Advies inzake een heroverweging van de anciënniteitsregel bij bedrijfseconomisch ontslag 1 december 2004 - publicatienr. 13/04



Vergelijkbare documenten
Notitie heroverweging van het Last-in/first-out beginsel bij bedrijfseconomisch ontslag

Heroverweging van het last-in / first-out (lifo) beginsel bij bedrijfseconomisch ontslag. 9 juli 2004 CGB-advies/2004/05

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid AV/IR/2003/ Datum 10 maart 2003

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mr. A.J. de Geus Postbus LV Den Haag. Geachte heer De Geus,

18. ONMISBARE WERKNEMER

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Besluit:

15. AFSPIEGELINGSBEGINSEL

10. AFSPIEGELINGSBEGINSEL

Maatwerk bij het bepalen van de ontslagvolgorde: nu en na de WWZ

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Handleiding afspiegeling algemeen

' Zie de brief van deze organisaties van 2 november 1999 aan de Vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De volgende alinea wordt toegevoegd in de inleiding van hoofdstuk 7 van de Beleidsregels Ontslagtaak UWV (Bedrijfseconomische redenen):

meest gestelde vragen over Collectief ontslag De Gier Stam &

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Nieuw Arbeidsrecht Hoe zit het nu en hoe gaat het worden?

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

De Ontslagprocedure WERKBEDRIJF. Afdeling Arbeids Juridische Dienstverlening (AJD) Maastricht

. /. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt.

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen.

Artikel 9 Herplaatsing

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage AV/IR/2006/19255

No.W /III 's-gravenhage, 21 april 2011

31 mei 2012 z

Handleiding Afspiegelingsbeginsel gemeente Amsterdam

Datum 10 juni 2014 Betreft Behandeling WWZ, schriftelijke reactie op voorstel VAAN d.d. 2 juni 2014

Uitspraak. RECHTBANK BREDA Sector kanton. Locatie Bergen op Zoom. zaak/rolnr.: AZ VERZ beschikking d.d. 22 juli 2009.

10. AFSPIEGELINGSBEGINSEL

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

UWV Werkgeverscongressen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De ontslagtaak van UWV na invoering van de Wet Werk en Zekerheid

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

D e n H a a g 12 juni 2012

Kwaliteitsslag bij reorganisaties

Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving

Eerste Kamer der Staten-Generaal

UITSPRAAK. in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

No.W /IV 's-gravenhage, 2 november 2005

De Commissie van Beroep voor het Protestants- Christelijk Basis-, Speciaal- en Voortgezet Speciaal Onderwijs

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad. 11 september TAZ/U / Lbr. 19/067 LOGAnr 19/ Cao Ontslagcommissie

STICHTING VAN DE ARBEID. Aan: decentrale cao-partijen. Geachte mevrouw, heer,

Advies W /III

Ontslag in crisistijd

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1. Inleiding. 2. Geldigheidsduur van het sociaal statuut. 3. Medezeggenschap

S A M E N V A T T I N G

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over doorstroming bij gesubsidieerde arbeid.

ECLI:NL:RBNHO:2016:4991

No.W /III 's-gravenhage, 29 september 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Gevolgen concept-ontslagregeling voor payrollorganisaties

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage. Project Walvis/SUB/ 04/9300

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Stichting EJ van de Arbeid

Nota van toelichting

Commissie van Beroep PO

BINDEND ADVIES VASTE COMMISSIE CAO VOOR HET OMROEPPERSONEEL. Inzake: tegen: 1. Taak en samenstelling van de Vaste Comissie

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van Stichting C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

Na overleg met de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

De Commissie van Beroep voor het Protestants- Christelijk Basis-, Speciaal- en Voortgezet Speciaal Onderwijs

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Optimalisering verlof na geboorte kind

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer mr. A.J. de Geus Postbus LV DEN HAAG. Geachte heer De Geus,

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage SV/F&W/04/9756

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Directie Directe Belastingen. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 16 november 2007 DB M

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Opzegging van de arbeidsovereenkomst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De Commissie van Beroep voor het Protestants- Christelijk Basis-, Speciaal- en Voortgezet Speciaal Onderwijs

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarrapportage 2004

verklaring omtrent rechtmatigheid

BESLISSING OP ONTSLAGAANVRAAG. [de hogeschool], gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen de hogeschool gemachtigde: de heer mr. M.A.

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarrapportage 2005

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Martin de Jong 24 september 2009

..^i-fie EERSTE WAfe < IR , TyU ^ 0 9 JUL 2010 DATUM V J U L KOPIE

Ons kenmerk z Contactpersoon

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/007

ECLI:NL:RBNHO:2016:11026

10. AFSPIEGELINGSBEGINSEL

Directie Financiële Markten. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. 5 juli 2007 FM M

Reorganisatieprocedure in een notendop

A D V I E S Nr Zitting van vrijdag 10 oktober

S A M E N V A T T I N G

Nieuwe ontslagrecht in 25 minuten?

Transcriptie:

Bezuidenhoutseweg 60 postbus 90405 2509 LK Den Haag tel. 070-3499 580 fax 070-3499 796 e-mail: j.hamaker@ser.nl Advies inzake een heroverweging van de anciënniteitsregel bij bedrijfseconomisch ontslag 1 december 2004 - publicatienr. 13/04

INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 2. De grondslagen van de anciënniteitsregel en de afspiegelingsregel 3. Overwegingen met betrekking tot de effecten van de anciënniteitsregel 4 4 6 4. De voorstellen van de minister voor herziening van de anciënniteitsregel 8 4. l Doelstellingen 8 4.2 Wijziging van de methode en het toepassingsbereik van de afspiegelingsregel 8 4.3 De afspiegelingsregel als vertrekpunt 9 4.4 Afwijking bij CAO 9 5. De opvatting van de Stichting van de Arbeid 5.1 Knelpunten in de toepassing van de afspiegelingsregel 5.2 Het vooropstellen van de afspiegelingsregel 5.3 Afwijkingsmogelijkheid bij CAO 5.4 Sectorspecifieke regelingen 5.5 'Onmisbaarheid' en hardheidsclausule 6. De anciënniteitsregel en gelijke behandeling 10 10 11 13 15 16 17 Bijlage l Brief van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Inzake heroverweging Last-/last-out beginsel bij bedrijfseconomisch ontslag (motie Verburg/Weekers (29 200, nr. 48) Bijlage 2 Ontslag wegens bedrijfseconomische redenen Bijlage 3 Rekenvoorbeelden afspiegeling, nu en straks Bijlage 4 Brief d.d. 8 juli 2004 van de Commissie Gelijke Behandeling inzake Advies Commissie Gelijke Behandeling (CGB) over de notitie van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) inzake heroverweging van het last-in / first-out (lifo) beginsel bij bedrijfseconomsich ontslag Bijlage 5 Brief van de Stichting van de Arbeid aan de Commissie Gelijke Behandeling d.d. 16 juli 2004 inzake heroverweging lifo-beginsel Bijlage 6 Brief van de Commissie Gelijke Behandeling d.d. 31 augustus 2004 inzake heroverweging van het last-in / first-out (lifo) beginsel bij bedrijfseconomisch ontslag Bijlage 7 Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 12 april 2001 inzake Arbeidsmarktbeleid etnische minderheden 2000-2003

4 Advies inzake een heroverweging van de anciënniteitsregel bij bedrijfseconomisch ontslag 1. Inleiding Bij brief van 25 mei 2004 1 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mr. A.J. de Geus, de Stichting van de Arbeid een Notitie heroverweging van het Lastin/first-out beginsel bij bedrijfseconomisch ontslag 2 (hierna: notitie) voorgelegd, met het verzoek haar oordeel te geven over de in deze notitie neergelegde voorstellen tot heroverweging van de selectiemethode in het kader van meervoudige ontslagen om bedrijfseconomische redenen. De notitie vloeit voort uit de aanvaarding door de Tweede Kamer van een motie van de leden Verburg, Weekers, Bakker en Noorman-den Uyl, waarin de regering wordt verzocht het last-in/first-out beginsel (ook wel genoemd: dienstjarenbeginsel 3 ) te heroverwegen. 4 In deze motie wordt overwogen dat: - flexibiliteit en zekerheid belangrijke voorwaarden zijn om te komen tot een anticiperende en assertieve arbeidsmarkt; - diversiteit in het personeelsbestand, zoals leeftijd, kleur, sekse en deskundigheid, ook door sociale partners van groot belang wordt geacht. Vervolgens constateren de opstellers van de motie dat met genoemd beginsel, zoals toegepast bij de beoordeling van ontslagaanvragen door de Centrale Organisatie Werk en Inkomen (hierna: CWI), thans onvoldoende wordt ingespeeld op de behoefte aan flexibiliteit en diversiteit. In de notitie van de minister wordt nagegaan of heroverweging van de anciënniteitsregel (en van de afspiegelingsregel) inderdaad noodzakelijk is en of een betere selectiemethode om te bepalen wie voor ontslag in aanmerking komt mogelijk is. Naar het oordeel van de minister is dat laatste inderdaad het geval. In dit advies geeft de Stichting haar visie op de door de minister ontwikkelde voorstellen. Zij betrekt daarbij de problematiek van de gelijke behandeling van verschillende groepen op de arbeidsmarkt, aangezien deze onontkoombaar is wanneer methoden voor het bepalen van de ontslagvolgorde ingeval van een meervoudig ontslag op hun (veronderstelde) effecten worden bezien en omdat artikel 7:1 van het Ontslagbesluit CWI opdraagt extra aandacht te besteden aan het tegengaan van discriminatie. 2. De grondslagen van de anciënniteitsregel en de afspiegelingsregel 5 Op grond van de anciënniteitsregel komen bij een meervoudig ontslag wegens bedrijfseconomische redenen per categorie uitwisselbare functies van de bedrijfsvestiging de werknemers met het kortste dienstverband het eerst voor ontslag in aanmerking. 1 2 3 4 5 Kenmerk AV/IR/2004/30138. De notitie is in haar geheel aan dit advies gehecht (bijlage 1). In dit advies wordt de term anciënniteitsregel gebruikt. Kamerstukken II, vergaderjaar 2003-2004, 29 200XV, nr. 48. De tekst van 4 van het Ontslagbesluit, waarin de anciënniteitsregel en de afspiegelingsregel zijn opgenomen, is aan dit advies gehecht (bijlage 2).

5 Indien de werkgever dat wenst, kan hij bij groepsontslagen van 10 of meer werknemers (binnen één werkgebied van CWI) de afspiegelingsregel hanteren door de anciënniteitsregel toe te passen per leeftijdsgroep, waarbij het aantal werknemers dat per leeftijdsgroep voor ontslag wordt voorgedragen geschiedt naar evenredigheid van de verdeling van het gehele personeel over de leeftijdsgroepen binnen de gehele bedrijfsvestiging. De anciënniteitsregel is neergelegd in het Ontslagbesluit, dat op zijn beurt berust op het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA), dat regelt dat de werkgever voor de opzegging van de arbeidsverhouding voorafgaande toestemming behoeft van CWI. De anciënniteitsregel vindt slechts toepassing indien sprake is van één of meer ontslagen wegens bedrijfseconomische redenen. Die redenen kunnen zijn gelegen in technologische veranderingen, werkvermindering (vanwege het teruglopen van orders), de financiële positie van de onderneming of het beëindigen van (een deel van) de bedrijfsactiviteiten. Ook ontslagen die het gevolg zijn van herschikking van de functiestructuur of van reorganisaties, zonder dat daarvoor een klemmende actuele bedrijfseconomische noodzaak bestaat, worden tot de categorie ontslagen wegens bedrijfseconomische redenen gerekend. CWI beoordeelt de aannemelijkheid van de bedrijfseconomische noodzaak van de ontslagen aan de hand van door de werkgever over te leggen informatie. CWI beoordeelt daarna aan de hand van de door de werkgever overgelegde gegevens eerst of de aan door de werkgever voorgelegde ontslaglijst ten grondslag gelegde afbakening van de categorie uitwisselbare functies deugdelijk verantwoord is en welke werknemers in die functies werkzaam zijn, en toetst vervolgens of de ontslaglijst met inachtneming van de anciënniteitsregel is opgesteld. Ingeval de werkgever een beroep doet op de afspiegelingsregel geschiedt de zojuist bedoelde toetsing nadat CWI zich ervan heeft vergewist dat de verdeling van de ontslagen over de leeftijdscategorieën in overeenstemming is met de spreiding van het gehele personeel van de bedrijfsvestiging over die categorieën. Aan de anciënniteitsregel kan een aantal overwegingen ten grondslag worden gelegd. De belangrijkste daarvan zijn: met het voortduren van de arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer zijn zij tot meer jegens elkaar verplicht; de beroepskwalificaties van de werknemer raken naarmate het dienstverband langer voortduurt steeds meer afgestemd op arbeid bij déze werkgever; oudere werknemers komen na ontslag minder gemakkelijk weer aan het werk dan jongere; ervaren krachten blijven behouden; er is draagvlak voor bij werknemers, omdat het in het algemeen als onrechtvaardig wordt ervaren dat werknemers met een langer dienstverband moeten afvloeien terwijl korter in dienst zijnde werknemers mogen blijven; de anciënniteitsregel biedt een herkenbaar en toetsbaar criterium ten behoeve van het opstellen van de ontslaglijst en sluit willekeur uit; de anciënniteitsregel voorkomt stigmatisering op de arbeidsmarkt van wie om bedrijfseconomische redenen is ontslagen doordat de toepassing van dat beginsel abstraheert van verschillen in kwaliteit van functioneren van werknemers.

6 3. Overwegingen met betrekking tot de effecten van de anciënniteitsregel en de thans voorgeschreven afspiegelingsmethode in de praktijk Hoewel cijfermatige informatie over de effecten van de anciënniteitsregel ontbreekt, is niet onaannemelijk dat het doorgaans in het voordeel werkt van oudere werknemers, aangezien deze veelal de langste dienstverbanden met de werkgever hebben en in het algemeen een geringere mobiliteit op de arbeidsmarkt vertonen. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat voor oudere werknemers naar verhouding vaker een ontslagaanvraag wordt ingediend bij CWI, dan voor jongere werknemers. 6 Dit houdt mogelijk verband met de omstandigheid dat oudere werknemers relatief vaak eenvoudiger functies bezetten. Deze functies komen verhoudingsgewijs vaker te vervallen. Het voordeel van de één is het nadeel van de ander: werknemers die de afgelopen jaren in het kader van de toegenomen bedrijvigheid zijn binnengekomen bij bedrijven, lopen, als de economische groei, zoals thans, hapert en veel bedrijven de omvang van hun personeelsbestand nog eens kritisch bezien, een relatief grotere kans op ontslag wegens bedrijfseconomische redenen dan ouderen. Dit zijn veelal (ook) werknemers die tot groepen behoren waarop het specifieke arbeidsmarktbeleid zich richt: herintredende vrouwen, allochtonen, gehandicapten én ouderen. 7 Uit een oogpunt van arbeidsmarktbeleid levert de anciënniteitsregel dan ook een gemengd beeld op. Toepassing van de anciënniteitsregel levert een (in beginsel) onomstreden, toetsbare en stigmatisering op de arbeidsmarkt voorkomende ontslaglijst op, maar de uitkomst kan uit een oogpunt van continuïteit van de onderneming minder gelukkig zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer met het ontslag van relatief recent aangetrokken werknemers actuele kennis en potentieel verdwijnen 8. Een ander ongewenst effect van de toepassing van de anciënniteitsregel kan zijn dat de onderneming na een groepsontslag met een onevenwichtig samengesteld personeelsbestand blijft zitten. Toepassing van de afspiegelingsregel kan dit in beginsel ondervangen voor wat betreft de leeftijdsopbouw van het personeel, maar is geen garantie voor een evenwichtige uitkomst van een reorganisatieontslag. De evenredige verdeling van ontslagen over leeftijdsgroepen moet immers worden gerelateerd aan de verdeling over leeftijdsgroepen binnen de gehele bedrijfsvestiging. Indien nu de leeftijdsopbouw van de functiegroep waarin de ontslagen vallen sterk afwijkt van die van de gehele bedrijfsvestiging, dan resulteert een onevenwichtige uitkomst. Een knelpunt is dat de afspiegelingsregel thans slechts mag worden toegepast bij groepsontslagen van tien of meer werknemers binnen een werkgebied van CWI. Als gevolg hiervan zullen kleinere bedrijven minder gebruik kunnen maken van de mogelijkheid van afspiegeling dan grotere bedrijven; afspiegeling is uitgesloten voor bedrijven met minder dan tien werknemers. Een ander probleem kan zich voordoen bij een bedrijfsvestiging met verschillende locaties in meer dan één werkgebied van CWI. Indien het aantal ontslagen op de ene 6 7 8 Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Ontslagstatistiek Jaarrapportage 2003; Den Haag; april 2004. Ten aanzien van werknemers uit deze groepen kan CWI op grond van artikel 4:2, zesde lid, van het Ontslagbesluit de dienstjarenvolgorde doorbreken. Op grond van artikel 4:2, vijfde lid, van het Ontslagbesluit kan CWI een werknemer, indien de werkgever aannemelijk maakt dat hij/zij onmisbaar is, buiten de ontslaglijst laten.

7 locatie de drempel van 10 haalt, kan (daar) de afspiegelingsregel worden toegepast, maar in de andere, waar de drempel van 10 niet wordt gehaald, niet. De in het derde lid van artikel 4:2 van het Ontslagbesluit vervatte beperking binnen een werkgebied brengt in zo n geval met zich dat binnen de categorie uitwisselbare functies van één bedrijfsvestiging twee verschillende methoden voor het bepalen van de ontslaglijst zouden moeten worden gehanteerd, hetgeen niet verenigbaar is met het gegeven dat anciënniteit en afspiegeling in het Ontslagbesluit zijn gerelateerd aan de bedrijfsvestiging als geheel. In het denken over ontslagbescherming van oudere werknemers en de functie van de anciënniteitsregel in dat verband vindt thans een ontwikkeling plaats. Al geruime tijd verliest het verschijnsel dat een werknemer zijn gehele arbeidsleven bij één werkgever doorbrengt, zienderogen terrein. Van werknemers in het algemeen, óók van oudere werknemers, wordt steeds meer verwacht dat zij hun beroepskwalificaties op peil houden, mede met het oog op het vermogen elders aan de slag te kunnen komen ( employability ). Een en ander leidt ertoe dat de correlatie tussen leeftijd en dienstjaren bij dezelfde werkgever verder zal afnemen en bijgevolg ook de anciënniteitsregel aan belang voor ontslagbescherming van de oudere werknemer zal inboeten. De specifieke behoefte van oudere werknemers aan ontslagbescherming zal objectief evenwel ook afnemen naarmate zij door investeringen (van de werkgever en van henzelf) in hun beroepskwalificaties en employability een sterkere positie op de arbeidsmarkt zullen innemen. Een en ander betekent dat de concurrentiepositie van de oudere werknemer op de arbeidsmarkt op termijn zal verbeteren. In die zin verandert, zowel bij werkgevers als bij werknemers, het perspectief en mag worden verwacht dat zij soepeler omgaan met mobiliteit op hogere leeftijd en/of na een langdurig dienstverband. Tegelijkertijd wijzen demografische ontwikkelingen op het aanstaande vertrek van de arbeidsmarkt van grote groepen werknemers (babyboomers) in verband met het bereiken van de pensioenleeftijd. Hieraan doen vergroting en acceptatie van mogelijkheden om langer door te werken, ook na het bereiken van de pensioenleeftijd, vermoedelijk onvoldoende af. Dit dwingt met name bedrijven met een relatief oud personeelsbestand om zich in te stellen op flinke verschuivingen in het personeelsbestand en om maatregelen te nemen met het oog op een toekomstbestendige personeelsvoorziening. In dat kader zullen zij jongere werknemers willen vasthouden, ook in geval van reorganisaties. Ten slotte kan worden gewezen op de behoefte van bedrijven om bij reorganisaties werknemers met actuele kennis en inzichten te behouden. Als gevolg van de toepassing van de dienstjarenregel komen werknemers in uitwisselbare functies met achtereenvolgens de kortste dienstverbanden voor ontslag in aanmerking. Dat kunnen juist de werknemers zijn die over de meest actuele kennis van processen en technieken beschikken. Uit een oogpunt van behoud van voor de continuïteit van de onderneming noodzakelijk evenwicht tussen ervaring enerzijds en actuele kennis en kunde anderzijds kan hun ontslag naar objectieve maatstaven ongewenst zijn. Nu kent artikel 4:2, vijfde lid, van het Ontslagbesluit wel de mogelijkheid voor de werkgever om onmisbare werknemers buiten de ontslaglijst te houden, maar de drempel daarvoor ligt hoog. De vraag rijst of voornoemde bepaling in de praktijk voldoende soelaas biedt voor het gesignaleerde probleem. Dienaangaande is wederom relevant dat van zowel werknemers als werkgevers in toenemende mate investeringen in behoud en ontwik-

8 keling van beroepskwalificaties van het beschikbare personeel worden verwacht. Het aantrekken en vervolgens vasthouden van (veelal relatief jeugdig) personeel behoort niet langer het middel bij uitstek te zijn om de beschikbaarheid van actuele kennis en kunde binnen de onderneming te verzekeren. In het licht van de demografische ontwikkelingen zullen ondernemingen in toenemende mate aangewezen zijn op actualisering van de kennis en kunde van jong en oud personeel. Zo beschouwd behoort het gewenste evenwicht tussen ervaring en actuele kennis en kunde niet, althans niet primair, te worden bewerkstelligd door de wijze van selectie van de werknemers die voor ontslag om bedrijfseconomische redenen in aanmerking komen. 4. De voorstellen van de minister voor herziening van de anciënniteitsregel 4.1 Doelstellingen De minister schrijft dat een nieuwe selectiemethode moet kunnen rekenen op draagvlak bij werkgevers en werknemers. Voor de werknemer is van belang dat een criterium wordt toegepast dat de werknemer vooraf zoveel mogelijk helderheid verschaft over zijn rechtspositie bij een onverhoopt bedrijfseconomisch ontslag. De minister tekent daarbij aan dat de werknemer zijn rechtspositie in het kader van bedrijfseconomisch ontslag moet kunnen beïnvloeden door te investeren in zijn vaardigheden en functioneren binnen de arbeidsorganisatie. De werkgever heeft belang bij een qua leeftijd evenwichtige opbouw van het personeelsbestand en bij het vasthouden van werknemers die nodig zijn om de continuïteit van de onderneming te waarborgen, aldus de minister. Ten slotte is het van belang dat aan de diverse groepen werknemers een gelijkmatiger ontslagbescherming wordt geboden. Vanuit deze doelstellingen komt de minister tot de volgende wijzigingsvoorstellen: wijziging van de methode en het toepassingsbereik van de afspiegelingsregel; verplichtstelling van de afspiegelingsregel; introductie van een afwijkingsmogelijkheid bij CAO. 4.2 Wijziging van de methode en het toepassingsbereik van de afspiegelingsregel Gebleken is dat de afspiegelingsregel minder wordt toegepast dan verwacht. Volgens de minister is hieraan debet dat alleen kan worden gespiegeld naar de leeftijdsopbouw van het gehele personeelsbestand van de bedrijfsvestiging en niet naar de leeftijdsopbouw in de categorie uitwisselbare functies waar arbeidsplaatsen komen te vervallen, hetgeen in de praktijk tot onevenwichtige uitkomsten kan leiden. In dit licht stelt de minister voor om de afspiegelingsregel zo te wijzigen dat wordt gespiegeld naar de leeftijdsopbouw in de categorie uitwisselbare functies waarbinnen arbeidsplaatsen komen te vervallen. Verder is in de praktijk gebleken dat een bedrijfsvestiging waar arbeidsplaatsen komen te vervallen soms locaties heeft in twee of meer CWI-werkgebieden. Toepassing van de afspiegelingsregel wordt dan niet alleen bemoeilijkt, maar kan evenzeer tot onevenwichtige uitkomsten leiden. De minister heeft hierbij, zo is de Stichting uit een toelichting van de zijde van het departement gebleken, het oog op de situatie waarin loca-

9 ties van een en dezelfde bedrijfsvestiging zijn gelegen in aangrenzende werkgebieden van CWI. In dergelijke situaties kan het zo zijn dat de ene locatie wel en de andere niet de grens van 10 werknemers haalt. 9 Dat zou betekenen dat in de ene vestiging niet en in de andere wel de afspiegelingsregel zou mogen worden toegepast, waardoor binnen een en dezelfde bedrijfsvestiging twee selectiemethoden zouden moeten worden toegepast, hetgeen niet verenigbaar is met het gegeven dat anciënniteit en afspiegeling in het Ontslagbesluit zijn gerelateerd aan (de categorie uitwisselbare functies binnen) de bedrijfsvestiging als geheel. In de praktijk wordt in dergelijke gevallen daarom afgezien van toepassing van de afspiegelingsregel, hoewel dat gelet op de leeftijdsopbouw binnen de betrokken uitwisselbare functies bezien over de bedrijfsvestiging als geheel wel wenselijk zou zijn. De minister heeft dit knelpunt onder de aandacht van de Stichting gebracht. Ten slotte signaleert de minister gesignaleerd dat de voorwaarde dat het moet gaan om groepsontslagen van tien of meer werknemers tot gevolg heeft dat alleen grotere werkgevers een beroep op de afspiegelingsregel kunnen doen. De minister stelt voor om deze drempel weg te nemen door niet langer een ondergrens in het Ontslagbesluit op te nemen. 4.3 De afspiegelingsregel als vertrekpunt Dit voorstel houdt in dat bij elk meervoudig ontslag om bedrijfseconomische reden eerst een toerekening van ontslagen aan leeftijdsgroepen naar evenredigheid van de verdeling van het personeel (in de categorie uitwisselbare functies) over die groepen moet geschieden. Vervolgens wordt op basis van de anciënniteitsregel bepaald wie van de werknemers binnen de onderscheiden leeftijdscategorieën als eerste voor ontslag in aanmerking komt. 4.4 Afwijking bij CAO De afspiegelingsregel en de anciënniteitsregel voorzien niet in de mogelijkheid om kennis, vaardigheden en functioneren van de werknemer bij het ontslag te betrekken, behoudens de mogelijkheid voor de werkgever om een beroep te doen op onmisbaarheid, ingevolge artikel 4:2, vijfde lid, van het Ontslagbesluit. Naar het oordeel van de minister leent het centrale niveau zich er niet voor om ten aanzien van dit element nadere regels te stellen, gezien de verschillen die zich in de praktijk kunnen voordoen. Ook spelen hierbij andere factoren een rol, zoals de vraag of de werkgever zelf voldoende inspanningen heeft verricht om het functioneren van werknemers op peil te houden en er een adequaat toetsingsinstrumentarium is om de prestaties en inspanningen van werknemers te meten. Op het decentrale niveau kan dit wel worden beoordeeld door werkgevers en werknemers, aldus de minister. Hiervoor kan ruimte worden gecreëerd door in het Ontslagbesluit te bepalen dat de regels van dat besluit van toepassing zijn, behoudens voor zover bij CAO afwijkende - objectief toetsbare - regelingen zijn getroffen. In deze regelingen kan rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden in een on- 9 Hiervan is te onderscheiden de situatie van een groepsontslag binnen een bedrijfsvestiging met locaties in verschillende CWI-werkgebieden, waarbij in elk van de locaties de drempel van artikel 4:2, derde lid, van het Ontslagbesluit wordt gehaald. In dergelijke situaties wordt de afspiegelingsregel toegepast over het geheel van de uitwisselbare functies binnen de bedrijfsvestiging (dus alle locaties tezamen).

10 derneming of bedrijfstak. Daarbij kunnen niet alleen afspraken worden gemaakt over de te hanteren ontslagcriteria, maar ook over flankerend sociaal beleid, zoals maatregelen gericht op employability van werknemers en inspanningen van de werkgever op het terrein van outplacement. 5. De opvatting van de Stichting van de Arbeid 5.1 Knelpunten in de toepassing van de afspiegelingsregel Onverlet de plaats van de afspiegelingsregel in het stelsel van artikel 4:2, kan worden geconstateerd dat de toepassing ervan in de praktijk soms problematisch is. Ook de minister wijst hierop in zijn notitie. Het betreft de volgende kwesties: a. het spiegelen naar de leeftijdsopbouw in de bedrijfsvestiging als geheel; b. de drempel van artikel 4:2, lid 3 (groepsontslagen van 10 of meer werknemers binnen een werkgebied van CWI). Ad a Het spiegelen naar de leeftijdsopbouw in de bedrijfsvestiging als geheel In het voorgaande werd reeds opgemerkt dat de huidige regeling van artikel 4:2, derde lid, die behelst dat gespiegeld wordt naar de onderlinge verhouding tussen de leeftijdsgroepen binnen de gehele bedrijfsvestiging, tot onevenwichtige uitkomsten kan leiden. Daarvan is sprake wanneer de leeftijdsopbouw binnen de categorie uitwisselbare functies waar arbeidsplaatsen vervallen, aanmerkelijk afwijkt van de leeftijdsopbouw binnen de gehele bedrijfsvestiging. De Stichting kan zich daarom vinden in het voorstel van de minister om het derde lid van artikel 4:2 in die zin aan te passen dat de onderlinge verhouding van het aantal werknemers dat per leeftijdsgroep voor ontslag in aanmerking wordt gebracht voor zover mogelijk overeenkomt met de onderlinge verhouding van het aantal werknemers in elk van de leeftijdsgroepen binnen de categorie uitwisselbare functies (waarbinnen arbeidsplaatsen moeten vervallen) van de bedrijfsvestiging. 10 Ad b De drempel van artikel 4:2, lid 3 (groepsontslagen van 10 of meer werknemers binnen een werkgebied van CWI) De minister stelt voor de drempel in de toepassing van de afspiegelingsregel van 10 of meer werknemers tegelijkertijd, los te laten. Daarmee zou de toepassing van de afspiegelingsregel ook mogelijk worden bij kleine groepsontslagen, hetgeen vooral van betekenis is voor werkgevers van kleine bedrijven. Bovendien is het eerder gesignaleerde probleem met (in relatie tot de drempel: te) kleine groepsontslagen op locaties van een en dezelfde bedrijfsvestiging die zijn gelegen in aangrenzende werkgebieden CWI, als gevolg waarvan thans de afspiegelingsregel niet kan worden toegepast, opgelost. 10 In bijlage 3 is een rekenvoorbeeld opgenomen dat het verschil laat zien tussen de huidige methode van afspiegelen en de nieuwe.

11 Uiteraard is, zowel bij de huidige als de voorgestelde wijze van afspiegeling, een hulpregel nodig voor het geval (aan het slot van de afspiegelingsprocedure) één of meer ontslagen aan leeftijdscategorieën moeten worden toegerekend, terwijl daarvoor in de categorie uitwisselbare functies een groter aantal leeftijdscategorieën gelijkelijk in aanmerking zou komen dan dat aantal ontslagen. Voor de aanwijzing van de voor ontslag in aanmerking te brengen werknemers komt dan alleen (behoudens afwijking wegens onmisbaarheid of zwakke arbeidsmarktpositie) de dienstjarenregel, toe te passen over die leeftijdscategorieën gezamenlijk, in aanmerking. De Stichting stemt in met het voorstel van de minister om de ondergrens van 10 werknemers in artikel 4:2, derde lid, van het Ontslagbesluit te laten vervallen. Zij ziet geen overtuigende reden waarom afspiegeling bij meervoudige ontslagen van minder dan 10 werknemers zou moeten worden uitgesloten, terwijl die bij grotere ontslagen is toegestaan. Het handhaven van een ondergrens van 10 werknemers komt bovendien neer op ongelijke behandeling van werkgevers van grote en kleine bedrijven (met ongelijke gevolgen voor de betrokken werknemers). De werknemersvertegenwoordigers in de Stichting van de Arbeid beklemtonen dat hun instemming met het laten vervallen van de ondergrens van 10 werknemers onverbrekelijk verbonden is met hun opvatting dat afspiegeling niet langer een (eenzijdig aan de werkgever ter beschikking staande) optie, maar een verplichting moet zijn. Zij zijn van mening dat de keuzevrijheid van de werkgever ten aanzien van het al dan niet toepassen van afspiegeling de werkgever een ongepaste gelegenheid tot berekening kan bieden. Bovendien leidt deze keuzevrijheid tot rechtsonzekerheid bij werknemers over de toe te passen selectiecriteria bij een bedrijfseconomisch ontslag, hetgeen zij onwenselijk achten. De Stichting memoreert in verband met het onderhavige voorstel van de minister dat oudere werknemers relatief vaak afvloeien 11. Zij sluit niet uit dat dit verschijnsel toeneemt met het laten vervallen van de ondergrens in artikel 4:2, lid 3, van het Ontslagbesluit. Zij vraagt hier aandacht voor en spreekt uit dat het wenselijk is dat de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers wordt verbeterd. 5.2 Het vooropstellen van de afspiegelingsregel De minister stelt voor om de toepassing van de afspiegelingsregel in alle gevallen voorop te stellen, daar waar dit beginsel nu op verzoek van de werkgever kan worden toegepast. De Stichting van de Arbeid stelt vast dat het vooropstellen van de afspiegelingsregel: bijdraagt aan spreiding van een meervoudig ontslag over leeftijdscategorieën; een zekere tempering van het effect van de dienstjarenregel bewerkstelligt en in zoverre iets meer bescherming geeft aan werknemers met relatief weinig dienstjaren voor zover werknemers met veel en weinig dienstjaren niet gelijkmatig zijn gespreid over de onderscheiden leeftijdsgroepen; voor specifieke groepen werknemers met een relatief zwakke positie op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld: herintredende vrouwen) slechts een extra bescherming oplevert naar gelang die specifieke groepen meer dan evenredig verte- 11 Zie hoofdstuk 3.

12 genwoordigd zijn in een specifieke leeftijdscategorie of enkele aansluitende leeftijdscategorieën. Dit in aanmerking nemend, deelt de Stichting niet de verwachting van de minister dat het vooropstellen van de afspiegelingsregel zal leiden tot een gelijkmatiger ontslagbescherming van de verschillende groepen op de arbeidsmarkt, waarbij de minister met name het oog lijkt te hebben op groepen met een zwakke arbeidsmarktpositie. Hooguit is sprake van een marginaal neveneffect. Binnen de Stichting wordt verschillend gedacht over het voorstel van de minister om afspiegeling tot hoofdregel in het kader van meervoudige ontslagen om bedrijfseconomische reden te maken (ongeacht het aantal werknemers dat voor ontslag in aanmerking komt; zie onder 5.1). De werkgeversvertegenwoordigers in de Stichting van de Arbeid zijn geen voorstanders van het vooropstellen van de afspiegelingsregel. Zij wensen de keuzevrijheid van de werkgever om al dan niet de afspiegelingsregel toe te passen, conform de huidige regeling van artikel 4:2 van het Ontslagbesluit, te behouden. Het gaat hier om een keuze tussen twee volstrekt objectiveerbare en legitieme regels, die ieder voor zich leiden tot een redelijk geachte uitkomst. Aldus wordt flexibiliteit ingebouwd ten aanzien van de personeelsvoorziening in relatie tot de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Ook met de afspiegelingsregel kan er sprake zijn van een zeer ongewenste uitkomst voor werkgever of werknemers. Het voorstel van de minister om de afspiegelingsregel voorop te stellen komt wel meer tegemoet aan de bezwaren die in de praktijk bestaan bij de keuze van de werkgever om al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheid om af te spiegelen en bevordert wellicht dat meer voor toepassing van de afspiegelingsregel wordt gekozen. Daarbij dient de keuzevrijheid van de werkgever voor de ene of de andere regel behouden blijven. De werkgever moet immers ook het belang van de continuïteit van de onderneming (en daarmee behoud van werkgelegenheid van de overige werknemers) afwegen. De werknemersvertegenwoordigers in de Stichting van de Arbeid steunen het voorstel van de minister, met name vanwege de daarvan te verwachten evenwichtiger spreiding van ontslagen over de verschillende leeftijdsgroepen. Zij verstaan het voorstel van de minister zo dat bij elk meervoudig ontslag om bedrijfseconomische redenen de afspiegelingsregel moet worden toegepast. Het bestempelen van afspiegeling tot verplichting biedt werknemers vooraf zekerheid wat betreft de regels die gelden in geval van bedrijfseconomisch ontslag. Bovendien vervalt daarmee de mogelijkheid die de werkgever thans heeft om, al naar gelang de door hem beoogde uitkomst, te kiezen voor toepassing van de dienstjarenregel, met of zonder afspiegeling. Dit betekent (zie ook 5.1) dat bij elk ontslag om bedrijfseconomische redenen de afspiegelingsregel wordt toegepast, met dien verstande dat, indien aan het slot van de afspiegelingsprocedure één of meer ontslagen aan leeftijdsgroepen moet/moeten worden toegerekend terwijl daarvoor in de categorie uitwisselbare functies een groter aantal leeftijdsgroepen gelijkelijk in aanmerking zou komen dan dat aantal ontslagen, voor de aanwijzing van de alsdan voor die resterende ontslagen in aanmerking te brengen werknemers alleen (behoudens afwijking wegens onmisbaarheid of zwakke arbeidsmarktpositie) de dienstjarenregel, toe te passen over die leeftijdsgroepen gezamenlijk, in aanmerking komt.

13 5.3 Afwijkingsmogelijkheid bij CAO De minister wil ruimte voor afwijkende selectiecriteria creëren door in het Ontslagbesluit te bepalen dat de regels van dat besluit van toepassing zijn, behoudens voor zover daarvan bij CAO in objectief toetsbare regels is afgeweken. Aldus kan rekening worden gehouden met specifieke omstandigheden in een onderneming of bedrijfstak. Daarbij kunnen niet alleen afspraken worden gemaakt over te hanteren ontslagcriteria, maar kan tegelijkertijd overeenstemming worden bereikt over sociaal flankerend beleid, zoals maatregelen gericht op employability van werknemers en inspanningen van de werkgever op het terrein van outplacement. In CAO-regelingen kunnen niet alleen kwalitatieve elementen bij het ontslag worden betrokken zoals kennis, vaardigheden en het functioneren van de werknemer, maar bijvoorbeeld ook aspecten van doelgroepenbeleid. Alvorens tot de standpuntbepaling over te gaan, wil de Stichting een opmerking van meer technische aard maken. Deze betreft het niveau van de CAO waarbij zou kunnen worden afgeweken van het Ontslagbesluit. De Stichting merkt op dat het in de rede ligt dat, gelet op de wenselijkheid om met de afwijking bij CAO in te spelen op de specifieke omstandigheden van het geval, een dergelijke afwijking op het niveau van de onderneming (dus: bij ondernemings-cao) wordt overeengekomen. Dit laat onverlet de mogelijkheid dat op bedrijfstakniveau (dus bij bedrijfstak-cao) afspraken worden gemaakt over bedrijfseconomisch ontslag, al dan niet onder de voorwaarde dat op ondernemingsniveau aanvullende afspraken worden gemaakt tussen sociale partners met betrekking tot de toepassing van de bedrijfstakregeling in het concrete geval. VNO-NCW en LTO-Nederland stemmen in met het voorstel van de minister in met dien verstande dat CWI in het kader van haar toetsing zal moeten volstaan met een marginale toets op transparantie, toepasbaarheid en objectiveerbaarheid. CWI zou niet de inhoud van de decentrale ontslagcriteria dienen te toetsen, maar slechts de toepassing ervan. In aanvulling op het voorstel van de minister met betrekking tot een afwijkingsmogelijkheid bij CAO zijn VNO-NCW en LTO-Nederland van oordeel dat ondernemingen ontslagcriteria overeen zouden moeten kunnen komen met OR of PVT, mits niet in strijd met de toepasselijke CAO. Het CNV steunt het voorstel van de minister om in het Ontslagbesluit de mogelijkheid op te nemen voor de decentrale partijen om in de CAO afwijkende regelingen te treffen met betrekking tot de ontslagselectie bij bedrijfseconomisch ontslag. Deze regelingen dienen wel te voldoen aan de eisen van rechtvaardigheid, objectiviteit, rationaliteit en toepasbaarheid. CWI toetst de selectiecriteria marginaal aan genoemde eisen, maar toetst in geval van een concrete ontslagprocedure de juiste toepassing van de overeengekomen criteria ten volle. Bij de marginale toetsing ligt het op de weg van partijen die een afwijkende regeling treffen om te motiveren hoe volgens hen deze afspraak voldoet aan de eisen van rechtvaardigheid, objectiviteit, rationaliteit en toepasbaarheid. In de af te spreken ontslagcriteria kunnen zowel elementen zitten als anciënniteit, zwakke positie op de arbeidsmarkt, alsook kennis en vaardigheden van de werknemer. Voor wat betreft deze laatste elementen wordt aangetekend dat afwijkende afspraken

14 niet los kunnen worden gezien van het door de werkgever gevoerde personeels- en employabilitybeleid. Het CNV wijst er op dat voorkomen moet worden dat ten gevolge van toetsing op uitsluitend kwaliteitselementen, werknemers die in het kader van een bedrijfseconomisch ontslag worden ontslagen en in de WW terecht komen, anders dan nu, gestigmatiseerd kunnen worden, nu hun functioneren er mogelijk aan bijgedragen heeft dat zij op de ontslaglijst zijn geplaatst. Het CNV geeft in overweging om in een toelichting op het Ontslagbesluit een en ander uit te werken en beveelt aan de concrete uitwerking in een tweede ronde aan de Stichting voor te leggen. MKB-Nederland, FNV en de MHP wijzen het voorstel van de minister af. Zij hechten aan eenduidigheid van de regelgeving inzake ontslag om bedrijfseconomische reden. Met het openen van de mogelijkheid tot afwijking bij CAO worden evenzoveel toetsingskaders als er CAO-afspraken zijn, in het leven geroepen. Voorts wordt de discussie over het ontslagstelsel verplaatst naar de CAO-tafel, hetgeen zij onwenselijk achten. Het zou erop neer komen dat de regels van het spel tijdens het spel onderhandelbaar worden, hetgeen een ongewenste verzwaring en complicering van de onderhandelingen over sociale plannen met zich brengt. Bovendien hebben sommige ondernemingen met verschillende CAO s te maken, als gevolg waarvan binnen eenzelfde reorganisatie verschillende regels zouden moeten worden toegepast. Dit kan onwenselijke en onwerkbare effecten hebben. Deze organisaties vragen zich voorts af welke consequenties aan bij CAO overeengekomen selectiecriteria verbonden zijn voor de beoordeling door CWI van verzoeken om toestemming voor ontslag. Zij vrezen voor een aanzienlijk grotere uitvoeringslast en daarmee gepaard gaande vertraging van de procedure. FNV en MHP zijn overigens van mening dat bij CAO te bepalen alternatieve selectiecriteria zouden moeten voldoen aan de eisen van rationaliteit, rechtvaardigheid, objectieve toepasbaarheid en toetsbaarheid en zouden moeten beantwoorden aan een daarmee consistent personeelsbeleid en verenigbaar zouden moeten zijn met de gelijkebehandelingswetgeving. Het laat zich aanzien dat alternatieve selectiefactoren, met name die met betrekking tot kennis, vaardigheden en functioneren, zich moeilijk laten vangen in criteria die aan deze eisen voldoen. Bovendien behoort ontslag om bedrijfseconomische redenen niet te fungeren als middel om onvolkomenheden in het personeelsbeleid van de onderneming af te dekken of te repareren en werknemers af te rekenen op tekorten in prestaties, vaardigheden en functievervulling. Indien de werkgever de organisatie van de onderneming in deze opzichten op een hoger niveau wenst te tillen, dient hij daartoe te kiezen voor een geen-gedwongen-ontslagenbeleid, in het kader waarvan door scholingsinspanningen, werk-naar-werkarrangementen en financiële prikkels doorstroming en mobiliteit worden bewerkstelligd. Voor ontslag wegens disfunctioneren van individuele werknemers geeft het Ontslagbesluit aparte regels in de artikelen 5:1 en 5:2. Ten slotte zal degene die in het kader van een personeelsinkrimping om economische reden wordt ontslagen wegens het in vergelijking met collega s tekortschieten in competenties of functioneren daardoor een gegeven het fundamentele belang van arbeidsparticipatie onwenselijk stigma op de arbeidsmarkt kunnen oplopen. FNV en MHP staan intussen wel open voor introductie van een mogelijkheid tot afwijking van de afspiegelings- en anciënniteitsregels die specifiek is toegesneden op het geval dat de werkgever een bestendig en door werknemers gedragen beleid voert dat gericht is op arbeidsintegratie van werknemers met een erkend zwakke positie op de

15 arbeidsmarkt. Zij achten het onbevredigend als de resultaten van een dergelijk doelgroepenbeleid zouden worden ondergraven doordat werknemers met een erkend zwakke arbeidsmarktpositie die eerst kortelings bij de werkgever in dienst zijn getreden, (bij toepassing van de anciënniteitsregel) weer als eersten voor ontslag in aanmerking komen; in zoverre onderschrijven zij de intentie van de motie Verburg c.s.. De Stichting heeft hierboven uitgesproken niet de verwachting van de minister te delen dat (alleen al) het (dwingend) vooropstellen van de afspiegelingsregel zal bijdragen aan een gelijkmatiger ontslagbescherming van de hier bedoelde werknemers. Daarom geven deze organisaties in overweging om de bestaande uitzonderingsbepaling ten behoeve van werknemers met een zwakke arbeidsmarktpositie (artikel 4:2, lid 6) te verruimen. De huidige bepaling voorziet in uitzondering van individuele gevallen, maar vindt, naar de praktijk uitwijst, slechts zelden toepassing. FNV en MHP hebben een ruimer opgezette bepaling voor ogen die gelegenheid biedt om werknemers die behoren tot groepen met een erkend zwakke arbeidsmarktpositie, meer structureel te onttrekken aan de ontslagselectie op basis van afspiegeling en anciënniteit voor zover zulks nodig is ter voorkoming van ondergraving van het doelgroepenbeleid van de werkgever. Het moet gaan om een bestendig gevoerd doelgroepenbeleid dat is ontwikkeld op basis van CAO-bepalingen of in overeenstemming met de OR (in het kader van diens taak als bedoeld in artikel 28, lid 3 WOR). Dat beleid moet los staan van het voorgenomen ontslag; het moet aantoonbaar zijn ontwikkeld en ten uitvoer gebracht voordat de noodzaak tot ontslag zich aandiende. De minister van SZW zou, in het licht van diens arbeidsmarktbeleid, moeten vaststellen welke de groepen met een zwakke arbeidsmarktpositie zijn die in het kader van het verruimde artikel 4:2, lid 6 in aanmerking kunnen worden genomen. CNV, FNV en MHP, alsmede MKB-Nederland wijzen - daargelaten de uiteenlopende standpunten over de wenselijkheid van een mogelijkheid tot afwijking van het Ontslagbesluit bij CAO - het introduceren van een mogelijkheid tot afwijking in overeenstemming tussen de werkgever en de OR of de PVT, zoals bepleit door VNO-NCW en LTO-Nederland, van de hand. Het betrekken van de OR of de PVT in onderhandelingen over van het Ontslagbesluit afwijkende, bij ontslag om economische reden in acht te nemen selectiecriteria zet de arbeidsverhoudingen in de onderneming op een ongewenste wijze onder spanning wegens de ingrijpende consequenties voor de (rechts)positie van individuele werknemers en de mogelijk grote persoonlijke betrokkenheid van de leden van de OR of de PVT. 5.4 Sectorspecifieke regelingen Tot besluit van deze paragraaf wil de Stichting van de Arbeid nog ingaan op de veronderstelling van de minister dat het openen van de mogelijkheid om zelf ontslagcriteria te formuleren het treffen van afwijkende regelingen in het Ontslagbesluit overbodig maakt (waarbij de minister kennelijk doelt op de Bijlagen A Ontslagen in het Schoonmaakbedrijf en B Ontslagen in de Uitzendsector ). De Stichting deelt deze veronderstelling niet. Het gaat hier nadrukkelijk om specifieke sectoren met een eigen specifieke arbeidsmarktpolitieke problematiek. De afwijkende regelingen zijn geënt op de aard van de werkzaamheden in de betrokken sectoren en vinden hun rechtvaardiging in de structurele kenmerken van deze sectoren.

16 Specifiek voor Bijlage B geldt dat deze rechtstreeks steunt op het Stichtingsakkoord inzake Flexibiliteit en Zekerheid van 1996. 12 Het kan naar het oordeel van de Stichting derhalve niet zo zijn dat deze regelingen afhankelijk worden gesteld van het bestaan van de desbetreffende bedrijfstak-cao s. Overigens laat de Stichting zich in dit verband niet uit over de inhoud van voornoemde bijlagen. Zij is van plan om uitvoering te geven aan haar eerder uitgesproken voornemen om zich te buigen over de ontslagregels in driehoeksrelaties. 13 5.5 Onmisbaarheid en hardheidsclausule Op grond van artikel 4:2, vijfde lid, van het Ontslagbesluit kan CWI een werknemer bij het toepassing van de regels met betrekking tot het bepalen van de ontslagvolgorde buiten beschouwing laten, indien de werkgever aannemelijk maakt dat deze werknemer over zodanige kennis en bekwaamheden beschikt, dat zijn ontslag voor het functioneren van de onderneming te bezwaarlijk zou zijn. De werkgeversvertegenwoordigers in de Stichting van de Arbeid memoreren dat de drempel voor de toepassing van artikel 4:2, lid 5, hoog ligt. Deze bepaling biedt in de praktijk dan ook onvoldoende mogelijkheden om werknemers met actuele kennis en inzichten te behouden in het kader van reorganisaties. Zij stellen daarom voor om de redactie van artikel 4:2, vijfde lid, van het Ontslagbesluit als volgt aan te passen: Indien aannemelijk wordt gemaakt dat de werknemer evident grote kwaliteit in de uitoefening van zijn functie kent (ten opzichte van langer in dienst zijnde collega s), dan wel dat de werknemer ook buiten de categorieën uitwisselbare functies waarbinnen ontslagen vallen één of meer multi-inzetbare vaardigheden kent, die aantoonbaar bruikbaar zijn voor de onderneming, kan CWI deze werknemer bij de toepassing van de voorgaande leden buiten beschouwing laten.. De werkgeversvertegenwoordigers hebben van CWI begrepen dat een clausule van deze strekking op zichzelf niet op problemen in de toetsing hoeft te stuiten. De werknemersvertegenwoordigers zien geen reden tot verruiming van de redactie van artikel 4:2, lid 5. Aan toepassing van de onmisbaarheidsclausule in individuele gevallen worden terecht strikte eisen gesteld. De clausule is niet bedoeld om in het kader van een door bedrijfseconomische redenen ingegeven personeelsinkrimping gebreken in het personeelsbeleid (investeringen in behoud en ontwikkeling van de nodige kwalificaties van het personeel) te helen; verwezen zij naar hetgeen daaromtrent is gesteld in de laatste alinea van hoofdstuk 3. Voor gevallen waarin, naar de werkgever aannemelijk weet te maken, de continuïteit van de bedrijfsvoering aantoonbaar afhangt van behoud van een werknemer met specifieke kennis en vaardigheden, biedt de huidige bepaling voldoende soelaas. De door de werkgeversvertegenwoordigers voorgestelde redactie zou daarentegen de eis van onmisbaarheid verwateren tot (enkel) bruikbaarheid van de werknemer en daarmee de clausule volkomen denatureren. 12 13 Stichting van de Arbeid; Nota Flexibiliteit en Zekerheid; 3 april 1996; publicatienr. 2/96. Zie: Stichting van de Arbeid; Ontslagregels in uitzendrelaties; briefadvies van 4 maart 2003, kenmerk S.A. 03.02095/Ha.

17 6. De anciënniteitsregel en gelijke behandeling Hoewel hierover niet wordt gerept in de notitie van de minister, wil de Stichting ten slotte in het kort ingaan op de toepassing van de anciënniteitsregel in relatie tot het aspect van gelijke behandeling. Bij brief d.d. 8 juli 2004 14 heeft de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) de Stichting in kennis gesteld van haar advies terzake een heroverweging van het lifo-stelsel bij bedrijfseconomisch ontslag. De CGB adviseert om het huidige artikel 7:1 van het Ontslagbesluit aan te passen in die zin dat CWI de uitdrukkelijke opdracht krijgt om te toetsen of bij onder meer meervoudig ontslag wegens bedrijfseconomische redenen een of meer beschermwaardige groep(en) in onevenredige mate wordt of worden getroffen. Naar aanleiding hiervan heeft de Stichting zich bij brief d.d. 16 juli 2004 15 tot de CGB gewend met de vraag of, gelet op de overwegingen in een eerdere uitspraak van de CGB 16, het in het algemeen de opvatting van de CGB is dat ingeval de toepassing van de anciënniteitsregel leidt tot een uitkomst die wijst op een verboden onderscheid (naar, bijvoorbeeld, leeftijd of sekse), die toepassing als een niet-discriminatoir, passend en voldoende zwaarwegend middel zal worden geoordeeld gelet op het doel van de anciënniteitsregel. In reactie hierop heeft de CGB bij brief d.d. 31 augustus 2004 17 te kennen gegeven deze vraag ontkennend te beantwoorden. De CGB achtte derhalve een nadere toetsing door CWI op basis van een aangepast artikel 7:1 van het Ontslagbesluit gewenst, hoewel de CGB daarbij onderkende dat deze werkwijze aanmerkelijk bewerkelijker is dan toepassing van een eenduidige maatstaf. De Stichting van de Arbeid constateert in dat verband dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een brief aan de Tweede Kamer d.d. 12 april 2001 18 het standpunt heeft ingenomen dat toepassing van de anciënniteitsregel bij bedrijfseconomisch ontslag als objectief gerechtvaardigd kan worden beschouwd en de effecten daarvan geen verboden onderscheid opleveren. Deze opvatting is herhaald in de Memorie van Toelichting bij het voorstel inzake de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Aangenomen mag worden dat dit de gezamenlijke opvatting van regering en parlement betreft. De strekking van het advies van de CGB is dat CWI zich van geval tot geval zou moeten vergewissen of de toepassing van de afspiegelings- en de anciënniteitsregel (en ook de eventueel bij CAO overeengekomen selectiecriteria) mogelijk tot getalsmatig onevenredige uitkomsten jegens door gelijke-behandelingswetgeving beschermde groepen werknemers leidt en of daarvoor alsdan een objectieve rechtvaardiging geldt. De CGB geeft echter geen enkel houvast voor hoe CWI dat zou moeten doen, aange- 14 15 16 17 18 Zie bijlage 4. Zie bijlage 5. Het betreft Oordeel 2003-149 van de CGB, overweging 5.11. Zie bijlage 6. Kenmerk AV/RV/2001/13267 (bijlage 7).

18 zien het wel heel moeilijk is om evenwichtig recht te doen aan elk van de door de onderscheiden gelijkebehandelingswetten beschermde groepen: door rekening te houden met de gelijkebehandelingsnorm ten aanzien van de ene groep kan afbreuk worden gedaan aan gelijke behandeling van weer een andere groep. Bovendien zou de ontslagselectie voor de individueel met ontslag bedreigde werknemer volkomen onvoorspelbaar en ondoorgrondelijk worden, hetgeen zich moeilijk verdraagt met het streven dat de ontslagregels de werknemer vooraf zoveel mogelijk duidelijkheid over diens rechtspositie verschaffen. Ten slotte is voorzienbaar dat een dergelijke toetsing aan gelijke behandeling zou leiden tot een aanzienlijke verlenging van de tijd die gemoeid is met de afwikkeling van verzoeken om toestemming voor ontslag door CWI. Met inachtneming van de notie dat uiteindelijk slechts de rechter daarover een oordeel kan vellen, sluit de Stichting zich, mede in het licht van de zojuist vermelde praktische bezwaren, voorshands aan bij de opvatting van de minister. -/-/-/-/-/-/-/-/-

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Bijlage l Aan de Stichting van de Arbeid Postbus 90405 2509 LK Den Haag Postbus 90801 2509 LV Oen Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 Uw brief Onderwerp Heroverweging Last-/last-out beginsel bij bedrijfseconomisch ontslag (motie Verburg/Weekers (29 200, nr. 48) Ons kenmerk AV/IR/2004/30138 Datum Ooorklesnummer (070) 333 6304 Contactpersoon G. van Atteveld Op 18 december 2003 heeft de Tweede Kamer een motie van de leden Verburg, Weekers, Bakker en Noorman-den Uyl aanvaard, waarin de regering wordt verzocht het "last in, first out" beginsel (ook wel genoemd: dienstjarenbeginsel) te heroverwegen (Kamerstukken II, 2003-2004,29 200 XV, nr. 48). Daarbij werd overwogen, dat: -flexibiliteit en zekerheid belangrijke voorwaarden zijn om te komen tot een anticiperende en assertieve arbeidsmarkt; - diversiteit in het personeelsbestand, zoals leeftijd, kleur, sekse en deskundigheid, ook door sociale partners van groot belang wordt geacht. Vervolgens werd geconstateerd, dat met genoemd beginsel, zoals toegepast bij de beoordeling van ontslagaanvragen door het Centrum voor Werk en Inkomen (hierna: CWI), thans onvoldoende wordt ingespeeld op de behoefte aan flexibiliteit en zekerheid. In bijgaande notitie wordt achtereenvolgens stilgestaan bij het huidige lifo- en afspiegelingsbeginsel en de voor- en nadelen hiervan. Verder wordt nagegaan of in dat licht bezien heroverweging inderdaad noodzakelijk is en of een betere selectiemethode om te bepalen wie voor ontslag in aanmerking komt mogelijk is. Naar mijn oordeel is dit het geval. De heb daartoe een voorstel ontwikkeld, waarover ik graag uiterlijk oktober 2004 uw oordeel wil vernemen. Het voorstel is tevens voor advies voorgelegd aan de Centrale organisatie Werk en Inkomen, met het verzoek mij te informeren over de uitvoeringstechnische aspecten hiervan. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (mr. AJ. de Geus)

Notitie heroverweging van het Last-in/first-out beginsel bij bedrijfseconomisch ontslag 1. Inleiding Op 18 december 2003 heeft de Tweede Kamer een motie van de leden Verburg, Weekers, Bakker en Noorman-den Uyl aanvaard, waarin de regering wordt verzocht het "last in, first out" beginsel (ook wel genoemd: dienstjarenbeginsel) te heroverwegen (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 200 XV, nr. 48). Daarbij werd overwogen, dat: -flexibiliteit en zekerheid belangrijke voorwaarden zijn om te komen tot een anticiperende en assertieve arbeidsmarkt; - diversiteit in het personeelsbestand, zoals leeftijd, kleur, sekse en deskundigheid, ook door sociale partners van groot belang wordt geacht. Vervolgens werd geconstateerd, dat met genoemd beginsel, zoals toegepast bij de beoordeling van ontslagaanvragen door het Centrum voor Werk en Inkomen (hierna: CWI), thans onvoldoende wordt ingespeeld op de behoefte aan flexibiliteit en zekerheid. In deze notitie wordt achtereenvolgens stilgestaan bij het huidige lifo- en afspiegelingsbeginsel en de voor- en nadelen hiervan Verder wordt nagegaan of in dat licht bezien heroverweging inderdaad noodzakelijk is en of een betere selectiemethode om te bepalen wie voor ontslag in aanmerking komt mogelijk is. 2. Inhoud en achtergrond huidige lifo- en afspiegelingsbeginsel Lifobeginsel Het lifo-beginsel bij ontslag vanwege bedrijfseconomische redenen is als toetsingcriterium opgenomen in het Ontslagbesluit, dat berust op artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (hierna: BB A). Op grond daarvan behoeft de werkgever voorafgaande toestemming van het CWI voor de opzegging van de arbeidsverhouding. Wanneer aan het verzoek om toestemming bedrijfseconomische redenen ten grondslag liggen dient de werkgever aannemelijk te maken, dat er een bedrijfseconomische noodzaak is voor het vervallen van arbeidsplaatsen en tevens de ontslagkeuze te rechtvaardigen. Voor de ontslagkeuze is het lifo-beginsel van belang. Het beginsel is, zoals eerder aan uw Kamer bericht bij brief van mijn ambtsvoorganger van 12 april 2001 (TK, vergaderjaar 2000-2001, 27 223, nr. 17), in de jurisprudentie aanvaard. Het beginsel gaat er vanuit, dat de omvang van de zorgplicht van de werkgever toeneemt naar gelang de werknemer langer in dienst is, omdat de beroepskwalificaties van de werknemer naarmate het dienstverband langer voortduurt afgestemd raken op arbeid bij zijn of haar werkgever en oudere werknemers na ontslag minder gemakkelijk weer aan het werk komen dan jongere. Verder gaat het lifo-beginsel willekeur tegen, omdat het een objectief, controleerbaar en gemakkelijk toetsbaar criterium biedt ten behoeve van het opstellen van een ontslaglijst. Het lifo-beginsel kan alleen worden toegepast als de te vervallen arbeidsplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Is dat niet het geval dan is het lifo-beginsel niet toepasbaar. Van onderlinge uitwisselbaarheid van functies is sprake, als de aard en het niveau van de functie van de betrokken werknemers zodanig overeenkomen, dat er min of meer sprake is van directe inzetbaarheid op eikaars functie. In de betreffende categorie uitwisselbare functies komen vervolgens die werknemers als eerste in aanmerking voor ontslag, die het laatst in dienst zijn getreden. Opmerking verdient, dat in de laatste decennia de diversiteit in functies is

toegenomen waardoor er minder sprake is van onderlinge uitwisselbaarheid dan voorheen met als gevolg, dat ook het lifo-beginsel minder wordt toegepast dan voorheen. Afspiegelingsbeginsel Om te voorkomen, dat als gevolg van een onverkorte toepassing van het lifobeginsel, een werkgever na ontslag wordt geconfronteerd met een onevenwichtige leeftijdsopbouw van het overgebleven personeel in de onderneming, kan hij het CWI verzoeken het afspiegelingsbeginsel toe te passen. Dit is mogelijk bij groepsontslagen van tien of meer werknemers binnen een werkgebied van het CWI. Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel wordt het personeel van de bedrijfsvestiging die het betreft eerst ingedeeld in de vastgestelde leeftijdscategorieën (groepen van 15-25 jaar, 25-35 jaar, 35-45 jaar, 45-55 jaar en van 55 jaar en ouder). Vervolgens wordt vanuit de onderlinge leeftijdsverhoudingen vastgesteld, hoeveel arbeidsplaatsen binnen de verschillende leeftijdsgroepen én de in aanmerking komende categorieën uitwisselbare functie komen te vervallen. Binnen elke leeftijdgroep van de in aanmerking komende categorie uitwisselbare functies afzonderlijk, wordt daarna door middel van het lifobeginsel bepaald wie voor ontslag in aanmerking komen. Ter verduidelijking het volgende voorbeeld: Stel op bedrijfsniveau is elke leeftijdsgroep gelijk vertegenwoordigd. Als er tien arbeidsplaatsen komen te vervallen, zal er in elke leeftijdgroep binnen de betreffende categorie uitwisselbare functies twee werknemers met het kortste dienstverband moeten afvloeien. Recentelijk is gebleken, dat het afspiegelingsbeginsel minder wordt toegepast dan men zou mogen verwachten. Debet hieraan is, dat alleen kan worden gespiegeld naar de leeftijdsopbouw in de onderneming als geheel en niet naar de leeftijdsopbouw in de categorie uitwisselbare functies waar arbeidsplaatsen komen te vervallen. Dit kan tot onevenwichtige uitkomsten leiden. Verder is in de praktijk gebleken, dat een bedrijfsvestiging waar arbeidsplaatsen komen te vervallen soms meerdere locaties heeft in verschillende werkgebieden van het CWI. Toepassing van het beginsel wordt dan niet alleen bemoeilijkt, maar kan evenzeer tot onevenwichtige uitkomsten leiden Tot slot heeft de voorwaarde dat het moet gaan om groepsontslagen van tien of meer werknemers tot gevolg, dat alleen grotere werkgevers hierop een beroep kunnen doen. Deze knelpunten in de toepassing van het afspiegelingsbeginsel zijn inmiddels voorgelegd aan de Stichting van de Arbeid teneinde in gezamenlijk overleg (met vertegenwoordigers van mijn ministerie en het CWI) tot een oplossing te komen. Afwijkingsmogelijkheden Het Ontslagbesluit kent een aantal mogelijkheden tot afwijking van het beginsel, namelijk: - als de op grond van het beginsel voor ontslag in aanmerking komende werknemer onmisbaar is voor de onderneming; - ingeval van driehoeksrelaties (uitlening, detachering e.d.), waarbij het ontslag van een daarvoor in aanmerking komende werknemer die bij een derde (onder diens toezicht en leiding) werkzaam is, (voor die derde) te bezwaarlijk is; - als de voor ontslag in aanmerking komende werknemer een zwakke arbeidsmarktpositie heeft en dit niet geldt voor de (qua dienstjaren) eerstvolgende werknemer. Verder gelden wat betreft de ontslagkeuze bijzondere regels voor personeel in de schoonmaaksector (bijlage A bij het Ontslagbesluit) en voor uitzendkrachten (bijlage B bij het ontslagbesluit) waarbij een afwijkende invulling wordt gegeven aan de toepassing van het beginsel, rekening houdend met de specifieke omstandigheden in de genoemde bedrijfstakken.