???Factsheet??????????? Mei 2008, nummer 5



Vergelijkbare documenten
Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs

Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs

in het onderwijs Factsheet Mei 2008, nummer 5 LCOJ-Monitor 2007 Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams

Leerlingenzorg en ZAT s in het mbo

Zorg in en om de school hoofdbevindingen Zorg- en adviesteams in kort bestek

Factsheet April 2010, nummer 10 Monitor 2009 Zorg- en adviesteams in het onderwijs hoofdbevindingen in kort bestek

Leerlingenzorg, zorgteams en ZAT s in het primair onderwijs

Zorg in en om het voortgezet onderwijs

Leerlingenzorg en ZAT s in het mbo

Zorg in en om het mbo

Leerlingenzorg en ZAT's in het vo en mbo

Factsheet Zorgteams en ZAT s in het onderwijs, 2014

Leerlingenzorg en ZAT s in het mbo

Model convenant Zorg- en adviesteam in het onderwijs

Zorg- en adviesteam in het onderwijs

Programma. Passend onderwijs ZAT - CJG; samen sterk voor de jeugd. Landelijk Steunpunt ZAT s

Leerlingenzorg en ZAT s in het (voortgezet) speciaal onderwijs

Wat worden leerlingen en ouders hier beter van? Wat levert het op voor leerkrachten, scholen en partners?

Checklist kwaliteit van het ZAT in het VO

NJi-monitor. Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het voortgezet onderwijs 2008

Resultaten programma Intensivering Kwaliteit Zorg- en adviesteams

NJi-Monitor. Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs 2009

Taken van interne begeleiders in de samenwerking

Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs 2012 en 2013

Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs

Investeren in zorg en de strijd tegen schooluitval

Op weg naar een sluitende zorgstructuur in en om het (voortgezet) speciaal onderwijs

Jeugdbeleid en de lokale educatieve agenda

NJi-Monitor. Deelnemerszorg en ZAT s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009

Deelnemerszorg en ZAT s in het middelbaar beroepsonderwijs 2010

NJi-monitor. Psychosociale begeleiding en Zorg- en adviesteams in het mbo 2008

Zorg in en om de AOC s. Een tussenstand van de samenwerking tussen kinderopvang en jeugdzorg

Werkt Gedragswerk? Evaluatie project Gedragswerk Juni 2009

ONDERSTEUNINGSPLAN MAERLANT-LYCEUM

ZAT s, zorgteams en leerlingenzorg in het primair onderwijs 2010

Werkwijze Commissie voor de Begeleiding (CvB)

Het ZAT en de deelnemerszorg bij het ROC van Amsterdam

Handreiking doorgaande zorglijnen

Monitor Aansluiting onderwijs jeugdhulp

SWV Eemland Zorgplan Collectieve Ambitie

ZORGPLAN. Christelijk Lyceum Delft VMBO

Ondersteuningsprofiel van Lyceum Ypenburg

Jongerenloket en zorg- en adviesteam

RAPPORT VAN BEVINDINGEN. Kwaliteitsonderzoek Expertisecentrum Onderwijszorg (EOZ) bij het Expertisecentrum Onderwijs Zorg Bonaire

De plusvoorziening en de zorgstructuur in het MBO

Afstemming nodig in Zorg- en adviesteams

Schoolondersteuningsprofiel. De Poolster

Checklist bij 'Een doorgaande lijn PO - VO voor hoogbegaafde leerlingen'

Aan. Het College van Bestuur van alle ROC's, AOC's en vakscholen. Alle leden van de kenniskringen MBO. Geachte heer/mevrouw

-studieresultaten De mentor volgt de studieresultaten van zijn leerling, bespreekt zijn bevindingen met de leerling en onderneemt zo nodig actie.

Evaluatie Zorg Advies Teams 0-12 jarigen Maassluis

Schoolondersteuningsprofiel. 14GF00 De Zeester

Kaderplan Trajectbegeleiding Duin en Kruidbergmavo

Zorgplan Stedelijk Gymnasium Haarlem. Stedelijk Gymnasium Haarlem Zorgplan

Monitor Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs 2011

Onderzoek Passend Onderwijs

Schoolondersteuningsprofiel. 12ZQ00 De Bongerd

Team passend onderwijs wat is het, hoe werkt het?

2.10 Resultaten van het ITS onderzoek naar leerlingen met autisme in het primair en voortgezet onderwijs in het schooljaar

Met basisondersteuning in het onderwijs wordt de ondersteuning bedoeld die elke school minimaal biedt.

Wat is een plusvoorziening? Wat is de plusvoorziening in RMC-regio 36b?

Monitor Deelnemerszorg en ZAT s in het middelbaar beroepsonderwijs 2011

De verbinding van onderwijs en jeugd in de Liemers

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inhoud Resultaten enquête... 3

Stichting Expertisecenter Onderwijs Zorg Bonaire is op zoek naar een ervaren. Ambulant onderwijskundig begeleider (1 fte)

Uw schoolondersteuningsprofiel

Bijlage 6 Visie op (basis)ondersteuning van de scholen van RegSam (versie: sept. 2011)

Literatuur 145. Het Nederlands Jeugdinstituut: kennis over jeugd en opvoeding 173

Informatie voor ouders

Schoolondersteuningsprofiel. 00CV00 School Matthijsje

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP OBS MOLENBEEK

TRIPLE T. Rapportage Passend onderwijs (uitwerking onderdeel Triple T)

De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in het onderwijs

Verkenning verbinding onderwijs en JGZ/SMW. (jeugdgezondheidszorg en schoolmaatschappelijk werk)

RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP R.K. BASISSCHOOL KLAVERTJE VIER

Monitor sociaal domein 2017 Aansluiting jeugdhulp en onderwijs

Passend Perspectief. Samenvatting en conclusies. mei 2007

Referentiemodel kwaliteit van het Zorgen adviesteam in het voortgezet onderwijs

Toeleiding naar bovenschoolse ondersteuning Breda

De vijf stappen van de meldcode worden ook beschreven op de website van ZorgOog-jeugd en gezin Achterhoek:

Zorgleerlingen op spoor

Bestuurlijke afspraken in het kader van de voorbereiding transitie Jeugdzorg

De bruikbaarheid van adviezen en consulten van het AMK

Taakprofielen primair onderwijs

KomPas Samen sterker op basisscholen

INFORMATIE VERWIJSINDEX RISICOJONGEREN. Dit memo bevat inhoudelijke informatie. De procesaanpak wordt toegelicht in de presentatie

Standpunt Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland

Notitie samenwerking gemeenten en onderwijs Samenhang decentralisatie Jeugdzorg en Passend Onderwijs

Kwaliteit ZAT! Handreiking voor zorgteam en zorg- en adviesteam (ZAT) in het primair onderwijs

De zorgstructuur van het Samenwerkingsverband in beeld Basis is het beleidstuk Het zorgsysteem in het basisonderwijs SWV H-M-S

DEFINITIEF RAPPORT ONDERZOEK IN HET KADER VAN HET VIERJAARLIJKS BEZOEK OP BASISSCHOOL TWICKELO

Schoolondersteuningsprofiel Bossche Vakschool

Schoolondersteuningsprofiel. 07MG00 Chr Basissch Eben Haezer

BASISONDERSTEUNINGSPROFIEL BEGELEIDINGSSCHOOL (REGULIER VOORTGEZET ONDERWIJS)

Gecomprimeerd schoolondersteuningsprofiel

Vaststellen verzuimprotocol Beroeps en Volwassenen Educatie

In deze notitie wordt bovengenoemde concrete actie nader uitgewerkt.

De inhoud van het schoolmaatschappelijk werk

Transcriptie:

???Factsheet??????????? Mei 2008, nummer 5 LCOJ-Monitor 2007 Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs Zorg- en adviesteams (ZAT s) zijn multidisciplinaire teams, waarin instellingen die zorg en ondersteuning bieden aan jeugdigen en hun ouders, aansluiten bij de zorg die door de scholen wordt geboden. Scholen kunnen vroegtijdig signalen bij jeugdigen herkennen die erop wijzen dat extra zorg of hulpverlening nodig is. De ZAT s zorgen er voor dat die signalen snel en vakkundig beoordeeld worden en dat zo snel mogelijk de juiste hulp of ondersteuning wordt ingeschakeld voor de leerling, de ouders en de leerkrachten. Het Kabinet streeft naar een landelijke dekking van goed werkende ZAT s in primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. In dit factsheet zijn de resultaten vervat van het onderzoek naar de vorming van ZAT s (en zorgteams) in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Alvorens we de ontwikkelingen van de leerlingenzorg en ZAT s per onderwijssector afzonderlijk belichten, presenteren we kort de groei van het aandeel ZAT s in het onderwijs. In de onderstaande figuur is voor elke onderwijssector de dekkingsgraad van ZAT s voor de periode 2003-2007 weergegeven. Figuur 1 Ontwikkeling dekkingsgraad ZAT s naar onderwijssector, 2003-2007 100 % 90 Het voortgezet onderwijs heeft van alle sectoren de afgelopen v ier jaar het hoogste percentage ZAT s (van 60% naar 92%). In deze sector is de ZAT-ontwikkeling al langer geleden ingezet. 80 70 60 50 40 30 zorgteams primair onderwijs voortgezet onderwijs mbo 2003 2004 2006 2007 In het primair onderwijs is het percentage ZAT s voor regionale netwerken van scholen (WSNS-verbanden) vergeleken met 2003 bijna verdubbeld: van 32% naar 60%. Daarnaast zijn er in 71% van de WSNS-verbanden zorgteams actief op aangesloten scholen. Het MBO kent ook een sterke toename van de Zorg- en adviesteams. In deze sector is de dekking van de ZAT s sinds 2003 van 42% naar 75% gegaan. bron: NJi/LCOJ

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs ZAT S EN ZORGTEAMS IN HET PRIMAIR ONDERWIJS Groei van ZAT s en zorgteams In 60% van de WSNS-verbanden in Nederland is een bovenschools ZAT actief. In 2005 had 52% van de WSNSverbanden een ZAT. Een ZAT in het primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal basisonderwijs) is beschikbaar voor gemiddeld 6.770 leerlingen en een ZAT bedient gemiddeld 31 basisscholen. Daarnaast groeide in dezelfde periode het aandeel WSNS-verbanden waarin op de aangesloten basisscholen zorgteams actief zijn van 52% naar 71%. In 40% van de WSNS-verbanden functioneren zowel bovenschoolse ZAT s als zorgteams op de aangesloten basisscholen en bij twee procent zijn ZAT s noch zorgteams actief. Figuur 2 Dekking primair onderwijs naar ZAT s en zorgteams, 2007 (n=112, in procenten) (95%), consultatie en advisering van schoolmedewerkers over ingebrachte casussen (94%), en verdere probleemverkenning door middel van gesprekken, screening en aanvullende diagnostiek (87%). Daarnaast bereidt een ruime meerderheid van de ZAT s de indicatiestelling voor bureau jeugdzorg voor, worden afspraken gemaakt met externe instellingen over de inzet op scholen voor preventieve programma s en verlenen ZAT s kortdurende hulp of begeleiding aan leerlingen en ouders. Werkwijze van de ZAT s Het ZAT komt in 30% van de WSNS-verbanden minstens een keer per twee weken bij elkaar (waarvan 13% een keer per week), in 25% minstens een keer per vier weken en in 40% van de samenwerkingsverbanden minstens een keer per zes weken. In 81% van de WSNS-verbanden bestaat er een procedure voor de meerderheid van de scholen hoe een leerling door de school bij het ZAT voor een casusbespreking moet worden aangemeld. Een casus wordt bij 75% van d e ZAT s schriftelijk aangemeld, waarvan 72% met een standaardformulier. Negen van iedere tien ZAT s (92%) hebben de dossiervorming van het casusoverleg geregeld. De helft van de ZAT s (54%) heeft een protocol waarin de privacy wordt gegarandeerd bij de uitwisseling van zorginformatie over leerlingen in het ZAT. alleen ZAT ZAT én zorgteams alleen zorgteams geen van beide 40 21 31 2 Het aantal leerlingen dat in een casusbespreking wordt besproken varieert over de WSNS-verbanden van een tot twintig leerlingen. Gemiddeld worden er 6,9 leerlingen per keer besproken. bron: NJi /LCOJ Vier kernfuncties van het ZAT De meest voorkomende functies van het ZAT zijn in een topvier samen te vatten. Het zijn de interdisciplinaire probleemanalyse van ingebrachte casussen door deelnemers van het ZAT (98%), de verwijzing en toeleiding van leerlingen naar externe instellingen en trajecten In minimaal de helft van de ZAT s komen regelmatig tot zeer vaak de volgende thema s aan de orde: opvoedingsproblemen (76%), gedragsproblemen in combinatie met leerproblemen (72%), onhandelbaar gedrag in de klas of op school (68%), gezinsproblemen waarbij er sprake is van opvoedingsonmacht bij de ouders (66%), ontwikke - lingsstoornissen zoals ADHD of autisme-spectrum-stoornissen (61%) en agressief gedrag (58%). Deelnemende instellingen aan het ZAT in het primair onderwijs Het ZAT wordt gevormd door medewerkers o f vertegenwoordigers van het WSNS-verband en medewerkers van externe instellingen. In het Referentiemodel aansluiting 2

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs jeugdzorg en lokale voorzieningen bij het primair onderwijs (LCOJ/NJi) vormen vier externe instellingen de romp van het ZAT. Dat zijn de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg en de REC s. De praktijk laat zien dat drie van deze vier instellingen in hoge mate participeren in het ZAT: de jeugdgezondheidszorg (93%) en het maatschappelijk werk en bureau jeugdzorg (elk 88%). Alleen de deelname van het RECcluster 4 blijft met 50% deelname nog achter. Figuur 3 Samenstelling ZAT s naar deelnemende instellingen en frequentie, 2007 (n=67) jeugdgezondheidszorg maatschappelijk werk bureau jeugdzorg REC cluster 4 Leerplicht OBD jeugd-ggz MEE politie peuterspeelzalen REC cluster 3 kinderopvang opvoedingsondersteuning CJG / OKC andere instelling % 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 altijd In vergelijking met 2005 maken bureau jeugdzorg, de leerplichtambtenaar, de jeugd-ggz, politie, MEE, instellingen voor kinderopvang en peuterspeelzalen vaker deel uit van het ZAT. De onderwijsbegeleidingsdienst (obd) neemt in 2007 juist minder vaak deel dan in 2005. Bijna de helft van de ZAT s (45%) bestaat uit alle vier kerninstellingen. Daarmee is overigens niet gezegd dat zij aan alle casusbesprekingen deelnemen maar wel dat zij deel uitmaken van het ZAT. Bij 35% participeren jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk en bureau jeugdzorg maar ontbreekt het REC-4. op verzoek Bij 81% v an de ZAT s nemen intern begeleiders van de scholen deel, van wie bijna de helft (47%) altijd en 37% op afroep. De schoolmaatschappelijk werker van de school wier leerling wordt besproken is bij 70% van de ZAT s soms (38%) of altijd (32%) present. Leerkrac hten worden bij 62% van de ZAT s uitgenodigd. De coördinator van het WSNS-verband neemt bij een minderheid van de ZAT s deel aan de besprekingen. Een kwart van de ZAT s (26%) nodigt ouders uit om bij de bespreking aanwezig te zijn. Borging afspraken inzet in ZAT niet overal gemeengoed De formalisering van de inzet van de kerninstellingen van het ZAT wisselt sterk over de WSNS-verbanden. Een kleine meerderheid van de instellingen voor maatschappelijk werk (64%), jeugdgezondheidszorg (60%) en bureau jeugdzorg (59%) heeft de samenwerking en inzet schriftelijk vastgelegd. Bij het REC-cluster 4 is dat zelfs de helft minder (31%). ZAT s positief over functioneren De WSNS-verbanden hebben het functioneren van het eigen ZAT beoordeeld. Dit is gedaan voor zestien afzonderlijke aspecten. Er komt een zeer positief beeld naar voren; acht aspecten worden door meer dan 70% als goed tot zeer goed beoordeeld. Dat zijn: expertise van deelnemers; voorzitterschap; samenwerking tussen deelnemers; nakomen van afspraken; structuur en planmatig verloop van casusoverleg; zorgvuldigheid bij uitwisseling van gegevens; duidelijke verslaglegging van ZAT-afspraken; aantal deelnemers van ZAT in relatie tot effectiviteit. Een matige of slechte beoordeling wordt gegeven voor: de inzet / mandatering van externe instellingen; overige randvoorwaarden voor functioneren; de aard van hulpprogramma s van het ZAT; de omvang van hulpprogramma s van het ZAT. Bemoedigende resultaten ZAT s In de monitor is aandacht besteed aan de resultaten die de ZAT s volgens de WSNS-verbanden behalen. Een ruime meerderheid (82%) is van oordeel dat cliënten doeltreffend en adequaat tot zeer adequaat worden geholpen door het ZAT. Op vier van zeventien in de vragenlijst voorgelegde resultaatgebieden behaalt minimaal de helft van de ZAT s (zeer) hoge resultaten. Dat zijn: meer doeltreffende aanpak van problemen; betere afstemming onderwijszorg en externe hulp; sneller mobiliseren passende begeleiding of hulp; betere probleemtaxatie en diagnostiek. 3

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs Op de volgende gebieden echter scoren de ZAT s volgens een derde tot de helft van de WSNS-coördinatoren niet of nauwelijks: verbetering van relatie tussen ouders en school; meer concentratie van leerkrachten op onderwijs; verbetering van het schoolklimaat. Maatschappelijk werk en jeugdgezondheidszorg kern zorgteam Naast de intern begeleider maken de (school)maatschappelijk werker en de jeugdarts/ -verpleegkundige volgens respectievelijk 60% en 46% van de WSNS-verbanden op minimaal de helft van de scholen deel uit van het zorgteam. Van andere deelnemende instellingen speelt de obd op minimaal 50% van de scholen een belangrijke rol in het zorgteam. Net als bij de samenstelling van de ZAT s is het interessant om vast te stellen in welke mate de zorgteams bestaan uit beide kerninstellingen maatschappelijk werk en jeugdgezondheidszorg. Daarbij gaan we uit van een ruwe schatting, omdat we niet van elke school weten of deze over een zorgteam beschikt en hoe het zorgteam is samengesteld. In 24% van de WSNS-verbanden is de meerderheid van de zorgteams (ten minste) samengesteld uit een medewerker van het schoolmaatschappelijk werk én de jeugdgezondheidszorg. Weinig afspraken over kwaliteitseisen zorgteams Zorgteams op scholen vervullen verschillende functies. Twee functies worden volgens driekwart van de WSNSverbanden in hoge mate door zorgteams worden vervuld: de nadere verkenning van problemen van leerlingen en/of ouders (79%) en de consultatie van medewerkers van de school naar aanleiding van ingebrachte gevallen (77%). Drie andere functies worden volgens minimaal de helft van de WSNS-verbanden ook in hoge mate vervuld: interdisciplinaire bespreking van ingebrachte casussen (61%), registratie van de activiteiten in het leerlingvolgsysteem en zorgdossiers (55%) en de bijdrage aan het formuleren van handelingsplannen van de school (51%). De kwaliteit van de zorgteams lijkt nog niet hoog te staan op de agenda van WSNS-verbanden, schoolbesturen en zorgteams. Een derde van de WSNS-verbanden (30%) meldt dat er over kwaliteitseisen waaraan de zorgteams moeten voldoen afspraken zijn gemaakt en ruim twee keer zoveel WSNS-verbanden (69%) hebben dat (nog) niet gedaan. Doorgaande zorglijnen De helft van de WSNS-verbanden (50%) heeft met kinderdagverblijven en/of peuterspeelzalen afspraken gemaakt om bij de overgang naar het basisonderwijs systematisch zorginformatie van kinderen te verschaffen aan de basisschool. Bij de overgang naar het voortgezet onderwijs bestaat er in de WSNS-verbanden vaker dan bij de overgang naar het basisonderwijs een doorgaande zorglijn (57%). De jeugdgezondheidszorg levert in 2007 in 24% van de WSNS-verbanden systematisch preventieve informatie aan scholen over 0-4 jarigen bij de overgang naar het basisonderwijs. Beperkt overleg met overheden over zorgvoorzieningen Een vijfde van de WSNS-verbanden (21%) voert perio - diek bestuurlijk/ambtelijk overleg met de provincie of grootstedelijke regio over de inzet van bureau jeugdzorg in het bovenschoolse ZAT. Driekwart van de WSNSverbanden (77%) doet dit niet maar 22% rapporteert dit te willen gaan doen. Met de gemeente wordt vaker overleg gevoerd. Vier van iedere tien samenwerkingsverbanden (42%) voeren geregeld overleg met de gemeente(n) over de inzet van de gemeentelijk gefinancierde instellingen in zorgteams, zoals de jeugdgezondheidszorg en het maatschappelijk werk. De helft (48%) geeft aan geen overleg met de gemeente over dit thema te voeren. Bestuurlijk overleg tussen het onderwijs en provincie, gemeente of instellingen over de inzet van externe instellingen in het ZAT wordt in 45% van de WSNS-verbanden (met een ZAT of een ZAT in voorbereiding) gevoerd door de coördinator of directeur van het samenwerkingsverband. Bij 26% is dat een taak van het bestuur van het samenwerkingsverband. Driekwart van de WSNS-verbanden (74%) rapporteert dat er periodiek bestuurlijk of beleidsmatig overleg wordt gevoerd tussen de schoolbesturen van het samenwerkingsverband en gemeenten over de Lokaal Educatieve Agenda. 4

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs ZAT S IN HET VOORTGEZET ONDERWIJS Leerlingenzorg op school goed geregeld De schoolinterne leerlingenzorg is in het voortgezet onderwijs de afgelopen jaren sterk tot ontwikkeling gekomen. Negen van iedere tien scholen (88%) hebben de inhoud en organisatie van de leerlingenzorg vastgelegd in een beleidsdocument. Bijna alle scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland hebben een of meer zorgcoördinatoren in dienst (95%) en 86% van de scholen heeft een intern zorgteam, een intern overleg v an eigen medewerkers voor het bespreken van leer-, sociaal-emotionele en gedragsproblemen van leerlingen. Op 96% van de scholen vindt begeleiding van leerlingen plaats via het mentoraat en 91% beschikt over een vertrouwenspersoon. Zestig procent van de scholen heeft orthopedagogen, schoolpsychologen of schoolmaatschappelijk werkers onder het eigen personeel, meer dan in 2006. Scholen hebben een breed aanbod van aanvullende zorgprogramma s, zoals faalangsttrainingen (79%), specifieke hulp bij dyslexie (77%), sociale-vaardigheidstrainingen (73%) en anti-pestprogramma s (5o%). In 2007 kan 80% van de scholen leerlingen plaatsen op een reboundvoorziening van het samenwerkingsverband. Dat is 13% meer dan in 2006 en bijna twee keer zoveel als in 2004. Een vijfde van de scholen (20%) beschikt (daarnaast ook) over een schoolinterne opvangklas voor gedragsmoeilijke leerlingen. In totaal heeft in 2007 85% van de scholen toegang tot een reboundvoorziening. Regionale verschillen in voorkomen ZAT s op vo-scholen Negen van iedere tien vestigingen voor voortgezet onderwijs in Nederland (92%) hebben een ZAT, 3% meer dan in 2006. In 2004 was dit aandeel nog 60%. Een doorsnee ZAT in het voortgezet onderwijs is beschikbaar voor 717 leerlingen. De helft van de scholen heeft een ZAT dat werkt voor 587 of een kleiner aantal leerlingen. Scholen met ZAT s zijn niet gelijkelijk over Nederland gespreid. In vijf provincies en in twee grootstedelijke jeugdzorgregio s meten we over 2006 en 2007 een bovengemiddeld percentage scholen met een ZAT. Figuur 4 Scholen met een ZAT naar provincie/groot - stedelijke regio (tweejaarlijks gemiddelde 2006-2007; n=1341) Als scholen bepaalde problemen van leerlingen zelf niet kunnen oplossen en/of ondersteuning nodig hebben wordt er door 92% net als in voorgaande jaren volgens een vaste procedure gewerkt bij de inschakeling van of doorverwijzing naar externe instellingen. Gebruik reboundvoorzieningen uitgebreid Een van de zorgvoorzieningen van scholen en samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs is de rebound. Hierin kunnen gedragsmoeilijke leerlingen voor een periode van drie tot vier maanden, veelal bovenschools, worden opgevangen voor onderwijs, onderzoek en begeleiding/hulpverlening. Nederland = 92% 71%-86% 87 %-91% 92%-100% In Friesland, Utrecht, Zeeland en Noord-Brabant blijft het aandeel ZAT s (71% tot 86%) sterk achter bij de landelijke ontwikkeling. Dit beeld zagen we ook in 2006. In de resterende vier provincies ligt het aandeel rond het landelijk gemiddelde. 5

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs Meer meldingen gezondheidsproblemen, zorgwekkend verzuim en huiselijk geweld In de casusbesprekingen van het ZAT passeren vele problemen regelmatig tot zeer vaak de revue. De topvier van meest gerapporteerde problemen is: gezinsproblemen (76%); opvoedingsproblemen (75%); zorgwekkend verzuim (72%); onhandelbaar gedrag in de klas en op school (71%). Andere problemen zoals gezondheidsproblemen, ADHD, autisme en depressief gedrag worden door de helft of minder genoemd. Ten opzichte van 2004 rapporteren ZAT s vaker dat zij leerlingen bespreken met zorgwekkend verzuim, gezondheidsproblemen (in 2007: 51%) en vermoedens van mishandeling thuis (23%). Positief oordeel over functioneren van ZAT s De belangrijkste functie van het ZAT blijft de advisering van docenten en ander onderwijspersoneel naar aanleiding van casussen die deze mensen aandragen (71%). Daarnaast vervult het ZAT in hoge mate de functie van interdisciplinaire probleemanalyse van ingebrachte casussen (57%) en begeleide verwijzing en toeleiding van leerlingen naar externe instellingen (50%). Bijna de helft van de ZAT s speelt ook in hoge mate een rol bij de probleemverkenning door middel van gesprekken, screening en aanvullende diagnostiek (47%). Het oordeel van scholen over het functioneren van het ZAT blijft evenals in voorgaande jaren over het geheel genomen positief. De volgende aspecten worden h et vaakst positief beoordeeld: expertise van deelnemers (87%); samenwerking tussen deelnemers (84%); voorzitterschap (77%); zorgvuldigheid uitwisseling leerlinggegevens (77%); duidelijke verslaglegging ZAT-afspraken (75%); structuur en planmatig verloop van overleg (74%); nakomen van afspraken (73%); aantal deelnemers in relatie tot effectiviteit (70%). De samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs hebben vooral waardering voor de onderlinge samenwerking van de leden van het ZAT (73%), de expertise van de leden van het ZAT (72%) en de zorgvuldigheid bij de uitwisseling van leerlinggegevens (62%). Niet alle onderdelen van het ZAT verlopen vlekkeloos en scholen dragen daarom zelf verbeterpunten aan die met prioriteit uitgevoerd moeten worden. Hun topvier luidt: de inzet van preventieve programma s in scholen door externe instellingen (door 44% genoemd), de aard (37%) en de omvang (34%) van de hulpprogramma s ingezet vanuit ZAT en de snelheid van handelen (30%). De samenwerkingsverbanden hebben een eigen topvijf verbeterpunten voor de ZAT s op hun scholen: de snelheid waarmee het ZAT handelt, inbedding in de structuur van de leerlingenzorg op school en de inzet van preventieve programma s op scholen van externe instellingen (alle drie 34%), en de helderheid van procedures en afspraken en de omvang van hulpprogramma s die vanuit het ZAT worden ingezet (elk 31%). Beoogde deelname kerninstellingen aan ZAT gegroeid Naast medewerkers van de school rekenen we vijf externe instellingen tot de kern van het ZAT. Deze instellingen zijn de jeugdgezondheidszorg, de Leerplicht, het maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg en de politie. Figuur 5 Samenstelling ZAT s naar kerninstellingen, 2004 en 2007 jeugdgezondheidszorg Leerplicht maatschappelijk werk bureau jeugdzorg politie 0 20 40 60 80 % 100 2004 2007 Naast deze vijf partijen nemen ook andere instellingen, zoals de jeugd-ggz, de schoolbegeleidingsdienst, MEE, RMC en het REC, merendeels op incidentele basis, deel aan het casusoverleg van het ZAT. 6

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs De jeugdarts en de leerplichtambtenaar nemen aan 95% van de ZAT s deel. De deelname van de leerplichtambtenaar en het maatschappelijk werk (79%) is ten opzichte van 2006 gegroeid. De deelnamepercentages van bureau jeugdzorg en politie zijn stabiel en bedragen respectievelijk 71% en 63%. Bij de andere deelnemers groeit sinds 2004 de deelname van de jeugd-ggz gestaag (van 23% naar 31%). Een ruime meerderheid van vier van de vijf kerninstellingen neemt altijd deel aan het ZAT. Bij bijna een derde van de ZAT s zit ook de politie bij het casusoverleg aan tafel. De frequentie waarmee sommige kernpartners aan de casusbesprekingen deelnemen, is in 2007 gestegen. De jeugdgezondheidszorg, de leerplichtambtenaar en de maatschappelijk werker nemen frequenter deel aan de casusbesprekingen (tabel 6). Tabel 6 ZAT s naar altijd deelnemende kerninstellingen, 2004-2007 (in procenten) 2007 2006 2005 2004 jeugdarts/schoolverpleegkundige 85 78 70 70 Leerplicht 84 75 69 62 maatschappelijk werk 71 65 64 60 bureau jeugdzorg 59 57 52 51 politie 30 26 21 18 maar formalisering inzet kerninstellingen staat stil Een ruime meerderheid van de kerninstellingen (70% tot 80%) maakt met het ZAT afspraken over hun inzet. Dit zijn zowel mondelinge als schriftelijke afspraken. De formalisering van de deelname aan het ZAT komt het best tot uitdrukking in het percentage schriftelijk gemaakte afspraken. In de formalisering van de samenwerking wordt sinds 2004 geen vooruitgang geboekt. Tabel 7 ZAT s naar schriftelijke afspraken over deel - name van kerninstellingen, 2004-2007 (in procenten) 2007* 2006 2005 2004 maatschappelijk werk 53 56 59 57 jeugdarts / schoolverpleegkundige 49 50 50 52 bureau jeugdzorg 48 49 48 49 Leerplicht 45 45 44 43 politie 42 28 26 23 (*) geen significant verschil t.o.v. 2004 Het maatschappelijk werk maakt van de vijf kerninstellingen in 2007 nog het vaakst schriftelijke afspraken over hun inzet (53%), gevolgd door de jeugdgezondheidszorg en bureau jeugdzorg. Gepercipieerde resultaten ZAT voortgezet onderwijs positief Scholen blijven in het algemeen positief over de resultaten die de ZAT s boeke n, hoewel zij ook knelpunten waarnemen. Een meerderheid van de scholen rapporteert voor de ZAT s op drie gebieden net als in 2006 in (zeer) hoge mate resultaten bij: het sneller mobiliseren van passende begeleiding of hulp (63%); meer doeltreffende aanpak van problemen (58%); betere afstemming van de onderwijszorg en hulp van externe instellingen (52%). Tussen 40% en 50% van de scholen vindt dat er ook in (zeer) hoge mate resultaten worden geboekt bij: de tijdige verwijzing van leerlingen naar externe instellingen (49%), een betere probleemtaxatie en diagnostiek (44%), en de verbetering van het welbevinden van leerlingen met problemen (43%). Acht van iedere tien scholen (82%) zijn tevreden tot zeer tevreden over de mate waarin andere deelnemers van het ZAT hun doelen volgens afspraak ook waarmaken. Vier procent is ontevreden. In 2006 was 73% tevreden en dertien procent ontevreden. Zeventig procent van de scholen, vijf procent minder dan in 2006, ervaart capaciteitsproblemen bij het bereiken van de doelstellingen van het ZAT. De knelpunten doen zich vooral voor bij bureau jeugdzorg (volgens 34% van alle scholen met een ZAT) en de school zelf (26%). Een meerderheid van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs is van oordeel dat de schoolgebonden ZAT s in (zeer) hoge mate resultaten boeken bij een doeltreffende aanpak van problemen (66%), het sneller mobiliseren van passende begeleiding of hulp (62%), betere onderlinge afstemming van onderwijszorg en hulp van externe instellingen (59%) en een betere probleemtaxatie en diagnostiek (58%). In vergelijking met 2006 rapporteren samenwerkingsverbanden vooruitgang in resultaten bij de doeltreffende aanpak van problemen, de onderlinge afstemming tussen 7

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs onderwijszorg en externe hulp en bij de vermindering van zorgwekkend verzuim door ZAT s. Minimaal 65% van de gemeenten met voortgezet onderwijs vindt net als in 2006 dat de schoolgebonden ZAT s hulp en begeleiding voor leerlingen en/of gezinnen met problemen eerder, sneller, tijdig en doeltreffend in gang zetten. Daarnaast worden problemen beter getaxeerd en gediagnosticeerd. Tot slot zijn gemeenten nog steeds ingenomen met de afstemming met en bijdrage van het ZAT aan de (lokale) zorgstructuur. Bestuurlijke afspraken over ZAT Tweederde van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (69%) heeft met de aangesloten schoolbesturen afspraken vastgelegd in een beleidsdocument, of is daarmee bezig, over de vertegenwoordiging van functionarissen van scholen en externe instellingen in de ZAT s. Dit percentage is niet veranderd sinds 2006. Meer dan de helft van de Nederlandse gemeenten (56%) met scholen voor voortgezet onderwijs hebben schriftelijk vastgelegde, bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincie of grootstedelijke jeugdzorgregio over de inzet van bureau jeugdzorg in ZAT s van scholen voor voortgezet onderwijs. In 2006 had 65% dit gedaan. Vier van iedere tien gemeenten met een schoolvestiging voor voortgezet onderwijs (36%) voeren periodiek overleg met schoolbesturen over de inzet van lokaal gefinancierde instellingen in de ZAT s. Bij 20% is dit overleg in voorbereiding; 34% meldt hierover geen overleg te hebben. Tweederde van de gemeenten 63% meldt een regierol te vervullen bij de ZAT s op scholen. In dit aandeel is het laatste jaar nauwelijks verandering opgetreden. Deze rol heeft vooral betrekking op de omvang van de inzet van de lokaal gefinancierde instellingen en de functies van het ZAT. Een derde van de gemeenten (37%) rapporteert schriftelijk vastgelegde afspraken met het voortgezet o nderwijs te hebben over de inzet van lokaal gefinancierde instellingen of programma s in de ZAT s. Een ruime meerderheid van de gemeenten (87%) maakt schriftelijke werkafspraken over de inzet van lokale instellingen in het ZAT van scholen voor voortgezet onderwijs. Naar instellingen uitgesplitst zien we dat 73% de inzet van het maatschappelijk werk en 71% de inzet van de leerplichtambtenaar in het ZAT heeft vastgelegd. De inzet van de jeugdarts is door 62% van de gemeenten geregeld, de samenwerking met bureau jeugdzorg door 54%. De politie heeft in 41% van de gemeenten hun deelname aan het ZAT vastgelegd. In vergelijking met 2006 meten we lagere percentages werkafspraken tussen gemeente en externe instellingen. Informatie-uitwisseling bij overgangen in onderwijs over risicoleerlingen stagneert Meer dan de helft van de scholen (57%) meldt dat zij bij de aansluiting met het basisonderwijs informatie over leerlingen met gedrags- en opvoedingsproblemen uitwisselt én daarover met aanleverende basisscholen afspraken heeft. Ten opzichte van vorig jaar is op dit terrein geen vooruitgang geboekt. Tabel 8 Vastgelegde afspraken over risico- en zorgleerlingen naar kritisch moment in school - loopbaan 2004-2007 (in procenten) bij aansluiting op basisonderwijs bij overgang naar ROC/AOC 07 06 04 07 06 04 vastgelegde afspraken 57 56 48 33 34 30 geen vastgelegde afspraken 36 36 44 54 53 62 onbekend 7 8 8 13 13 8 Bij de overgang naar het ROC (en AOC) heeft nog steeds een minderheid (33%) van de scholen afspraken met de ROC s over uitwisseling van zorginformatie gemaakt. Ambulante begeleiding door REC verdubbeld Het REC-cluster 4 ondersteunt scholen met expertise, bijvoorbeeld door het verlenen van (preventief) ambulante begeleiding van leerlingen met ernstige gedragsproblemen en/of psychiatrische stoornissen. De REC s weten scholen steeds beter te vinden. Negen van iedere tien scholen (86%) maken gebruik van de (preventief) ambulante begeleiding van gedragsmoeilijke leerlingen. In 2004 was in 40% van de scholen sprake van (preventief) ambulante begeleiding door het REC-cluster 4. 8

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs ZAT S IN HET MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS Aandacht voor psychosociale begeleiding toegenomen De psychosociale begeleiding van leerlingen (op het ROC aangeduid als deelnemers) is op 59% van de ROC s een apart beleidsterrein. In 2004 gold dat nog voor 45% van de ROC s. Bij de resterende helft is deze vorm van leerlingbegeleiding een onderdeel van het bredere zorgbeleid. Tweederde van de ROC s (66%) heeft het beleid ten aanzien van de psychosociale begeleiding in een beleidsdocument vastgelegd. Bij 32% is dat niet gebeurd maar 23% meldt wel daarmee bezig te zijn. Er zijn verschillende schoolfunctionarissen binnen het ROC actief die, ieder vanuit zijn eigen perspectief, zich met leerlingbegeleiding bezighouden. Niet altijd is duidelijk wat de taken en bevoegdheden van deze functionarissen zijn. Voor de loopbaanbegeleiders zijn de taken en de bevoegdheden het vaakst door de school schriftelijk vastgelegd (op 66% van de scholen waar deze functie bestaat). De helft van de ROC s heeft dit (ook) gedaan voor hun studieloopbaanbegeleiders (54%), mentoren (53%) en coaches (44%). Op 93% van de ROC s (voor het gehele ROC of voor delen van het ROC) is er structureel overleg tussen eigen medewerkers over leer- en sociaal-emotionele problemen en gedragsproblemen van leerlingen. Bij zeven procent is dit niet het geval. Breed aanbod zorgvoorzieningen ROC s bieden verschillende programma s aan voor de psychosociale begeleiding van leerlingen. Tweederde tot bijna alle scholen bieden de volgende programma s aan: faalangsttraining (96%), hulp bij dyslexie (91%), socialevaardigheidstraining (82%), assertiviteitstraining (73%) en training voor versterking van zelfvertrouwen (66%). De helft van de ROC s (50%) heeft een specifiek (voorbereidend) programma voor jongeren die niet zonder meer kunnen instromen op niveau 1 en niveau 2. Daarnaast heeft meer dan 80% van de scholen aanvullende programma s voor het geval er bij leerlingen bij de start van hun loopbaan aan het ROC didactische hiaten of psychosociale problematiek wordt geconstateerd. Ook voor studietwijfelaars in het eerste jaar zijn er aanvullende programma s. Zes van iedere tien ROC s (59%) rapporteren dat zij andere, alternatieve onderwijs-zorgtrajecten aanbieden, merendeels met het oogmerk om voortijdige uitval te voorkomen. Tweederde van de ROC s (66%) beschikt over schoolmaatschappelijk werk, waarvan 39% voor het hele ROC en 27% voor een deel van het ROC. Een derde heeft geen schoolmaatschappelijk werk. Reboundvoorzieningen in het mbo zijn nog geen wijd verspreid verschijnsel zoals dat in het voortgezet onderwijs het geval is. Toch rapporteert 41% van de ROC s dat zij beschikken over een tijdelijke opvang voor gedragsmoeilijke leerlingen. Opvallend is dat de helft van de scholen (48%) behoefte aan een dergelijke voorziening zegt te hebben. Elf procent heeft geen reboundvoorziening en heeft er ook geen behoefte aan. Externe samenwerking vooral met RMC, bureau jeugdzorg, ggz en maatschappelijk werk Scholen verzorgen niet alleen zelf psychosociale begeleiding aan hun leerlingen, vaak wordt daarbij (en dan dikwijls via het ZAT) de hulp of het advies van externe instellingen ingeroepen. ROC s werken het meest samen met de RMC (86%), bureau jeugdzorg (73%), (jeugd-)ggz-instellingen (70%) en het maatschappelijk werk (57%). Minder dan de helft van de scholen werkt samen met andere instellingen zoals de verslavingszorg (48%), jeugdgezondheidszorg (47%), schuldhulpverlening (27%) en de politie (16%). Opvallend weinig melding wordt gemaakt van de samenwerking met de Regionale Expertisecentra/speciaal onderwijs (9%) en instellingen voor jeugdzorg (12%). 9

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs Figuur 9 ROC s naar samenwerking met externe instellingen, 2007 RMC bureau jeugdzorg (jeugd-)ggz maatschappelijk werk verslavingszorg jeugdgezondheidszorg schuldhulpverlening politie MEE jeugdhulpverlening REC % 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Figuur 11 Aantal ROC s met ZAT naar provincies/stadsregio s, 2007 (uitgedrukt als aandeel van alle ROC s in de regio, N=45) 2/2 1/2 2/2 1/2 3/3 2/3 1/1 3/3 2/4 6/7 5/7 0/3 2/3 2/2 1/1 Aantal ZAT s in ROC s groeit De samenwerking tussen school en externe instellingen vindt doorgaans plaats in het ZAT van de opleidingen of locatie. In 2007 heeft 75% van de ROC s in Nederland een of meer ZAT s, 33% meer dan in 2003. Figuur 10 Dekkingsgraad ZAT s in ROC s, 2003-2007 100 90 80 70 60 50 40 % Er treden ruimtelijke verschillen op als we kijken naar de spreiding van ROC s met een of meer ZAT s. In het noorden van Nederland, Noord-Holland, Flevoland, Stadsgewest Haaglanden en Zeeland beschikken alle ROC s over een ZAT. In Limburg beschikt geen van de drie ROC s (nog) over een ZAT. 2003 2004 2005 2006 2007 Elf van de 45 ROC s geven aan geen ZAT te hebben. Zes hiervan melden met de oprichting van een ZAT bezig te zijn. Twee scholen melden dat er weinig animo of financiële capaciteit bij externe partijen bestaat om in het ZAT te participeren. Voor drie scholen volstaat de huidige interne leerlingenzorg, indien nodig aangevuld met externe expertise. ZAT s in ROC s zijn op verschillende manieren georganiseerd. Een deel is actief voor het hele ROC, terwijl een ander deel verbonden is aan één opleiding, een cluster van opleidingen of een locatie. Daardoor loopt de reikwijkte van een ZAT, dat is het potentieel aantal leerlingen voor wie het ZAT actief is, sterk uiteen, namelijk van minder dan honderd tot 24.000. Een doorsnee ZAT is beschikbaar voor 3900 leerlingen; de helft van de ZAT s is er voor 2400 of minder leerlingen. Basisfuncties ZAT s in het MBO stabiel De 56 voorzitters of vertegenwoordigers van de ZAT s geven aan dat het ZAT in hoge mate drie functies vervult: de interdisciplinaire probleemanalyse van casussen (75%), de advisering en consultatie van docenten en andere schoolfunctionarissen over de casussen (66%), en de verwijzing en toeleiding van leerlingen naar externe instellingen (57%). De laatste twee functies werden in 2006 als de belangrijkste taken van het ZAT beschouwd. In 2007 noemt circa 40% van de ZAT s dat nadere verkenning van problemen van leerlingen door middel van 10

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs gesprekken, screening en aanvullende diagnostiek, en het opstellen van afgestemde begeleidings- of hulpverleningsplannen ook in hoge mate tot de werkzaamheden van het ZAT behoort. Participatie in ZAT van externe instellingen neemt toe Naast de medewerkers van de school zelf rekenen we zes externe instellingen tot de kerninstellingen van het ZAT van een ROC. Deze instellingen zijn jeugdgezondheidszorg, Leerplicht, RMC, maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg en politie. Onder de topvijf van deelnemende partijen bevinden zich vier kerninstellingen. Externe instellingen die aan minimaal 70% van de ZAT s deelnemen zijn: de Leerplicht, maatschappelijk werk, (jeugd-)ggz, RMC en bureau jeugdzorg. Opvallend blijft het aanmerkelijk lagere deelnamepercentage van de jeugdgezondheidszorg (50%), zeker in vergelijking met het voortgezet onderwijs (95%). In vergelijking met 2004 meten we hogere deelnamepercentages voor het maatschappelijk werk, (jeugd-)ggz, politie, jeugdgezondheidszorg en verslavingszorg. Figuur 12 Samenstelling ZAT s naar instellingen, 2007 Leerplicht (jeugd-)ggz maatschappelijk werk In 61% tot 71% van de ZAT s nemen vijf instellingen altijd deel aan de casusbesprekingen. In aflopende volgorde zijn dit het maatschappelijk werk, Leerplicht, bureau jeugdzorg, RMC en instellingen voor (jeugd-)ggz. Een frequente deelname door de verslavingszorg, gezondheidszorg en politie gebeurt in een derde tot de helft van de ZAT s. De politie is het vaakst op afroep beschikbaar. RMC bureau jeugdzorg politie verslavingszorg jeugdgezondheidszorg jeugdhulpverlening REC-4 MEE schuldhulpverlening % 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Tabel 13 Samenstelling ZAT s naar frequentie deelname van instellingen, 2007 (in procenten, n=56) deelname altijd afroep maatschappelijk werk 77 71 5 Leerplicht 82 68 14 bureau jeugdzorg 71 64 7 RMC 77 64 13 (jeugd-)ggz 79 61 18 verslavingszorg 64 45 20 (jeugd-)gezondheidszorg 50 36 14 politie 66 30 36 De samenwerking in het ZAT tussen school en externe instellingen is nog niet zo geformaliseerd als we afgaan op het percentage schriftelijke afspraken over de inzet van de participanten. Tabel 14 Samenstelling ZAT s naar formalisering deelname van instellingen, 2007 (in procenten) mondeling schriftelijk n maatschappelijk werk 30 51 43 (jeugd-)ggz 23 50 44 bureau jeugdzorg 23 48 40 Leerplicht 41 41 46 RMC 40 37 43 Het maatschappelijk werk en de (jeugd-)ggz hebben van alle participerende instellingen het vaakst afspraken over hun deelname in een document vastgelegd. Toch betreft dit maar de helft van deze instellingen. Bij de andere instellingen is dat (soms aanzienlijk) minder dan de helft. Tijdige verwijzing van leerlingen en inbedding ZAT in deelnemerszorg ROC zijn werkpunten Minimaal driekwart van de ZAT s beoordelen hun eigen functioneren als (zeer) goed op de volgende aspecten: expertise van deelnemende partijen (93%); samenwerking tussen partijen (86%); voorzitterschap (79%); nakomen van afspraken (77%). Daar staat tegenover dat enkele facetten verbetering behoeven. Het betreft vooral de tijdige verwijzing van leerlingen naar het ZAT (61%), de problemen die ZAT s ondervinden bij de inbedding van het ZAT in de interne 11

LCOJ-Monitor 2007: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het onderwijs zorgstructuur (59%) en adequate consultatiemogelijkheden die ZAT s voor docenten kunnen bieden (52%). Evaluatie van de resultaten en werkprocessen verschaft inzicht in hoe het ZAT functioneert, wat wel werkt en wat niet werkt, en hoe een en ander eventueel beter zou kunnen. Dat besef krijgt bij 82% van de ZAT s gestalte doordat zij hun resultaten evalueren. Een groep van gelijke omvang (83%) evalueert ook de werkprocessen van het ZAT. De helft van de ZAT s (55%) evalueert hun resultaten én werkprocessen regelmatig en 11% doet beide incidenteel. Elf procent evalueert resultaten noch werkprocessen. Resultaten op kwaliteit, snelheid en efficiëntie De werkwijze van het ZAT draagt volgens zes tot acht van iedere tien ZAT s in het MBO in hoge mate bij aan: een betere samenwerking tussen school en externe instellingen (82%); de verdieping van en verbreding in de probleemstelling van de leerling (73%); een efficiëntere aanpak van problemen (68%); een snellere realisatie van begeleiding of hulp (63%). Op twee resultatengebieden blijven naar het oordeel van de ZAT-voorzitters de resultaten achter. Een minderheid is van oordeel dat er geen of nauwelijks resultaten worden geboekt bij de terugrapportage door externe partijen en bij de vermindering van problematisch gedrag van leerlingen (elk door 21% genoemd). Gemeenten zetten vooral in op aanpak voortijdig schoolverlaten Het college van bestuur van 43% van de ROC s overlegt periodiek met de gemeente(n) over de inzet van gemeentelijke middelen, zoals voor maatschappelijk werk en gezondheidszorg. In 2004 was dat 24%. Zes van iedere tien ROC s (59%) hebben met gemeente(n) schriftelijke afspraken gemaakt over de inzet van functionarissen en/of de financiering van voorzieningen op de school ten behoeve van leerlingenzorg. Deze afspraken hebben evenals in voorgaande jaren vooral betrekking op de aanpak van schooluitval, al dan niet in combinatie met de RMC en de Leerplicht. Nog steeds worden er in beperkte mate afspraken gemaakt over de inzet van externe zorginstellingen, zoals het schoolmaatschappelijk werk (door 21% genoemd) en de inzet van de jeugdgezondheidszorg (7%). Kwaliteit doorgaande zorglijnen nog niet op peil Zorg voor leerlingen houdt niet op bij het verlaten van het voortgezet onderwijs en de instroom in het MBO. In 2007 rapporteert 71% van de ROC s dat er met het voortgezet onderwijs afspraken bestaan over de aansluiting rond risico- en zorgleerlingen. Bij 29% van de ROC s bestaan dergelijke afspraken niet, zij het dat 25% meldt daarmee bezig te zijn. Het merendeel van de afspraken van het ROC met het voortgezet onderwijs (61 %) is centraal geregeld. Bij 36% van de ROC s zijn afspraken per vestiging geregeld. De (aanleverende) scholen v oor voortgezet onderwijs zelf hebben nog steeds een minder positief beeld over de mate waarin de aansluiting met het MBO is geregeld. Bij de overgang naar het MBO heeft net als in 2006 een minderheid (33%) van de scholen afspraken met de ontvangende ROC s/aoc s over uitwisseling van zorginformatie gemaakt (LCOJ-Monitor voortgezet onderwijs, 2007). De kwaliteit van de informatieoverdracht verdient volgens de ROC s een mager zesje. Colofon drs. Paolo van der Steenhoven prof. drs. Dolf van Veen drs. Marij Bosdriesz Ben Brinkman Nederlands Jeugdinstituut, Onderwijs & Jeugdzorg / LCOJ Catharijnesingel 47 Postbus 19152 3511 GC Utrecht 3501 DD Utrecht T: 030 230 6693 F: 030 231 9641 E: onderwijsjeugdzorg@nji.nl W: www.zat.nl Het monitoronderzoek is in het najaar van 2007 en begin 2008 uitgevoerd door de afdeling Onderwijs & Jeugdzorg (LCOJ) van het Nederlands Jeugdinstituut onder alle WSNS-verbanden, bij 1254 vestigingen voor voortgezet onderwijs (inclusief groene vmboscholen), 45 ROC-vestigingen, 56 v oorzitters van ZAT s binnen de ROC s, 466 Nederlandse gemeenten en Amsterdamse en Rotterdamse deelraden, 84 samenwerkingsverbanden voor voortgezet onderwijs en alle provincies en grootstedelijke jeugdzorgregio s. Overname van gegevens met bronvermelding is toegestaan. 12

???Factsheet??????????? Mei 2008, nummer 4 LCOJ-Onderzoek Deze pagina NIET PRINTEN Resultaten programma Intensivering Kwaliteit Zorg- en adviesteams 2006-2008

Monitor 2006: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het voortgezet onderwijs Zorg- en adviesteams (ZAT s) vervullen een centrale rol in de zorgstructuur van het onderwijs en het jeugdbeleid. ZAT s zijn interdisciplinaire teams waarin professionals uit het (speciaal) onderwijs, leerplicht, het maatschappelijk werk, de jeugdzorg, de gezondheidszorg en veiligheid structureel samenwerken om scholen, gezinnen en kinderen en jeugdigen met (vermoedens van) emotionele, gedrags-, ontwikkelings- en/of schoolleerproblemen te ondersteunen. Het Kabinet streeft naar een landelijke dekking van goed functionerende ZAT s zodat preventie, vroegtijdige signalering en effectieve hulp gewaarborgd zijn en kinderen en jeugdigen de zorg krijgen die zij nodig hebben. De afgelopen jaren is aanzienlijke vooruitgang op dit terrein is geboekt. Dit factsheet bevat enkele belangrijke resultaten en conclusies van het programma Intensivering Kwaliteit Zorg- en adviesteams (IKZ-programma) dat is uitgevoerd op 21 locaties in het primair en voortgezet onderwijs en het m iddelbaar beroepsonderwijs. IKZ-programma in kort bestek De afgelopen twee jaar is er op 21 locaties in het land gewerkt aan het vergroten en zichtbaar maken van de kwaliteit van ZAT s in het programma Intensivering Kwaliteit Zorg- en adviesteams (IKZ-programma). Doelstelling van het tweejarige programma vormde: het realiseren van efficiënt en effectief werkende ZAT s binnen 21 locaties/regio s (gelijkelijk verdeeld over het primair en voortgezet onderwijs en MBO); het ontwikkelen van een kwaliteitskader ZAT met bijbehorende instrumenten en specifieke referentie -modellen voor ZAT s in de diverse onderwijssectoren; inzicht in de hulpvragen en ondersteuningsbehoeften van kinderen en jeugdigen en hun ouders en scholen; een verkenning van de prestaties en het maatschap-pelijk belang van het ZAT; inzicht in de randvoorwaarden voor goed werkende ZAT s in verband met landelijke opschaling, inclusief het formuleren van een implementatie - en professio -naliseringsplan. Om deze doelen te realiseren is gekozen voor een syste-matische en resultaatgerichte aanpak. In de startfase van het programma zijn de interne leerlingenzorg en de ZAT s op vooraf geformuleerde kwaliteitsaspecten onder-zocht d.m.v. een checklist, documentenanalyse, locatie -bezoek, observatie/video-opname van een casusoverleg en nabespreking met het Zorg- en adviesteam. Op basis hiervan werd een kwaliteitsprofiel opgesteld. Vervolgens ontwikkelden de locaties in samenwerking met NJi-begeleiders een werkplan dat zich in het bijzonder richtte op verbetering van de kwaliteitsaspecten die in de meting als zwak of matig beoordeeld werden. Deze aspecten zijn vertaald in werkpunten, SMART-doelen en voorzien van een concrete aanpak. Voor de uitvoering van activiteiten zijn aan de locaties financiële middelen toebedeeld. Ook werd voorzien in procesbegeleiding, tussentijdse evaluaties en periodiek uitwisselingsoverleg per onderwijssector. Werkontwikkekelingsopdrachten die locaties deelden zijn gemeen-schappelijk aangepakt. Mede ten behoeve van de resultaatsbepaling is op alle locaties een registratiesysteem ingevoerd. Beoogd kwaliteitskader ZAT en bijbehorend instrumentarium beschikbaar Het ontwikkelen en beschrijven van een kwaliteitskader voor de ZAT s vormde een hoofdthema van het IKZprogramma. Hierbij zijn de resultaten van het ZAT-project van de Operatie JONG benut en de bevindingen uit 14

LCOJ-Factsheet 2008: Resultaten programma Intensivering Kwaliteit Zorg- en adviesteams onderzoek en jarenlange praktijkervaring van het LCOJ en praktijklocaties betrokken, evenals recente inzichten uit buitenlands onderzoek. De beoogde maat-schappelijke prestaties van het ZAT zijn in het kwali-teitskader verwerkt. Het kwaliteitskader gaat in op doelen en prestaties, functies, werkprocessen en voorwaarden. Hieruit zijn de kwaliteitscriteria afgeleid. In nauwe samenwerking met de uitvoeringspraktijk zijn vervolgens specifieke referentiemodellen ontwikkeld voor zowel het PO, VO als MBO, die elk voorzien zijn van taakprofielen van de deelnemers van het ZAT en een checklist Kwaliteit van het ZAT. Deze producten zijn in diverse rondes uitgezet bij ervaringsdeskundigen, beproefd en waar nodig aangepast. Het uit-eindelijke resultaat biedt een richtinggevend kader voor voortgaande kwaliteitsverbetering van de ZAT s in de onderscheiden onderwijssectoren en kan worden benut bij evaluatie/monitoring en professionaliseringsactivi-teiten. In onderstaand schema zijn de belangrijkste landelijke IKZ-producten samengevat. Het kwaliteitskader en het merendeel van de instrumenten is beschikbaar via de website www.zat.nl van het NJi Onderwijs & Jeugdzorg / LCOJ. Overzicht IKZ-producten IKZ-product nr. 1: Kwaliteitskader en -criteria voor het Zorg- en adviesteam in het onderwijs IKZ-product nr.1a: Referentiemodel kwaliteit van het Zorg - en adviesteam in het PO (incl. Taakprofielen voor ZATdeelnemers en Checklist kwaliteit van het ZAT in het PO) IKZ-product nr.1b: Referentiemodel kwaliteit van het Zorg - en adviesteam in het VO (incl. Taakprofielen voor ZATdeelnemers en Checklist kwaliteit van het ZAT in het VO) IKZ-product nr.1c: Referentiemodel kwaliteit van het Zorg - en adviesteam in het MBO (incl. Taakprofielen voor ZATdeelnemers en Checklist kwaliteit van het ZAT in het MBO) IKZ-product nr.1d: Model convenant Zorg - en adviesteam in het onderwijs IKZ-product nr. 2: Handreiking ZAT-registratie IKZ-product nr. 3: Handreiking versnelling passende hulp en integraal indiceren IKZ-product nr. 4: Handreiking voor vroegsignalering in het onderwijs IKZ-product nr. 5: Handreiking doorgaande zorglijnen IKZ-product nr. 6: Handreiking verwerking persoons - gegevens in Zorg- en adviesteams IKZ-product nr. 7: Handreiking samenwerken met ouders in zorgtrajecten. Dit overzicht laat zien dat in aansluiting op het kwali-teitskader nog diverse andere instrumenten zijn ontwik-keld om de bestuurlijk betrokken partijen en de uitvoe-ringspraktijk verder te ondersteunen, zoals een samenwerkingsconvenant voor het Zorg- en adviesteam, een privacyprotocol en de ZAT-registratie. Dit laatste instru-ment is uitgetest in de praktijk en, in aangepaste vorm, tevens benut voor het begeleidende onderzoek. Het is de bedoeling dat de ZAT-registratiesystemen voor PO, VO en MBO beschikbaar komen als webbased applicaties. Ook zijn er in samenwerking met de proeflocaties van het IKZ-programma handreikingen gemaakt over belangrijke thema s in de uitvoeringspraktijk, zoals de samenwerking met ouders in het zorgtraject, vroegsignalering in het onderwijs, doorgaande zorglijnen, en het optimaliseren van snelle, passende en afgestemde hulp. 15

Monitor 2006: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het voortgezet onderwijs Al deze materialen zullen, waar nodig in bewerkte vorm, worden benut in het landelijke kwaliteits- en implementatieprogramma ZAT s in de periode 2008-2011. Nieuwe inzichten en goede voorbeelden zullen verwerkt worden in periodieke updates die beschikbaar zullen zijn via de website. Ook zal een selectie van de locale producten van de 21 IKZ-locaties daarop worden gepubliceerd. Tot zover een overzicht van de IKZ-producten. In het ver-volg van dit factsheet bespreken we kort de resultaten van het begeleidende onderzoek. Betere interdisciplinaire samen-werking en meer focus op handelingsadvisering, interventies en coördinatie van zorg Op basis van de nulmeting en eindmeting op de IKZ-locaties kunnen diverse positieve uitkomsten worden vastgesteld in het kwaliteitsbeeld van de betrokken ZAT s. Deze hebben betrekking op vooral: de scores op criteria van het kwaliteitsmodel dat gebruikt werd tijdens de metingen (functies van het ZAT, beleid en organisatie, casusoverleg, bezetting / deelnemers, inbedding in de interne en externe zorgstructuur, en doelbereik en doelmatigheid); de maatschappelijke relevantie (vroegtijdige en pas-sende hulp, snelle indicatiestelling jeugdzorg, zorg-afstemming en coördinatie, actieve betrokkenheid ouders, continuering schoolloopbaan en reductie voortijdig schoolverlaten); het niveau van de leerlinggerichte en hulpvoorzie -ningen van de school c.q. het samenwerkingsverband; de kwaliteit van het casusoverleg (vraaggerichtheid, doeltreffendheid en effectiviteit, en doelmatigheid en efficiëntie), en de administratie/registratie van het ZAT. Minder vooruitgang of een wisselend beeld op de IKZ-locaties kon worden vastgesteld op andere criteria en indicatoren zoals de overgang van zorgleerlingen (warme overdracht), vroegsignalering en het gebruik van diagnostische instrumenten, en de competenties en prestaties van ZAT-deelnemers. Deze bevindingen stroken met het beeld van LCOJ-moni-toren waaruit blijkt dat de overdracht van zorginformatie en de opvolging en vroegsignalering van zorgleerlingen enerzijds en de beschikbaarheid van voldoende en pas-sende programma s en ondersteuning (vooral opvoe-dingsondersteuning, maatschappelijk werk, onderwijszorgarrangementen en GGz-programma s) suboptimaal zijn. Overigens zij gezegd dat bij enkele locaties op deze punten aanzienlijke vooruitgang kon worden vastgesteld. De ervaringen met de aanpakken die op deze locaties zijn ingezet, zijn benut bij de handreikingen. De resultaten van het veranderingsonderzoek laten ver-der enkele saillante punten zien, namelijk: de interdisciplinaire samenwerking is op een aantal locaties verbeterd; het functioneren van het ZAT richt zich in sterkere mate op de vraagstelling van de aanmelder, de handelingsadvisering en de check op de gebruikswaarde van deze adviezen, en de focus van het ZAT in IKZ-locaties blijft niet beperkt tot probleemtaxatie en consultatie, maar is in toene-mende mate gericht op interventieplanning, coördina-tie van zorg en het daadwerkelijk uitvoeren van het handelingsplan. Deze laatste bevinding sluit aan bij de ontwikkeling van de ZAT s die de afgelopen jaren is ingezet: van verwijzing en consultatie naar interventieplanning en concrete acties. Tot zover enkele bevindingen uit dit deelonderzoek. An-dere bevindingen uit het veranderingsonderzoek die rele-vant zijn voor het realiseren van de beleidsdoelstelling van het Kabinet zullen worden betrokken bij de bespre-king van de agenda voor de toekomst. Voor een gedetail-leerde beschrijving van de opzet en resultaten van het veranderingsonderzoek op de IKZ-locaties verwijzen we naar de publicatie die binnenkort beschikbaar zal zijn. 16

LCOJ-Factsheet 2008: Resultaten programma Intensivering Kwaliteit Zorg- en adviesteams We vervolgen met bevindingen uit de continue registratie die tijdens het IKZ-programma is uitgevoerd. Deze heeft betrekking op gegevens over de afwikkeling van aanmel-dingen bij het ZAT. Het gaat daarbij om gegevens van het aanmeldingsformulier, de SDQ, het casusoverleg, het activiteitenformulier en het resultatenformulier. Aanmeldingsredenen en vraag-stelling aan het ZAT Om inzicht te krijgen in de hulpvragen en ondersteu-ningsbehoeften van kinderen en jeugdigen en hun ouders en scholen, een belangrijke doelstelling van het IKZ-programma, vermelden we hier allereerst de resultaten van de analyse van enkele gegevens van 632 jeugdigen die bij het ZAT zijn aangemeld. Vrijwel alle aanmeldingen in PO en VO worden gedaan met toestemming van de ouders/leerlingen; anonieme aanmeldingen komen in het PO nauwelijks voor (2%) en in het VO bij 6%. In het MBO worden bij 29% van de gevallen deelnemers besproken zonder dat zij of hun ouders daar toestemming voor hebben gegeven. In de meeste gevallen vormt een actueel probleem de reden om jeugdigen aan te melden; het MBO scoort hierop het hoogst (73%). Vooral in het PO en VO is ook vroegsignalering een reden om aan te melden (beide 37%). Crisisaanmeldingen komen het vaakst voor in het V O (18%). Tabel 1 Aanmeldingsredenen naar onderwijssector (in procenten) PO VO MBO Vroegsignalering 37 37 20 Een actueel probleem 54 60 73 Een crisissituatie 11 18 9 Andere reden 16 8 14 In alle onderwijssectoren zijn probleemtaxatie en advies/ consultatie (veruit) de meest gestelde vragen aan het ZAT (40% tot 75%) van de gevallen. Daarnaast is de activering van hulpverlening aan jeugdigen (PO 27%, VO 37% en MBO 39%) of hun gezinnen (PO 37%, VO en MBO 23%) een relatief veelvoorkomende vraagstelling. In het PO is toeleiding/verwijzing naar een andere school of andere vorm van onderwijs een veelvoorkomende vraag (41%, tegen 13% in het VO en 12% in het MBO), terwijl in het VO en MBO toeleiding/verwijzing naar time-out of reboundvoorzieningen frequent als vraagstelling aan het ZAT wordt genoemd (22% resp. 15%, tegen 2% in het PO). Afstemming van lopende hulp- en zorgverlening is vergeleken met de andere onderwijssectoren relatief vaak aan de orde in het VO (20%). Tabel 2 Vraagstelling aan het ZAT naar onderwijssector (in procenten) PO VO MBO Probleemtaxatie 75 45 40 Advies/consultatie 55 54 51 Activering hulpverlening aan leerling 27 37 39 Activering hulpverlening aan gezin 37 23 23 Afstemming lopende zorgverlening 12 20 16 Toeleiding/verwijzing naar jeugdzorg 14 13 1 Toeleiding/verwijzing naar rebound 2 22 15 Toeleiding naar ander onderwijs(soort) 41 13 12 Andere vraagstelling 10 9 8 17

Monitor 2006: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het voortgezet onderwijs De aanmeldingen bij het ZAT hebben in het PO, VO en MBO betrekking op circa 1 tot 5,6% van de populatie van de school of samenwerkingsverband waarvoor het ZAT werkt; in het PO gaat het om 1,5%-3%, in het VO om 3,4%-5,6% en in het MBO om 1%-3%. De gevonden per-centages hangen sterk samen met de proportie leerlingen die in de voorliggende interne zorgstructuur/zorgteams worden besproken. De zorgteams in het primair onder-wijs en de interne zorgstructuur van het VO en MBO-op-leidingen waarop het ZAT aansluit richt zich op gemid-deld 10% (PO), 15% (VO) en 13% (MBO) van de popula-tie, met in het VO een uitschieter van 24% en in het MBO van 20%. Achtergrondgegevens van jeug-digen: veel afwijkende schoolloopbanen en gezinsproblemen In de betrokken PO-locaties worden beduidend meer jongens dan meisjes aangemeld bij het ZAT (71%); in het VO en MBO is de proportie jongens respectievelijk 56% en 42%. In het PO is 19% van de leerlingen of (een van) hun ouders in het buitenland geboren. In het VO is dit percentage 45% en in het MBO 62%. Onderwijsgegevens Van de aanmeldingen in het PO heeft 2% betrekking op leerlingen uit het sbo; 3% heeft een rugzakje. Er is een lichte oververtegenwoordiging van leerlingen uit de eerste vijf leerjaren. In het VO is 80% afkomstig uit het vmbo, 7% uit het praktijkonderwijs, 6% havo/vwo en 4% uit de schakel-klas; 34% heeft een lwoo-beschikking en 6% een REC-indicatie. Er is een sterke oververtegenwoordiging van leerlingen uit de leerjaren twee en drie. In het MBO zijn de aanmeldingen afkomstig van een gro-te diversiteit aan opleidingsrichtingen; de aanmeldingen hebben overwegend betrekking op het eerste leerjaar (84%). Tabel 3 Schoolloopbaan van aangemelde leerlingen (in procenten) PO VO MBO Niet afwijkend 34 32 17 Veel extra hulp 24 20 4 Doublures in primair onderwijs 32 12 * Doublures in voortgezet onderwijs --- 12 * Afgestroomd van hoger onderwijstype --- 10 --- Schoolwisseling vanwege problemen 4 6 9 Zij-instromers 1 11 2 Ander kenmerk 12 9 47 * In het MBO ontbreken in veel gevallen de gegevens over doublures zodat deze niet betrouwbaar kunnen worden vastgesteld. Met betrekking tot de schoolloopbaan van aangemelde jeugdigen valt op dat deze in het PO en VO in één op de drie gevallen wordt aangemerkt als niet afwijkend. In het MBO is dit slechts het geval bij 17% van de deelne-mers. Bij 32% van de aangemelde leerlingen van het PO is sprake van doublures; bij 24% is sprake (geweest) van veel extra hulp. In het VO is relatief vaak sprake van veel extra hulp (20% van de aanmeldingen) en daarnaast van doublures in PO én VO, afstroom en zij-instroom (per-centages 10-12%). Schoolwisselingen vanwege problemen wordt in het MBO bij 9% gerapporteerd. In het MBO ont-breken veelal de gegevens over doublu-res; in 47% van de gevallen is sprake van een niet nader omschreven afwijkende schoolloopbaan. Gegevens over de gezinssituatie Het percentage aangemelde leerlingen dat nog bij beide biologische ouders woont, neemt af naarmate de leerling vordert in de schoolloopbaan ( PO 67%, VO 45% en MBO 36%). In het voortgezet onderwijs is het percentage leerlingen dat in een eenoudergezin woont v ergeleken met beide overige onderwijssectoren hoog (36%, tegen 23% in PO 18

LCOJ-Factsheet 2008: Resultaten programma Intensivering Kwaliteit Zorg- en adviesteams en 29% in MBO); in het MBO woont één op de tien aangemelde leerlingen zelfstandig (de aanmeldingen hebben hier overwegend betrekking op het eerste leer-jaar). Ten tijde van de aanmelding van de leerling wordt in (tenminste) één op de drie of vier gezinnen hulp ver-leend aan het gezin. Opvallend is dat het percentage leerlingen van wie onbekend is of er hulp in het gezin wordt verleend in het voortgezet onderwijs en het vooral het MBO hoog is (resp. 15% en 37%). Tabel 4 gezinnen van aangemelde leerlingen die wel of geen hulp ontvangen ten tijde van de aanmelding (in procenten) PO VO MBO Geen hulp 60 48 40 Wel hulp 37 37 24 Onbekend 3 15 37 De meest voorkomende problemen in de gezinnen van de aangemelde leerlingen bestaan uit relationele problemen en opvoedingsonmacht (22-36%). Daarnaast komen ech-ter alle onderscheiden problemen in geringere percenta-ges van de gezinnen van de aangemelde leerlingen voor. Verwaarlozing, vermoedens van mishandeling, en versla-ving worden gerapporteerd in 4-8% van de gevallen; financiële problemen tussen de 5-11%. Politie/Justitie -contacten zijn relatief hoog in het VO (13%, tegen 4% in PO en 7% in MBO). Tabel 5 Problemen in gezinnen van de aangemelde leerlingen (in procenten) PO VO MBO Opvoedingsonmacht 30 36 22 Relationele problemen 23 30 32 Verslaving 4 6 8 Verwaarlozing 6 7 7 Vermoedens mishandeling 4 4 5 Financiële problemen 8 5 11 Werkloosheid 5 6 2 Arbeidsongeschiktheid 5 3 7 Politie/Justitie-contacten 4 13 7 Anders 11 12 11 Nadere inspectie van de gegevens leert dat onbekendheid met het feit of problemen in de gezinnen voorkomen in het voortgezet onderwijs en vooral het MBO relatief hoog is, namelijk 14% in het voortgezet onderwijs en 16% in het MBO. Per gezin is vastgesteld of er een of meer van de onder-scheiden problemen voorkomen. Het percentage gezin-nen waarin een of meer van de onderscheiden problemen voorkomen bedraagt in het primair onderwijs 56%, in het voortgezet onderwijs 74% en in het MBO 70%. Hieruit blijkt dat vooral in het voortgezet onderwijs en het MBO de problemen van de aangemelde leerlingen in zeer veel gevallen samengaan met problemen in hun gezinnen. Meervoudige en vaak zeer ern-stige problemen bij aangemelde jeugdigen 19

Monitor 2006: Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het voortgezet onderwijs In het aanmeldingsformulier wordt gevraagd naar een groot aantal specifieke problemen van leerlingen die zijn onderverdeeld in probleemgebieden. In het PO en MBO zijn enkele van deze gebieden niet opgenomen in het formulier. Uit het staafdiagram blijkt dat de problemen van aange-melde leerlingen zich in alle drie sectoren vooral richt op probleemgedrag. Bij de PO-aanmeldingen zijn er daar-naast veel leerproblemen, relationele problemen en psychosociale problemen. In het VO zijn er naast gedrags-problemen veel relationele problemen, schoolverzuim, psychosociale problemen, leerproblemen en gezond-heidsproblemen. Bij de ZAT-aanmeldingen in het MBO rapporteert men naast gedragsproblemen en gezins-problemen ook veel schoolverzuim. Figuur 1 Leerlingen met v erschillende categorieën problemen naar onderwijssoort (in procenten) 90 % 80 70 60 50 40 30 20 10 0 gezondheidsproblemen pol. en/of just. contacten netwerkproblemen ingrijpende gebeurt. cognitieproblemen psychosociaal leerproblemen probleemgedrag schoolverzuim relatieproblemen gezinsproblemen PO VO MBO Uit de bovenstaande staafdiagram kan worden afgeleid, dat veel leerlingen meervoudige problemen hebben. Om hiervan een indicatie te krijgen zijn per leerling de pro-blemen op de verschillende gebieden opgeteld. Bij de meeste leerlingen is sprake van drie of meer problemen; in het primair onderwijs bij 86%, in het voortgezet onderwijs bij 84% en in het MBO bij 81%. Over het algemeen is er bij de a angemelde leerlingen sprake van een complexe, meervoudige problematiek. Figuur 2 Aangemelde leerlingen met zeer ernstige problemen volgens de SDQ (klinische gebied) naar schoolsoort (in procenten) prosociaal gedrag leeftijdsgenoten hyperactiviteit gedragsproblemen emotionele problemen totaalscore 0 10 20 30 40 50 % 60 PO VO 20