Beoordeling. h2>klacht



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Rapport. Datum: 9 februari 2007 Rapportnummer: 2007/027

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

Rapport. Belastingdienst wijst verzoek om ambtshalve vermindering af. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klachten gegrond.

Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 16 maart 1998 Rapportnummer: 1998/061

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 21 maart 2003 Rapportnummer: 2003/061

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/304

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 28 januari 2011 Rapportnummer: 2011/026

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Beoordeling. h2>klacht

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 31 december 2002 Rapportnummer: 2002/399

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Datum: 8 april 2005 Rapportnummer: 2005/110

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 1 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/298

Rapport. Datum: 15 maart 2000 Rapportnummer: 2000/095

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Belastingdienst/Noord. Datum: Rapportnummer: 2013/176

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

Rapport. Datum: 27 mei 2005 Rapportnummer: 2005/156

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

De Nationale ombudsman zond verzoeksters brief ter behandeling als klacht door naar de Belastingdienst/Noord.

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 18 december 2003 Rapportnummer: 2003/486

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/086

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 6 juli 2001 Rapportnummer: 2001/192

RAPPORT 2008/205, NATIONALE OMBUDSMAN, 26 SEPTEMBER 2008

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Rapport. Datum: 23 maart 1999 Rapportnummer: 1999/117

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 29 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/262

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

Rapport. Oordeel: Gegrond. Datum: 27 september 2016 Rapportnummer:2016/087

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 8 juni 1998 Rapportnummer: 1998/219

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 17 mei 2006 Rapportnummer: 2006/182

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Beoordeling Bevindingen

Volgens onze gegevens kunt u geld terugkrijgen. Het kan al gauw gaan om een paar honderd euro. Ook als u weinig kosten hebt gemaakt.

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/016

Rapport. Datum: 26 september 2001 Rapportnummer: 2001/293

Rapport Datum: 23 oktober 2013 Rapportnummer: 2013/153

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland te Leiden. Datum: Rapportnummer: 2014/025

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 8 juni 1998 Rapportnummer: 1998/216

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 6 juni 2007 Rapportnummer: 2007/109

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst/Randmeren in de beslissing van 10 mei 2007 op zijn klacht over de behandelingsduur van de aangifte inkomstenbelasting 2001 niet is ingegaan op de kern van de zaak, namelijk dat het tot augustus 2005 heeft geduurd tot de aanslag werd opgelegd, hoewel alle daartoe benodigde gegevens in juni 2004 bij de Belastingdienst bekend waren. Beoordeling I. Bevindingen 1. De Belastingdienst heeft verzoeker tot 1 maart 2003 uitstel gegeven om aangifte te doen voor de inkomstenbelasting 2001. Dit betekende ingevolge de belastingwetgeving dat de Belastingdienst tot 1 maart 2006 de tijd had om verzoeker een rechtsgeldige aanslag inkomstenbelasting 2001 op te leggen. Op 11 juli 2002 diende verzoeker daadwerkelijk de aangifte inkomstenbelasting 2001 in. Op 5 september 2002 legde de Belastingdienst/Randmeren (verder: Belastingdienst) een negatieve voorlopige aanslag op. Daarbij was abusievelijk uitgegaan van een renteaftrek in guldens in plaats van in euro's. Op 19 augustus 2005 werd de (gecorrigeerde) definitieve aanslag opgelegd. Er werd verzoeker een bedrag van 1.428 aan heffingsrente in rekening gebracht. 2. Op 26 augustus 2005 maakte verzoeker bezwaar tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Op 7 november 2005 wees de Belastingdienst het bezwaar af. Verzoeker ging in beroep bij de rechtbank. Op 6 september 2006 verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. 3. In een e-mailbericht van 31 maart 2006 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman. Verzoeker werd er telefonisch van op de hoogte gebracht dat het, gezien het bij de rechtbank ingediende beroep tegen de in rekening gebrachte heffingsrente niet aan de Nationale ombudsman was om over de hoogte van de heffingsrente te oordelen. Door tussenkomst van haar boekhouder liet verzoeker weten een klacht te willen indienen over de behandelingsduur van de aangifte inkomstenbelasting (2001). 4. Bij brief van 24 april 2007 vroeg de Nationale ombudsman de Belastingdienst om de klacht over de weinig voortvarende behandeling van de aangifte inkomstenbelasting (2001) volgens de eigen (interne) klachtenregeling in behandeling te nemen en verzoeker daarover te berichten. 5. In een brief van 10 mei 2007 deelde de Belastingdienst verzoeker onder meer het volgende mee:

3 "In de fiscale procedure die over de in rekening gebrachte heffingsrente is gevoerd, heeft de rechtbank te Arnhem (sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer) inmiddels op 6 september 2006, ( ) uitspraak gedaan. In die uitspraak werd uw beroep geheel ongegrond verklaard. Voor zover ik kan nagaan heeft u tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank overwoog onder meer dat de tekst en strekking van de wettelijke bepalingen over heffingsrente geen ruimte aan de inspecteur geven om het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten op de enkele grond dat de inspecteur de mogelijkheid had de aanslag eerder op te leggen. Ook achtte de rechtbank het opleggen van heffingsrente in dit geval niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Daarbij baseerde de rechtbank zich - mede - op het gegeven dat u in de tussenliggende periode niet heeft gevraagd om een nadere voorlopige aanslag. Ook in het telefonisch contact dat in de periode tussen medio 2004 en medio 2005 met de behandelend ambtenaar op z'n minst één maal heeft plaats gehad, is er door u niet geïnformeerd naar de datum van opleggen van de definitieve aanslag c.q. naar de mogelijkheid tot het opleggen van een nadere voorlopige aanslag. Nu daarenboven de oorzaak van de te hoge teruggaaf die u via de voorlopige aanslag heeft gehad ook nog lag in een door uzelf of uw gemachtigde gemaakte fout, kan ik niet inzien dat aan de Belastingdienst verwijtbaar of onzorgvuldig handelen is tegen te werpen. Daar komt nog bij dat u uiteindelijk ook geen (financieel) nadeel heeft gehad, omdat hier slechts sprake is van het wegnemen van een niet beoogd (rente)voordeel. Ook in dat aspect heeft de Belastingdienst als uitvoeringsorganisatie de bedoeling van de wet- en regelgever op de juiste wijze geconcretiseerd door een bedrag aan heffingsrente in de definitieve aanslag te begrijpen. ( ) Gezien het bovenstaande ben ik primair van oordeel dat ik uw klachten op grond van artikel 9:8, lid 1, letter d van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling mag laten. Het zal u uit het bovenstaande eveneens duidelijk zijn geworden dat ik bij inhoudelijke weging van uw klachten subsidiair tot het oordeel kom dat deze ongegrond zijn." 6. In het verzoekschrift van 15 juni 2007 liet verzoekers adviseur weten dat het resultaat van de klachtbehandeling door de Belastingdienst voor verzoeker onbevredigend was. Volgens hem kwam de Belastingdienst niet tot de kern van de zaak. Er waren volgens verzoekers adviseur na het telefonisch contact dat hij in juni 2004 opnam met de Belastingdienst inzake de omissie in de aangifte geen onduidelijkheden meer; toch zou het nog ruim een jaar duren alvorens de aanslag werd opgelegd.

4 7. Op 11 juli 2007 legde de Nationale ombudsman de klacht, zoals hierboven omschreven onder het kopje KLACHT, voor aan de Belastingdienst. 8. In een brief van 13 juli 2007 deelde de Belastingdienst de Nationale ombudsman in reactie op de klacht onder meer het volgende mee: "Ten eerste wijs ik er (nogmaals) op dat ik de klacht primair heb beoordeeld als een kwestie die ik op grond van artikel 9:8, lid 1 letter d buiten behandeling mag laten. In aanvulling op hetgeen ik in mijn brief aan klager d.d. 10 mei 2007 heb geschreven, verwijs ik ter onderbouwing van die opvatting naar het onderstaand citaat uit de inmiddels onherroepelijk vaststaande uitspraak van de rechtbank Arnhem op het beroepschrift dat door (gemachtigde van) belanghebbende is ingediend. Gelet op de tekst en strekking (daarmee is geduid op de tekst en strekking van art. 30f en volgende van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; ( )) ziet de rechtbank evenmin aanleiding om het in rekening brengen van heffingsrente in strijd te achten met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser niet uitdrukkelijk heeft verzocht een nadere voorlopige aanslag op te leggen en zijn situatie derhalve niet valt onder die beschreven in het Besluit van 24 oktober 2001, nr. CPP200I/21 lom. De enkele omstandigheid dat eisers aangiften in de voorgaande jaren sneller zijn afgewikkeld is geen grond voor een ander oordeel. Nu de rechtbank zo expliciet heeft vastgesteld dat er in deze casus geen beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden, vermag ik niet in te zien welk verwijtbaar handelen hier door de Belastingdienst zou zijn gepleegd. Nadrukkelijk stel ik namelijk nogmaals vast dat de heffingsrente overeenkomstig de daarvoor geldende bepalingen in rekening is gebracht. Op basis van het bovenstaande kom ik in feite naar mijn mening niet toe aan de beoordeling van hetgeen u in de klachtformulering heeft opgenomen. Ter toelichting van en in aanvulling op mijn brief van 10 mei jl. wil ik daarover echter nog wel het volgende kwijt. Naast de bekende door gemachtigde in de aangifte bij de invulling van het in aftrek te brengen bedrag aan hypotheekrente gemaakte fout (de verwisseling tussen guldens en euro's), was er blijkens de aantekeningen van de behandelend ambtenaar nog wel een ander aspect in de aangifte dat beoordeling behoefde en wel de juistheid van de in de aangifte geclaimde aftrekpost lijfrentepremies. Die beoordeling heeft na interne afweging - een afweging die blijkens het dossier op 30 november 2004 tot een afronding kwam - overigens niet geleid tot een correctie. Daarmee is overigens wel een deel van de tijd die de Belastingdienst heeft verbruikt om een definitieve aanslag op te leggen verklaard.

5 Vervolgens is in de periode tussen 30 november 2004 en de datum waarop de aanslag is opgelegd nog contact met gemachtigde geweest om te verifiëren of de in deze aangifte gemaakte fout met betrekking tot de aftrek hypotheekrente incidenteel was of dat gemachtigde die fout mogelijkerwijs ook bij andere cliënten had gemaakt. Ook dat contact verklaart nog weer een deel van de tijd die nodig is geweest. Omdat ik ook nu niet kan inzien dat de Belastingdienst onbehoorlijk heeft gehandeld door een (weliswaar betrekkelijk ruime) termijn te nemen om de aanslag op te leggen en ook omdat ik al eerder betoogd heb dat van financieel nadeel geen sprake is geweest, blijf ik bij mijn conclusie zoals ik die subsidiair aan klager heb meegedeeld." 9. In een brief (met bijlagen) van 10 december 2007 reageerde verzoekers adviseur op hetgeen de Belastingdienst de Nationale ombudsman had laten weten. Volgens de adviseur was de brief van de Belastingdienst ongeveer een herhaling van de afwijzing van de klacht van 10 mei 2007. De adviseur voegde daar nog het volgende aan toe: " Vervolgens wordt opgemerkt dat ook de lijfrenteaftrek nog beoordeeld moest worden. In ieder geval zijn hierover aan cliënt geen vragen gesteld (ook niet op het moment van de vraag over de hypotheekrenteaftrek) en was de aftrek in omvang nagenoeg gelijk aan die in de aangifte IB 2000 (zie bijlagen). Dit onderzoek rechtvaardigt in ieder geval niet het standpunt van de inspecteur. Tenslotte wordt meegedeeld dat er is geverifieerd of er bij meerdere cliënten van ons kantoor sprake zou kunnen zijn van een onjuiste hypotheekrenteaftrek. Deze verificatie is voor de aangifte van cliënt niet van belang, immers dit was voor de cliënt al aan de orde geweest " II. Beoordeling 10. Verzoeker is van mening dat de Belastingdienst te lang heeft gedaan over het opleggen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2001. Volgens verzoeker waren alle benodigde gegevens in juni 2004 bij de Belastingdienst bekend, hetgeen door de Belastingdienst ook niet wordt weersproken. Niettemin duurde het tot augustus 2005 tot de Belastingdienst de aanslag oplegde. Verzoeker diende een klacht in bij de Belastingdienst. Door tussenkomst van haar adviseur klaagt zij er over dat de Belastingdienst in de beslissing op die klacht niet is ingegaan op de kern van de zaak, te weten de behandelingsduur. 11. De Belastingdienst heeft primair op de klacht beslist dat deze op grond van artikel 9:8, lid 1, letter d van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling kon worden gelaten. In dit artikel (zie Achtergrond, onder 1.) is bepaald dat een klacht niet hoeft te worden behandeld wanneer de klager tegen de desbetreffende gedraging in beroep kan of kon

6 gaan. Verzoeker kon in dit geval in beroep gaan tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Verzoeker heeft dat ook gedaan. In de beroepsprocedure was aan de orde of de heffingsrente, mede gezien de duur van de afhandeling van de aangifte inkomstenbelasting 2001, correct was berekend. De rechtbank achtte de in rekening gebrachte heffingsrente in dit geval juist en het berekenen daarvan niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Dit zegt echter op zich niets over de behoorlijkheid van de behandelingsduur van de aangifte inkomstenbelasting 2001 wanneer die op zichzelf wordt beschouwd. De procedure bij de rechtbank bracht dus niet met zich dat de Belastingdienst de klacht over de behandelingsduur van de aangifte als zodanig niet hoefde te behandelen. Integendeel, bij de klacht, die door tussenkomst van de Nationale ombudsman naar de Belastingdienst werd doorgezonden, was uitdrukkelijk aangegeven dat het verzoeker ging om de behandelingsduur op zich en niet om de heffingsrente. Het is dan ook niet juist dat de Belastingdienst het standpunt inneemt dat hij de klacht op grond van artikel 9:8, lid 1, letter d van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling kon laten. De Belastingdienst behoorde verzoekers klacht dan ook inhoudelijk te behandelen. Voor zover de Belastingdienst overigens bedoelde aan te geven dat verzoeker - buiten de heffingsrente om - geen belang had bij behandeling van de klacht, kan dat standpunt niet worden gevolgd. Het behoeft geen toelichting dat burgers op zich zeer veel belang hebben bij een slagvaardig en voortvarend opererende overheid. De primaire beslissing op de klacht is dan ook onjuist. 12. Het motiveringsvereiste houdt in dat het handelen van bestuursorganen feitelijk en logisch wordt gedragen door een kenbare motivering. De Belastingdienst was subsidiair van mening dat de klacht inhoudelijk ongegrond was. De Belastingdienst heeft in dat verband onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank onder meer naar voren gebracht dat verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een nadere voorlopige aanslag te vragen. De Belastingdienst wees er tevens op dat verzoekers adviseur in het telefonisch contact, dat er in de periode medio 2004 tot medio 2005 tenminste éénmaal was geweest, niet heeft geïnformeerd naar de datum waarop de definitieve aanslag zou worden opgelegd of naar de mogelijkheid om een nadere voorlopige aanslag te ontvangen. 13. Uit het Bedrijfsplan Belastingdienst 2002-2005 (zie Achtergrond, onder 2.) van de Belastingdienst komt naar voren dat de Belastingdienst ernaar streeft binnen één jaar na het indienen van de aangifte een definitieve aanslag op te leggen. Gezien het feit dat inkomstenbelasting per kalenderjaar wordt geheven en er dus elk jaar opnieuw aangifte dient te worden gedaan, ligt deze termijn ook voor de hand. Het staat vast dat de Belastingdienst er langer dan één jaar over heeft gedaan om de definitieve aanslag aan verzoeker op te leggen. De Belastingdienst heeft de aangifte dan ook niet zo voortvarend afgehandeld als volgens het eigen beleid de bedoeling was. Dat verzoeker niet op snellere afhandeling van de aangifte heeft aangedrongen, of niet om een nadere voorlopige aanslag heeft gevraagd, doet daar niet aan af.

7 14. De Belastingdienst wees er in zijn reactie op de bij de Nationale ombudsman ingediende klacht dat verzoeker zelf een fout had gemaakt bij de aangifte, door de hypotheekrente in te vullen in guldens in plaats van in euro's Dit argument is in elk geval wat betreft de behandelingsduur na juni 2004 niet steekhoudend. Immers in juni 2004 was de betreffende fout kenbaar bij de Belastingdienst en niettemin, en dat is ook de essentie van de klacht, heeft het vervolgens toch nog meer dan één jaar geduurd alvorens de aanslag werd opgelegd. De Belastingdienst voert ook als reden voor de vertraging aan dat nog tot 30 november 2004 onderzoek is gedaan naar een aftrekpost lijfrentepremies. Over dat onderzoek is niets vast komen te staan, ook niet in de rechterlijke procedure die heeft plaats gehad. Het is echter hoe dan ook geen verklaring of rechtvaardiging voor het feit dat het van juni 2004 tot augustus 2005 heeft geduurd alvorens de aanslag werd opgelegd. Tenslotte heeft de Belastingdienst aangegeven dat contact is gelegd met verzoekers adviseur om te verifiëren of de fout met de hypotheekrente niet ook in andere aangiftes was gemaakt. De Belastingdienst geeft echter geen reden waarom navraag bij de gemachtigde van verzoeker over mogelijke fouten in aangiften van andere cliënten van invloed zou zijn geweest op de afdoening van de aangifte van verzoeker. Dat dit invloed zou hebben gehad is niet aannemelijk. Hetgeen de Belastingdienst naar voren heeft gebracht, maakt dan ook niet aannemelijk dat er sprake was van een zo uitzonderlijke of ingewikkelde aangifte dat de streeftermijn voor het opleggen van de definitieve aanslag in redelijkheid niet kon worden gehaald. 15. Geconcludeerd wordt dat ook de subsidiaire beslissing van de Belastingdienst onjuist is en dat de voor deze beslissing gegeven motivering niet voldoet aan eerder genoemd motiveringsvereiste. Opgemerkt wordt dat de door de Belastingdienst gegeven motivering zoals die is neergelegd in de beslissing op de klacht blijft hangen in argumenten die van belang zijn voor de vraag of de heffingsrente terecht in rekening is gebracht, welke vraag door de rechter al is behandeld. Zo bezien kan verzoeker worden gevolgd in zijn standpunt dat de Belastingdienst in de beslissing van 10 mei 2007 op de klacht niet is ingegaan op de kern van zaak, te weten de behandelingsduur van de aangifte inkomstenbelasting 2001 als zodanig. 16. Uit het bovenstaande komt naar voren dat verzoekers klacht over de behandelingsduur van het opleggen van de definitieve aanslag 2001, niet alleen door de Belastingdienst inhoudelijk behoorde te worden behandeld, maar ook terecht was. Het is dan ook niet juist dat de Belastingdienst primair het standpunt heeft ingenomen dat de klacht niet behoefde te worden behandeld en subsidiair de klacht ongegrond heeft geacht. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van Belastingdienst/Randmeren te Zwolle, is gegrond, vanwege schending van het motiveringsbeginsel.

8 Onderzoek Op 15 juni 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Genemuiden, ingediend door de heer H. Last van de Tamek groep te Genemuiden, met een klacht over een gedraging van Belastingdienst/Randmeren te Zwolle. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst/Randmeren berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: - verzoekschrift met bijlagen van 17 april 2007 - verzoekschrift met bijlagen van 15 juni 2007 - brief van 13 juli 2008 van de Belastingdienst/Randmeren aan de Nationale ombudsman - brief van 7 december 2007 met reactie van verzoeker Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond 1. Algemene wet bestuursrecht Artikel 9:8, eerste lid:

9 "Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien zij betrekking heeft op een gedraging: ( ) d. waartegen door de klager beroep kan worden ingesteld, tenzij die gedraging bestaat uit het niet tijdig nemen van een besluit, of beroep kon worden ingesteld." 2. De Belastingdienst stelt jaarlijks een bedrijfsplan op, waarin is vastgelegd wat de doelstellingen zijn voor de komende vier jaar. Ingevolge de jaarplannen streeft de Belastingdienst er in het algemeen naar aangiftes inkomstenbelasting op te leggen binnen één jaar na binnenkomst van de aangifte. Zo is in het Bedrijfsplan Belastingdienst 2001-2005 hierover het volgende vermeld: "Alle aangiften inkomensheffing die vóór 1 april zijn ingediend, resulteren binnen drie maanden na het verstrijken van de aangiftetermijn in een (negatieve) voorlopige of definitieve aanslag. De aangiften die niet vóór 1 april zijn ingediend, leiden eveneens binnen drie maanden na binnenkomst op basis van de aangiftegegevens tot een voorlopige aanslag en binnen één jaar na binnenkomst tot een definitieve aanslag."