OPLEIDINGSPROGRAMMA AMBULANCE-CHAUFFEUR MEDISCH-ASSISTEREND GEDEELTE. BROUWER onderzoek, ontwikkeling en advies Groningen.



Vergelijkbare documenten
OPLEIDINGSPROGRAMMA AMBULANCE-VERPLEEGKUNDIGE. BROUWER onderzoek, ontwikkeling en advies Groningen. Klaas Brouwer. in opdracht van: SOSA

Eindtermen vervolgopleiding intensive care verpleegkundige

ZORG voor de OPLEIDING

Eindtermen voor de vervolgopleiding tot spoedeisende hulp verpleegkundige

Erkenning van opleidingsonderdelen supervisieopleidingen

ITEMLIJST voor EXTERNE GESPREKKEN

Porfolio. Politie Vormingscentrum

Eindtermen voor de vervolgopleiding tot oncologie verpleegkundige

Fundamentele vraagstukken

Inhoud. Introductie tot de cursus

Eindtermen voor de vervolgopleiding tot kinderverpleegkundige

Eindtermen voor de vervolgopleiding tot dialyse verpleegkundige

Functieprofiel Ambulanceverpleegkundige (uitgebreid)

PR V1. Beroepscompetentie- profiel RBCZ therapeuten

Begrippenlijst. Kwaliteitsregister Verpleegkundigen & Verzorgenden. Register Zorgprofessionals. Uitvoeringsregelingen

De student kan vanuit een eigen idee en artistieke visie een concept ontwikkelen voor een ontwerp en dat concept tot realisatie brengen.

Eindtermen voor de vervolgopleiding tot intensive care kinderverpleegkundige

Ambulancechauffeur i.o.

Ambulancechauffeur (i.o.) standplaats Amsterdam-West

Beroepen in beweging

Visie op verpleegkundige professionaliteit

Competentieprofiel. kaderlid LGB Beroepsinhoud Zorg

Woord vooraf 2 e druk

BEOORDELINGSKADER ERKENNINGSAANVRAAG VERPLEEGKUNDIGE VERVOLGOPLEIDING

RAPPORT JAARLIJKS ONDERZOEK BASISSCHOOL DE HOBBEDOB

Werkopdracht vierde ontwikkelsessie

Opleidingsprogramma DoenDenken

ECTS-fiche. Opleiding. Geïntegreerde competentieverwerving 2. Lestijden. Ingeschatte totale studiebelasting (in uren) 1 Mogelijkheid tot

Licentieregeling Reddingsbrigade Nederland

3. Opleidingskader voor de opleiding Informatiecoördinator

Zelfstandig werken = actief en zelfstandig leren van een leerling. Het kan individueel of in een groep van maximaal 6 leerlingen.

op (afnemende) sturing Een interventie gericht op docenten bij het opleiden en begeleiden van studenten naar zelfstandig beroepsbeoefenaars.

Leergang Deelnemeradministraties

2. Opleidingskader voor de opleiding Teamleider Preparatie nafase

Begrippenlijst. Kwaliteitsregister Verpleegkundigen & Verzorgenden. Register Zorgprofessionals. Uitvoeringsregelingen

DESKUNDIG AAN HET WERK OUDEREN. Trainingen op het gebied van psychische problemen of psychiatrische stoornissen

Organisatiescan persoonsgerichte zorg

Werkopdracht vijfde ontwikkelsessie. Opbrengsten ontwikkelsessie 5. Wat zijn bouwstenen?

Competentieprofiel. Instituut voor Interactieve Media. Competentieprofiel studenten Instituut voor Interactieve Media vastgesteld juni 2006

Opleider. Context. Doel

Chapter 9 Samenvatting CHAPTER 9. Samenvatting

Het Ontwikkelteam Digitale geletterdheid geeft de volgende omschrijving aan het begrip digitale technologie:

ECTS-fiche. 1. Identificatie. Module. Lestijden 60

Moduleboek Homiletiek. Leerjaren 3 en 4

Wat te doen met zwakke begrijpend lezers?

10/05/2012. Project evalueren studenten in het UZA. Hoe is dit gegroeid?? Wat is de achtergrond en het doel van evalueren

Instructie Praktijkopleider of BPV Beoordelaar

Leerstofoverzicht Lezen in beeld

TRAINING VOOR VERTROUWENSPERSONEN Over integriteit en vertrouwelijkheid

Functiebeschrijving Hoofd Opleidingsinstituut Huisartsgeneeskunde LUMC

SWPBS en HGW in curriculum lerarenopleiding

2. WERKWIJZE IN SUPERVISIE

Zorg zonder Zorgen Zorg zonder Zorgen

verkorting van de opleiding anesthesiemedewerker: een VERKENNING van MOGELIJKHEDEN

Actief burgerschap. Sint Gerardusschool Splitting ET Emmen Tel:

De training is in te zetten voor verschillende doelgroepen.

0-meting opleidingsinstituut [naam opleidingsinstituut] leergang [naam leergang]

Aanvraagprocedure Erkenning Supervisorschap Versie: 20 juni 2012 AANVRAAGPROCEDURE ERKENNING SUPERVISORSCHAP

1 Leren op de werkplek

Samenwerking. Betrokkenheid

Management & Organisatie

Factsheet Training Project Leadership Simulatie (PLS)

me nse nkennis Competentiegericht opleiden in de BIG opleidingen Getting started

NEUROMOTOR TASK TRAINING

Doel. Context VSNU UFO/INDELINGSINSTRUMENT FUNCTIEFAMILIE ONDERWIJS- & ONDERZOEKSONDERSTEUNING VAARDIGHEIDSDOCENT VERSIE 3 APRIL 2017

Training Omgaan met Agressie en Geweld

Coaching van zelfsturende teams: Ontwikkelprogramma. voor interne coaches

BEROEPSOPLEIDINGSPROFIEL VASCULAIR DIAGNOSTISCH LABORANT. een programma van eisen voor de beroepsopleiding vasculair diagnostisch laborant

De Onderwijsraad heeft in deze zes kerndoelen geformuleerd waar het primair onderwijs aan moet voldoen inzake Actief Burgerschap:

Gespreksdocument Inleiding Doel Werkwijze

Opleidingsreglement Nederlandse Vereniging voor Interpersoonlijke Psychotherapie

ECTS-fiche. 1. Identificatie. Graduaat Maatschappelijk werk Module Geïntegreerde competentieverwerving 3. Lestijden 40

Competentieprofiel voor coaches

Rampen- en Crisisbestrijding: Wat en wie moeten we trainen

OVERZICHT EINDTERMEN FARMEDUCA

Inhoud. Inleiding 9. 5 Planning Leerdoelen en persoonlijke doelen Het ontwerpen van het leerproces Planning in de tijd 89

DE DOMEINBEPALING VAN HET BEROEP

Leergang Ambtelijk Secretaris III De invloedrijke OR

Beroepscode doktersassistent. Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten

ECTS-fiche. Graduaat Maatschappelijk werk Samenwerkingsvaardigheden. Lestijden. Ingeschatte totale studiebelasting (in uren) 1 Mogelijkheid tot

Inleiding Hoofdstuk 3 Management en leidinggevende structuur... 35

Rollen, verantwoordelijkheden en taken docent-praktijkopleider-werkbegeleider-teamleider (leerafdelingen)

MEDIATIONVAARDIGHEDEN OP DE WERKVLOER compacte introductie van technieken met focus op praktische attitude tijdens conflicthantering de kracht van

SCHATTEN VAN ADVOCATEN

Nikki van der Meer. Stage eindverslag. Stage Cordaan Thuiszorg.

Landelijke Kwalificaties MBO

De DOELSTELLING van de kunstbv-opdrachten & De BEOORDELING:

Steeman HRD Assessment Centers

HUMOR IN PROFESSIONELE COMMUNICATIE: FOCUS OP DE MEDIATOR. Verdiepingstraining

BEGELEIDEN VAN INTERVISIE: VOOR MEDIATORS

SWOT-ANALYSE. 1 Interpersoonlijk competent. 1.1 Eisen. 1.2 Mijn ontwikkelpunten. 1.3 Mijn leerdoelen

Opleiding Leidinggeven

Bekwaamheidseisen leraar primair onderwijs

Integrale lichaamsmassage

Tekst: Anita Michgelsen, Magda van der Wulp & Alyce Zandbergen

Programma van toetsing

Sollicitatietraining: op weg naar stage & werk

Hybride leeromgeving in het beroepsonderwijs

Handreiking strategisch opleidingsplan voor ondernemingsraad

Praktijkondersteuner huisartsenzorg GGZ (POH-GGZ)

Transcriptie:

OPLEIDINGSPROGRAMMA AMBULANCE-CHAUFFEUR MEDISCH-ASSISTEREND GEDEELTE BROUWER onderzoek, ontwikkeling en advies Groningen Klaas Brouwer in opdracht van: SOSA Stichting Opleidingen en Scholing Ambulance-hulpverlening Zwolle juni 1997

COLOFON * Opdrachtgever: SOSA Stichting Opleidingen en Scholing Ambulance-hulpverlening Veerallee 68 8019 AE Zwolle 038-422 25 88 * Opdracht: Het bestuur van de SOSA besloot eind 1996 tot de instelling van een "Commissie Vernieuwing Opleidingen" teneinde een geactualiseerd opleidingsprogramma voor de opleidingen Ambulancechauffeur (medisch-assisterend deel), respectievelijk Ambulance-verpleegkundige, uit te werken. * De Commissie Vernieuwing Opleidingen bestond uit: a. Voorbereidingsgroep Actualisering Opleiding Ambulance-verpleegkundige b. Voorbereidingsgroep Actualisering Opleiding Ambulance-chauffeur en c. Consulenten. * Voorbereidingsgroep Actualisering Opleiding Ambulance-chauffeur: 1. J.A.J. Besseling 2. N.J. Timmerman 3. W.J.G.G. Gruyters 4. drs. R.A. Lichtveld 5. ing. M. van Driesten 6. drs. K. Brouwer. * Consulenten: 1. Th.W. Wulterkens 2. ing. C.J. Rodenburg 3. drs. R. de Vos. * Interne projectcoördinatie SOSA: ing. M. van Driesten * Projectleider en auteur van het opleidingsprogramma: drs. K. Brouwer BROUWER onderzoek, ontwikkeling & advies S.O.J. Palmelaan 197 9728 VJ Groningen 050-5 26 83 85

OPLEIDINGSPROGRAMMA AMBULANCE-CHAUFFEUR MEDISCH-ASSISTEREND GEDEELTE INHOUD De Opdracht 1 1. De Functie 1.1. Context en Inhoud 2 1.2. Taakgebieden 4 1.3. Keuzes 5 2. De Opleiding: Doelen en Uitgangspunten 2.1. Kern van de Opleiding 7 2.2. Meer dan Kennis 9 2.3. Uitgangspunten 11 2.4. Leren door Volwassenen 12 3. Plaats van de Praktijk 13 4. Toelatings- en Instroombeleid 15 5. Onderdelen, Fasering en Opbouw 16 6. Inhoud 20 7. Docenten 25 8. Toetsing en Certificering 26 9. De Opleiding in (de) Tijd en Plaats 27 10. Formele Regelingen 28 11. Evaluatie: Bijsturing en Bijstelling 28

DE OPDRACHT Eind 1996 besloot het Bestuur van de Stichting Opleidingen en Scholing Ambulance Hulpverlening (SOSA) -mede naar aanleiding van het advies van de Opleidingscommissie- de opleidingen ambulance-verpleegkundige, respectievelijk ambulance-chauffeur te gaan vernieuwen. Het bestuur stelde daartoe een Commissie Vernieuwing Opleidingen in, nam een besluit over de bemensing ervan en de rolverdeling en trok een extern projectleider aan voor de eerste fase: het opstellen van de opleidingsprogramma's. De Commissie Vernieuwing Opleidingen kende een subcommissie genaamd Voorbereidingsgroep Actualisering Opleiding Ambulance-chauffeur. Deze bestond uit J.A.J.Besseling, N.J.Timmerman, W.J.G.G.Gruyters en drs. R.A.Lichtveld. Het concept is ter schriftelijke consultatie voorgelegd aan drs. R.de Vos, ing. C.J.Rodenburg en Th.W.Wulterkens. Drs. K.Brouwer tekende voor de externe projectleiding en is de auteur van het opleidingsprogramma. Ir. M.van Driesten (beleidsmedewerker SOSA) verzorgde de projectcoördinatie binnen de SOSA en ondersteunde de projectleiding. Deze publicatie is de neerslag van de besprekingen in de commissie, voorzover het de opleiding ambulance-chauffeur, medisch assisterend gedeelte, betreft. In dit programma wordt de opleiding beschreven, in grote lijnen. Het is dus geen volledig uitgewerkt curriculum (dat was ook niet het doel), maar de formulering van de randvoorwaarden waarbinnen de nadere uitwerking gestalte moet krijgen. Deze publicatie maakt gedachtenwisseling in de Opleidingscommissie en het formuleren van een advies voor het bestuur mogelijk. Het stuk is daarmee onderdeel van de beleidsvoorbereiding ten behoeve van besluitvorming in het SOSA-bestuur. Eenmaal aanvaard dient het als leidraad voor diegenen die betrokken zullen worden bij de concretisering van de opleiding in leerstof, werkvormen en dergelijke. Het schept het kader voor zowel de inhoud als de organisatie van de toekomstige opleiding. De inhoud van dit opleidingsprogramma kwam tot stand op grond van bestudering van documentatie en een drietal bijeenkomsten van ieder gemiddeld twee uur. De besprekingen werden gevoerd aan de hand van een raamwerk van onderwerpen die in een opleidingsprogramma aan bod moeten komen. Het concept-programma is becommentarieerd door de leden van de Voorbereidingsgroep en ter consultatie voorgelegd aan een drietal deskundigen. Belangrijke delen van dit programma komen overeen met dat voor de opleiding ambulance-verpleegkundige. Dat zal ook geen verbazing wekken wanneer men bedenkt dat de chauffeur en de verpleegkundige in hoge mate een team vormen en dat de chauffeur -voorzover het gaat om het medisch assisterend deel van het beroeps-/functieprofiel- de verpleegkundige in diens handelen bijstaat of daarvoor de randvoorwaarden schept. De inhoud van dit programma is voor verantwoording van de auteur, totdat de Opleidingscommissie en daarna het bestuur van de SOSA de inhoud tot de hare maken. Het vervolg op het gereedkomen van dit programma is: - bespreking van de inhoud in de Opleidingscommissie van de SOSA; - formulering van een advies door de Opleidingscommissie voor het bestuur; - besluitvorming in het bestuur van de SOSA; - aanstelling van personen die de opleiding verder concretiseren, binnen de kaders die in dit opleidingsprogramma zijn gedefinieerd. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 1 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

1. De FUNCTIE 1.1. CONTEXT en INHOUD De ambulance-zorg is zich de laatste decennia meer en meer gaan ontwikkelen van 'vervoer' naar 'zorg'. Met de toename van het 'zorgaspect' is de diagnostiek in de ambulance-zorg belangrijker geworden. Het werk kent ook meer en meer 'cure' aspecten. De toename van het zorgaspect werd mede mogelijk door de grotere technische mogelijkheden voor diagnostiek en behandeling in de ambulance. De zorgverleners kunnen, op de plek waar de patiënt zich bevindt en tijdens de rit naar een ziekenhuis of een andere plaats, veel meer dan vroeger. Deze veranderingen hebben gevolgen gehad voor het werk van de verpleegkundige, maar misschien nog wel meer voor de ambulancechauffeur. Lag de nadruk in het verleden vooral op de rijtaken, meer en meer is de functie van de chauffeur uitgebreid met zorg- en hulpverleningstaken. Hij/zij is in toenemende mate, naast de taken die in de functiebenaming tot uitdrukking komen, tot een assistent geworden voor de ambulance-verpleegkundige. Vandaar dat in het beroepsprofiel een hoofdgroep van werkzaamheden terug is te vinden onder de titel "taken inzake de hulpverlening". De opleiding voor chauffeurs kent dan ook inmiddels een deel dat met 'medisch assisterend' wordt aangeduid, het onderwerp van dit opleidingsprogramma. Een belangrijke, kwalitatieve, trend in de ambulance-zorg is standaardisering van handelen. Met het introduceren van landelijke protocollen en methodieken volgens het PHTLS-concept (PreHospital Trauma Life Support), wordt getracht eenheid te scheppen in de zorgverlening, tot op het operationele niveau. Alhoewel de protocollen niet in eerste instantie zijn gericht op het werk van de ambulance-chauffeur, heeft deze er wel heel veel én direct mee te maken. Zijn/haar partner in het zorgteam, i.c. de am bulance-verpleegkundige, wordt geacht volgens die methodieken te werken. Uit de protocollen en de (deel-)handelingen van de verpleegkundige vloeien assisterende en ondersteunende handelingen voort van de ambulance-chauffeur. De chauffeur dient, waar het gaat om het medisch assisterend deel van het werk, als het ware te werken volgens 'handelingsschema's' die parallel lopen aan protocollen voor en skills van de ambulance-verpleegkundige. De huidige opleidingen, zowel die voor verpleegkundige als chauffeur, zijn nog onvoldoende afgestemd op het feit dat er met landelijke protocollen wordt gewerkt. De inhoud van de vernieuwde opleidingen moet expliciet relaties vertonen met de protocollen. Het hulp- en zorgverleningsproces begint op het moment van de melding. Dan ook start het 'teamwork': bijvoorbeeld in het onderling overleg over aanrij-route, over de inhoud van de CPA-melding, de te verwachten situatie en de noodzakelijke handelingen. Na aankomst ter bestemder plekke wordt gezamenlijk de context waarin de patiënt zich bevindt in ogenschouw genomen; een context die bestaat uit 'dingen', situaties en mensen. Op basis van deze gezamenlijke analyse en beoordeling wordt bepaald "wie wat doet, waar, wanneer, met wie en hoe". Dit is een continue proces, aangezien de zorgverleningssituatie aan veranderingen onderhevig is. De rol van de chauffeur in de diagnostiek zou explicieter kunnen worden erkend; niet zozeer de diagnostiek ten aanzien van de fysieke en psychische toestand van de patiënt, maar wel ten aanzien van de context waarin de patiënt zich bevindt. Dit deel van de 'diagnostiek' zal veelal in samenspraak tussen verpleegkundige en chauffeur worden uitgevoerd. Dit moet als zodanig in de opleiding worden ingebouwd. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 2 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

Om goed assisterend/ondersteunend te kunnen handelen in de richting van de verpleegkundige moet de chauffeur echter zeker ook enig begrip van patiëntendiagnostiek hebben. Alleen dan kan hij/zij anticiperen op handelingen van de verpleegkundige. Elementaire diagnostische vaardigheden (bijvoorbeeld de beoordeling van vitale functies) zijn des te noodzakelijker wanneer er meerdere patiënten zijn. In die omstandigheden neemt de chauffeur zelfstandig een deel van de zorg op zich. De groep van taken die gevat worden onder "Taken inzake de hulpverlening" kent twee subgroepen van werkzaamheden: a) de chauffeur ondersteunt de verpleegkundige in diens directe zorg voor de patiënt; b) de chauffeur creëert de randvoorwaarden in de omgeving waarin/waarbinnen de verpleeg-kundige zich eerst en vooral met de directe patiëntenzorg kan bezighouden. In de huidige opleiding ligt de nadruk op scholing ten behoeve van werkzaamheden die met de assistentie en ondersteuning van de verpleegkundige van doen hebben. Ook de zelfstandige taken van de chauffeur in de omgeving (familie, omstanders, verkeers- en veiligheidssituatie, com-municatie met andere hulpverleners etcetera) verdienen nadrukkelijk aandacht. Als er voorheen al sprake was van directe aanwijzingen c.q. aansturing van de chauffeur door de verpleegkundige (gechargeerd: "doe dit", "geef me dat"), meer en meer heeft de eerste nu een assisterende en ondersteunende rol waarbij hij/zij -op basis van eigen deskundigheden, inzichten en begrip van de situatie- anticipeert op stappen die de verpleegkundige zet in de patiëntenzorg. Die veranderde relatie heeft bijvoorbeeld te maken met de toenemende intensiteit en de complexiteit van zorg in de am bulance, met de toename van het aantal patiënten met samengestelde zorgvragen en met het feit dat intensieve zorg vanaf het moment van arriveren van de ambulance mogelijk is. Het belang van de samenwerking tussen ambulance-verpleegkundige en -chauffeur is sterk toegenomen. Op de plaats waar de patiënt wordt aangetroffen, maar en feitelijk al vanaf de melding van de CPA, vormen zij een team dat hecht moet samenwerken. Er zijn echter nog te weinig (theoretische, maar vooral ook praktische) dwarsverbanden tussen beider opleidingen. Met de geactualiseerde opleidingen moet daarin verandering komen. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 3 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

1.2. TAAKGEBIEDEN Het functieprofiel van de ambulance-chauffeur behoeft op dit moment geen ingrijpende aanpassing: het geeft de actuele stand van taakgebieden, taken en werkzaamheden voldoende weer. Wel zijn er in de loop der tijd accentverschuivingen opgetreden. De taakgebieden van de ambulance-chauffeur vallen in twee hoofdgroepen uiteen: I. Rijtaken en II. Taken inzake de Hulpverlening. De 'taken inzake de hulpverlening' zijn in betekenis gegroeid. Binnen deze hoofdgroep zijn de taakgebieden 10, 11, 12 en 13 verhoudingsgewijs belangrijker geworden. De aandacht voor grootschalige ongevallen en rampen (taakgebied 16) is verhoudingsgewijs gestegen. Het toenemend gewicht van het medisch assisterend deel van de beroepsuitoefening is niet ten koste gegaan van de rijtaken, maar er aan toegevoegd. De rijtaken zijn ook niet meer dezelfde als die van 25 jaar geleden, al was het alleen al vanwege de toename van het verkeersaanbod. Die veranderingen vormen echter geen onderwerp in dit opleidings-programma. Zij maken onderdeel uit van het traject waarin het verkeerstechnische gedeelte van de opleiding wordt aangepast. Overzicht taakgebieden ambulance-chauffeurs I. RIJTAKEN: 1. Controlerende taken 2. Taken inzake het lokaliseren van storingen en defecten 3. Taken inzake het herstellen van storingen en defecten 4. Taken inzake het besturen van de ambulance 5. Taken inzake de communicatie 6. Taken inzake de geografische kennis II. TAKEN INZAKE DE HULPVERLENING: 7. Preventieve taken 8. Taken gericht op orde en veiligheid 9. Voorlichtende taken 10. Diagnostische taken 11. Verzorgende taken 12. Begeleidende taken 13. Curatief therapeutische taken 14. Administratieve/evaluerende taken 15. Huishoudelijke taken 16. Taken bij grootschalige ongevallen en rampen. Centraal in de beroepsuitoefening staan de taakgebieden 4, 5 en 6 uit de hoofdgroep Rijtaken en 10, 11, 12 en 13 uit de hoofdgroep Taken inzake de Hulpverlening. Het medisch assisterend deel van de huidige opleiding voor chauffeurs concentreert zich op de laatst genoemde vier, plus 16 Taken bij grootschalige ongevallen en rampen. De ambulance-zorg beslaat drie groepen van 'producten': besteld vervoer (B-ritten), spoedeisende ritten en de hulpverlening bij grootschalige ongevallen en rampen. In de huidige opleiding lijken vooral de werkzaamheden die verband houden met de laatste twee, centraal te staan. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 4 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

1.3. KEUZES Bekeken vanuit het functieprofiel zal de inhoud van de geactualiseerde opleiding -voorzover het gaat om het medisch assisterend gedeelte- vooral gericht zijn op de taakgebieden 10, 11, 12 en 13 en in iets mindere mate op 16. De werkzaamheden die vallen onder taakgebieden 14 en 15 zullen vooral tijdens de werksituatie moeten worden geleerd. Als men de verdeling in soorten ritten in de ambulance-zorg hanteert, is de opleiding vooral afgestemd op de werkzaamheden tijdens de spoedeisende ritten en in iets mindere mate op grootschalige ongelukken en rampen. Daarin zal de geactualiseerde opleiding nauwelijks van de huidige afwijken. Wel zal er expliciet aandacht gevraagd worden voor de kennis-, vaardigheids- en houdings-aspecten die met de B-ritten van doen hebben. Verbeterd individueel functioneren van beroepsbeoefenaren is één van de aspecten van kwaliteitszorg. Dit functioneren is niet alleen een kwestie van "weten en kunnen", maar ook van "zijn" (houdingsaspecten). Een professional in de ware zin van het woord moet kunnen reflecteren over het eigen beroepsmatig functioneren, hij/zij moet vanwege beroepsmatige interesse en uit zichzelf de nieuwste ontwikkelingen volgen, voorstander zijn van intercollegiale toetsing, van het bespreekbaar maken van het eigen beroepsmatig functioneren binnen de dienst. Men moet het vanzelfsprekend en wenselijk vinden eigen fouten ter discussie te stellen, om daaruit te kunnen leren. In het kader van voortgaande kwaliteitsverbetering zouden aan de opleiding daarom onderdelen moeten worden toegevoegd die gericht zijn op beroeps-ontwikkeling. In tegenstelling tot veel andere beroepen in de gezondheidszorg ontbreekt dit bij ambulance-chauffeurs als apart taakgebied in het beroeps-/functieprofiel. Het wordt wel genoemd bij de voorwaarden voor de beroepsuitoefening in het beroepsprofiel ('Beroepsontwikkeling'). Op de volgende pagina worden de onderdelen van het functieprofiel schematisch toegedeeld aan een der delen van het totale opleidingstraject voor ambulance-chauffeurs. Taakgebieden 7 en 9 zijn uitgesplitst naar respectievelijk preventieve taken t.a.v. het verkeer en t.a.v. de patiënt en voorlichtende taken t.a.v. het verkeer en t.a.v. de patiënt. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 5 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

Onderdelen van de functie, in groepen van taken, en het deel van de opleiding voor ambulance-chauffeurs waarin er aandacht aan moet worden geschonken: het BEROEPSPROFIEL en de AANDACHT in de OPLEIDING in het VERKEERS TECHNISCH DEEL van de OPLEIDING (theorie én praktijk) in het MEDISCH ASSISTEREND DEEL van de OPLEIDING (theorie én praktijk) moet in de WERK-SI- TUATIE worden geleerd I. RIJTAKEN: 1. Controlerende taken 2. Lokaliseren van storingen en defecten 3. Herstellen van storingen en defecten 4. Besturen van de ambulance 5. Communicatie 6. Geografische kennis II. TAKEN INZAKE DE HULPVERLENING: 7. Preventieve taken t.a.v. verkeer t.a.v. patiënt 8. Taken gericht op orde en veiligheid 9. Voorlichtende taken t.a.v. verkeer t.a.v. patiënt 10. Diagnostische taken 11. Verzorgende taken 12. Begeleidende taken 13. Curatief therapeutische taken 14. Administratieve/evaluerende taken 15. Huishoudelijke taken 16. Grootschalige ongevallen en rampen Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 6 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

2. De OPLEIDING: DOELEN en UITGANGSPUNTEN 2.1. KERN van de OPLEIDING Op de volgende pagina zijn de algemene functies die bij beroepsgericht opleiden kunnen worden onderscheiden, weergegeven. In het schema wordt aangegeven of een bepaalde functie onderdeel moet uitmaken van de opleiding ambulance-chauffeur, medisch assisterend deel. Tevens wordt de aandacht in verhoudingsgetallen uitgedrukt. Het eerste, algemene, opleidingsdoel "persoonlijke vorming" (I) kan op het individueel niveau van de cursist, onafhankelijk van het beroep, worden ingevuld (I.a), maar ook functioneel (I.b). Vanzelfsprekend gaat het in het geval van een beroepsopleiding tot ambulance-chauffeur niet om vormingsdoelen, maar om de persoons- en persoonlijkheidsaspecten van de beroepsuitoefening. Hieronder kan de beroepshouding in zijn algemeenheid vallen, maar ook de houdingsaspecten bij de verschillende onderdelen van de functie-uitoefening. Zie hiervoor ook de "persoonskenmerken" en de "beroepshouding" in het beroepsprofiel. Bij het tweede, doel "maatschappelijke vorming" (II) kan onderscheid worden aangebracht tussen aan de ene kant de maatschappelijke vorming van de cursist als persoon (II.a) en aan de andere kant de maatschappelijke aspecten van de beroepsuitoefening (de cursist als beroepsbeoefenaar; II.b). Tot het laatste zijn bijvoorbeeld ethische vraagstukken, de plaats van de ambulance-hulpverlening in de gezondheidszorg, juridische aspecten, financiering van de ambulance-zorg en de organisatie van de ambulance-hulpverlening, te rekenen. De indruk bestaat dat cursisten minder geïnteresseerd zijn in de context van de zorg dan in onderdelen die betrekking hebben op spoedeisende elementen van de directe hulpverlening en de 'high tech'. Voor de beroeps-uitoefening is het echter noodzakelijk en gewenst om ook aandacht te besteden aan de meso- en macro-aspecten van de ambulance-zorg. Deze opvatting sluit aan bij het onderwerp "functioneren binnen een hulpverleningssituatie" in het beroepsprofiel. Door de veranderende instroom in de opleiding (meer nieuwkomers in de ambulance-zorg) worden dergelijke aspecten des te belangrijker. Voorzover de opleiding ambulance-chauffeur aandacht schenkt aan deze eerste twee, algemene functies van beroepsgericht opleiden zal er een duidelijk verband moeten zijn met het beroep en de functieuitoefening als zodanig. Ook aan beroepskennis, vaardigheden en houdingen ten behoeve van functie-ondersteunende werkzaamheden (III.B.) en die ten behoeve van beroepsuitoefening overstijgende taken (III.C: zie ook het onderdeel "beroepsontwikkeling" in het beroepsprofiel) zal aandacht geschonken moeten worden. De behandeling van deze aspecten van de beroepsuitoefening kan worden geconcentreerd in het algemene deel van de opleiding ambulance-chauffeur. Dat is ook nu deels al het geval. Centraal in -de geactualiseerde opleiding staan de beroepskennis, -vaardigheden en -houdingen; hoofdfunctie III derhalve en daarbinnen al die aspecten die met de directe functie-uitoefening te maken hebben (III.A). Verreweg de meeste nadruk dient te liggen op de technische/technologisch (III.A.1) en methodische kennis en vaardigheden (III.A.2.) en in iets mindere mate op de sociale kennis, vaardigheden en attitudes (III.A.3.). Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 7 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

FUNCTIES en DOELEN van BEROEPSGERICHT OPLEIDEN I. persoonlijke vorming a. individuele ontplooiing in de opleiding opnemen? hoe groot moet het aandeel dan zijn? II. maatschappelijke vorming a. maatschappelijke vorming b. persoons-/persoonlijkheidsaspecten van de beroepsuitoefening 5 % b. maatschappelijke aspecten van de beroepsuitoefening 5 % III. beroepskennis, -vaardigheden, - houdingen A. t.b.v. de directe uitoefening van de functie: 1. technische/technologische kennis en vaardigheden 35 % 2. methodische kennis en vaardigheden 35 % 3. sociale kennis, vaardig-heden, attitudes 10 % B. t.b.v. functie-ondersteunende werkzaamheden: 1. administratie, registratie en dergelijke 2. bedrijfsvoering/organisatie en dergelijke 3. voorlichting, promotie, werving en dergelijke } } } - } 5 % } } } C. t.b.v. beroepsuitoefening-overstijgende taken: 1. onderzoeksmatige kennis en vaardigheden 2. beroepsvernieuwende vaardigheden } } - } 5 % } }

2.2. MEER dan KENNIS Beroepsgericht opleiden is meer dan kennisoverdracht; met het schema op de vorige pagina wordt dat in een oogopslag inzichtelijk. In de huidige opleiding is verhoudingsgewijs te weinig aandacht voor houdingsaspecten; wel voor het kennis- en het vaardigheidsaspect. De huidige opleiding was in hoofdzaak bedoeld voor het zittende personeel. De nadruk heeft gelegen op het leggen van een theoretisch fundament onder de dagelijkse beroepspraktijk. De beroepsbeoefenaren beschikten reeds over een breed scala aan vaardigheden, in de praktijk opgedaan. Omdat de instroom op relatief korte termijn vooral zal gaan bestaan uit chauffeurs zonder ervaring in de ambulance-zorg (vanwege de vervangingsvraag op de arbeidsmarkt) wordt het belang van vaardigheidstraining groter. Kennisaspecten In een beroepsopleiding is de kennis die wordt overgedragen bedoeld om handelingen die men moet uitvoeren te begrijpen, maar vooral mogelijk te maken. Er is theoretische kennis nodig om in complexe en urgente situaties de juiste handelwijze te bepalen. Parate kennis van afzonderlijke feiten is daarbij niet het belangrijkste (deze vaststelling heeft overigens gevolgen voor de wijze van toetsen, maar dit terzijde). Er moet vooral worden geleerd snel, uit een relatief grote hoeveelheid uiteenlopende gegevens in een praktijksituatie, feiten te selecteren die relevant zijn om te (kunnen) handelen. De ambulance-chauffeur moet zoveel inzicht en kennis hebben in achterliggende (medische en verpleegkundige) theorie dat a) hij/zij begrijpt waarom bepaalde handelingen op die wijze en op dat moment nodig zijn, b) inzicht heeft in de keuzes waarvoor de verpleegkundige zich op enig moment geplaatst ziet en c) in staat is te anticiperen op diens handelen. In situaties van grootschalige ongevallen heeft de am bulance-chauffeur een taak in het 'diagnostiseren' van 'vitale functies' van patïenten/slachtoffers. Na eerste screening van de totale situatie door verpleegkundige en chauffeur komt -indien noodzakelijk- een taakverdeling tot stand, waarin ook de chauffeur een deel van de patiëntenzorg op zich neemt. Vaardigheidsaspecten In de opleiding moet -meer dan nu- aandacht zijn voor de noodzakelijke vaardigheden. Het vaardigheidsonderwijs betekent enerzijds het volgens de "regelen der kunst" leren uitvoeren van bepaalde (deel-)handelingen als zodanig (technisch-instrumenteel handelen). Daarnaast m oet een beginnend beroepsbeoefenaar één en dezelfde 'methode' in uiteenlopende situaties leren toepassen. In het geval van de ambulance-chauffeur gaat het daarbij om handelingsschema's die parallel lopen aan de protocollen voor de verpleegkundige. Daar waar de ambulance-chauffeur de verpleegkundige terzijde staat in de zorg voor de patiënt moeten de handelingen van de één afgestemd zijn op die van de ander. De chauffeur assisteert de verpleegkundige bij afzonderlijke handelingen, maar ook in het methodisch werken volgens protocollen. Dit samenwerken moet een "vanzelfsprekendheid" zijn. Handelingen van beide moeten elkaar haast automatisch aanvullen en opvolgen, zonder dat iedere stap uitgebreide instructies en communicatie vergt. Deze samenwerking moet worden geleerd, en dus vooral ook geoefend. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 9 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

Houdingsaspecten Door expliciet aandacht te schenken aan de persoonsgerichte aspecten van de beroepsuitoefening worden individuele en beroepsmatige houdingen tot onderwerp van leren gemaakt. De maatschappelijke aspecten van de functie zullen in de opleiding voornamelijk invulling krijgen met kenniselementen (organisatie en financiering van de hulpverlening en dergelijke). Een maatschappelijk onderwerp zoals ethiek heeft echter tevens persoonsgerichte of houdings-aspecten waaraan aandacht moet worden geschonken. In het kader van kwaliteitsbewaking is het belangrijk om binnen ambulance-diensten een atmosfeer te creëren van openheid tussen personeelsleden onderling: men moet zelf fouten en missers bespreekbaar maken door deze te m elden. Daaraan zitten niet alleen formele en communicatieve kanten, maar ook houdingsaspecten. Expliciete aandacht voor de menselijke en contextuele aspecten van de zorgverlening, c.q. van de medisch assisterende handelingen door de chauffeur, is nodig om tot kwalitatief goede hulpverlening te komen. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 10 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

2.3 UITGANGSPUNTEN Zowel voor de opleiding in zijn geheel als voor afzonderlijke onderdelen kunnen een zestal richtlijnen voor de organisatorisch en operationele uitwerking worden geformuleerd: 1. Actieve verwerking: de aangeboden leerstof moet dusdanig zijn vormgegeven dat cursisten gestimuleerd worden deze actief te verwerken. Receptief of passief leren dient te worden voorkomen. Het zelfstandig - zonodig met enige ondersteuning- leggen van verbanden tussen onderdelen van de leerstof moet worden bevorderd, omdat dit het leerresultaat ten goede komt en zelfs essentieel is voor de uiteindelijk kwaliteit van de beroepsuitoefening. 2. Systematische feedback: in het algemeen kijken volwassenen met bepaalde 'vooringenomenheden' naar nieuwe omgevingen, kennis en leerervaringen. Deze 'preconcepties' zijn het resultaat van ervaringen in privé-, werk- en leersituaties. Veelvuldige, systematische en concrete feedback over de leerstof en over de verwerking daarvan moet vertekeningen en misverstanden voorkomen; 3. Herkenbaar begrippenkader: de cursist moet, in ieder geval gedeeltelijk, de (nieuwe) leerstof kunnen herkennen vanuit eigen ervaringen, voorkennis, bekende termen, feiten, concepten en gebeurtenissen. Met name in de aanvangsfase van de opleiding moet de cursist vertrouwde woorden, situaties en ervaringen in voorbeelden, opdrachten en dergelijke kunnen herkennen; 4. Directe toepasbaarheid: leermotivatie en -effect worden positief beïnvloed door de toepasbaarheid van opleidingsinhouden. De vertaalslag tussen theorie en praktijk moet zo klein mogelijk worden gehouden. Illustraties van toepassingsmogelijkheden zijn van meer belang dan algemeen geldige, abstracte, regels en modellen; 5. Aangepaste sociale context: het leren van nieuwe zaken door volwassenen dient vanuit een 'vriendelijke', sociale sfeer te gebeuren. Competitie en concurrentie moeten worden vermeden. In de interactie tussen docent en cursist moet zoveel mogelijk gelijkwaardigheid worden nagestreefd. Ook de samenwerking tussen cursisten onderling is van groot belang; 6. Aangepaste logistieke context: cursisten moeten het gevoel hebben dat zij de leersituatie overzien, beheersen en beïnvloeden. Aan de ene kant wil men weten wat men kan verwachten. Anderzijds mag het programma niet als dwangbuis worden ervaren. Dat vraagt om enige flexibiliteit in de tijdsplanning en de mogelijkheid de invulling van het programma aan te passen aan de wensen van de cursisten. uit Het leren van volwassenen: theorieën en grondprincipes. Thijssen,drs.J.G.L en mw.drs.i.de Greef; in Handboek Opleiders in Organisaties; Kessels, drs.j.wm en drs.c.a.smit (red.). Deventer, 1989, Kluwer. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 11 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

2.4. LEREN door VOLWASSENEN In de opleiding hebben zowel begripsmatige kennis ('de theorie') als ervaringen ('de praktijk') een plaats. In de organisatorische en operationele uitwerking van het programma dient rekening te worden gehouden met de wijze waarop volwassenen leren. Leerstijlen van volwassenen lopen nogal uiteen. De kans is groot dat dit ook het geval is in de cursusgroep. Toch zijn er een aantal aspecten te noemen die, zowel in de opbouw van de opleiding als geheel, als in de onderscheiden onderdelen, steeds aan bod moeten komen. Hierbij wordt de leercyclus van Kolb als uitgangspunt genomen: het leren van volwassenen voltrekt zich in een cyclisch proces, bestaande uit vier stadia, te weten: 1. concrete ervaringen; 2. observatie en reflectie; 3. vorming van abstracte begrippen en generalisaties; 4. toetsing van begrippen in nieuwe situaties/experimenten. Voor de ene volwassene begint het leren in het eerste stadium, voor een ander in het tweede, voor weer een ander in het derde, enzovoorts. Ieder leerproces doorloopt echter uiteindelijk alle vier de stadia. De leerstijlen van de cursisten in de leergang zullen, zoals gezegd, verschillen. De mogelijkheid om op dat punt een homogene groep te creëren is niet aanwezig. Daarom dient in de opleiding als geheel, maar ook in de afzonderlijke onderdelen te worden uitgegaan van een aanpak waarin telkens zoveel mogelijk de vier stadia of aspecten van het leerproces aan de orde komen. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 12 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

3. PLAATS van de PRAKTIJK Drie studie-elementen bepalen de vorm van de huidige opleiding. Deze kunnen in principe ook over de geactualiseerde versie worden gelegd: a) zelfstandig leren: de theorie wordt aangeboden in een zelfstudiepakket; b) begeleid leren: 1. bij het theoriedeel: steun bij moeilijkheden in de bestudering van de theorie, steun bij het leggen van verbindingen tussen verschillende theorie-onderdelen onderling, hulp bij het leggen van verbindingen tussen theorie en praktijk, ondersteuning bij het vertalen van theorie naar praktijksituaties; 2. bij het praktijkdeel: begeleiding van de vaardigheidstrainingen, van praktijkopdrachten en dergelijke; c) begeleid werken: 1. krijgt vorm in de Support on the Job opdrachten; 2. maar ook in het interne introductie-programma van de bedrijven alvorens een beginnend beroepsbeoefenaar zelfstandig mee kan op de ambulance; 3. externe stages en vaardigheidstrainingen binnen het bedrijf kunnen eveneens worden beschouwd als vorm van begeleid leren. Zelfstudie Een belangrijk uitgangspunt van de huidige opleiding is dat de theorie via zelfstudie wordt bestudeerd, vooráfgaand aan de practicumdagen over de betreffende stof. Daaraan voldoen de cursisten niet altijd. Uitleg door de docent van de door cursisten thuis doorgenomen stof blijkt noodzakelijk, meer dan bijvoorbeeld bij verpleegkundigen het geval is. Daarmee moet bij de verdere uitwerking van het curriculum rekening worden gehouden, overigens zonder dat de verhouding tussen theorieoverdracht en vaardigheidstrainingen tijdens de contactdagen van de opleiding geweld wordt aangedaan (50% - 50%). Vaardigheidsonderwijs De instroom in huidige opleiding betreft in hoofdzaak beoefenaren die al lang(er) in het vak zitten. In de toekomst zal het steeds meer gaan om functionarissen die geen praktijkervaring in de ambulance-zorg hebben. Naarmate de cursisten minder praktijkervaring hebben worden de practica in de opleiding, het oefenen van skills tijdens de contactdagen, belangrijker. Ook de vaardigheidstraining in de bedrijven neemt dan in gewicht toe, met name als het gaat om het opbouwen en behouden van 'routine' in vaardigheden. Een goede afstemming tussen de inhouden van de practica in de opleidingssituatie en de onderwerpen gedurende de vaardigheidstrainingen in de bedrijven is gewenst. In de opleiding komen zowel afzonderlijke 'skills' aan de orde, als de vaardigheid in het hanteren van handelingsschema's die parallel lopen met de protocollen voor de verpleegkundige. Het eerste type vaardigheden zou men instrumenteel-technisch kunnen noemen; bij het tweede type spelen ook vaardigheden in het hanteren van een 'methode' een rol. Tot de methodische vaardigheden behoort ook de mogelijkheid de standaard voor een handeling aan te passen als de situatie daar om vraagt. Naast de vaardigheden in het directe assisteren en ondersteunen van de verpleegkundige in diens zorg voor de patiënt(en) zal aandacht moeten worden geschonken aan training in vaardigheden voor die werkzaamheden die zelfstandig door chauffeur worden verricht. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 13 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

Aansluiting bij de functie Een beroepsopleiding behoort te worden gestructureerd vanuit de realiteit. Het dient voor te bereiden op de in een functieprofiel omschreven werkzaamheden. De opleiding ambulance-chauffeur moet daarom mede vorm krijgen vanuit de samenwerking met de verpleegkundige en handelingsschema's. Consequentie is dat de lesstof voor de opleidingen in nauwe onderlinge samenhang wordt ontwikkeld. Men beziet welke theorie in beide opleidingen aan bod dient te komen. Men vraag zich af of dat in dezelfde vorm, met dezelfde breedte of diepgang, tegelijkertijd, kan worden overgedragen of dat dezelfde stof minder uitgebreid, in andere vorm en/of separaat moet worden behandeld. Het werken in teamverband moet worden geoefend; dat betekent dus het ontwikkelen van gezamenlijke vaardigheidstrainingen. Opleiding in praktijk Waar de theorie wel in extenso is beschreven in het Studiepakket en ook de Support-on-the-Jobopdrachten centraal worden geregeld, ontberen de practicumdagen een centrale invulling. In dat hiaat moet bij de uitwerking van het vernieuwde programma worden voorzien, zodat inhoud en vorm op alle opleidingsplaatsen dezelfde zijn. Leidraad voor de centrale invulling vormen de landelijke protocollen en de daarbij behorende instrumenteel-technische vaardigheden. De uitgewerkte Support-on-the-Job-opdrachten zijn een middel om cursisten vertrouwd te maken met de beroepspraktijk als zodanig, maar ook met intercollegiale toetsing, het bespreekbaar maken van de eigen werkwijzen, de verwerking van emoties door daarover te communiceren en dergelijke. De opdrachten vormen enerzijds een deel van opleidingsbeleid: via de opdrachten kan worden geoefend in de transfer van de theorie naar de werksituatie en vice versa. Ervaringen in de beroepspraktijk kunnen worden teruggekoppeld naar de opleiding. De opleiders kunnen feedback geven op de opdrachten. De plaats van de SOTJ-opdrachten in het onderwijs van dit moment is minimaal, en feitelijk alleen formeel: het speelt uitsluitend een rol in de certificering. De opdrachten worden ingeleverd bij en beoordeeld door de begeleider in het bedrijf. De SOTJ-opdrachten kunnen anderzijds een onderdeel van bedrijfsbeleid zijn (of worden). Via de opdrachten wordt de nadere kennismaking met het bedrijf gestructureerd en wordt zichtbaar wat de 'nieuwkomer' tijdens zijn/haar weg naar zelfstandige beroepsuitoefening opsteekt. Het draagt dus een steentje bij aan het introductiebeleid, als onderdeel van personeelsbeleid. De uitgewerkte opdrachten vormen concreet materiaal om de ambulance-chauffeur vertrouwd te maken met de noodzaak en wenselijkheid om systematisch te leren communiceren over hun professioneel functioneren. Daarmee draagt het tevens bij aan het kwaliteitsbeleid in de onderneming. Of het SOTJ-programma deze rollen daadwerkelijk vervult of kan vervullen moet nader worden uitgewerkt. Als het gaat om beginnend beroepsbeoefenaren krijgt "de oefening in praktijksituaties" zowel gestalte binnen de opleiding als in de bedrijven. De praktijk-in-de-opleiding krijgt vorm door practica en vaardigheidstrainingen. De praktijk-in-de-bedrijven uit zich in Support on the Jobopdrachten, maar ook in stages en introductieprogramma's. De stages, die bedrijven beginnend beroepsbeoefenaren laten volgen, lopen naar aard en lengte nogal uiteen. Bedrijven geven verschillend invulling aan de introductie van beroepsbeoefenaren in de organisatie. Sommige bedrijven kennen een eigen programma waarin personeel wordt getraind in 'skills'. Dit alles is echter geen beleid dat voor de gehele branche geldt. Een deel van "oefening in praktijksituaties" is wel centraal uitgewerkt (Support on the Job), een ander deel niet (practica tijdens de opleiding, bedrijfsstages en -introductieprogramma, skillstrainingen in en door de bedrijven). Beschouwt men beide als een onlosm akelijke eenheid in het traject om instromers te laten voldoen aan de eisen van de beroepsuitoefening, dan zullen er ook afspraken in de branche gemaakt moeten worden over het nog niet uitgekristalliseerde deel. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 14 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

4. TOELATINGS- en INSTROOMBELEID De keus voor het instroomniveau in beroep en opleiding heeft een 'ideële' kant (waar wenst men de lat voor de instroom te leggen), anderzijds een pragmatische (hoeveel mensen heeft men nodig; zullen er voldoende kandidaten van het gewenste niveau instromen). Aangezien er geen arbeidsmarktgegevens beschikbaar zijn en de branche als geheel beleid voor de personeels-voorziening ontbeert, kan over de pragmatische kant van de instroom in beroep en opleiding geen oordeel worden geveld. Daarom is vooralsnog de ideële route gevolgd. Aanbevolen wordt de volgende instroomeisen voor beroep en opleiding te stellen: - MAVO-D/MBO; - rijvaardigheden; - affiniteit met de gezondheidszorg; - fysiek in staat zijn voor alle onderdelen van het werk. De branche stelt op dit moment een EHBO-diploma en een reanimatie-aantekening verplicht, voordat iemand werkzaam kan zijn als ambulance-chauffeur. Daarmee is het vooral een instroomeis voor het beroep. De huidige opleiding is er op gebaseerd dat een kandidaat reeds aan deze twee scholingseisen voldoet op het moment dat hij/zij start met de SOSA-opleiding. Onder de huidige regelgeving vervalt de verplichting de EHBO-vaardigheden te 'onderhouden' vanaf het moment dat de chauffeur de SOSA-opleiding heeft doorlopen. Als de praktijk wordt dat een kandidaat pas zelfstandig als ambulance-chauffeur m ag functioneren nadat de SOSA-opleiding (grotendeels) is afgerond, dan dienen beide eisen te worden gehandhaafd (zij worden daarmee vooropleidingseisen voor het SOSA-scholingstraject) of er moet in de SOSA-opleiding zelf meer aandacht worden geschonken aan beide vaardigheids- en kennisgebieden. Op dit moment hebben ambulance-chauffeurs zeer uiteenlopende vooropleidingen en beroepsachtergronden, zowel qua aard als niveau. Dat betekent een extra complicatie voor de beroepsopleiding. Naarmate de instroomeisen breder geformuleerd zijn is de instroom heterogener. Wil men uiteindelijk toch vergelijkbare eisen gesteld zien aan de uitstroom (eindtermen van de opleiding c.q. begineisen voor de beroepsuitoefening) dan stelt dit hoge eisen aan de opleiding. Wellicht zelfs noopt het tot compensatie-programma's om die instroom uiteindelijk toch op het gewenste niveau te brengen. Zo kunnen eventuele niveauverschillen worden gecompenseerd. De precieze inhoud van dit deficiëntie-programma moet dan nader worden bepaald. Beginnend beroepsbeoefenaren kunnen zelfstandig werken als ambulance-chauffeur nog voordat zij de opleiding hebben afgerond. De minimum-bekwaamheidseisen voor de zelfstandige beroepspraktijk worden op dit moment vooral gerealiseerd in en tijdens de bedrijfsstages en het interne introductieprogramma. Het moment waarop en de stappen die gezet worden voordat een instromer in het beroep zelfstandig als chauffeur op de ambulance mee kan, variëren. Een deel van de middelen die de branche ter beschikking staan om iemand aan "bekwaamheidseisen" te laten voldoen zijn al wel "gestandaardiseerd" (opleidingseisen, Support on the Job-opdrachten). Andere worden met de verdere uitwerking van dit opleidingsprogramma centraal vastgelegd (inhoud, vorm en omvang van de practica). Afstemming in de branche over de andere middelen verdient echter aanbeveling, wil men eenheid brengen in het totaal van de eisen die aan een beginnend beroepsbeoefenaar worden gesteld. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 15 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

5. ONDERDELEN, FASERING en OPBOUW De onderwerpen, volgorde en indicaties voor de inhoud ervan komen overeen met die in het Opleidingsprogramma Ambulance-verpleegkundige. Voor de ambulance-chauffeur vloeien assisterende en/of ondersteunende handelingen voort uit de protocollen en de PHTLS-methodiek die voor de ambulance-verpleegkundige richtinggevend zijn. De (medisch-assisterende) handelingen van de chauffeur zijn dus als het ware afgeleiden van die van de werk- en handelwijzen van de verpleegkundige. Bindend concept De inhoud van de huidige opleiding ontbeert een rode draad, een bindend concept of een logische opbouw. De aangeboden stof is slecht herkenbaar voor de beroepsbeoefenaren. Een belangrijk deel van het onderwijsprogramma is nu ingedeeld volgens het 'klassieke' medische onderwijs. De relatie met de complexe, dagelijkse, en ondeelbare werkelijkheid van de ambulance-zorg komt te weinig tot uitdrukking. Die realiteit is er namelijk één waarin een beroepsbeoefenaar vaak in zeer korte tijd, op grond van uiteenlopende feiten, inschattingen en aanwijzingen, moet handelen. Deze handelingen moeten ook meteen worden uitgevoerd. Het handelen van de am bulance-chauffeur geschiedt in nauwe sam enwerking en afstemming met het andere teamlid; de ambulance-verpleegkundige. In de huidige opleiding is dat echter onvoldoende terug te vinden. De keus voor een ordenend principe van de leerstof zou minder moeten vallen op een vak- of leerstofgerichte indeling. Uitgangspunt moeten handelingsgerichte doelstellingen zijn; beschrijvingen van de praktijk van de ambulancechauffeur. Leerdoelen zouden niet geformuleerd moeten worden in termen van wat iemand dient te weten, maar wat hij/zij geacht wordt te kunnen; welke handelingen iemand moet kunnen uitvoeren. De toetsing dient daarop te worden aangepast. Handelen Er wordt hier gesproken over 'handelen' om onderscheid aan te brengen met 'gedrag'. Bij handelen is sprake van de mogelijkheid van reflexie: beroepsbeoefenaren kunnen systematisch nagaan wat er gedaan wordt, waarom iets wordt gedaan of juist achterwege wordt gelaten. Men kan rekenschap afleggen van het eigen denken en doen en wel op zo'n manier dat het voor derden objectiveerbaar en controleerbaar is en daarmee ook overdraagbaar. Het is niet voldoende om over vaardigheden te beschikken; men moet ook weten "wát, wannéér, hóe en waaróm" te doen. Het assisterend of ondersteunend handelen door de chauffeur houdt zeker niet in dat alle handelingen op directe aanwijzing van de verpleegkundige (kunnen) worden uitgevoerd. In som mige gevallen is het nodig dat de chauffeur zelf anticipeert op stappen die de verpleegkundige zal gaan zetten. De landelijke protocollen en de opbouw volgens de methodiek van de PHTLS vormen bij dit alles een goed uitgangspunt. Voor de chauffeur vloeien uit die protocollen handelingen voort die assisterend en ondersteunend zijn voor de ambulance-verpleegkundige. Om het onderscheid met de protocollen voor de verpleegkundige te markeren zou men dat kunnen aanduiden met "handelingsschema's". Vanzelfsprekend vormen de handelingen van de chauffeur uitgangspunt voor de inhoud van de opleiding en niet alle 'ins- en outs' van de landelijke protocollen c.q. de PHTLS-methodiek als zodanig. Volgorde In de opleiding dient te worden uitgegaan van groepen "symptomen" waarmee chauffeur en verpleegkundige als team worden geconfronteerd op het moment dat men op de plaats 'des onheils' arriveert. Feitelijk begint het werk al tijdens de melding c.q. opdracht van de CPA. De opleiding moet uitgaan van de werkelijkheid: van de inhoud van de (CPA-)melding, via het overleg tijdens de rit naar de plek van bestemming, de aankomst en de eerste screening van patiënt en de veelvormige context waarin deze zich bevindt. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 16 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

De volgorde van de afzonderlijke onderdelen van de opleiding is niet alleen van belang vanuit onderwijskundig oogpunt, maar ook vanwege bekwaamheidseisen. In het begin van de opleiding moeten die (basis-)kennis en vaardigheden worden aangeleerd welke nodig zijn om (zo snel mogelijk) goed te kunnen functioneren als assistent/ondersteuner van de am bulance-verpleegkundige. De instroom in de opleiding betrof tot op het heden met name zittend personeel. In de vernieuwde opleiding zullen naar verwachting vooral nieuwkomers instromen. Het formuleren van minimumbekwaamheidseisen (eisen waaraan zij moeten voldoen om te kunnen functioneren op het medischassisterend gedeelte van de functie als ambulance-chauffeur) is gewenst. Die eisen moeten mede bepalend zijn voor de volgorde van de onderdelen in de opleiding. Algemene opbouw De opleiding kan worden onderverdeeld in een aantal blokken of groepen van onderwerpen. a. De beroepsbeoefenaar geplaatst: a. de beroepsbeoefenaar als professional, functionaris en persoon; b. de maatschappelijke, sectorale/organisatorische, bedrijfsmatige en groepscontext waarin de beroepsbeoefenaar heeft te werken. b. Heel de mens: 1. de mens in z'n normale functioneren; de werking van algemene lichaamsfuncties en -systemen en de onderliggende theorie (anatomie, fysiologie en dergelijke); 2. de mens in "buitengewone omstandigheden"; onder meer de werking en invloed van hulpmiddelen en medicijnen op de algemene lichaamsfuncties en -systemen; 3. de mens betrokken bij/in een ongeval; mechanica/kinetiek en de invloed ervan op lichaam en geest. De kennis die met (b) wordt overgedragen is nodig om de daarop volgende onderdelen te kunnen begrijpen, om samenhangen te leren zien en om te kunnen bepalen wat (niet) te doen in welke situatie. c. Algemene hulpverleningsaspecten: al die aspecten van de hulpverlening die niet met de directe zorg voor de patiënt te maken hebben, maar die daarop wel van invloed zijn: communicatie-middelen, bevrijdingsoperaties en dergelijke. d. De patiënt in z'n omgeving: samen met de verpleegkundige wordt een eerste screening gepleegd van de omgeving waarin de patiënt wordt aangetroffen en van de patiënten zelf met het oog op eerste stabilisatie van de situatie en in verband met de afstemming van vervolghandelingen tussen chauffeur en verpleegkundige. De context bestaat uit 'dingen' en situaties (de situatie op straat/in huis, betrokken voertuigen) en mensen (overige slachtoffers, omstanders, familie en de patiënt zelf). De analyse en beoordeling van de situatie en de mensen begint met de melding van de CPA, gaat door tijdens de rit naar de plaats des onheils en loopt tot en met het eerste onderzoek van context en mensen, inclusief de patiënt(en). Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 17 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997

e. Lichamelijk onderzoek: algemene lichamelijke & psychische onderzoeksmethodieken gericht op het diagnostiseren van fysiek en/of psychisch 'probleemgebied'/deel van het lichaam. De chauffeur moet begrip hebben voor de diagnostiek die door de verpleegkundige wordt verricht. Alleen zo kan hij/zij indien noodzakelijk anticiperen op de uitkomsten ervan; de antwoorden op de vragen in welk (onder- )deel van het lichaam zich de belangrijkste problemen voordoen en wat daaraan gedaan moet worden, plus de daaruit voortvloeiende handelingen voor verpleegkundige en chauffeur. De eerste screening betekent voor de chauffeur onder meer het assisteren bij de 'stabilisatie' van centrale systemen en -lichaamsfuncties, alsmede aandacht voor de psychische gesteldheid c.q. problematiek van de patiënt. Bij grootschalige ongevallen kunnen aan de chauffeur zelfstandige taken op deze terreinen toevallen (bijvoorbeeld 'diagnostiseren' van de 'vitale functies'). f. Probleemgebieden: In/met de "algemene methodiek" van lichamelijk onderzoek wordt uitgemaakt welk onderdeel van het lichaam van de patiënt centraal zal staan in het verpleegkundig handelen en daarmee ook in het medisch-assisterend handelen van de chauffeur. Een probleemgebied is een deel van het lichaam, een lichaamsfunctie of groep van symptomen waarop de aandacht zich concentreert. Ieder "probleemgebied" dat in de opleiding wordt behandeld krijgt steeds dezelfde opbouw: 1. ondersteunende vakken (anatomie, fysiologie, pathologie) van het betreffende deel; wat is het, hoe zit het in elkaar, samenhangen met andere systemen/functies/delen, wat kan er mis mee zijn, hoe ziet dat er dan uit, wat moet je doen, wat kun je doen, hoe doe je dat; 2. deelvaardigheden/skills; 3. consequenties voor de chauffeur van het protocollair werken door de verpleegkundige: integratie van afzonderlijke skills, leren procesmatig/methodisch te werken, leren anticiperen op de handelingen van de verpleegkundige, samenhangen leren zien tussen symptomen, lichaamsfuncties, -systemen; inzien wanneer welke skill nodig of gewenst is; 4. specifieke ziektebeelden c.q. trauma's of specifieke groepen patiënten binnen het "probleemgebied". g. Specialismen In dit blok worden al die specifieke trauma's opgenomen die niet of moeilijk zijn in te delen naar afzonderlijke "probleemgebieden". Volgorde De volgorde van de blokken zoals dat in het uiteindelijke curriculum wordt vastgelegd, hoeft niet per sé de volgorde te zijn die hier is gegeven met de blokken of groepen onderwerpen. Vooral het eerste blok zou eventueel ook elders in het onderwijsprogramma aan bod kunnen komen. Nog enkele 'details' Bij de uitwerking van de respectievelijke onderdelen van de opleiding moet worden gestreefd naar integratie van kennis-, vaardigheden- en houdingsaspecten. In ieder afzonderlijk onderdeel dient aandacht te zijn voor verpleegkundige, medische en sociale aspecten. Meer dan nu zal er aandacht moeten zijn voor vaardigheden, zowel ten aanzien van afzonderlijke 'skills' als van de verschillende vaardigheden die nodig zijn in de samenwerking met de verpleegkundige. De kennis die wordt overgedragen staat uitdrukkelijk in dienst van het handelen. De kennis legt een bodem onder het handelen. Daarmee krijgt de beroepsbeoefenaar inzicht in de samenhangen tussen de eigen handelingen en die van de verpleegkundige, nodig om als het ware 'automatisch' de juiste handeling uit te kunnen voeren die bij het protocol, de handeling, van de verpleegkundige past. Naast vaardigheden en de daarvoor noodzakelijke kennis dient de opleiding oog te hebben voor de houdingsaspecten. Deze zouden binnen al die onderdelen waar dat van toepassing is aandacht moeten krijgen. Opleiding Ambulance-chauffeur, Medisch Assisterend 18 SOSA Zwolle, i.o. drs. K.Brouwer, juni 1997