Regeling bekostiging hoger onderwijs 2002



Vergelijkbare documenten
Regeling bekostiging hoger onderwijs 2006

Wijziging Regeling bekostiging hoger onderwijs 2002

Wijziging Regeling bekostiging hoger onderwijs

Regeling bekostiging hoger onderwijs 2004

Regeling bekostiging hoger onderwijs 2004

Regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen

Regeling vermelding duale opleidingen hoger onderwijs

Aanpassing landelijke bedragen gemiddelde personeelslast (gpl-bedragen), schooljaar en

Algemeen verbindend voorschrift

Algemeen verbindend voorschrift. Bestemd voor: Besluit. Paragraaf I. Begripsbepalingen. Paragraaf II

handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 2.6, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Regeling nadere voorschriften met betrekking tot de verrekening van

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Besluit. Paragraaf I. Begripsbepalingen. Artikel 1. onderwijs en praktijkonderwijs, en. Paragraaf II

Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het voortgezet

Gelet op artikel 2.6, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Gelet op de artikelen 2.6, 2.10a en van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk

Regeling aanwijzing opleidingen in het hoger onderwijs inzake toelating deficiënte studenten 2007

Regeling financiële ondersteuning bestuurders JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs (JOB)

Regeling extra ict-vergoeding basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

namens Onze Minister van Landbouw, Nat uur en Voedselkwaliteit;

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Regeling Georganiseerd Overleg (GO)- en vakbondsfaciliteiten 1998

Aanvulling overgangsregeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs

Algemeen verbindend voorschrift. Bestemd voor: Besluit. Paragraaf 1

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vaststelling programma s van eisen basisonderwijs voor het jaar 2002

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Studenten aan lerarenopleidingen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Regeling faciliteiten bestuur en management en onderwijsnummer voor. scholen voor praktijkonderwijs 2008

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Regeling incidentele middelen voor achterstallig onderhoud van scholen voor voortgezet onderwijs (vo)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Regeling bekostiging hoger onderwijs 2007

Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging in verband met arbeidsmarktknelpunten voortgezet onderwijs 2006

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Gelet op artikel 2.6, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Regeling vergoeding exploitatiekosten voor scholen voor vwo, havo, mavo, vbo, lwoo en praktijkonderwijs, schooljaar

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ocw Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 19 juni 2001

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Wij, Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Regeling vaststelling model financiële verantwoording en controleprotocol inburgering nieuwkomers 2001

Beleidsregel bevoegdheid basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor buitenlandse diploma s

Regeling tijdelijke toekenning extra voorschoolse middelen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RVS:2012:BW3893

Regeling bekostiging hoger onderwijs 2006

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Regeling normen studiefinanciering 2007

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Toelichting op de veranderingen in de kengetallen van samenwerkingsverbanden primair onderwijs

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wijziging Regeling aanvullende bekostiging voor visueel gehandicapte leerlingen in het voortgezet onderwijs voor de Bve-sector

Regeling normen studiefinanciering 2006

Regeling loonkostensubsidie ondersteunend personeel basisscholen

Doorstroom verwante opleidingen mbo hbo

Regeling vaststellen bedragen leerlinggebonden financiering in het. middelbaar beroepsonderwijs

Regeling onvoorziene gevallen bij invoering vereenvoudiging bekostiging voortgezet onderwijs

De wijzigingen in dit besluit hebben geen gevolgen voor de Rijksbegroting.

DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP,

onderwijsachterstanden en het aanpassen van de bedragen leerlinggebonden budget in het vo

Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG van 24 augustus 2012.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling bijdrage kosten zij-instromers voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

BELEIDSREGEL BR/REG Beschikbaarheidbijdrage ambtshalve

R e c t i f i c a t i e Regeling aanvullende bekostiging voor visueel gehandicapte leerlingen in het voortgezet onderwijs

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

BELEIDSREGEL BR/CU Beschikbaarheidbijdrage Cure - ambtshalve

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet Jaargang 2001 Staatsblad

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. A. M. Dijksma,

Regeling aanvullende bekostiging voor visueel gehandicapte leerlingen in het voortgezet onderwijs

Vaststelling bedragen programma's van eisen voor basisscholen en de speciale scholen voor basisonderwijs

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van. 2012, Z-.;

Voorgezet onderwijs vo

Ministerie van Onderwijs, Cultuuren Wetenschap

Regeling toekenningen leraren in opleiding en stagiairs

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

ONDERZOEK NAAR DE RECHTMATIGE BEKOSTIGING VAN NIET-EER-STUDENTEN AAN DE HANZE HOGESCHOOL GRONINGEN

Regeling normen studiefinanciering 2008

Regeling impuls beroepsonderwijs voor landelijke organen 2000

Regeling normen tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 2006

Transcriptie:

OCenW-Regelingen Regeling bekostiging hoger Bestemd voor: universiteiten en hogescholen Algemeen verbindend voorschrift Datum: 15 december 2001 Kenmerk: HBO/FI-2001/48770 Datum inwerkingtreding: zie artikel 5.2 Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: zie Gelet op: Relatie tot eerdere mededelingen: Vervangt de Regeling bekostiging hoger onderwijs van 14 maart 1994 (Gele katern 1994, 9) Officiële publikatie: zie gelijkluidende tekst in de Staatscourant nr. 5 d.d. 8 januari 2002 Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/BVH, 079-3232.666 De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, Mede namens de minister van landbouw, natuurbeheer en visserij, Gelet op: artikel E.9, vierde lid, van de Invoeringswet W.H.B.O. en de artikelen 2.22, 3.3, 3.3a, 3.4a, 3.7, 3.12, tweede lid, 5.3, 5.4 en 5.5, vierde lid, van het Bekostigingsbesluit WHW; Na overleg, bedoeld in artikel 1.2 van het Bekostigingsbesluit WHW; Besluit Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder Wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; Besluit: het Bekostigingsbesluit WHW; Opleiding: een opleiding van eerste inschrijving als bedoeld in artikel 1.1 onder j. van het besluit; Student: een student als bedoeld in artikel 1.1 onder k. van het besluit. Hoofdstuk 2 Universiteiten Artikel 2. Vaststelling van de bedragen voor klinische ondersteuning De bedragen bedoeld in artikel 2.22 van het besluit zijn: a. voor de openbare universiteit te Maastricht: 1.366.000; b. voor de bijzondere universiteit te Amsterdam: 848.000. NUMMER 1 41 23 januari 2002

Regeling bekostiging hoger Hoofdstuk 3 Hogescholen Artikel 3.1. De indelingen van de opleidingen 1. De indeling van de groepen van opleidingen als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid en artikel 3.3a, eerste lid van het besluit wordt vastgesteld conform bijlage 1 bij deze regeling. 2. In bijlage 2 bij deze regeling is bepaald welke opleidingen als dezelfde opleiding worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 3.3a, derde lid van het besluit. 3. De indeling van de opleidingen naar bekostigingsniveau als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid van het besluit, wordt vastgesteld conform bijlage 3 bij deze regeling. Artikel 3.2. De vaststelling van de factoren 1. De factor BNF bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid van het besluit is 0,35. 2. De factoren NBA en NBU bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van het besluit zijn: Artikel 3.4. De bekostigingsniveaus 1. De niveaus bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, onder a. van het besluit worden onderscheiden in niveau p en niveau g, waarbij niveau p het hoogste niveau is. 2. De niveaus bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, onder b. van het besluit die niet gelijk zijn aan het in het eerste lid bedoelde niveau p, worden onderscheiden in de niveaus kuo-c, kuo-d en kuo-e. 3. De niveaus bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, onder c. van het besluit worden onderscheiden in de niveaus kuo-v1, kuo-v2, kuo-v3 en kuo-v4. 4. Ten behoeve van de berekening van het exploitatiedeel bedoeld in artikel 3.7, tweede lid van het besluit zijn de bedragen: niveau bedrag (euro) p 5.042 g 3.910 kuo-c 5.417 kuo-d 8.639 kuo-e 15.091 kuo-v1 7.860 kuo-v2 8.951 kuo-v3 18.733 kuo-v4 31.955 Voor opleidingen met een NBA NBU studielast van: 42 studiepunten 1,13 0,34 84 studiepunten 2,25 1,35 105 studiepunten 2,81 1,35 126 studiepunten 3,38 1,35 147 studiepunten 3,94 1,35 168 studiepunten 4,50 1,35 3. Bij opleidingen met een niet in het tweede lid genoemde studielast gelden de factoren NBA en NBU die van toepassing zijn voor de studielast die het dichtst ligt bij de studielast van de opleiding. Artikel 3.5. De ruimtebehoeftenorm per hogeschool De ruimtebehoeftenorm per hogeschool als bedoeld in artikel 3.12, tweede lid van het besluit wordt vastgesteld conform bijlage 6 bij deze regeling. Hoofdstuk 4 Tijdelijke en Overgangsbepalingen Paragraaf 1 Artikel 3.3. De maximaal te bekostigen aantallen studenten bij opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst, voortgezette kunstopleidingen en voortgezette opleidingen bouwkunst 1. De opleidingen en groepen van opleidingen, waarop artikel 3.3b van het besluit van toepassing is en de hoogte van de limieten voor het aantal te bekostigen eerstejaarsstudenten voor die opleidingen worden vastgesteld conform bijlage 4 bij deze regeling. 2. De maximale onderwijsvraag per opleiding als bedoeld in artikel 3.4a, tweede lid, van het besluit, wordt vastgesteld conform bijlage 5 bij deze regeling. Additionele toekenningen Artikel 4.1. Aanvullende vergoeding opleidingen tot leraar basisonderwijs 1. Het bedrag ten behoeve van vernieuwingsprojecten bedoeld in artikel 5.5, vierde lid, van het besluit is 441. 2. Onder aanvullende vergoeding wordt in dit artikel verstaan het bedrag dat wordt berekend als het product van de onderwijsvraag voor de desbetreffende opleiding bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het besluit, de factor bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van het NUMMER 1 42 23 januari 2002

besluit en het bedrag bedoeld in het eerste lid, onder verrekening van het deel dat bestemd is voor werkloosheidsuitkeringen. 3. De aanvullende vergoeding wordt toegekend aan de opleidingen tot leraar basisonderwijs, voor de uitvoering van vernieuwingsprojecten gericht op een omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze en meer in het bijzonder voor de bevordering van de integratie van informatie- en communicatietechnologie in de opleidingen, voor de navolgende activiteiten: a. de ontwikkeling van een leeromgeving binnen de opleiding waarbij informatie- en communicatietechnologie in hoge mate aan bod komen, conform de doelstellingen in het uitwerkingsplan Onderwijs On-line ; b. de ontwikkeling van een flexibel stelsel van voltijdse, deeltijdse en duale lerarenopleidingen alsmede van curriculumonderdelen in het perspectief van maatwerk voor de individuele student; c. de extra aandacht voor vergroting van de deelname aan de opleidingen door allochtonen, mannen en onderwijsassistenten; d. de versterking van samenwerking van de opleiding met basisscholen. 4. Ten minste een kwart van de aanvullende vergoeding wordt door de instelling besteed aan de activiteiten bedoeld in het derde lid onder a. Artikel 4.3. Additionele toekenning voortgezette opleidingen autonome beeldende kunst Aan de Hogeschool Brabant in Breda en aan de Hanzehogeschool Groningen wordt in het begrotingsjaar 2002 een additioneel bedrag toegekend ten behoeve van de voortgezette opleiding autonome beeldende kunst van 102.000. Paragraaf 2. Overgangsbepaling bekostiging opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst Artikel 4.4. Verhoging onderwijsvraag van opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst De verhoging van de onderwijsvraag voor de opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst voor het begrotingsjaar 2002 als bedoeld in artikel 5.3, vierde lid van het besluit wordt vastgesteld conform bijlage 7 bij deze regeling. Paragraaf 3. Regeling bekostiging hoger Artikel 4.2. Aanvulling rijksbijdrage voor hogescholen met paramedische opleidingen De rijksbijdrage van de volgende hogescholen met paramedische opleidingen wordt in het begrotingsjaar 2002 verhoogd met het genoemde bedrag. (Zie tabel) Berekening bekostiging overige opleidingen hoger beroepsonderwijs Artikel 4.5. Bekostiging van opleidingen bedoeld in artikel E.9, tweede lid, van de Invoeringswet W.H.B.O. Code Hogeschool opleiding verhoging 2002 03BO Hogeschool Holland mondhygiëne 20.451 15CL Fontys Hogescholen Eindhoven podotherapie 0 21QW Hogeschool van Amsterdam oefentherapeut Mensendieck 95.022 25BE Hanzehogeschool Groningen mondhygiëne 0 25DW Hogeschool van Utrecht mondhygiëne, orthoptie, oefentherapie Cesar 0 25KB Hogeschool van Arnhem en Nijmegen mondhygiëne 113.445 NUMMER 1 43 23 januari 2002

Regeling bekostiging hoger 1. Het exploitatiedeel van de applicatiecursussen voor leerkrachten eigen taal en cultuur wordt berekend door de overeenkomstig artikel 3.4 van het besluit bepaalde onderwijsvraag te vermenigvuldigen met een bedrag van 2.879. 2. De berekening van het huisvestingsdeel van de in dit artikel bedoelde opleidingen geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het besluit. Hoofdstuk 5 Slotbepalingen Artikel 5.1. Intrekking regeling bekostiging hoger onderwijs De regeling bekostiging hoger onderwijs van 14 maart 1994 wordt op 1 januari 2002 ingetrokken. Artikel 5.2. Inwerkingtreding 1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel 3.3, eerste lid, in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2002. 2. Artikel 3.3, eerste lid treedt in werking op 1 januari 2003. Toelichting Algemeen Deze regeling komt in de plaats van de Regeling bekostiging hoger onderwijs van 14 maart 1994 met kenmerk HBO/PR-93103689, gepubliceerd in Uitleg OenW- Regelingen, 1994 nr. 9, laatstelijk gewijzigd bij Regeling van 14 december 2001 met kenmerk HBO/FI-200143783. Basis voor deze regeling is het Bekostigingsbesluit WHW, op grond waarvan bij ministeriële regeling de bedragen en factoren, die dienen als grondslag voor de berekening van een deel van de bekostiging voor het hoger onderwijs, worden vastgelegd. Met ingang van 1 januari 2002 worden in dit besluit aanzienlijke wijzigingen aangebracht (Stb. 2001, 654): de bekostiging van opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst, die tot dat moment geregeld was in tijdelijke bepalingen in Hoofdstuk 5, wordt voortaan geregeld in permanente bepalingen in hoofdstuk 3. Deze wijziging van het besluit maakt het noodzakelijk ook de regeling bekostiging aan te passen. Een tweede reden om de regeling opnieuw uit te brengen is het feit dat in de afgelopen jaren een groot aantal artikelen die het wetenschappelijk onderwijs betroffen zijn vervallen. Artikelsgewijs Artikel 5.3. Citeertitel Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling bekostiging hoger. Artikel 2 Het enige artikel dat nog overblijft voor het wetenschappelijk onderwijs is gelijk aan artikel 5.9 uit de regeling van 1994. Artikel 5.4. Bekendmaking Deze regeling wordt met toelichting geplaatst in de Staatscourant met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. L.M.L.H.A. Hermans Artikel 3.1 In dit artikel zijn verschillende bepalingen over de indeling van opleiding samengebracht. Het eerste lid is gelijk aan het eerste lid van artikel 3.1 uit de regeling van 1994. Toegevoegd is de groepering van de opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst conform het nieuwe artikel 3.3a van het besluit. Voor kunst- en niet-kunstopleidingen hebben deze groepen verschillende betekenissen: voor de niet-kunstopleidingen worden voor de opleidingen van een groep de aantallen afgestudeerden en uitvallers en de aantallen inschrijvingsjaren van deze afgestudeerden en uitvallers opgeteld voordat de formule voor de onderwijsvraagfactor van artikel 3.3 van het besluit wordt toegepast. Deze onderwijsvraagfactor NUMMER 1 44 23 januari 2002

wordt vermenigvuldigd met het totaal aantal ingeschrevenen van de opleidingen in de groep en levert de onderwijsvraag op. bij de kunstopleidingen is de onderwijsvraag gelijk aan het aantal studenten dat ten hoogste vier maal voor een opleiding in de groep is ingeschreven, vermeerderd met het aantal personen aan wie het voorafgaande peiljaar een getuigschrift is uitgereikt gedeeld door twee. Studenten die vóór het studiejaar 2000/2001 voor een opleiding binnen de groep waren ingeschreven, tellen niet mee. Het opleidingenaanbod in het kunstonderwijs is in 1991 (beeldende kunst en theater) en in 1994 (muziek) geherstructureerd. In 2002 wordt het opnieuw gewijzigd. Het is daarom noodzakelijk om van twee opleidingen die op verschillende tijdstippen een verschillende code en/of naam hebben, aan te geven of ze als dezelfde opleiding worden beschouwd. Van belang is immers hoe vaak de studenten voor dezelfde opleiding zijn ingeschreven. Als dat meer dan vier maal is, worden ze niet meer bekostigd. Als er meer studenten voor de eerste maal voor een opleiding zijn ingeschreven dan een bij deze regeling vastgestelde limietwaarde kan dat leiden tot een verlaging op de onderwijsvraag (zie de toelichting bij artikel 3.3). In het tweede lid (dat verwijst naar bijlage 2) is een opsomming gegeven van de opleidingen die als dezelfde worden beschouwd. Het derde lid van artikel 3.1 bepaalt de indeling van de opleidingen naar bekostigingsniveau. In de regeling van 1994 was deze indeling ondergebracht in onderdeel B.1. van de bijlage bij de regeling. Artikel 3.2 Het eerste en tweede lid van artikel zijn gelijk aan het tweede en derde lid van artikel 3.1 van de regeling van 1994. Het derde lid is toegevoegd, omdat bij enkele opleidingen een studielast voorkomt die niet genoemd is in de tabel. In dat geval worden de NBA en NBU van de dichtstbijzijnde studielast genomen. Artikel 3.3 Onderdeel van de nieuwe kunstbekostiging zijn de zogenoemde bekostigingslimieten. Deze limieten worden mogelijk gemaakt in artikel 3.3b van het besluit. Dit artikel wordt ingevoerd met ingang van bekostigingsjaar 2003. Het eerste lid van artikel 3.3 van deze regeling treedt daarom ook pas op 1 januari 2003 in werking. Het is hier toch reeds opgenomen, omdat, door de t-2 systematiek, deze limieten van toepassing zijn op de aantallen eerstejaarsstudenten van de - reeds verstreken - peildatum 1 oktober 2001. De limieten zijn bij brief van 7 maart 2001 aan de hogescholen kenbaar gemaakt. In bijlage 4 zijn de opleidingen en groepen van opleidingen (conform artikel 3.1, eerste lid) waarvoor op 1 oktober 2001 een limiet geldt, opgenomen. Voor de rijksbijdrage van 2003 hebben deze limieten nog geen gevolgen. Niet de overschrijding in één jaar is van belang, maar de gemiddelde overschrijding in twee opeenvolgende jaren. De hogeschool heeft op die manier de gelegenheid fluctuaties in de instroom op te vangen. Een jaar met een te hoge instroom kan gecompenseerd worden door een lagere instroom in het volgende jaar. Omgekeerd creëert een lage instroom (lager dan de limiet) het volgende jaar ruimte om de limiet te overschrijden. Het gemiddelde kan voor het eerst berekend worden op de peildatum oktober 2002. Een overschrijding op 1 oktober 2001 leidt dus, als die niet wordt gecompenseerd door een onderschrijding op 1 oktober 2002, tot een vermindering van de onderwijsvraag in bekostigingsjaar 2004. Het proces van de vaststelling van het aantal eerstejaarsstudenten per 1 oktober 2001 zal anders gaan verlopen dan bij de daar op volgende peildata. Voor de bepaling van de instroom is de controle op eerdere inschrijving aan de opleiding nodig. Deze historische gegevens worden door de uitvoeringsorganisatie CFI pas in de loop van 2002 opgebouwd. Dit betekent dat bij de statustoekenning van de gegevens met betrekking tot peildatum 1 oktober 2001 (de definitieve bekostigingsgegevens voor bekostigingsjaar 2003 in juni 2002) de instroom volgens de nieuwe definitie nog niet geleverd kan worden. De doelstelling is om vóór de start van het studiejaar 2002/2003 de instroom apart zichtbaar te maken voor de betrokken instellingen. Het zal dan een voorlopige bepaling zijn omdat deze mede gebaseerd wordt op een nieuw op te bouwen bestand met historische gegevens. De instellingen moet de ruimte gegeven worden om op het bestand met historische gegevens nog aanmerkingen te maken. Dit zal tijdens de accountantscontroleprocedure voor 2004 geschieden. Dit betekent dat de definitieve bepaling van de instroom bij de definitieve statustoekenning van de gegevens van peildatum 1 oktober 2002 (uiterlijk juni 2003) zal zijn. Ook de voortgezette kunstopleidingen en de bouwkunstopleidingen worden vanaf 2002 op een andere wijze bekostigd. Voor deze opleidingen is, net als bij de voortgezette opleidingen buiten het CROHO-onderdeel taal en cultuur, de onderwijsvraag gelijk aan het aantal ingeschrevenen (artikel 3.4 van het besluit). Anders dan bij de niet-taal en cultuur opleidingen is de peildatum: in plaats van de normale peildatum 1 oktober t-2 worden de voortgezette (bouw)kunstopleidingen bekostigd op basis van de aantallen op 1 oktober t-1. Eveneens afwijkend van de andere voortgezette opleidingen is, dat de bekostiging gemaximeerd is. Deze bekostigingsmaxima zijn gegeven in bijlage 5 van de regeling. Regeling bekostiging hoger NUMMER 1 45 23 januari 2002

Regeling bekostiging hoger De maximaal te bekostigen onderwijsvraag per opleiding is de hogescholen kenbaar gemaakt bij afzonderlijke brieven inzake de Cultuurnota 2001-2004. b. Loon- en prijsbijstellingen de doorwerking van de loon- en prijsbijstellingen uit voorgaande jaren. Artikel 3.4 c. Incidentele looncomponent (ILC) de compensatie voor incidentele salarisstijgingen. Voor 2002 is de stijging vastgesteld op 0,4%. Artikel 3.4 is een uitbreiding van artikel 3.3 van de regeling van 1994 met de bekostigingsniveaus voor het kunstonderwijs. Deze niveaus werden tot nu vastgesteld in artikel 5.4 van de regeling. d. Taakstelling ILC de taakstelling van circa 0,6 miljoen op de vergoeding voor incidentele loonuitgaven die in het kader van de besluitvorming Voorjaarsnota heeft plaatsgevonden. Het aantal bekostigingsniveaus voor het initiële kunstonderwijs is uitgebreid van drie (kuo-bk, kuo-mu, kuo-th) naar vier. Het vierde niveau is gelijk aan het niveau p. e. Arbeidsproductiviteit de tranche 2002 van de korting arbeidsproductiviteit van 0,55% uit het Regeerakkoord. Vanaf 2003 kunnen de drie oude niveaus, die zijn omgedoopt naar kuo-c, kuo-d en kuo-e, alleen gebruikt worden voor opleidingen waarvoor een bekostigingslimiet is ingesteld. Voor opleidingen waarvoor geen limiet geldt is niveau p van toepassing. In 2002 kunnen, hoewel er op f. Studiefonds de extra middelen voor het Studiefonds. In het Verblijfsduurakkoord is vastgelegd dat extra budget beschikbaar zal worden gesteld voor dit fonds. Voor 2002 bedraagt dit budget circa 2,3 miljoen. 1 oktober 2000 geen limieten bestaan, alle vier niveaus worden gebruikt. Omdat voor de opleidingen tot leraar beeldende kunst geen limieten zullen gelden, is voor deze opleidingen reeds vanaf bekostigingsjaar 2002 niveau p van toepassing. In verband met de gewijzigde definitie van onderwijsvraag voor de kunstopleidingen zijn de bekostigingsniveaus voor g. Versterking financiële positie onder meer ter tegemoetkoming aan de verminderde inverdienmogelijkheden van instellingen als gevolg van het gewijzigde studiefinancieringsstelsel is voor 2002 een bedrag van iets meer dan 4,5 miljoen vrijgemaakt ter versterking van de financiële positie van de hbo-instellingen. kunstopleidingen opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling is zodanig uitgevoerd dat (vóór verwerking van de hieronder genoemde mutaties) het totaalbedrag dat berekend is voor h. Arbeidsmarktknelpunten voor arbeidsmarktknelpunten (de zgn. Van Rijn-middelen) is in 2002 circa 5,1 miljoen toegevoegd. het initiële kunstonderwijs waarvoor vanaf peildatum 2001 een limiet geldt, ongewijzigd is gebleven. De bekostigingsniveaus van de voortgezette opleidingen zijn zodanig berekend, dat in 2004 bij de maximale onderwijsvraag het i. Invoering euro de middelen voor de invoering van de euro (in 2001 ƒ 3,9 miljoen, 1,8 miljoen) zijn niet langer beschikbaar. totaalbedrag per nieuw bekostigingsniveau gelijk is aan het bedrag dat in 2001 voor de opleidingen met dat niveau beschikbaar was. Ten opzichte van de regeling bekostiging hoger onderwijs, j. kinderopvang de middelen voor kinderopvang die het Kabinet bij de algemene politieke beschouwingen van 1999 beschikbaar had gesteld (in 2001 ƒ 0,9 miljoen, 0,4 miljoen) vervallen vanaf 2002. zoals die op 31 december 2001 van toepassing was, zijn de volgende maatregelen in de bekostigingsniveaus verwerkt: k. uitvoeringskosten USZO de vergoeding voor de uitvoeringskosten USZO is met a. Reallocatievergoeding Op 1 januari 2001 is in artikel 3.3 van het besluit de circa 1,1 miljoen (van 3,4 miljoen in 2001 naar 2,3 miljoen in 2002) verlaagd. definitie van afgestudeerde (A) gewijzigd. Studenten die in één of twee jaar hun diploma hebben behaald tellen niet langer mee. Gevolg hiervan is, dat de onderwijsvraag ongeveer 5% lager is dan volgens de oude definitie. Deze wijziging is in twee stappen doorgevoerd: artikel 5.8 van het besluit regelde, dat hogescholen l. beroepskolom in afwachting van de definitieve besluitvorming over de wijze van toekenning van de middelen voor de beroepskolom zijn de middelen die in 2001 aan de bekostigingsniveaus waren toegevoegd (ƒ 25,3 miljoen, 11,5 miljoen) weer in mindering gebracht. die door deze maatregel in 2001 een lagere rijksbijdrage ontvingen, voor 50% werden gecompenseerd. In 2002 wordt geen compensatie meer gegeven. Het bedrag van 28,5 dat met deze compensatie was gemoeid is toegevoegd aan de bekostigingingsniveaus. m. indexering collegegelden ten opzichte van het begrotingsjaar 2001 ligt de taakstelling uit het Regeerakkoord in 2002 ongeveer 5,2 miljoen hoger. De bekostigingsniveaus zijn hierdoor alle met 18 verlaagd. n. niet-eu maatregel in de bekostigingsniveaus voor de opleidingen en lera- NUMMER 1 46 23 januari 2002

renopleidingen op het gebied van de kunst is de resterende taakstelling van 0,32 miljoen verwerkt. Artikel 3.5 Dit artikel bevat een verwijzing naar bijlage 6, waarin per hogeschool de ruimtebehoefte per onderwijsvragende is bepaald. Deze bijlage is dezelfde als onderdeel B.5 van de bijlage bij de regeling van 1994. De ruimtebehoeftenorm van hogescholen met kunstopleidingen is aangepast. Deze aanpassing is zodanig uitgevoerd dat de ruimtebehoefte van de hogeschool in de oude (onderwijsvraag 2001) en nieuwe situatie gelijk is. In de ruimtebehoeftenormen van vier hogescholen met de opleiding mondhygiëne is een bedrag van 0,45 miljoen verwerkt, bestemd voor uitbreiding van de capaciteit van deze opleidingen. Voorlopig is dit bedrag evenredig met de onderwijsvraag verdeeld over de hogescholen. De betrokken hogescholen komen met een voorstel voor een andere verdeling. Zodra dat is ontvangen, zal het in de ruimtebehoeftenormen worden verwerkt. gen zijn vastgesteld op basis van de brieven die in december 1999 en januari 2000 aan de betreffende hogescholen zijn gestuurd. De aanvulling wordt in 2002 voor de laatste maal gegeven. Artikel 4.3 Dit artikelen is gelijk aan artikel 5.4, veertiende lid van de regeling van 1994. Het bedrag voor de voortgezette opleidingen autonome beeldende kunst van twee hogescholen wordt in 2002 voor de laatste maal op deze wijze toegekend. Vanaf 1 september 2002 zijn deze opleidingen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs opgenomen, zodat ze vanaf bekostigingsjaar 2003 op reguliere wijze worden bekostigd. In het bedrag zijn de mutaties die genoemd zijn in de toelichting bij artikel 3.4 verwerkt. Regeling bekostiging hoger Artikel 4.1 Artikel 4.1, in de oude regeling bekostiging artikel 5.1, regelt de aanvullende vergoeding voor de opleiding tot leraar basisonderwijs, de zogenoemde pabo-up. De toeslag is voor 2002 vastgesteld op een bedrag van 441 per onderwijsvragende. De hoogte van de toeslag wordt bepaald door enerzijds het plafond en anderzijds ontwikkelingen in de onderwijsvraag en de budgetfactor. In 2002 is voor de pabo-up netto (na toepassing van de budgetfactor) 12,7 miljoen beschikbaar. Doordat de onderwijsvraag van de opleidingen tot leraren basisonderwijs sterker is gestegen dan het plafond is de toeslag licht gedaald. De toeslag maakt deel uit van de exploitatievergoeding. Dit betekent dat hiervan een deel, in 2002 geraamd op 4,31%, bestemd is voor werkloosheidsuitkeringen. Het aantal doelen waaraan de opslag besteed dient te worden is beperkt. Artikel 4.2 Dit artikel was in de regeling bekostiging van 1994 opgenomen als artikel 5.7b en deel B.9 van de bijlage. In dit artikel zijn de aanvullende bedragen opgenomen voor hogescholen met paramedische opleidingen waarvan de bekostiging tot 2000 op afwijkende wijze plaats vond. De verhoging vloeit voort uit het uitgangspunt de inbedding van de bekostiging van deze opleidingen in de hbo-bekostigingssystematiek op budgettair-neutrale wijze vorm te geven, rekening houdend met volumeontwikkelingen. De bedra- NUMMER 1 47 23 januari 2002

Artikel 4.4 Artikel 4.5 Regeling bekostiging hoger In 2002 is conform artikel 5.3, eerste en vierde lid van het besluit de onderwijsvraag van een opleiding of lerarenopleiding op het gebied van de kunst gelijk aan het aantal van de studenten die op 1 oktober 2000 waren ingeschreven en die niet eerder bij dezelfde hogeschool voor een kunstopleiding waren ingeschreven, verhoogd met een bij ministeriële regeling te bepalen aantal. Deze verhogingen worden toegepast in de jaren 2002 tot en met 2004 en zijn - in principe - een afnemend percentage van de onderwijsvraag in 2001. In de brief van 7 maart 2001 aan de betreffende hogescholen werd hiervoor de reeks van 75%, 50% en 25% genoemd. Bij nader inzien levert dat ongewenste effecten op de bekostigingsniveaus op. De onderwijsvraag nieuwe stijl stijgt namelijk niet met 25% per jaar naar de eindwaarde in 2005. In 2002 bestaat de onderwijsvraag nieuwe stijl uit het aantal studenten dat voor de eerste maal bij de hogeschool voor een kunstopleiding is ingeschreven. Deze instroom vertegenwoordigt ongeveer 1/3 van de nieuwe onderwijsvraag. In 2003 worden de eerste- en tweedejaarsstudenten en de afgestudeerden gebruikt; ongeveer 2/3 van de nieuwe onderwijsvraag is dan gerealiseerd. In 2004 komen daar nog de derdejaars bij, ongeveer 15% van de onderwijsvraag. In overleg met de hogescholen is de reeks daarom herzien tot gemiddeld 69%, 38% en 19%. In verband met een verschillende groeisnelheid van de onderwijsvraag nieuwe stijl per opleiding verschillen de percentages per bekostigingsniveau licht. De onderwijsvraag voor 2002 die met behulp van bovenstaande percentages is berekend, wordt verhoogd als de exploitatievergoeding voor de kunstopleidingen door de wijziging van het bekostigingssysteem meer dan 2% daalt. De verhoging is zodanig, dat de daling beperkt wordt tot 2%. De verhoging wordt financieel gecompenseerd door een verlaging van de onderwijsvraag bij de hogescholen die door de wijziging in het bekostigingssysteem meer exploitatievergoeding ontvangen. In 2003 geldt een maximale daling van 4% en in 2004 van 6%. In 2005 wordt geen fractie van de onderwijsvraag 2001 meer bijgeteld. Indien van een hogeschool de rijksbijdrage voor de kunstopleidingen meer dan 8% lager is dan die in 2001, wordt de teruggang nog wel begrensd tot 8%. Bij deze percentages wordt uiteraard rekening gehouden met loonen prijsbijstellingen. De uitkomsten van deze berekening voor 2002 zijn opgenomen als bijlage 7. Dit is gelijk aan artikel 5.7, derde en vijfde lid, van de regeling van 1994. De in het vierde lid genoemde zesjarige deeltijdopleidingen leraar bouwkunde en werktuigbouwkunde hadden op 1 oktober 2000 geen studenten meer. Dit lid is dus niet meer opgenomen. In het in het eerste lid genoemde bedrag zijn de bijstellingen, genoemd in de toelichting bij artikel 3.4, verwerkt. NUMMER 1 48 23 januari 2002