EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Vergelijkbare documenten
MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 6 april 2005 (07.04) (OR. fr) 7843/05 FISC 38

MEDEDELING AAN DE LEDEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

EUROPEES PARLEME T EUROPESE U IE 97/0155 (COD) PE-CO S 3608/99 C4-0172/99 ECO 106 UD 43 CODEC 147

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

11558/02 jv 1 DG G I

MEDEDELING AAN DE LEDEN

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

Hof van Cassatie van België

Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Date de réception : 16/12/2011

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Datum van inontvangstneming : 15/05/2018

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Datum van inontvangstneming : 11/08/2015

Raad van de Europese Unie Brussel, 6 november 2015 (OR. en)

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 november 2012 (*)

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

12848/1/18 REV 1 CS/srl/sht ECOMP.2.B

12967/17 JVB/bb/sht DGG 2B

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 6 juni 2006 (07.06) (OR. en) 10121/06 FISC 87

Raad van de Europese Unie Brussel, 14 april 2015 (OR. en)

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 28 mei 1998 *

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 31 augustus 2005 (02.09) (OR. fr) 11843/05 FISC 96

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 9 juli 1992 *

Voorstel voor een. VERORDENING (EU) Nr. VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

Richtlijn betreffende bescherming rechten op aanvullend pensioen

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Hof van Cassatie van België

Raad van de Europese Unie Brussel, 11 augustus 2017 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 13 oktober 2014 (OR. en)

MEDEDELING AAN DE LEDEN

AMENDEMENTEN ingediend door de Commissie economische en monetaire zaken

BTW-bulletin, De aftrek van btw staat niet meer rotsvast

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0217),

Raad van de Europese Unie Brussel, 21 april 2017 (OR. en)

* ONTWERPVERSLAG. NL In verscheidenheid verenigd NL. Europees Parlement 2016/0406(CNS)

12227/01 CS/dm DG G NL

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 1989 *

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 16/02/2018

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 15 februari 2013 (OR. en) 6486/13 Interinstitutioneel dossier: 2013/0043 ( LE) FISC 30

MEDEDELING AAN DE LEDEN

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 6 oktober 2005 * betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 14 mei 2003,

Transcriptie:

EUROPEES PARLEMENT 2004 Commissie verzoekschriften 2009 20.02.2009 MEDEDELING AAN DE LEDEN Betreft: Verzoekschrift 0951/2004, ingediend door Jan Dolezal (Poolse nationaliteit), namens "Wielkopolskie Zrzeszenie Handlu i Usług w Poznaniu", over de schending van de communautaire wet door de nieuwe Poolse belastingbepalingen 1. Samenvatting van het verzoekschrift Verwijzend naar de nieuwe, op 11 maart 2004 aangenomen Poolse belastingbepalingen voor goederen en diensten beweert indiener dat de regels betreffende de BTW-waarborgen bijzonder zwaar zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen en dat zij een inbreuk vormen op de bestaande communautaire wetgeving, meer bepaald de zevende Richtlijn 77/388/EG van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgeving der lidstaten inzake omzetbelasting. 2. Ontvankelijkheid Ontvankelijk verklaard op 18 april 2005. De Commissie is om inlichtingen verzocht (artikel 192, lid 4 van het Reglement). 3. Antwoord van de Commissie, ontvangen op 3 februari 2006. A. Het verzoekschrift 1. Indiener verwijst naar de Poolse BTW-wetgeving van 11 maart 2004 (van kracht sinds 1 mei 2004) en in het bijzonder naar artikel 97 (lid 5 t/m 8). Dat artikel voorziet in een verlenging van de teruggavetermijn van het BTW-overschot tot 180 dagen (in plaats van de normale teruggavetermijn van 60 dagen of zelfs slechts 25 dagen mits aan een aantal voorwaarden is voldaan) voor sommige belastingplichtigen. Terzelfder tijd voorzien deze bepalingen in "de mogelijkheid tot effectieve vrijstelling van deze beperking door een CM\770864.doc PE369.906v04-00

waarborg van 250 000 złoty te betalen". Indiener meent dat deze bepalingen de vrijheid van de handel binnen de Gemeenschap belemmeren en in strijd zijn met de communautaire wetgeving. B. Opmerkingen van de Commissie over het verzoekschrift B.1. Communautaire wetgeving 2. In artikel 18 van de Zesde BTW-richtlijn 1 staan de regels voor de uitoefening van het recht op BTW-aftrek. Lid 4 in die bepaling luidt als volgt: "Indien voor een bepaalde aangifteperiode het bedrag van de toegestane aftrek groter is dan dat van de verschuldigde belasting, kunnen de lidstaten hetzij het overschot doen overbrengen naar de volgende periode, hetzij het overschot teruggeven overeenkomstig de door hen vastgestelde regeling. De lidstaten kunnen evenwel bepalen dat het bedrag van het overschot niet naar een volgende periode wordt overgebracht, of niet wordt teruggegeven, indien dit bedrag onbeduidend is." B.2. De Poolse bepalingen 3. In artikel 87 van de Poolse BTW-wetgeving (hierna "de wetgeving") wordt bepaald dat indien voor een aangifteperiode het bedrag aan aftrekbare BTW groter is dan dat van de verschuldigde belasting, de belastingplichtige het overschot hetzij naar de volgende periode mag overbrengen, hetzij mag terugvorderen. In het tweede geval moet de belastingdienst het overschot binnen 60 dagen na de aangifte door de belastingplichtige terugbetalen. Onder bepaalde voorwaarden wordt deze termijn tot 25 dagen ingekort (zie lid 6 van dat artikel). 4. Artikel 97 van de wetgeving voorziet echter in twee gevallen in een verlenging van de teruggavetermijn tot 180 dagen: (i) voor belastingplichtigen die een belastbare activiteit beginnen; en (ii) voor belastingplichtigen die dergelijke activiteiten begonnen zijn minder dan 12 maanden voordat zij de belastingdienst op de hoogte brachten van hun plannen om intracommunautaire leveringen of aankopen te doen. 5. Deze verlengde termijn van 180 dagen eindigt zodra de belastingplichtige gedurende een periode van twaalf maanden regelmatig belastingaangiften heeft ingediend. Daartoe wordt niet alleen met BTW-aangiften rekening gehouden, maar ook met andere belastingaangiften die in de overheidskas terechtkomen, met inbegrip van de persoonsgebonden inkomstenbelasting. 1 Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1). PE369.906v04-00 2/6 CM\770864.doc

6. Desalniettemin geldt de verlengde termijn niet als de belastingplichtige een borgsom, zakelijke zekerheid of bankwaarborg ter waarde van 250 000 złoty stelt. De belastingplichtige mag na afloop van de periode van 12 maanden uit punt 5 bij de belastingdienst een aanvraag tot vrijstelling of teruggave van de zekerheid of waarborg indienen. B.3. Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen 7. De interpretatie van artikel 18, lid 4 van de Zesde BTW-richtlijn speelt een rol in het arrest in de zaak Garage Molenheide 1 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. In die zaak kreeg het Hof te maken met nationale maatregelen krachtens welke een voor teruggave in aanmerking komend BTW-krediet bij wege van bewarende maatregel kan worden ingehouden wanneer hetzij ernstige vermoedens van belastingontduiking bestaan, hetzij de belastingdienst een BTW-schuldvordering heeft die door de belastingplichtige wordt betwist. 8. Het Hof concludeerde dat: (i) de inhoudingen als bedoeld door de nationale wetgeving "invorderingsmaatregelen" zijn die, als zodanig, niet in de weg van artikel 18, lid 4, van de Zesde BTW-richtlijn staan; (ii) maar dat deze maatregelen het evenredigheidsbeginsel moeten respecteren en derhalve niet verder mogen gaan dan voor dit doel noodzakelijk is; en (iii) dat de nationale rechtbank moet beoordelen of de desbetreffende maatregelen en de toepassing daarvan door de bevoegde dienst evenredig zijn. 9. In Commissie tegen Italië 2, moest het Hof zich opnieuw over de interpretatie van deze bepaling buigen. In punt 32 en 33 van dat arrest deed het Hof de volgende uitspraak: "32. Uit de bewoordingen zelf van artikel 18, lid 4 van de Zesde richtlijn en inzonderheid uit de woorden overeenkomstig de door hen vastgestelde regeling, volgt dat de lidstaten bij de vaststelling van de regeling voor de teruggave van het BTW-overschot een zekere bewegingsvrijheid hebben. 33. Daar de teruggave van het BTW-overschot echter een van de fundamentele elementen is die de toepassing van het beginsel van de neutraliteit van het gemeenschappelijk stelsel van BTW verzekeren, mag de door de lidstaten vastgestelde regeling dat beginsel niet schenden door de belastingplichtige geheel of gedeeltelijk de last van de BTW te doen dragen." C. Besluit 10. Ingevolge deze bepalingen lijkt de hamvraag bij dit verzoekschrift te zijn of de Poolse maatregelen betreffende de verlengde termijn voor de teruggave van het BTW-overschot al of niet evenredig zijn. De Commissie zal de Poolse autoriteiten om hun standpunt over dit 1 Arrest van 18 december 1997, samen met de zaken C-286/94, C-340/95, C-401/95 en C-47/96. 2 Arrest van het Hof van 25 oktober 2001 in zaak C-78/00. CM\770864.doc 3/6 PE369.906v04-00

onderwerp vragen. In het licht van die informatie zal de Commissie beslissen welke stappen ze verder zal ondernemen. 4. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 3 juli 2006. In aansluiting op de vergadering van 22 en 23 februari 2006 van de Commissie verzoekschriften is het DG BELASTINGEN en douane-unie gevraagd om aanvullende inlichtingen over het verzoekschrift te verstrekken. De Commissie verzoekschriften lijkt vooral belang te stellen in de huidige stand van zaken in het onderzoek van de Europese Commissie naar de Poolse BTW-wetgeving. De reden is dat indiener, Jan Dolezal, het Europees Parlement erop attent gemaakt heeft dat die wet in het algemeen onverenigbaar zou zijn met de zesde BTW-richtlijn, maar zonder verdere bijzonderheden te verstrekken 1. Het DG BELASTINGEN en douane-unie werkt op het ogenblik niet alleen aan het onderzoek van de Poolse BTW-wet, maar ook die van de andere lidstaten die per 1 mei 2004 tot de Europese Unie toegetreden zijn. Naar aanleiding van zijn onderzoek heeft het een aantal lidstaten informatie over verschillende bijzondere aspecten van de wetten in kwestie gevraagd. Mocht er bij de doorlichting die het DG momenteel onderneemt een overtreding van de Europese wet aan het licht komen, dan zal de Europese Commissie haar rol van toezichthouder op de verdragen zoals vastgelegd in artikel 211 van het EG-Verdrag op zich nemen. 5. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 29 november 2007. Het Europees Parlement heeft de Commissie verzocht verslag uit te brengen over de huidige stand van zaken van dit verzoekschrift. In dit verband meldt het DG BELASTINGEN: - dat de Poolse autoriteiten in hun antwoord van 14 december 2006 op de schriftelijke ingebrekestelling die de Commissie op 18 oktober 2006 heeft verzonden, hebben aangegeven dat de Poolse wetgeving in hun ogen in overeenstemming was met het Gemeenschapsrecht; om die reden heeft het DG BELASTINGEN besloten de inbreukprocedure door te zetten; - dat op 14 juni 2007 in Warschau een pakketvergadering over overtredingen heeft plaatsgevonden tussen de functionarissen van het DG BELASTINGEN en de Poolse autoriteiten, in het kader waarvan deze de diensten van de Commissie hebben gemeld dat ze, ondanks het antwoord op de schriftelijke ingebrekestelling, de standpunten van de Commissie uiteindelijk aanvaardden en dat er een wetsvoorstel ter wijziging van de huidige wetgeving in voorbereiding was; 1 Daarnaast heeft Dolezal een bijzonder aspect van de Poolse BTW-wet belicht, dat naar zijn mening aanleiding tot overtreding van de Europese wet kan geven. De Europese Commissie heeft dat aspect al behandeld in haar eerste mededeling van 19 september 2005 over het verzoekschrift. PE369.906v04-00 4/6 CM\770864.doc

- dat op 27 augustus 2007 een mail is verzonden aan de Poolse Permanente Vertegenwoordiging om te informeren naar de stand van zaken van het wetsvoorstel; - dat de Poolse autoriteiten op 31 augustus 2007 hebben geantwoord dat het voorstel klaar lag voor een tweede lezing in het parlement, maar dat niet met zekerheid kon worden gezegd hoe lang het nog ging duren; - dat de diensten van de Commissie in het licht van dit laatste antwoord overwegen de procedure voort te zetten door een aanvullende schriftelijke ingebrekestelling te sturen. 6. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 20 februari 2009. Het Europees Parlement heeft de Commissie verzocht verslag uit te brengen over de huidige stand van zaken van dit verzoekschrift. In dit verband bevestigt de Commissie: - dat de Commissie op 1 februari 2008 de aanvullende schriftelijke ingebrekestelling heeft verstuurd, waarin wordt gesteld dat artikel 95, lid 7 van de Poolse BTW-wetgeving, waarin een waarborg van 250 000 złoty (62 000 euro) wordt vastgesteld teneinde toepassing te voorkomen van de teruggavetermijn van 180 dagen zoals bepaald in lid 5 van deze bepaling, die ongeacht het feitelijke risico voor de staatskas en ongeacht de feitelijke omvang en de omstandigheden van de desbetreffende belastingplichtige werd toegepast, niet in overeenstemming is met de communautaire wetgeving; - dat de Poolse autoriteiten op 1 april 2008 op de aanvullende schriftelijke ingebrekestelling hebben geantwoord dat de BTW-teruggavetermijn van 180 dagen op zich niet als onevenredig kan worden beschouwd. Zij hebben tevens aangegeven dat de procedure om een nieuw waarborgsysteem in te voeren reeds gaande is; - dat het Europees Hof van Justitie op 10 juli 2008 in haar arrest van zaak C-25/07 (Alicja Sosnowska) heeft gesteld dat de Poolse bepalingen op grond waarvan de termijn die de nationale belastingdienst heeft voor teruggave van BTW-overschot aan bepaalde belastingplichtigen wordt verlengd van 60 naar 180 dagen tenzij die personen een waarborg ter waarde van 250 000 złoty stellen, niet in overeenstemming zijn met de Zesde BTW-richtlijn en het beginsel van evenredigheid; - dat de diensten van de Commissie op 15 december 2008 de Poolse autoriteiten een administratief schrijven hebben gestuurd, waarin om gedetailleerde informatie (waaronder wetsteksten) wordt verzocht met betrekking tot de maatregelen die men voornemens is te nemen teneinde te voldoen aan de communautaire wetgeving zoals geïnterpreteerd door het Hof in zaak C-25/07; - dat de Poolse autoriteiten de Commissie op 10 februari 2009 hebben medegedeeld dat artikel 97, lid 5 t/m 8 van de Poolse BTW-wetgeving door middel van de wijzigingswet van 7 november 2008 (Poolse Staatscourant van 28 november 2008, nr. 209, pos. 1320) is herroepen. Op dit moment is men niet vereist de waarborg te betalen om toepassing van de BTW-teruggavetermijn van 180 dagen te voorkomen. Deze wijziging is op 1 december 2008 van kracht geworden. In het licht van dit laatste antwoord besluit de Commissie derhalve voor te stellen de CM\770864.doc 5/6 PE369.906v04-00

inbreukprocedure (IN/C/06/2319) af te sluiten. PE369.906v04-00 6/6 CM\770864.doc