Herhalen Lymfestelsel: Fysiologie les 7 Lymfe ontstaat in het weefsel, weefselvocht (plasma zonder plasmaeiwitten) lekt de lymfecapillairen in. Deze komen samen in grotere lymfe vaten. Meerdere lymfevaten komen bijeen in lymfeknopen. Deze bevinden zich vnl. in lies oksel hals en in buik. Vanuit lymfeknoop vertrekt 1 groter vat. Lymfe vaten uit beide benen buik linker thorax hoofd en arm komen bijeen in borstbuis(ductus thoracicus) en lymfe uit rechter arm thorax en hoofd in ductus lymfaticus dexter. Functies lymfe: 1) Herstellen COD van bloed na lekkage plasmaeiwitten in weefsel. 2) Filtreren in lymfeknopen (directe afweer) en produceren lymfocyten (indirecte afweer). 3) Vervoer van witte vetrijke lymfe uit darm (chylus). Lymfestroom richting hart zelfde redenen veneus bloed: spierpomp, aanzuigende werking hart en borstkas, kleppen wand
Herhalen Anatomie Articulatio Manus: Pols gewricht -Radiocarpea -Mediocarpea Beiden Ei-gewricht Flexie-extensie Radiaal-ulnair abductie Art carpomediocarpea: Amfi-arthrose Art carpomediocarpea pollicis: Zadel-gewricht Art metacarpophalangea: Kogel-gewricht Art interphalangeae manis: Scharnier-gewricht
1: Wanneer bij een sportkeuring de diastolische bloeddruk 80 blijkt te zijn is dit: A) De druk in de aorta aan het begin van de hartpauze B) De druk in de longslagader aan het begin van de hartpauze C) De druk in een arterie aan het einde van de hartpauze D) De druk in een vene aan het einde van de hartpauze 7 2: Welke functie(s) heeft het lymfe stelsel? A) Productie van witte bloed lichaampjes B) Transport van spijsverteringsproducten C) Zuivering van het milieu interieur D) Alle bovengenoemde 3: In welk opzicht verschilt de grote van de kleine circulatie? A) De aanwezigheid van pulsaties in het arteriële deel B) De diameter van de arteriën C) De druk in de capillairen D) De hoeveelheid bloed die per minuut wordt getransporteerd 4: Waardoor kan vochtophoping in de extra cellulaire weefsels (oedeem) ontstaan? A) Door gebrek aan bloed eiwitten B) Door hoge colloid osmotische druk van het bloed C) Door lage gemiddelde bloeddruk D) Door lage spierspanning
5: De juiste volgorde van de gebeurtenissen tijdens de hartcyclus is: 1 Aorta klep open 2 AV klep open 3 AV klep dicht 4 Aortaklep sluiten A) 1-2-3-4 C)2-3-1-4 B) 1-4-2-3 D)4-2-3-1 7 6: Welke van de volgende bloedvaten bevat zuurstofrijk bloed? A) De bovenste holle ader B) De longader C) De longslagader D) De poortader 7: Op welke van de volgende plaatsen bevinden zich kleppen? A) Tussen de linker boezem en de linker kamer B) Tussen de linker boezem en de onderste holle ader C) Tussen linker boezem en rechter kamer D) Tussen linker boezem en rechter boezem 8) Waar wordt lymfe gevormd? A) In de borstbuis B) In de capillairen C) In de milt D) In het milieu interieur
Ademhalingsstelsel: Longen luchtwegen thorax pleura bladen ademhalingsspieren Ademhaling: -longventilatie de in en uit stroom van long lucht -diffusie van zuurstof en kooldioxide tussen bloed en longen -diffusie van zuurstof en kooldioxide tussen bloed en cellen -regulatie van de ventilatie (zenuwstelsel) Luchtwegen: -Cavitasnasi met schelpen, langere weg, lucht meer vocht warmte en zuivering en waarschuwing voor geuren. Of korte weg via mondholte -Pharynx keelholte amandel buis van eustachius naar oor -Larynx strottenhoofd stembanden epiglottis: strottenhoofdklepje -Trachea luchtpijp hoefijzer kraakbeen vol trilhaarepitheel -Hoofdbronchien, bronchiolen, verliezen kraakbeen tot alveoli= longblaasje. Alveolaire ruimte 90 m² zeer elastisch bw geen spier -Pleura bladen, longvlies pleura visceralisvergroeid met long en borstvlies pleura parietalis vergroeid met thorax, ertussen vocht
Longen zijn passief, volgen beweging borstkas!! Inademing in rust: -borstademhaling met intercostali externi -buikademhaling met diafragma, plat af, naar beneden! Inademing tijdens inspanning, extra actie: -hulp-inademingsspieren scaleni scm pectorali lev scap Uitademing in rust: passief proces, kost geen energie -tonus buikspieren, veren terug, duwen diafragma omhoog -elasticiteit longweefsel en ribkraakbeen, veren terug -zwaartekracht Uitademing tijdens inspanning: -contractie van de buikspieren, buikpers -contractie intercostali interni en latisimus dorsi
Longvolumina Inspiratoir reserve vol (2-4 liter) Respiratielucht/ Teugvolume (500ml) Expiratoir reserve vol (1,5-2 liter) Residu (1,2 liter) TLC = totale long capaciteit = IRV+Teugvolume+ERV+Residu Vitale capaciteit = TLC-Residu = IRV+ERV+Teugvolume
Longonderzoek: Spirometer - Vitale capaciteit testen: Max inademen en meten liters na max uitademing - 1 seconde waarde (waarde van tiffenau) testen: Max inademen en zo snel mogelijk uitademen, hoe gezonder en elastischer de longen hoe groter % wat je in 1 sec uitblaast Anatomisch dode ruimte: Deel van de luchtwegen dat niet deelneemt aan gaswisseling, door kraakbeen klapt het niet ineen, lucht die daar zit wordt als eerste weer uitgeademd, 150 ml Fysiologisch dode ruimte: Dat deel van de longblaasjes dat niet meedoet met gaswisseling in rust, tijdens inspanning gaan ze mee doen
HMV hartminuutvolume = hartfrequentie HF x SV slagvolume 5liter = 70x70 ml AMV: Ademminuutvolume = ademfrequentie x ademteug volume In rust: AMV 6-7 liter = 12-14 ademhalen x 500 ml ademteug Per ademteuggaat 500 ml naar binnen, 150 ml blijft achter in anatomisch dode ruimte (mond trachea hoofdbronchieen) en 350 ml bereikt de alveolaire ruimte en kan deelnemen aan gaswisseling Niet alle lucht die we inademen doet dus mee aan gaswisseling, van elke ademteug moeten we dus 150 ml aftrekken AMV Ademfreq Teugvolume Alveolaire ventilatie 6000 6 1000 5100 (-6x150) 6000 12 500 4200 (-12x150) 6000 20 300 3000 (-20x150) 6000 40 150 0 (-40x150) Alveolaire ventilatie neemt toe bij rustig diep ademhalen
Regulatie van de ventilatie Ademhaling is normaal onwillekeurig proces(autonoom) Kan door onze wil ander ritme krijgen Apneutisch centrum inspiratie centrum zenuw middenrif Pneumotactisch centrum expiratie centrum zenuw uitademingsspieren Ademhalingsprikkels zijn verder: -P CO₂ arterieel bloed!!!! belangrijkste ademprikkel!!!! -Chemoreceptoren in aorta en halsslagader -Rekkingsreceptoren in de longen! zetten uitademing in! -Hersenschors registreert veranderingen in zuurgraad, PH Hyperventilatie gaswisseling sterker dan nodig CO₂ bloed te laag, PH laag leidt tot vasoconstrictie: respiratoire alkylose Hypoventilatie gaswisseling dekt de behoefte niet Hoesten en niezen, diepe inademing gevolgd door snelle uitademing Apneu: geen ademhaling Dyspneu: moeilijke ademhaling
Effecten inspanning op longvolumina en AMV AMV neemt toe tijdens inspanning omdat zuurstof behoefte en kooldioxideproductie vergroot is Rust AMV van 6 liter kan oplopen tot wel 200 liter Teugvolume neemt toe ten koste van IRC (meeste) en ERC Daarnaast neemt ook ademfrequentie toe tot max 70/min Sporters kiezen zelf optimale combinatie TV/AF Behalve bij bv zwemmen en roeien: opgelegd ritme Toegenomen ademhaling: Meer O₂opname door de ademhalingsspieren
Regulatie longventilatie tijdens inspanning In Rust: CO₂ art bloed, lage PH bloed In Inspanning: geen zekerheid: meest aannemelijk zijn er sensoren in de actieve spieren via reflexen de ventilatie beïnvloeden samen met temperatuur, adrenaline afgifte -Tijdens inspanning neemt CO₂ productie toe maar ook de uitscheiding en kan zelfs leiden tot lagere P CO₂ van arterieel bloed -Verandering in PH duurt even tot melkzuur gevormd is maar al bij start inspanning toename AMV Anaërobedrempel is het moment waar de inspanning zo zwaar is geworden dat zuurstofbehoefte niet wordt gedekt en melkzuur verzuring van bloed geeft, dat geeft weer hyperventilatie AMV neemt sterker toe na anaërobe drempel: hyperventilatie
Onderwatersport Tijdens adem inhouden stijgt de P CO₂ van arterieel bloed en daalt de P O₂ Ademprikkel Ademprikkel bewust uitstellen door voor duiken te hyperventileren stelt ademprikkel uit. Gevaarlijk, kan tot ademstilstand leiden Snorkel vergroot de anatomisch dode ruimte Longen moeten uitzetten tegen druk van water, kan tot 1m diepte Duiken mogelijk met gasflessen onder druk
Bergsport Op hoogte neemt luchtdruk en zuurstof spanning af Minder luchtdruk betekent minder arbeid ademhalingsspieren Minder zuurstof betekent hoger AMV om voldoende alveolaire ventilatie te krijgen. De lucht is ook droger en dat levert veel vochtverlies op als AMV toeneemt Trainingseffecten Onder invloed van training vrijwel geen veranderingen Bij jeugdigen wel of is dat effect van groei? Meer aeroob vermogen, later anaeroob, hogere anaerobe drempel 1) Ademfreq kan toenemen, ademteug gelijk = alveolaire ventilatie 2) Ademfreq gelijk, ademteug kan toenemen = alveolaire ventilatie Ongetraind vaak 1, getrainde meer 2. Niet mogelijk 1+2 samen