X ft. Curacao, 3 januari Edelhoogachtbare heren,

Vergelijkbare documenten
PROCESREGELING BELASTINGRECHT GERECHTEN IN EERSTE AANLEG 2019

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

In beroep in belastingzaken (oktober 2015) In beroep gaan De behandeling van de zaak In beroep gaan Hoe stelt u beroep in cassatie in U stelt beroep

ECLI:NL:GHARL:2017:613

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

Uitspraak ^' 3 / o^ 5

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en


ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:OGEAC:2016:121

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388


ECLI:NL:CRVB:2017:2617

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:HR:2015:76. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHAMS:2014:310

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:GHDHA:2016:30

Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

Formeel recht -- Deel 3

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 juni 2017, nr. SGR 16/2060.

ECLI:NL:GHARL:2015:20

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7826

ECLI:NL:GHARL:2017:634

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

2014 no. 75 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

EVALUATIE VAN HET HERZIENE FISCALE PROCESRECHT. Erasmus Universiteit Rotterdam Oktober 2004 Dr E.B. Pechler; prof. dr M.W.C.

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:CRVB:2016:3297

Uitspraak /1/A1

NTFR 2010/203 met annotatie van Castelijn FutD V-N 2009/65.1.1

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

GERECHTSHOF s-hertogenbosch

1 Het geding in feitelijke instanties

Formeel recht -- Deel 3

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

Reglement bezwaarprocedure SVWN

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:GHSHE:2016:2327

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser

Reglement inzake klachten- en geschillenprocedure Stichting Pensioenfonds Rockwool

1.2. Het tegen de aanslag gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak van 8 maart 2012 niet-ontvankelijk verklaard.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

de directeur van het onderdeel Belastingregio Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

Besluit Beroep in Belastingzaken

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

ECLI:NL:GHDHA:2017:147

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0220

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM. Zaak met kenmerk 12/ Zaak met kenmerk 12/ Zaak met kenmerk 12/01143

A 2015 N 80 PUBLICATIEBLAD

ECLI:NL:OGHACMB:2011:BV2060

ECLI:NL:RVS:2016:1268

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

de Rechtspraak Rechtbank Breda Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak waarbij op het beroep is beslist.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

Transcriptie:

Curacao, 3 januari 2019. Edelhoogachtbare heren, X ft Belanghebbende komt in beroep tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 20 november 2018 en wenst controle op de juiste toepassing van het recht in de gegeven zaak en verzoekt de Hoge Raad te oordelen over in die zaak door de lagere rechter beoordeelde rechtsvragen, (aangehecht bijlage.1.) Belanghebbendes naam is en niet^k^ als in de uitspraak van het Hof. Belanghebbende is van mening dat er vormverzuimen zijn geweest, de formele regels zijn niet nageleefd en is de uitspraak van het Gerechtshof niet deugdelijk gemotiveerd en zijn de rechtsregels juist niet uitgelegd en toegepast. Belanghebbende is van mening dat de door het Gerechtshof in de uitspraak vermelde feiten niet overeenstemmen met de feiten en stukken en niet met de geschilpunten. Belanghebbende heeft wel degelijk belang bij het cassatieberoep. Belanghebbende heeft kosten gemaakt bij het primaire besluit in bezwaar, in beroep bij de rechtbank en in het verweerschrift bij het Gerechtshof en nu in cassatie bij de Hoge Raad. Motivatie De inspecteur heeft tot nu toe slechts Artikel 30, tweede lid ex. Artikel 31,eerste lid, tweede volzin, onderdeel a, van de A.L.L. (Algemene Landsverordening Landsbelastingen), aangehaald die alleen niet volledig van toepassing is op belanghebbendes casus. Het Hof kopieert nu deze interpretaties van de inspecteur waardoor belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld. Vervolg op pagina 2.

Vervolg van pagina 1. Ik zal namens belanghebbende hieronder gemotiveerd aangeven dat de beslissing van het Gerechtshof om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen onjuist is.... Een weergave van de feiten waar het om gaat: De Inspecteur der belastingen is op 5 februari 2018 in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank van 5 december 2017. (aangehecht bijlage II en III) De inspecteur heeft haar grieven omtrent de proceskosten vergoeding in hoger beroep gesteld. Met dagtekening 8 maart 2018 heeft belanghebbende een email bericht van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie gekregen dat de inspecteur in beroep is gegaan en dat belanghebbende binnen twee maanden een verweerschrift bij het Hof kan indienen, (aangehecht bijlage IV) Belanghebbende heeft met dagtekening Griffie op 8 mei 2018 een verweerschrift ingediend met bijlagen, (aangehecht bijlage V) Belanghebbende heeft in de uitspraak van de rechtbank van 5 december 2017 berust, omdat de proceskosten door de rechter beoordeeld moet worden. Belastingplichtige is van mening dat de zaak alsnog niet in volle omvang in hoger beroep moest gebeuren en heeft geen incidentele hoger beroep ingesteld omdat de zaak door de rechtbank vereenvoudigd was afgedaan. De regeling van het incidenteel hoger beroep zorgt ervoor dat de belastingplichtige dit zonodig nog bij verweerschrift kan doen. Het incidentele beroep werd door belanghebbende dan ook opgenomen in het verweerschrift. Het verweerschrift werd dan ook gemotiveerd ingediend. Het betekend dat telkens wanneer de verwerende partij in haar verweerschrift met eigen grieven komt, de rechter dit zo nodig zal opvattèn als het instellen van incidenteel hoger beroep, waarna de rechter die grieven kan behandelen. Het Gerechtshof is niet op de grieven in het verweerschrift ingegaan en ook niet in haar beslissing omtrent haar uitspraak gemotiveerd. Bij de beoordeling van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op het " Procesverloop" onder punt 1. zijn de volgende opgesomde feiten niet korekt en niet volledig: Punt 1.2. Belanghebbende is met dagtekening ontvangststempel belastingdienst op 10 mei 2016 in bezwaar gegaan tegen de navorderingsaanslag Inkomstenbelasting van het jaar 2009. (aangehecht bijlage VI) En niet zoals door de inspecteur en het Hof gesteld op 6 juli 2016 voor de IB 2009. Belanghebbende heeft bij bezwaar van 6 juli 2016 de gronden uitgebreidt op het bezwaar van 10 mei 2016. (aangehecht bijlage VII) Beide aanslagen zowel de Inkomstenbelasting als de Æv.b.z. van het jaar 2009 hebben als dagtekening 11 maart 2016 en de bezwaarschriften tegen genoemde aanslagen zijn op 10 mei 2016 ingediend, (aangehecht bijlagen VIII en IX en X) Punt 1.3. De Inspecteur heeft op 21 april 2017 een besluit genomen op de bezwaarschriften. ( bijlagen XI en XII) De Inspecteur heeft dus na 11 maanden en 11 dagen op het bezwaar van 10 mei 2016 beslist. Vervolg op pagina 3.

Vervolg van pagina 2. Punt 1.4. Belanghebbende heeft op 14 november 2017 een brief naar het Gerecht verzonden waarin is vermeld dat de zaken worden ingetrokken. Gelijktijdig met de intrekking wordt verzocht om kostenvergoeding en griffierecht. Omissies van het Hof: Belanghebbende heeft een brief naar het Gerecht verzonden waarin staat dat het beroepschrift wordt ingetrokken omdat de inspecteur geheel aan de bezwaren is tegemoet gekomen en gelijktijdig met de intrekking óók een kopie van het besluit van de inspecteur van 21 april 2017 op het bezwaar, met name een kopie van de vermindering'saanslagen Inkomstenbelasting en de premieheffing AVBZ van het jaar 2009 meegestuurd. Belanghebbende heeft in haar intrekkingsbrief van 14 november 2017 verzocht om het griffierecht en de proceskosten te vergoeden, (aangehecht bijlage XIII) Belanghebbende heeft in haar intrekkingsbrief van 14 november 2017 ook aangegeven dat er tenaanzien van de kostenvergoeding geen hoorzitting hoeft plaats te vinden. Is er geen sprake van nalatigheid of verzuim bij de omissies onder punt 1.2 en 1.4? Bij de beoordeling van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op het " Geschil in hoger beroep " onder punt 2. zijn de volgende opgesomde feiten niet korekt en niet volledig: Punt 2.1. In hoger beroep is in geschil of het Gerecht de Inspecteur terecht heeft veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende. Omissies van het Hof: De inspecteur steld in haar beroepschrift van 5 februari 2018 aan het Gerechtshof op pagina 2. onder het hoofd " Geschilpunten" dat er in geschil is het antwoord op de volgende vraag: Is aan belastingplichtige door het Gerecht terecht Naf.700 proceskostenvergoeding en Naf.50 toegekend. Bij doordachte lezing van het beroepschrift van de inspecteur komt belanghebbende tot de conclusie dat er meerdere geschil punten zijn. Belanghebbende heeft dit ook vermeldt in zijn verweerschrift van 8 mei 2018 op pagina 2. onder punt 3.. Een weergave van het geschil met de Inspecteur: Belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar Inkomstenbelasting 2009. Belanghebbende prematuur beroep heeft ingesteld. Belanghebbende ten onrechte proceskosten vergoeding is toegekend als in de uitspraak van het Gerecht in eerst Aanleg. Belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep. Is er geen sprake van nalatigheid of verzuim bij de omissies onder punt 2.1? Vervolg op pagina 4.

Vervolg van pagina 3. Bij de beoordeling van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op de ' Gronden ' punt 4 het volgende: Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur in het hoger beroepschrift met juistheid heeft beargumenteerd dat het op 10 mei 2016 ingediende beroep prematuur was, immers op 10 mei 2016 was de termijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar nog niet verlopen. Dit brengt volgens het Hof mee dat het Gerecht belanghebbende niet ontvankelijk in zijn beroep had moeten verklaren en er geen reden bestaat voor het toekennen van een proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht. Daarbij heeft het Hof overwogen dat uit de vastgestelde feiten, in het bijzonder die rond Artikel 31, eerste lid, tweede volzin, onderdeel a, van de A.L.L. ( Algemene landsverordening landsbelastingen) genoemde termijn voor het doen van uitspraak nog niet was verlopen. Dit brengt mee dat de belanghebbende te vroeg bij het Gerecht in beroep is gekomen en om die reden het Gerecht belanghebbende niet had mogen ontvangen in zijn beroepen. Alsdan bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De motivering van het standpunt van belanghebbende op het vroegtijdig ingediend beroepschrift: Een beroepschrift vóór het begin van de termijn ingediend is in beginsel niet-ontvankelijk. Artikel 6:10 ex Art.6:20 AWB voorziet voor sommige situaties in een tegemoetkoming. Niet vereist is dat indien voortijdig beroep is gemaakt, de belanghebbende opnieuw beroep moet instellen nadat het besluit tot stand is gekomen. Van de indiener van een prematuur beroepschrift kan wel in verband met Art.6:5 Awb worden gevraagd het besluit na te zenden ex Art.6:10 lid 2. Artikel 6:10 lid 2 : De behandeling van het beroep kan worden aangehouden tot het begin van de termijn. Dat bepaalt dat de procedure eerst werkelijk behoeft aan te vangen wanneer de termijn is ingegaan. Eerst dan zal de nauwkeurige inhoud van het besluit op schrift bekend zijn. De bepaling is mede van belang voor het geval een termijn is gesteld voor de behandeling van het bezwaar. Dit termijn is ex artikel 30 lid 2 A.L.L. bezwaar gesteld op 9 maanden. Met een uitspraak wordt gelijkgesteld het weigeren dan wel niet tijdig doen van de uitspraak. Een uitspraak wordt geacht niet tijdig te zijn gedaan indien de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak heeft gedaan. De termijn ex artikel 31 lid 1 letter a. beroep binnen 12 maanden. De belanghebbende kan ook in het geval, bedoeld in artikel 30, tweede lid, in beroep komen binnen twaalf maanden: gerekend vanaf het tijdstip waarop negen maanden is verlopen na het tijdstip waarop het bezwaarschrift door de Inspecteur is ontvangen. De navorderingsaanslagen Inkomstenbelasting en premieheffing Avbz waren opgelegd op 11 maart 2016 De bezwaarschriften Inkomstenbelasting en premieheffing A.v.b.z. waren ingediend op 10 mei 2016. De termijn is ingegaan op 11 februari 2017. De Inspecteur heeft op 21 april 2017 een besluit genomen op de bezwaarschriften. De Inspecteur heeft dus na II maanden en 11 dagen op het bezwaar van 10 mei 2016 beslist. De Rechtbank heeft op 5 december 2017 uitspraak gedaan. De bevoegdheid om de behandeling aan te houden tot het begin van de termijn heeft geen betrekking op de ontvangstbevestiging. Vervolg op pagina 5.

Vervolg van pagina 4. Belanghebbende heeft het genomen besluit van de inspecteur op bezwaar van 21 april 2017 aan de rechtbank bij zijn intrekkingsbrief van 14 november 2017 meegezonden. Dus vóór de uitspraak van de rechtbank van 5 december 2017. Ex artikel 24. lid 6. Procesregeling bestuursrecht. Artikel 24, Procesregeling bestuursrecht geldt ook voor het Belastingrecht. Artikel 24 lid 6 : Indien het bestuursorgaan alsnog een besluit neemt en dat aan de rechtbank heeft gezonden vóórdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, behandelt de rechtbank het beroep verder op de gewone wijze. Jansen boek " succesvol procederen bij de belastingrechter" op pagina 79 onderwerp ' beroepschrift te vroeg' onder punt 2. Indien na de indiening van het premature beroepschrift alsnog uitspraak op bezwaar wordt gedaan, wordt het premature beroepschrift aangemerkt als een (tijdig ingediend) beroepschrift tegen die uitspraak. Vooral deze laatste regel (art.6:10 van de Awb) is vrij onbekend en ook bij de rechtbanken gaat in deze situaties nogal eens wat mis. Wie in de situatie terechtkomt dat hij te vroeg beroep heeft ingesteld, moet er goed op letten wanneer de uitspraak komt. Als de rechtbank op dat moment het (premature) beroep nog niet nietontvankelijk heeft verklaard, doet de belastingplichtige er goed aan de uitspraak alsnog in aanvulling op zijn beroepschrift aan de rechtbank te zenden. De motivering van het standpunt van belanghebbende op het niet-ontvankelijk verklaren van de inspecteur in haar beroep: Het Gerechtshof is hier niet inhoudelijk op ingegaan en ook niet gemotiveerd. Belanghebbende stelt dat tegen de uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep voor de inspecteur mogelijk is. Dit omdat de uitspraak door de rechtbank vereenvoudigd is afgedaan bij onmiddelijk uitspraak. Artikel 7a L.B.B. (Landsverordening op het beroep in belastingzaken) c.q. vereenvoudigde behandeling ex artikel 8:54 A.w.b. (Algemene wet bestuursrecht). De wet geeft de rechter de mogelijkheid om in bepaalde gevallen onmiddelijk, zonder zitting, uitspraak te doen. In casu: omdat de inspecteur al helemaal aan de wensen van de belastingplichtige tegemoet is gekomen zodat die geen belang meer heeft bij zijn beroep. Tegen deze uitspraak staat alléén verzet open bij de rechtbank zelf Vervolg op pagina 6.

Vervolg van pagina 5. Met de eerbiedigde verzoek aan uw Raad Belanghebbende verzoekt de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechthof te casseren op gronden als in het beroepschrift en verweerschrift zijn aangevoerd ex art.29e AWR. Belanghebbende verzoekt de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof van dag en datum 20 november 2018, nummer CUR2018Q0027 en CUR2018H00028 te vernietigen en de inspecteur en het Ministerie van Financiën te veroordelen tot betaling van de proceskosten en griffierechten. Gezien het procesverloop en het geringe financiële belang in deze zaak voor de Inspecteur c.q. het Ministerie van Financiën (het griffierecht Naf.50,00 en proceskosten vergoeding Naf.700,00 totaal Naf.750,00 te vergoeden aan belanghebbende bij uitspraak door de rechtbank) heeft belanghebbende extra tijd en geld in zijn verweer moeten steken tot aan de Hoge Raad toe. Belanghebbende verzoekt de Hoge Raad de Inspecteur c.q. het Ministerie van Financiën te veroordelen tot een hogere vergoeding van proceskosten van beroepsmatige rechtsbijstand omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden waarbij een hogere vergoeding dan de norm werd toegekend. HR 20 september 2000, nr.35.510,bnb 2001/141. De Inspecteur neemt een volstrekt onverdedigbaar standpunt in, waardoor de belastingplichtige in het bezwaar, het beroep en het hoger beroep uitzonderlijk hoge kosten heeft moeten maken. HR 8 juli 1996, nr.30.782,bnb 1996/370. De procedure is veroorzaakt door zeer onzorgvuldig handelen van de inspecteur. HR 4 februari 2011, nr.09/02123, BNB 2011/103. De Inspecteur had zonder afdoende rechtvaardiging een navorderingsaanslag opgelegd en onvoldoende voortvarend te werk gegaan om het voor de onderbouwing van de navorderingsaanslag vereiste bewijs te verkrijgen. Met de TOPeste Hoogachting,