dat zij een ondersteunende functie gaan vervullen richting landelijk meldpunt. De signaalwerking zal daarbij van groot belang zijn. Het COC zal met name zorg dragen voor de «ombudswerk»-functie van het meldpunt. Zij krijgt daarvoor van mijn departement financiële middelen, zodat er een inhoudelijk medewerker en een administratief medewerker aangetrokken kunnen worden. De Interfacultaire Werkgroep Homostudies Utrecht neemt het onderzoeksgedeelte voor haar rekening. Het onderzoek zal gericht zijn op de situatie binnen de verschillende maatschappelijke velden, met als doel: - het feitelijk voorkomen van discriminatie aan de hand van binnengekomen gevallen - een analyse van de situatie - informatieverstrekking aan homoseksuelen over discriminerende situaties en regelingen en/of regelingen die mogelijk tot ongelijke behandeling leiden. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 12

Homostudies Utrecht ontvangt van mijn departement financiële middelen ten behoeve van een wetenschappelijk onderzoeker. Het project zal voorlopig drie jaar gaan duren, ingaande 1 juni 1988. In 1990 zal een evaluatie plaatsvinden. Voorts ben ik met de betrokkenen overeengekomen, dat er een begeleidingscommissie wordt ingesteld en dat het meldpunt zelfstandig en onafhankelijk dient te functioneren voorzien van een eigen logo, postbus en telefoonnummer. HOOFDSTUK III. BESTRIJDING VAN GEWELD TEGEN HOMOSEK- SUELE MANNEN EN LESBISCHE VROUWEN 111.1. Algemeen Eén van de verschijnselen waarmee homoseksuele mannen en vrouwen geconfronteerd worden is de tegen hun lichamelijke en geestelijke integriteit gericht geweld. De signalen over dit geweld zijn de afgelopen jaren talrijker en krachtiger geworden. De regering is bezorgd omdat een dergelijke ontwikkeling zich ook ten aanzien van andere groepen in de samenleving voordoet zoals bijvoorbeeld tegen een aantal etnische minderheden. Het Openbaar Ministerie weet zich belast met de strafrechtelijke vervolging van aangehouden daders. Bij een beleid gericht op het - voorkomen en bestrijden van - tegen homoseksuelen gericht lichamelijk geweld spelen het Openbaar Ministerie en de politie een belangrijke rol. Het optreden van de politie is primair gericht op het voorkomen van geweldsdelicten tegen homoseksuelen en het opsporen en aanhouden van de plegers van dergelijke delicten. 111.2. Projectmatig politie-optreden In een aantal gemeenten - zoals in Amsterdam, Dordrecht, Eindhoven, Enschede, 's-gravenhage, Groningen/Haren, Hengelo, 's-hertogenbosch, Rotterdam en Tilburg - hebben politiekorpsen - veelal in nauwe samenwerking met het Openbaar Ministerie en belangenorganisaties van homoseksuelen - projecten opgezet om te bereiken dat door een gerichter en intensiever politietoezicht strafbare feiten worden voorkomen die tegen de lichamelijke integriteit van homoseksuelen zijn gericht. De samenwerking met bedoelde belangenorganisaties heeft bij de politie geleid tot een vergroting van de kennis aangaande de maatschappelijke positie van homoseksuelen en de problemen waarmee dezen geconfronteerd kunnen worden. Intensievere politie-aanwezigheid en vergroting van kennis hebben behalve preventie ook tot doel de aangiftebereidheid bij homoseksuele slachtoffers te vergroten; de daadwerkelijk na effectief politie- optreden toegenomen aangiftebereidheid vormt een bemoedigend gegeven. Ook mag een positieve bijdrage worden verwacht aan het indammen van geweld tegen homoseksuelen als - zoals in de gemeenten 's-gravenhage en Utrecht het geval is - een ontmoetingsplaats voor homoseksuelen wordt ingericht waarop de politie gericht toezicht houdt. In samenspraak met mijn ambtgenoten van Binnenlandse Zaken en Justitie heb ik door financiële bijdragen een aantal van de bovenbedoelde projecten gestimuleerd. 111.3. Werkgroep homoseksualiteit en geweld Het initiatief voor deze werkgroep is genomen vanuit het ministerie van WVC naar aanleiding van ernstige ongeregeldhedebn c.q. geweld tijdens de «Roze Zaterdag» in Amersfoort in 1982. Het ernstig mishandelen van Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 13

een homoseksuele man in Amsterdam in oktober 1984, met dodelijke afloop, heeft het tot stand komen van de werkgroep versneld. In deze werkgroep hebben alle initiatieven op het vlak van hulpverlening, meidpunten, onderzoek, alsmede vertegenwoordigers van het «Landelijk Overleg Slachtoffferhulp» (LOS) en de ministeries van WVC, Justitie en Binnenlandse Zaken zitting. Doel van deze werkgroep is om naast een uitwisseling van informatie te komen tot een inventarisatie van activiteiten met betrekking tot pot(t)enrammerij, inventarisatie van de verschillende benaderingen en de gevolgen van geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen en tevens de knelpunten in kaart te brengen. De werkgroep zal komen met een publicatie waarin een beschrijving wordt gegeven van de aard en omvang van de (geregistreerde) geweldsuitingen tegen homoseksuelen en het aantal initiatieven en onderzoeken met betrekking tot geweld tegen lesbische vrouwen en homoseksuele mannen. In de publicatie worden de initiatieven en onderzoeken geanalyseerd, worden conclusies getrokken en beleidsaanbevelingen gedaan. Naar aanleiding van het verschijnen van de publicatie zal een werkconferentie worden georganiseerd om de ervaringen uit te wisselen, teneinde het beleid met betrekking tot het bestrijden van anti-homoseksueel geweld verder uit te kunnen werken. III.4. Seksueel geweld en het WVC-beleid In december 1984 is de nota «Seksueel Geweld en het WVC-beleid» van de WVC Emancipatie Stuurgroep (WES) aangeboden aan de vaste commissies voor Welzijn en Cultuur, voor Volksgezondheid en voor het Emancipatiebeleid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De nota is tot stand gebracht door de intradepartementale subgroep seksueel geweld, die tevens tot taak had de uitvoering van de beleidsvoornemens te coördineren. Inmiddels is een departementale coördinatrice seksueel geweld aangesteld. De voortgang van het WVC-beleid rond de bestrijding van seksueel geweld en verbetering van de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel geweld is geïnventariseerd. De voortgangsrapportage «Seksueel geweld en het WVC-beleid» is recentelijk aan u aangeboden (Kamerstuk 18 542, nr. 17). De voortgang rond de vier gestelde prioriteiten in het WVC-beleid worden aangegeven namelijk: 1. Projecten algemene/specifieke hulpverlening. Overdracht van in specifieke voorzieningen ontwikkelde deskundigheid naar algemene voorzieningen en bevordering van de samenwerking tussen algemene voorzieningen en tussen algemene en specifieke voorzieningen ten behoeve van de hulp- en dienstverlening aan slachtoffers van seksueel geweld. 2. Onderzoek naar diverse vormen van seksueel geweld en naar knelpunten in de hulpverlening. 3. Ondersteuning initiatieven vanuit de WVC-Emancipatie Stuurgroep (WES). 4. Voorlichting en deskundigheidsbevordering. In de nota is geïnventariseerd welke beleidsintenties per WVC-voorziening bestaan c.q. kunnen worden voorgesteld ter bestrijding en - zo mogelijk-ter voorkoming van seksueel geweld. Voorts worden een aantal nieuwe aandachtsvelden vermeld. Tevens wordt van vele WVC-voorzieningen aangegeven welke beleidsvoornemens zijn uitgevoerd, welke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden en welke eventuele beleidsvoornemens aan te geven zijn. De voortgangsrapportage besluit met een korte omschrijving van het begrip seksueel geweld gevolgd door een typering van de regeringsnota «Bestrijding van Seksueel geweld tegen Vrouwen en Meisjes» en van de nota «Seksueel geweld en het WVC-beleid». Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 14

III.5. Geweld tegen lesbische vrouwen Over geweld jegens lesbische vrouwen is op zich nog weinig bekend. Weliswaar is er enige literatuur over verschenen waarin met name wordt ingegaan op het voorkomen van geweld tegen vrouwen in zowel de publieke als privésfeer. De mate waarin het lesbisch zijn van een vrouw een doorslaggevende factor speelt bij het geweld is niet voldoende bekend. Evenmin is bekend op welke wijze de (lesbische) vrouw wordt behandeld bij politie en hulpverlening. Vanuit de lesbische beweging komen signalen dat het geweld tegen lesbische vrouwen toeneemt. Zowel van de Interfacultaire Werkgroep Homostudies Utrecht als van de «Stichting Maatschappij en Individu» (Mei) uit Amsterdam heb ik onderzoeksvoorstellen ontvangen met betrekking tot het geweld tegen lesbische vrouwen. In paragraaf VI.3 ga ik nader in op het onderzoek «Lesbisch in Nederland» van de Stichting Mei. Dit onderzoek zal in ieder geval vanuit mijn departement gesubsidieerd worden. HOOFDSTUK IV. ARBEID IV.1. Algemeen In de arbeidssituatie is het uitgangspunt dat burgers niet gediscrimineerd mogen worden op grond van hun sekse, hun seksuele gerichtheid of hun burgerlijke staat. Dit geldt zowel bij aanstelling en ontslag als bij de arbeidsvoorwaarden. IV.2. De overheid als regelgever IV.2.1. Richtlijnen aan Gewestelijke Arbeidsbureaus met betrekking tot anti-discriminatie Op 30 november 1987 is een circulaire uitgegaan naar de gewestelijke arbeidsbureaus met richtlijnen ter voorkoming van discriminatie op de terreinen van de arbeidsmarkt waarmee de GAB's bemoeienis hebben. Deze circulaire is met name gericht op voorkoming van discriminatie op grond van ras, maar heeft een algemene strekking. Ingegaan wordt op de arbeidsbemiddeling, de scholing en toetsing van ontslag. In de richtlijnen wordt voor de onderscheiden terreinen aangegeven welke (actieve) handelwijze het arbeidsbureau dient te volgen. Zo wordt bijv. ten aanzien van bemiddeling aangegeven dat het arbeidsbureau per geval dient te beoordelen in hoeverre eisen of wensen al dan niet relevant zijn voor het vervullen van een vacature. Daarbij geldt in het algemeen dat er tussen vacature- en functie-eisen een relevant verband dient te bestaan. Indien eisen of wensen worden geuit, die niet (direct) discriminerend zijn, doch voor het vervullen van de vacature overigens niet relevant zijn, is er sprake van (indirecte) discriminatie als daardoor bepaalde groepen benadeeld worden. Aan vacatures, waarbij door werkgevers discriminerende eisen of wensen geuit worden mag, zo is in de richtlijnen aangegeven, op geen enkele wijze meegewerkt worden. Het complement hiervan is dat de arbeidsbureaus zich bij de selectie van kandidaten alleen mogen laten leiden door voor de functie relevante eisen. Indien naar het oordeel van het arbeidsbureau de werkgever de verwezen werkzoekende discrimineert, dan wordt de bemiddeling gestaakt en de vacature uit de registratie verwijderd. Zonodig wordt de dienstverlening gestaakt. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 15

Overigens zij er in dit verband op gewezen, dat de Stichting van de Arbeid in 1980 de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties de aanbeveling heeft gedaan in CAO's een non-discriminatie-bepaling op te nemen, waarin wordt aangegeven dat met inachtneming van objectief aan de functie verbonden eisen het niet is toegestaan gelijkwaardige werknemers gelijke kansen op arbeid en gelijke kansen in de arbeidsorganisatie te onthouden, op grond van factoren als o.m. leeftijd, sekse, seksuele geaardheid, burgerlijke staat. IV.2.2. Werving, Selectie en Aanstellingskeuringen en anti-discriminatie Op het terrein van werving en selectie kan worden gewezen op de in 1982 door de Interdepartementale Werkgroep Selectieprocedures geformuleerde uitgangspunten. In het bijzonder is daarbij aandacht besteed aan procedurele aspecten, die bescherming van de rechten van de sollicitant beogen, zoals ten aanzien van informatieverstrekking, uitslag en mogelijkheden van beroep in verband met de aanstellingskeuring. Naar aanleiding van de recentelijk in de Tweede Kamer ter discussie gestelde relatie tussen de aanstellingskeuring en aids is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur aan de Tweede Kamer een notitie gezonden (zie Tweede Kamerjaar 1987-1988, 19 218, nrs. 15 en 16). Een ambtelijke werkgroep is voorts ingesteld met tot taak (nadere) beleidsvoorstellen terzake met betrekking tot de medische aanstellingskeuring voor te bereiden. Ten aanzien van inhoudelijke aspecten van de medische aanstellingskeuring is aan het Nederlands Instituut voor Preventieve Geneeskunde opdracht gegeven voor nader onderzoek. De resultaten van beide activiteiten zullen te zijner tijd aan de Tweede Kamer worden toegezonden. IV.3. Arbeidssituatie bij de Overheid IV.3.1. Algemeen In het overheidspersoneelsbeleid staat centraal het beginsel van nondiscriminatie op grond van sekse, seksuele gerichtheid of huwelijkse staat, zoals dat onder meer in de artikelen 1 en 3 van de Grondwet is neergelegd. Daarnaast is uitgangspunt de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals neergelegd in artikel 10 van de Grondwet. Deze uitgangspunten zullen nauwlettend in het oog moeten worden gehouden. Dit houdt onder meer in dat er op signalen moet worden gelet met betrekking tot situaties die in strijd met deze uitgangspunten zijn, en er in voorkomende gevallen adequaat moet worden gereageerd. Voor wat betreft het aanstellings- en benoemingsbeleid kan worden verwezen naar wat hieromtrent is vermeld in de inventarisatie-nota «Overheid en Homoseksualiteit». In het besluit Werving en Selectie op grond van het ARAR (Stcrt. 1985, nr. 204) is bepaald dat informeren naar achtergronden van sollicitanten slechts zeer beperkt en alleen functiegericht mag plaatsvinden. In een sollicitatieprocedure mag de seksuele gerichtheid niet door de werkgever ter sprake worden gebracht. Het voeren van een voorkeursbehandeling ten aanzien van homoseksuelen bij aanstellingen bij de overheid, moet gezien het bovenstaande onmogelijk worden geacht. Daar komt nog bij dat een voorkeursbehandeling alleen kan worden overwogen indien er sprake is van een aantoonbare achterstandssituatie. Ten aanzien van homoseksuelen is zulks niet het geval. Wel is het mogelijk dat bij de vervulling van bepaalde op het onderhavige beleidsgebied gerichte functies, de werving in het bijzonder op homoseksuelen wordt gericht, onder meer door in dergelijke gevallen te adverteren in homo-bladen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 16

In de inventarisatie-nota Overheidsbeleid en Homoseksualiteit is melding gemaakt van aanpassing van rechtspositionele regelingen naar aanleiding van de rapporten van de interdepartementale werkgroep «Niet huwelijkse samenlevingsvormen». Vooruitlopend op deze aanpassing wordt een vijftal regelingen reeds toegepast op ambtenaren die samenwonen met een levenspartner en niet gehuwd zijn. Het betreft de volgende regelingen: - de regeling inzake buitengewoon verlof in verband met persoonlijke of familie-omstandigheden (onder meer artikel 33d ARAR); - de regeling inzake uitkering bij overlijden (onder meer artikel 102 ARAR); - de regeling inzake vergoeding van reiskosten bij dienstreizen (Reisbesluit 1971, Reisbeschikking Nederland, Reisbeschikking buitenland); - de regeling inzake vergoeding van verhuiskosten (Verplaatsingskostenbesluit 1962); - de regeling inzake tegemoetkoming in de kosten van woon-werk-verkeer (Verplaatsingskostenbesluit 1962). Voor de toepassing van deze regelingen wordt als levenspartner aangemerkt een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar als levenspartner samenwoont, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ongeacht het geslacht van die persoon. In de hier volgende paragrafen IV.3.2 tot en met IV.3.5 ga ik nader in op een viertal specifieke rechtspositieregelingen. IV.3.2. Positie ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken met inbegrip van de posten in het buitenland Tijdens de U.C.V Homobeleid op 17 november en 1 december 1986 heb ik u reeds medegedeeld dat bij het ministerie van Buitenlandse Zaken geen onderzoek naar of registratie van de seksuele voorkeur van personeelsleden plaatsvindt. Hierin is thans geen wijziging opgetreden. Ook homoseksuele personeelsleden worden naar alle delen van de wereld uitgezonden. Dit is vast komen te staan, nadat een aantal van hen door eigen mededelingen - in met name de «Homo-Pers» - hun seksuele voorkeur bekend hebben gemaakt. Ambtenaren, die voor de Dienst Buitenlandse Zaken worden opgeleid, worden thans binnen de opleiding ook geïnformeerd met betrekking tot het Overheidsbeleid en Homoseksualiteit. IV.3.3. Positie ambtenaren van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen Voor de sector van het onderwijs en onderzoek is voor wat betreft het openbaar onderwijs het algemene overheidspersoneelsbeleid maatgevend. Gezien de vrijheid van richting en inrichting van het bijzonder onderwijs, kunnen deze instellingen een eigen personeelsbeleid voeren. In dit verband zij verwezen naar de Algemene Wet gelijke behandeling die ook van toepassing is op de onderwijssector. Verder kan worden gewezen op het wettelijk geregelde toezicht van de onderwijsinspecties. IV.3.4. Positie ambtenaren van het ministerie van Defensie In het militaire personeelsbeleid vormt seksuele geaardheid geen punt van onderscheid. Centraal in dit personeelsbeleid staan: - de geschiktheid van de militair voor militaire dienst en de functie of loopbaan; - het waarborgen van de persoonlijke integriteit van de militair; - de inpasbaarheid van de militair in de sociale context, die plaatsing op een bepaalde functie met zich meebrengt. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 17

In de brief van Staatssecretaris Van Houwelingen aan de Kamer van 4 november 1986 staat dat iedereen binnen de krijgsmacht zo goed mogelijk moet kunnen functioneren en dat geldt dus ook voor homoseksuelen binnen de krijgsmacht. Op 1 april 1987 heeft de staatssecretaris in een gesprek met de Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht toegezegd, dat aan de opleidingsinstituten voor beroepsmilitairen en dienstplichtigen aandacht wordt besteed aan homoseksualiteit. De vaststelling, dat homoseksualiteit binnen de krijgsmacht in een bredere context bespreekbaar is geworden, uit zich o.a. in de oprichting van de ambtelijke advies- en coördinatiegroep homoseksualiteit in de Krijgsmacht«en in de oprichting van de Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht. De advies- en coördinatiegroep «homoseksualiteit in de krijgsmacht» gaat na welke vragen met betrekking tot de positie van de homoseksuele militair/burger in de krijgsmacht via een gedragswetenschappelijk onderzoek beantwoord zouden moeten worden en wie dat onderzoek dan zou moeten uitvoeren. IV.3.5. Positie ambtenaren bij de rijks- en gemeentepolitie Rechtspositioneel en in de sfeer van de werving volgen rijks- en gemeentepolitie de regelingen en het beleid zoals dat geldt voor het rijksoverheidspersoneel en beschreven is in paragraaf IV.3.1. De «Stichting Politie en Homoseksualiteit» is opgericht door een aantal politieambtenaren uit diverse korpsen, met het doel onder collega's levende opvattingen/misvattingen bespreekbaar te maken en weg te nemen. De stichting wordt vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken voor jaarlijks fl. 3.000 gesubsidieerd en kan gebruik maken van de diverse (opleidings-)accommodaties in den lande voor haar bijeenkomsten. IV.4. Ongewenste intimiteiten in de arbeidssituatie van overheidspersoneel De problematiek van ongewenste intimiteiten in arbeidssituaties vormt een onderdeel van het beleid ter bestrijding van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes. Het aanstellen van vertrouwenspersonen ongewenste intimiteiten bij de rijksoverheid is een van de maatregelen die in dit kader worden getroffen. Het aanwijzen van vertrouwenspersonen en afhandelen van de klachten is een departementale zaak. Op het merendeel van de ministeries zijn vertrouwenspersonen aangesteld tot wie men zich kan richten in het geval van ongewenste intimiteiten. De vertrouwenspersonen zijn niet alleen aanspreekpunt voor (hetero-seksuele) vrouwen die lastig gevallen worden, maar ook voor homoseksuelen. Onlangs zijn bij de inspectie voor het onderwijs vertrouwensinspecteurs aangeworven in het kader van de bestrijding van ongewenste intimiteiten. Deze functionarissen vormen een specifiek aanspreekpunt voor personen, die advies of begeleiding vanuit de inspectie verlangen, ongeacht hun seksuele gerichtheid. HOOFDSTUK V. VOORLICHTING V.1. Inleiding Door middel van voorlichting kan aandacht worden gevraagd voor homoseksualiteit. Dit betreft voorlichting over het homo-emancipatiebeleid en over deelaspecten zoals de voorlichting over homoseksualiteit aan rijksoverheidspersoneel, voorlichting over Aids, gezondheid en seksualiteit voor homoseksuele mannen, voorlichting over aangiftemogelijkheid en Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 18

slachtofferhulp bij geweld gericht tegen homoseksualiteit en voorlichting over subsidiemogelijkheden. De overheid kan meewerken aan het bestrijden van vooroordelen door zelf een voorbeeldfunctie te vervullen en door een goede informatievoorziening te stimuleren. In dit verband zal de onderhavige notitie op brede schaal verspreid worden. Ik zal bezien of van de «Postbus 51»-uitzendingen gebruik kan worden gemaakt om meer bekendheid te geven aan bijvoorbeeld het discriminatie meldpunt voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Tevens zal via de eigen zendtijd van de overheid op radio en televisie aandacht worden besteed aan homoseksualiteit. Wellicht ten overvloede merk ik op dat advertenties over subsidiemogelijkheden en vacatures alleen dan in de homopers geplaatst zullen worden, wanneer de inhoud van de mededeling meer in het bijzonder gericht is op de lezersgroepen van de homopers. V.2. Radio, televisie en schrijvende pers Diverse belangenorganisaties pleiten ervoor dat de regering in haar mediabeleid streeft naar een integratie van homoseksualiteit in het programmabeleid van met name de NOS. Artikel 7 van de Grondwet laat geen voorafgaand toezicht op de inhoud van radio- en t.v.-uitzendingen toe, terwijl ook de Mediawet daarvoor niet de ruimte biedt. De voor het mediabeleid verantwoordelijke minister kan aandacht vragen aan de zendgemachtigden voor specifieke aspecten zoals bijv. homoseksualiteit. Door het Ministerie van WVC is tot nu toe tweemaal subsidie verleend aan de Stichting Urania voor activiteiten die tot doel hebben de bevordering van radio- en t.v.-uitzendingen gericht op emancipatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Als gevolg van die activiteiten is er een samenwerking ontstaan tussen de voornoemde stichting en de NOS. Niet alleen op landelijk, maar ook op lokaal en regionaal niveau wordt aandacht besteed aan homoseksualiteit binnen radio- en t.v.-uitzendingen. V.3. Tentoonstelling: «honderd jaren homoseksualiteit in Nederland» In 1986 is de Stichting Vae Solis opgericht met als doel de voorbereiding en uitvoering van de tentoonstelling «Blikken zonder Blozen» (honderd jaar homoseksualiteit in Nederland). Deze tentoonstelling wordt voorbereid in samenwerking met het Amsterdams Historisch Museum. Mijn departement heeft voor de voorbereidingskosten een subsidie verstrekt. Momenteel wordt nagegaan in hoeverre ten behoeve van de uitvoering van de eerder genoemde tentoonstelling nadere subsidiëring wenselijk c.q. mogelijk is. Dit soort van activiteiten kan bijdragen tot informatie over homoseksualiteit die indirect kan leiden tot een mentaliteitsverandering. HOOFDSTUK VI. ONDERZOEK VI.1. Inleiding Tijdens de UCV-Homobeleid op 17 november en 1 december 1986 is door de leden Groenman, Swilders-Rozendaal, Lankhorst en Van Es een motie ingediend, welke door u aangenomen is. Deze motie had betrekking op het onderzoeksprogramma op het terrein van homoseksualiteit. De regering werd verzocht onderzoeksvoorstellen op basis van een inventarisatie aan u voor te leggen. Naar aanleiding van deze motie heb ik toegezegd dat er een inventarisatie zal plaatsvinden van lopende onderzoeken met betrekking tot homoseksualiteit en te willen nagaan welke onderzoeken Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 19

wenselijk worden geacht ter ondersteuning van het homo-emancipatiebeleid. Op grond van de resultaten van eerder genoemde inventarisatie zal ik overleg voeren met de betrokken maatschappelijke organisaties, de verschillende homo-studies in ons land en de meest betrokken ambtsgenoten. Het onderzoek heeft plaatsgevonden. Het resultaat ervan vindt u in de hierna volgende paragraaf: Inventarisatie onderzoeksvoorstellen. Voor het onderzoek van universiteiten zijn de instellingen van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek zelf verantwoordelijk. Sturing vanuit de centrale overheid vindt hier niet plaats. Bestuurlijk overleg over de ontwikkelingsrichting van het onderzoek heeft plaats in de tweejaarlijkse dialoogcyclus van de ministervan Onderwijs en Wetenschappen met de instellingen over het HOOP. Het eerste HOOP is door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen inmiddels voor de komende twee jaar definitief vastgesteld. In het HOOP, dat in 1990 in concept zal verschijnen, zullen de ervaringen verwerkt worden die worden opgedaan met deze eerste dialoogcyclus. Op dit moment zijn over de bestuurlijke uitkomsten van dit overleg met de instellingen en over de resultaten daarvan in het onderzoeksbeleid in de instellingen dan ook nog geen conclusies te trekken. Wel is het zo dat aan verschillende instellingen onderzoek verricht wordt, dat van belang kan zijn voor het overheidsbeleid inzake homoseksualiteit. VI.2. Inventarisatie Onderzoeksvoorstellen Op dit moment zijn de volgende onderzoeken in uitvoering: - Ministerie van WVC: a) Onderzoek naar de beeldvorming onder leden en niet-leden ten aanzien van de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit/COC. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Interfacultaire Werkgroep Homostudies Utrecht in nauwe samenwerking met de NVIH/COC afdeling Utrecht. Het onderzoeksresultaat zal binnenkort bekend zijn. b) Inventarisatie Onderzoek ten behoeve van de publikatie Homoseksualiteit en Geweld. Een inventarisatie als deze is van belang omdat een dergelijk overzicht tot nu toe ontbreekt. Actieve groepen weten onderling vaak niet van eikaars bestaan en eikaars werkwijze. Aan de hand van deze uitgebreide eerste inventarisatie kan duide- lijk worden wat er precies door wie wordt gedaan en vooral welke terreinen niet worden bestreken. Het overzicht kan aanknopingspunten bieden voor beleidsdiscussies, het maken van werkafspraken ten aanzien van nog te ontwikkelen landelijke en regionale werkverbanden van bij bestrijding van anti-homoseksueel geweld betrokken instanties. De inventarisatie wordt uitgevoerd door de Vakgroep Lesbische en Homostudies van de KU Nijmegen en zal vermoedelijk in het najaar 1988 worden gepubliceerd. Gewenst onderzoek: A. De positie van lesbische vrouwen Lesbische vrouwen hebben niet alleen te kampen met een achterstelling die samenhangt met hun seksuele gerichtheid, maar hebben daarenboven te maken met de historisch gegroeide achterstand van vrouwen in het algemeen. Voor hen geldt een dubbel emancipatieprobleem. Om binnen het homo-emancipatiebeleid de specifieke aandacht voor lesbische vrouwen te kunnen omzetten in concrete beleidsvoornemens, is onderzoek nodig naar de manieren waarop lesbische vrouwen in Nederland nu vorm en inhoud geven aan hun lesbisch zijn en aan hun persoonlijk en maat- Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 19 504, nr. 11 20