Rapport. Datum: 16 november 2004 Rapportnummer: 2004/449



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 16 juli 1998 Rapportnummer: 1998/285

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/354

Rapport. Datum: 31 maart 2005 Rapportnummer: 2005/101

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 21 november 2002 Rapportnummer: 2002/357

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 29 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/287

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/091

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/259

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Een onderzoek naar aanleiding van een klacht over het zoekraken van een fouilleringszak.

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Rapportnummer: 2011/306

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 10 juni 1999 Rapportnummer: 1999/261

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/086

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 4 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/421

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

Rapport. Datum: 25 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/336

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Rapport. Datum: 26 september 2001 Rapportnummer: 2001/293

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/020

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 26 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/340

Rapport. Datum: 14 juli 1998 Rapportnummer: 1998/274

Rapport. Datum: 29 januari 2002 Rapportnummer: 2002/021

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Rapport. Datum: 8 december 2000 Rapportnummer: 2000/370

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 9 juli 1998 Rapportnummer: 1998/270

Rapport. Datum: 21 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/291

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/232

Rapport. Rapport over een klacht over Domeinen Roerende Zaken, directie Apeldoorn. Datum: 16 juli 212. Rapportnummer: 2012/120

Rapport. Datum: 6 juli 2001 Rapportnummer: 2001/192

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 17 november 1999 Rapportnummer: 1999/470

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 23 december 2004 Rapportnummer: 2004/489

Rapport. Datum: 28 april 1999 Rapportnummer: 1999/204

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/126

Rapport. Datum: 1 september 2000 Rapportnummer: 2000/295

Rapport. Datum: 3 mei 2001 Rapportnummer: 2001/123

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

1. Verzoekster is op 26 augustus 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld. De bewaring is na twee dagen opgeheven.

Rapport. Datum: 18 december 2003 Rapportnummer: 2003/486

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Datum: 30 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/380

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Transcriptie:

Rapport Datum: 16 november 2004 Rapportnummer: 2004/449

2 Klacht Verzoeksters broer is op 31 maart 2003 aangehouden en ingesloten door ambtenaren van het regionale politiekorps Twente. Daarbij heeft de politie hem een mobiele telefoon afgenomen, die later weer is teruggegeven. Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Twente haar verzoek om vergoeding van schade aan de mobiele telefoon die van haar is, heeft afgewezen. Beoordeling 1. Verzoeksters broer is op 31 maart 2003 aangehouden en ingesloten door ambtenaren van het regionale politiekorps Twente. Daarbij heeft de politie hem een mobiele telefoon afgenomen, die later weer is teruggegeven. Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Twente haar verzoek om vergoeding van schade aan de mobiele telefoon die van haar is, heeft afgewezen. 2. De politie heeft een zorgverplichting ten aanzien van een ingesloten arrestant en ten aanzien van de van deze persoon - ter bewaring - ingenomen goederen. Een zorgvuldige registratie van ingenomen goederen maakt deel uit van deze zorgplicht. Op basis van de Ambtsinstructie dienen politieambtenaren nauwkeurig aantekening te maken van alle voorwerpen en kledingstukken die zij bij insluiting in bewaring nemen. De ingeslotene en de politieambtenaar ondertekenen deze aantekening, waarna de ingeslotene hiervan een afschrift ontvangt (zie Achtergrond, onder I.) In het geval dat er gebreken zijn in de (procedure van) registratie en een ingeslotene claimt dat hij bepaalde ingenomen zaken mist, dat deze beschadigt zijn of anderszins in het ongerede zijn geraakt, is de politie daarvoor in beginsel verantwoordelijk. Eventuele schade behoort in een dergelijk geval in beginsel voor risico van de politie te komen. 3. Verzoeksters broer heeft op 17 oktober 2003 een brief gestuurd naar de politie, waarin hij de politie aansprakelijk acht voor de schade aan zijn mobiele telefoon. Hij schrijft dat hij wel alle spullen die door de politie van hem waren ingenomen, heeft teruggekregen, maar dat zijn mobiele telefoon was beschadigd. 4. De politie heeft te kennen gegeven dat de telefoon van verzoeksters broer op 24 april 2003 aan hem is teruggegeven. De politie geeft aan dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade aan een mobiele telefoon die reeds zeven maanden weer in het bezit was van verzoeksters broer. Bovendien schrijft de politie in nadere reactie op de klacht dat uit de fouilleringsformulieren blijkt dat verzoeksters broer zowel bij zijn insluiting als bij de teruggave van zijn goederen, zijn handtekening heeft geplaatst. De coördinator van het Woning Inbraken Team, welk team betrokken was bij het onderzoek aan de mobiele telefoon van verzoekster, heeft tenslotte aangegeven dat wanneer er bij dit onderzoek beschadigingen optreden aan de mobiele telefoon, het gebruikelijk is dat dit aan

3 de eigenaar gemeld wordt, zodat deze zijn schade kan verhalen op de politie. 5. Uit het onderzoek is vast komen te staan dat de broer van verzoekster bij zijn insluiting op 31 maart 2003 zijn handtekening heeft geplaatst op het fouilleringsformulier. De Nationale ombudsman leidt daaruit af dat verzoeker door zijn handtekening te plaatsen heeft kenbaar gemaakt dat de lijst alle goederen die hij tijdens zijn aanhouding in zijn bezit heeft gehad, behelst. Voorts heeft de broer van verzoekster op 24 april 2003 het fouilleringsformulier wederom voorzien van zijn handtekening. Op grond daarvan neemt de Nationale ombudsman aan dat de broer van verzoekster hiermee heeft aangegeven dat hij alle goederen die hij bij zijn insluiting heeft afgegeven, heeft terugontvangen. Op het fouilleringsformulier, noch op de mutatie die is opgemaakt op 24 april 2003 wordt vermeld dat de broer van verzoekster heeft aangegeven dat de mobiele telefoon van zijn zus was beschadigd toen hij hem terugkreeg. Tevens heeft het Woning Inbraken Team niet aan de broer van verzoekster of de politie laten weten dat de telefoon van verzoekster was beschadigd nadat het Team deze had onderzocht. Ten slotte heeft de broer van verzoekster pas een half jaar nadat hij de mobiele telefoon heeft teruggekregen bij de politie een klacht ingediend over de beschadiging aan de mobiele telefoon. 6. De Nationale ombudsman overweegt op grond van het bovenstaande het volgende. In verband met de terughoudende opstelling van de Nationale ombudsman waar het besluiten inzake schadevergoeding betreft die aan de burgerlijke rechter kunnen worden voorgelegd, is hier slechts aan de orde de vraag of de aanspraak van verzoeker zo evident juist is dat het regionale politiekorps Twente niet in redelijkheid het verzoek om schadevergoeding heeft kunnen afwijzen (zie Achtergrond, onder II.) Uit het bovenstaande volgt dat niet buiten enige twijfel is komen vast te staan dat schade is ontstaan als gevolg van (onrechtmatig) handelen van de politie. De aanspraak van verzoekster kan om die reden niet als evident juist worden aangemerkt. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), is niet gegrond. Onderzoek Op 12 januari 2004 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw I. te Enschede, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Twente.

4 Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster en de korpsbeheerder deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Bevindingen De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt: A. feiten 1. Verzoekster had haar mobiele telefoon aan haar broer uitgeleend. Verzoeksters broer werd op 31 maart 2003 aangehouden en ingesloten door het regionale politiekorps Twente. Hierbij werd de mobiele telefoon van verzoekster die hij bij zich droeg - ter bewaring - ingenomen. Op 24 april 2003 kreeg verzoeksters broer de mobiele telefoon terug. Verzoekster klaagt erover dat haar telefoon beschadigd was toen ze hem terugkreeg. 2. Op 17 oktober 2003 stuurde de broer van verzoekster een brief naar het regionale politiekorps Twente. De broer van verzoekster schrijft dat bij zijn aanhouding zijn spullen in beslag zijn genomen en dat hij alles na ongeveer zes à zeven maanden heeft teruggekregen, maar dat de mobiele telefoon van zijn zus en zijn jas kapot waren. De broer van verzoekster schrijft dat hij van zijn advocaat een klacht moest indienen bij de politie. 3. Per brief van 27 oktober 2003 antwoordde het regionale politiekorps Twente de broer van verzoekster onder meer het volgende: "Bij het raadplegen van het door de politie gebruikte Bedrijfsprocessensysteem is mij gebleken dat u op maandag 31 maart 2003 door de politie bent aangehouden en ingesloten. Na uw verblijf in het politiebureau bent u op enig moment door de parketpolitie overgebracht naar een huis van bewaring. Echter reeds op 24 april 2003, omstreeks 16.30 uur had u een portefeuille met papieren en een mobiele telefoon Nokia van een politiefunctionaris teruggekregen. Er was dus geen sprake van - zoals u zelf schrijft - een tussenliggende periode van zes tot zeven maanden.

5 De politie Twente kan naar mijn opvatting niet aansprakelijk worden gehouden voor schade aan een mobiele telefoon die reeds zeven maanden weer in uw bezit is. Mocht u desondanks persisteren in uw schadeclaim verzoek ik u hiervoor schriftelijk contact op te nemen met de juridisch medewerkster van de politie Twente." 4. Uit een mutatie die door betrokken politieambtenaar E. is opgemaakt op 24 april 2003, blijkt dat verzoeker op 24 april 2003 te 16.30 uur een portefeuille met papieren en een mobiele telefoon merk Nokia heeft teruggekregen. 5. Op 5 november 2003 stuurde verzoekster een brief naar het regionale politiekorps Twente. Ze schrijft dat bij haar broer toen hij werd aangehouden, haar mobiele telefoon in beslag werd genomen. Toen haar broer in het huis van bewaring zat, is de mobiele telefoon opengemaakt. Verzoekster weet niet precies wat er met de telefoon is gebeurd, maar hij is kapot en ze wil de schade vergoed hebben. Bij haar brief stuurde verzoekster een bon mee van de telefoon. Hieruit blijkt dat zij de telefoon op 31 december 2002 heeft gekocht. De losse telefoon kostte 819,99. Omdat verzoekster de telefoon in combinatie met een mobiel abonnement aanschafte, betaalde zij het bedrag van 389,99. 6. Per brief van 17 december 2003 reageerde het regionale politiekorps Twente op de brief van verzoekster. De politie herhaalt hetgeen zij in de brief van 27 oktober 2003 had geschreven en wijst de aansprakelijkheid voor de schade aan de mobiele telefoon van verzoekster af. B. Standpunt verzoekster 1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht en wordt nader toegelicht onder punt A.5. 2. Voorts stuurde verzoekster op 12 januari 2004 een brief naar de Nationale ombudsman. Verzoekster schrijft dat ze in december 2002 een nieuw mobiel toestel heeft gekocht, maar dat deze toen haar broer in maart 2003 werd aangehouden in beslag werd genomen en hierbij is beschadigd. Ze weet niet precies wat de politie met haar mobiele telefoon heeft gedaan, maar schrijft dat de telefoon is "losgehaald" en kapot was toen haar broer hem terugkreeg. Ze wil de schade aan de mobiele telefoon vergoed zien. C. Standpunt beheerder regionale politiekorps Twente 1. In reactie op de klacht van verzoekster deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee: "In een destijds door medewerkers van het Woning Inbraken Team van de politie Twente verricht onderzoek werden meerdere verdachten aangehouden en konden meerdere woninginbraken worden opgelost. Bij deze woninginbraken werd in een aantal gevallen

6 ook een mobiele telefoon gestolen. Uit bijgaande stukken blijkt dat verzoeksters broer in dit onderzoek op maandag 31 maart 2003 door een politiefunctionaris als verdachte werd aangehouden ter zake het plegen van heling. Bij het onderzoek aan zijn kleding bleek verzoeksters broer in het bezit te zijn van een mobiele telefoon. Deze werd ten behoeve van een verder onderzoek in beslaggenomen. In het onderzoek werden overigens meerdere mobiele telefoons bij de verdachten in beslag genomen. Uit het proces-verbaal en een ter zake opgemaakte mutatie in het Bedrijfsprocessensysteem bleek dat verzoeksters broer deze telefoon op 24 april 2003 uit handen van een politiefunctionaris terug had gekregen. Op 17 oktober diende verzoeksters broer een klacht in waarin hij meedeelde dat hij na zes à zeven maanden zijn goederen had teruggekregen en de mobiele telefoon kapot bleek te zijn. In antwoord op deze brief deelde de medewerker Interne Zaken H. verzoeksters broer op 27 oktober 2003 schriftelijk mee dat naar zijn opvatting de politie Twente niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor schade aan een mobiele telefoon die reeds zeven maanden weer in het bezit van verzoeksters broer was. Voorts werd hem meegedeeld dat hij - indien hij zou persisteren in zijn schadeclaim - contact op zou kunnen nemen met de juridisch medewerker van de politie Twente. Op 5 november werd er vervolgens door verzoekster een schadeclaim bij de politie Twente ingediend en in een brief van 17 december 2003 werd deze schadeclaim afgewezen. Reden voor de afwijzing was de omstandigheid dat verzoeksters broer de mobiele telefoon aantoonbaar al ten minste zes maanden in zijn bezit had alvorens hij een schadeclaim indiende. De coördinator van het Woning Inbraken Team, de brigadier van politie Twente N., deelde in een schriftelijke reactie mee dat de mobiele telefoon die bij verzoeksters broer werd aangetroffen werd onderzocht om de herkomst vast te stellen. Het telefoontoestel werd geopend om het zogenaamde IMEI nummer (uniek serienummer) vast te kunnen stellen. Tevens werd onderzocht van welke SIM kaart gebruik werd gemaakt. Bij deze onderzoeken ontstaat geen enkele schade aan het betreffende telefoontoestel. Voor zover bekend verkeerde het toestel bij teruggave aan verzoeksters broer dan ook in dezelfde staat als toen deze in beslag genomen werd.

7 Voor zover na te gaan verbleef verzoeksters broer na 3 april 2003 - behoudens het feit dat hij enkele malen werd gelicht - in een penitentiaire inrichting. De persoonlijke bezittingen van verzoeksters broer bevonden zich derhalve ook niet in een bureau van de politie Twente. Naar mijn mening blijkt uit vorenstaande voldoende dat de door verzoekster bedoelde mobiele telefoon bij de teruggave op 24 april 2003 nog in goede staat verkeerde. Omdat de bewaring van de telefoon nadien geen verantwoordelijkheid meer was voor de politie Twente en er pas nadat er zes maanden verstreken waren geklaagd werd dat de telefoon kapot zou zijn ben ik van mening dat de schadeclaim volstrekt terecht werd afgewezen." 2. Bij de reactie van de korpsbeheerder zit een e-mailbericht van de heer N., coördinator van het Woning Inbraken Team van de politie Twente van 7 juni 2004 gevoegd. In dit e-mailbericht schrijft N. onder meer het volgende: "In de standaard werkwijze van het Woning Inbraken Team zit ingebakken dat in beslag genomen mobiele telefoons worden geopend om de imeicode van het toestel te kunnen vaststellen. Tevens wordt dan gekeken welk SIMkaartje in gebruik is. Hierna wordt het toestel weer gesloten en vervolgens of teruggegeven of in beslag genomen. Bij deze handelingen ontstaat geen schade aan het toestel. In dit geval begrijp ik dat het toestel is teruggegeven aan Ib. (de broer van verzoekster, N.o.) Hieruit mag geconcludeerd worden dat door het Woning Inbraken Team is vastgesteld dat het toestel niet van diefstal afkomstig was. Indien goederen beschadigd of vernield worden door het Woning Inbraken Team, dan is het gebruikelijk dat dit aan de eigenaar gemeld wordt, zodat deze zijn schade kan verhalen op de politie. Gezien het feit dat dat hier niet gebeurd is, concludeer ik dat het toestel in goede conditie is teruggegeven aan Ib. In een gesprek met een collega die dit mede onderzocht heeft, is ook niet anders gebleken." D. Nadere reactie beheerder regionale politiekorps Twente 1. Naar aanleiding van enkele vragen die de Nationale ombudsman per brief van 26 juli 2004 stelde, reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt: "Op het fouilleringsformulier van 31 maart 2003 werd er door de arrestantenbewaarder - met een pen - vermeld dat er een mobiele telefoon in beslag was genomen. Dit formulier werd door verzoeksters broer ondertekend.

8 Op het fouilleringsformulier van 24 april 2003 - verzoeksters broer was voor verhoor gelicht uit het huis van bewaring - werd er door de arrestantenbewaarder vermeld dat er een 'mobieltje' (Nokia) was gebracht, evenals een portefeuille met bescheiden. Dit formulier werd door verzoeksters broer - voor ontvangst goederen - bij zijn ontslag getekend. Verzoeksters broer heeft daarmee op 24 april 2003 voor ontvangst van de op 31 maart 2003 ingenomen mobiele telefoon getekend. Uit vorenstaande blijkt dat er conform artikel 30 van de Ambtsinstructie aantekeningen werden gemaakt van de in bewaring genomen voorwerpen, zowel bij de insluiting als het ontslag van verzoeksters broer." 2. Bij de reactie van de korpsbeheerder zitten beide fouilleringsformulieren gevoegd, waaruit blijkt dat er op 31 maart 2003 een mobiele telefoon bij verzoeksters broer in beslag is genomen en op 24 april 2003 is teruggegeven. Achtergrond I. Ambtsinstructie voor de politie, de koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar Artikel 28 "1. De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen. 2. Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring. 3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen." Artikel 30 "1. De ambtenaar die een onderzoek als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft uitgevoerd, maakt hiervan onverwijld schriftelijk rapport op ten behoeve van de meerdere. 2. De ambtenaar tekent nauwkeurig alle voorwerpen en kledingstukken die hij in bewaring heeft genomen, op. Bij voorwerpen van een geringe omvang en waarde kan worden volstaan met een globale aanduiding.

9 3. Een afschrift van de aantekening, bedoeld in het tweede lid, wordt door de ingeslotene en de ambtenaar ondertekend en aan de ingeslotene overhandigd." II. Beoordeling schadevergoeding In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd. Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden. Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.