Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid. Rapport 1 augustus 2014

Vergelijkbare documenten
14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N BTM-V

Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt te Amsterdam

Projectnummer: D Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg

Projectnummer: C /LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: :0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Figuur 2 ontwateringsituatie

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Grondwaterstanden juni 2016

1 Kwel en geohydrologie

Betreft: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw (bureaustudie) ter plaatse van de Landgoed Huize Winfried te Wapenveld (gemeente Heerde).

Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24

kade Peil vaart -0.4 Gws binnen kuip -3.9 Waterdruk die lek veroorzaakt

Analyse NHI 1.2 rond Mijdrecht

Geohydrologische adviezen De Wehme a/d Nieuwstad te Vorden

NADERE UITWERKING MONITORING LANDBOUW Januari 08

Op basis van bovenstaande figuur zou de kwel circa 1 à 2 mm/dag bedragen bij een hoogwatergolf in de rivier die één keer per jaar voorkomt.

Geohydrologisch onderzoek Nieuwe Driemanspolder

Stand van zaken na een half jaar opvolging van de grondwaterpeilen

Infiltratieonderzoek autobedrijf Van den Brink Rosendaalsestraat

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld

2. KORTE TOELICHTING EERDERE ONDERZOEKEN

Natuurbegraafplaats Fryslan-west

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

Documentnummer AMMD

BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN

Achtergrondartikel grondwatermeetnetten

Notitie. Aan : Jorg Pieneman, Irene Quakkelaar. Kopie aan : Jasper Overbeeke, Albert Kemeling. Datum : 9 maart 2017

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Water. Nora Koppert en Henk Kolkman Jasper Jansen Datum: 23 december 2016

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming

HUISSENSCHE WAARDEN AANVULLENDE GRONDWATERBEREKENING

Bepaling Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Natuurbegraafplaats te Rooth (Maasbree)

Onderzoek naar de oorzaak van eep. Onderzoek naar de oorzaak van een drassige plaats in de noordwestelijke kade van de Schinkelpolder

MONITORING GRONDWATERSTANDEN 3E OOSTERPARKSTRAAT EN VROLIKSTRAAT TE AMSTERDAM

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Figuur 1: Hoogteligging plangebied ( AHN, Rijkswaterstaat)

Optimalisering rekenregels piping en regionale keringen; berekening van grondwaterstroming onder een dijk. Concept rapport 7 november 2014

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen

Onderwerp: Hydrologische effecten aanleg bevaarbaar water langs Rondweg Van der Gootplantsoen Beulakerpolder te Giethoorn. K.J.

Memo. Algemeen. drs. D.H. Edelman. Datum 5 maart 2012 Onderwerp Ontwatering Wienercomplex. Van

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch

Memo. 1 Inleiding. 2 Eindprotocol

Geohydrologisch onderzoek Mr.Treublaan 1-3 te Amsterdam

Geohydrologische effecten afgraven voorland en terugstorten in diepe delen Gijster

Een alternatieve GHG analyse

: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier : Andries van Houwelingen : Ilse Hergarden, Carola Hesp

Voortgangsrapportage Monitoring De Zilk

Grondwatereffectberekening Paleis het Loo. 1. Inleiding. 2. Vraag. Datum: 16 september 2016 Goswin van Staveren

Oplegnotitie. 1 Aanleiding

Amsterdam In de peilfilters zijn de grondwaterstanden waargenomen. Dit is met

Startpunt Wonen. Caspar Cluitmans Bert Hage (verificatie) Peter Geerts (validatie)

Notitie. De kamp. Figuur 1 Locatie De Kamp in Cothen. Referentienummer Datum Kenmerk 4 oktober Betreft Geohydrologisch onderzoek Cothen

TOELICHTING OP DE AANVULLING VAN HET MER SMILDEGERVEEN 22 JUNI 2016, ARCADIS

Stabiliteit land- en waterbodems in Groot Mijdrecht

Nadere onderbouwing waterhuishoudkundige consequenties Uitwerkingsplan Brandevoort II Liverdonk Oost

EFFECTEN PEILVERHOGING watergang langs het voormalige DEK terrein nabij Oostersingel en Vlietsingel te MEDEMBLIK

het noordelijk deel (nabij de woningen) en het zuidelijk deel. Vanwege de invloed naar de omgeving is alleen het noordelijk deel beschouwd.

Inventarisatie wateraspecten Haringbuys te Bloemendaal. Rapport. Uitgebracht aan: Gemeente Bloemendaal Postbus AE OVERVEEN

SAMENVATTING. en funderingen

Ontdek de ondergrond. 3D informatie toegepast in het veenweidegebied Roula Dambrink, Jan Stafleu

Voortgangsrapportage Monitoring de Zilk

Waterhuishoudingsplan

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Memo. nummer JvRmemowateradvieswaterschap datum 17 september 2013 aan Roel van Ark Rudo Cleveringa

Resultaten validatie LHM (2016)

Vergelijk resultaten van twee modelstudies voor de polder Quarles van Ufford

analyse GGOR Voor verdere informatie (zoals ligging verschillende natuurdoeltypen) wordt verwezen naar de beschrijving en kaarten van het AGOR.

Informatieavond Buffer Noord 23 juni 2015

Controle van kalibratiegegevens

Geohydrologisch onderzoek voor 3 locaties in Nieuw-West te Amsterdam

Toepassing van onderwaterdrains in stad en land: mogelijkheden en kansen

Effectmodellering watergang Waterfront Harderwijk

Geacht College van Burgermeester en Wethouders, geachte en leden van de Gemeenteraad Alkmaar

Watergebiedsplan Tjalk Langedijk

E Van. Hydrologisch onderzoek invloed bemaling tunnelbak op VOCL verontreiniging

Bijlage E: Peilvakken en de gewenste grond- en oppervlaktewaterpeilen.

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda

Stromingsbeeld Rotterdam

Grondwatereffecten door aanleg van de tunneltraverse A2

Waterparagraaf Heistraat Zoom

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas

Geohydrologie van Flevoland - Houden we voldoende zoet water?

1 INLEIDING 1 2 VERBETERINGEN VORIGE RAPPORTAGE, REFERENTIEBEELD 2 4 HUIDIGE SITUATIE EN SCENARIO S 5

Bij de beoordeling is de focus gelegd op de actualiserende oplegnotitie met het huidige plangebied.

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/

Veldrapport betreffende grondonderzoek nieuwbouw Noord-Boulevard te Den Haag-Scheveningen

STROMINGEN 19 (2013), NUMMER 1

Notitie Effecten maaivelddaling veenweidegebied op grondwatersysteem Fryslân Inleiding Werkwijze

Formatie Samenstelling Geohydrologische betekenis mv. tot 5 Nuenen Groep fijn en matig fijn zand,

C.O.L.N. 60 JAAR LATER:

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Relatie Diep - Ondiep

Groene Waterberging Operalaan e.o. te Oldenzaal

Kansrijke maatregelen

Richtlijn versus maatwerkberekening

Transcriptie:

Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid Rapport 1 augustus 2014

Samenvatting Aan de zuidkant van Schokland bevindt zich een aantal rivierduinen in de ondergrond. De toppen van deze duinen zijn voor een groot gedeelte geërodeerd, maar de flanken daarentegen zijn goed bewaard gebleven. Op de flanken zijn bewoningsresten uit de Steentijd aangetroffen; zo zijn er vuursteenafslagen, houtskool, pek en fragmenten verbrand bot gevonden. Er zijn verkennende effectberekeningen uitgevoerd om gevolgen van peilopzet in de betreffende percelen ten behoeve van nieuwe natuur Schokland Zuid en het behoudt van de archeologische waarden. Uit de verkenning kunnen de volgende richtinggevende uitspraken gedaan worden: - Bescherming archeologie lijkt goed mogelijk bij een peilopzet van ongeveer een meter; - Bij vernatting van het duincomplex zijn aan de noordzijde uitstralingseffecten te verwachten tot op een afstand van circa 300m; - Het lijkt erop dat in het klei op veen gebied ten zuiden van het duincomplex de grondwaterstanden nu al vrij ondiep zitten. Voor natuurontwikkeling zou verdere verhoging niet nodig zijn. Omdat we ons hierbij baseren op informatie van slechts één peilbuis kan dit nog niet met zekerheid worden gezegd. Colofon Documenttitel. Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid Opdrachtgever. Waterschap Zuiderzeeland Status. Rapport Datum. 1 augustus 2014 Projectnummer. 578 Projectteam. Jouke Velstra en Jaco van der Gaast Disclaimer Rapport: Aan dit rapport kunnen geen rechten worden ontleend. De auteurs zijn niet verantwoordelijk voor eventuele fouten of consequenties. Aanvullingen of verbeteringen zijn welkom via info@acaciawater.com ii Acacia Water Rapport

Inhoudsopgave 1 Inleiding... 1 2 Systeemanalyse... 2 2.1 Inleiding... 2 2.2 Berekeningsmethode... 2 2.3 Resultaten en analyse... 3 3 Uitstralingseffecten... 6 3.1 Inleiding... 6 3.2 Berekeningsmethode... 6 3.3 Invoerparameters... 7 3.4 Resultaten gebied 1... 7 3.4.1 Resultaten gebied 2... 8 3.5 Analyse berekeningsresultaten... 9 3.6 Mitigerende maatregelen... 10 4 Conclusies en aanbevelingen... 11 4.1 Conclusies... 11 4.2 Aanbevelingen... 12 5 Referenties... 13 Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid Acacia Water iii

1 Inleiding In de winter en het vroege voorjaar van 2003 is de eerste fase van de hydrologische zone rondom Schokland aangelegd. De eerste fase bestond uit het graven van aanvoersloten, het opwerpen van dijkjes en terpzolen en het aanbrengen van duikers aan de zuid- en oostkant van het voormalige eiland. Aan de zuidkant van Schokland bevindt zich een aantal rivierduinen in de ondergrond. De toppen van deze duinen zijn voor een groot gedeelte geërodeerd, maar de flanken daarentegen zijn goed bewaard gebleven. Op de flanken zijn bewoningsresten uit de Steentijd aangetroffen; zo zijn er vuursteenafslagen, houtskool, pek en fragmenten verbrand bot gevonden. 1 2 Figuur 1. Topgrafische kaart met de twee gebieden op basis waarvan berekeningen worden uitgevoerd. Kaart met de ligging van de rivierduinen. De rivierduinen bevinden zich in de percelen E169-E174 en P66-P68. Waarbij het zuidelijk deel van de percelen een deklaag aanwezig is. De noordelijke delen is de deklaag beperkt aanwezig of afwezig. De rivierduinen lopen door in de noordelijk aangrenzende percelen. Deze rapportage beschrijft de resultaten van verkennende effectberekeningen als gevolg van peilopzet in deze percelen ten behoeve van nieuwe natuur Schokland Zuid en het behoudt van de archeologische waarden. Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid Acacia Water 1

2 Systeemanalyse 2.1 Inleiding Om het effect van een peilverhoging in het oppervlaktewater op relatief eenvoudige wijze te kunnen kwantificeren is het in eerste instantie van belang het gedrag van de grondwaterstand in de percelen te analyseren. Hierbij is gebruik gemaakt van de beschikbare peilbuismetingen. Om deze metingen optimaal te benutten is een model (SWAP) opgezet. Hierbij zal meer inzicht worden verkregen in de lokale hydrologische omstandigheden en de hiermee samenhangende hydrologische kenmerken en parameterwaarden. 2.2 Berekeningsmethode Met het model SWAP kan de interactie tussen bodem, water, atmosfeer en vegetatie worden berekend (Figuur 2). Het betreft een eendimensionaal model waarin de bodemopbouw in de vorm van een verticale kolom kan worden ingevoerd. Deze bodemkolom is onderverdeeld in een groot aantal rekencompartimenten, waardoor de bodemopbouw gedetailleerd kan worden ingevoerd. De gemodelleerde bodemkolom heeft via de zijrand een interactie met het oppervlaktewatersysteem. Via de bovenrand zorgen neerslag en eventuele irrigatie voor wateraanvoer en wordt de actuele verdamping via de bodem en de plant berekend. Aan de onderzijde van het model kan de interactie met het regionale systeem via verschillende onderrandvoorwaarden worden opgegeven. Door de opzet van het model waarbij een gesimuleerde bodemkolom een interactie heeft met het oppervlaktewatersysteem kan het model gezien worden als een model waarmee de waterhuishuidkundige situatie voor een perceel wordt doorgerekend. Figuur 2. Schematische weergave van het model SWAP waarmee de interactie tussen bodem, water, atmosfeer en vegetatie kan worden berekend. 2 Acacia Water Rapport

Grondwaterstand (cm -maaiveld) Met een aangepaste versie van het model SWAP (van der Gaast et al., 2006) kan de effectiviteit van het merendeel van de maatregelen, die een uitwerking hebben op perceel niveau, op een relatief eenvoudige wijze worden berekend. Hierbij is onder meer aandacht besteed aan de verschillende uitwerking van maatregelen als gevolg van ruimtelijke verschillen in fysische omstandigheden. 2.3 Resultaten en analyse Om de beschikbare metingen optimaal te benutten is getracht het model SWAP te kalibreren op de peilbuismetingen. Hiertoe is meetlocatie 21AZ-170 is geselecteerd omdat hier zowel een peilfilter in het veen (deklaag) als in de Pleistocene zandondergrond beschikbaar is (Figuur 3). Uitgaande van het AHN2 is de maaiveldhoogte t.o.v. NAP -4.09 m. Peilbuizen Zuiderzeeland Peilbuizen Rijkswaterstaat Figuur 3. Locaties peilbuizen in het gebied en boorprofiel 21AZ-170. Uit het gemeten stijghoogteverschil blijkt dat er ter plekke van de meetlocatie gedurende het gehele jaar sprake is van kwel die in de winterperiode geringer is (Figuur 4). Tevens blijkt dat het stijghoogteniveau in de zandondergrond relatief constant is met een fluctuatie van ongeveer 15 centimeter. Ook de ondiepe stijghoogte heeft tegen de verwachting in weinig fluctuatie. Deze bedraagt circa 20 centimeter. De gemeten stijghoogte en de grondwaterstand liggen dicht bij het maaiveld. 0-5 -10-15 -20-25 -30-35 Gemeten ondiep (freatisch) Gemeten diep (Pleistoceen) -40 01-Sep-13 01-Oct-13 01-Nov-13 01-Dec-13 01-Jan-14 01-Feb-14 01-Mar-14 01-Apr-14 01-May-14 Figuur 4. Gemeten tijd-stijghoogtelijnen voor peilbuis 21AZ-170 perceel E172. Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid Acacia Water 3

De gemeten ondiepe stijghoogte blijkt moeilijk te kunnen worden gekalibreerd (Figuur 5). Door het relatief ondiepe niveau ten opzichte van maaiveld is de fluctuatie van de berekende grondwaterstand veel groter. Dit is het gevolg van de relatief geringe berging bij een ondiepe grondwaterstandssituatie. Tevens blijkt dat het grondwaterstandsniveau alleen kan worden gesimuleerd indien gebruik wordt gemaakt van een hoog oppervlaktewaterpeil en geringe weerstanden voor zowel de drainagesystemen als de holocene deklaag. De gemeten stijghoogte blijkt moeilijk te kunnen worden gesimuleerd. 10 0 Grondwaterstand (cm -maaiveld) -10-20 -30-40 -50 Berekend Gemeten ondiep (freatisch) -60 01-Sep-13 01-Oct-13 01-Nov-13 01-Dec-13 01-Jan-14 01-Feb-14 01-Mar-14 01-Apr-14 01-May Figuur 5. Resultaat van de kalibratieberekening, berekende en gemeten grondwaterstand voor peilbuis 21AZ-170. Figuur 6. Dwarsprofielen binnen het perceel waarin de meetlocatie zich bevindt (voorlopige resultaten boorcampagne RAAP). Veen is bruin en Pleistoceen zand is geel. 4 Acacia Water Rapport

Op basis van een verdere analyse van het grondwatersysteem kan het volgende worden afgeleid. De ondiepe meting (freatische metingen) vindt plaats in het veenpakket. De metingen lijken een autonoom gedrag te vertonen die geen direct verband hebben met het ontwateringsstelsel. De drooglegging (waterpeil in de sloot) ligt op circa 120 cm mv terwijl de gemeten grondwaterstand zich ongeveer op een niveau van 25-30 cm mv bevindt. Aangezien er geen plausibel verband tussen de meetgegevens en de kenmerken van het veenpakket en de kenmerken van het ontwateringsstelsel kon worden vastgesteld, zijn de kalibratieresultaten niet gebruikt bij de effectberekeningen. Aanvullende informatie Bij het perse gaan van deze rapportage is aanvullende meetinformatie van Rijkswaterstaat beschikbaar gekomen. Deze informatie was niet meer tijdig beschikbaar om de modellen te kalibreren maar is wel gebruikt om bovenstaande analyse aan te vullen. In de aangeleverde dataset is nog een meetlocatie aanwezig waarbij zowel een peilfilter in het veen (deklaag) als in de Pleistocene zandondergrond beschikbaar is (Figuur 3). Het betreft peilbuis E174/2. Uitgaande van het AHN2 is de maaiveldhoogte geschat op NAP -3.90 m. Opgemerkt dat het nog ongevalideerde meetdata betreft. Uit het gemeten stijghoogteverschil blijkt dat er ter plekke van de meetlocatie gedurende het gehele jaar sprake is van kwel (Figuur 7). Tevens blijkt dat het stijghoogteniveau in de zandondergrond vrijwel constant is met een zeer geringe fluctuatie enkele centimeters. De ondiepe stijghoogte heeft hier volgens verwachting wel een sterke fluctuatie. Deze bedraagt circa 80 centimeter. De gemeten stijghoogte ligt dicht bij het maaiveld. De grondwaterstand ligt in de wintermaanden binnen 40cm beneden maaiveld (uitgaande van geschatte AHN2 waarde voor maaiveld) en zakt in de zomermaanden uit tot ca. 80cm beneden maaiveld. 40 20 Grondwaterstand (cm -maaiveld) 0-20 -40-60 -80 Gemeten diep (Pleistoceen) Gemeten ondiep (freatisch) -100 2007 2008 2009 Figuur 7. Gemeten tijd-stijghoogtelijnen voor peilbuis E174 perceel E174. Analyse Het meetpunt op perceel E170 en E174 vertonen een sterk verschillend beeld in het verloop van de grondwaterstand. Het meetpunt E170 lijkt een autonoom gedrag te vertonen die geen direct verband hebben met het ontwateringsstelsel. Hoewel het meetpunt op perceel E174 een sterkere fluctuatie laat zien lijkt de relatie met het ontwateringsstelsel (infiltratie daaruit) in de zomermaanden beperkt. De stijghoogte in het zandpakket onder de deklaag vertoont ook een verschillend beeld. Bij het meetpunt in perceel E170 laat een sterkere fluctuatie zien dan het meetpunt in perceel E174. Uit informatie rond de meetlocatie blijkt verder dat de opbouw van de ondergrond op korte afstand sterk kan variëren (figuur 5). Hieruit blijkt dat er verschillende processen een rol kunnen spelen bij de ontwateringssituatie van puntlocaties, hetgeen van invloed kan zijn op de representativiteit van meetlocaties. Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid Acacia Water 5

3 Uitstralingseffecten 3.1 Inleiding Voor de bepaling van de effecten van een peilopzet zijn verkennende effectberekeningen uitgevoerd. Berekend zijn de veranderingen ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie is gedefinieerd als de huidige situatie vóór peilaanpassingen. De effecten van twee varianten zijn doorgerekend. - Maximum variant peil aan maaiveld. De variant waarbij het peil tot aan het maaiveld wordt opgezet. - Minimum variant behoudt archeologie. De variant waarbij het peil maximaal wordt opgezet tot het gewenste/benodigde peil voor behoud van de archeologische waarden. 3.2 Berekeningsmethode Voor het uitvoeren van de berekeningen is gebruik gemaakt van analytische oplossingen die onder meer afkomstig zijn van Mazure (1936). De spreidingslengte is een maat voor de invloed afstand van peilverschillen en kan gebruikt worden om de invloed van peilveranderingen op de grondwaterstroming te bepalen. Figuur 8. Situatieschets voor een cirkelvormig gebied met een afwijkend peil. Bij veel hydrologische vraagstukken is men echter naast kwelveranderingen ook geïnteresseerd in veranderingen in de freatische grondwaterstand als gevolg van hydrologische ingrepen. Voor de bepaling van de invloed van peilveranderingen als gevolg van hydrologische ingrepen is het niet dan voldoende alleen gebruik te maken van de spreidingslengte, maar moet ook rekening gehouden worden met de drainageweerstand. Voor een bij benadering cirkelvormig gebied met een peilverschil is het hydrologische effect daarnaast in hoge mate afhankelijk van afhankelijk van de straal van het gebied waarbinnen een afwijkend peil gehandhaafd wordt. In de onderstaande figuur is deze situatie schematisch weergegeven. 6 Acacia Water Rapport

3.3 Invoerparameters Data voor de invoerparameters is betrokken uit de databank van het AZURE model. De parameters voor drainage zijn bepaald op basis bestaande rapportages uit het gebied (o.a. van der Bolt et al., 1999). De weerstand van de deklaag bepaald in sterke mate de uitstralingseffecten. De weerstand van de deklaag is in eerste instantie ontleend het AZURE-model (o.a. TNO deklaagkaart 2007). De resolutie en beschikbare informatie is op deze schaal per perceel echter niet toereikend waarop daarnaast op basis van meer gedetailleerde informatie van de deklaagdikte (diepte Pleistoceen en maaiveldhoogte) een deklaagweerstand is bepaald. De gedetailleerde deklaagweerstand is afgeleid van de deklaagdikte waarbij een verticale doorlatendheid van 1 cm per dag is aangehouden. 3.4 Resultaten gebied 1 Minimum variant behoudt archeologie (deklaagweerstand TNO2007) Bij deze variant is gerekend met een peilverhoging van het oppervlaktewater met 1 meter uitgaande van de aanwezigheid van buisdrainage. Daarbij is gebruik gemaakt van de TNO2007 deklagenkaart (AZURE-model 2014). 5cm 10cm Figuur 9. Minimum variant behoudt archeologie (deklaagweerstand TNO2007) gebied 1. Minimum variant behoudt archeologie (deklaagweerstand o.b.v. detailinformatie) Bij deze variant is gerekend met een peilverhoging van het oppervlaktewater met 1 meter uitgaande van de aanwezigheid van buisdrainage. De deklaagweerstand is afgeleid van de deklaagdikte waarbij een verticale doorlatendheid van 1 cm per dag is aangehouden. 5cm 10cm 20cm 30cm Figuur 10. Minimum variant behoudt archeologie (deklaagweerstand o.b.v. detailinformatie) gebied 1. Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid Acacia Water 7

Maximum variant peil aan maaiveld (deklaagweerstand o.b.v. detailinformatie) Bij deze variant is gerekend met een peilverhoging van het oppervlaktewater met 1,30 meter uitgaande van de aanwezigheid van buisdrainage. De gedetailleerde deklaagweerstand is afgeleid van de deklaagdikte waarbij een verticale doorlatendheid van 1 cm per dag is aangehouden. 5cm 10cm 20cm 30cm 40cm Figuur 11. Maximum variant peil aan maaiveld (deklaagweerstand o.b.v. detailinformatie) gebied 1. 3.5 Resultaten gebied 2 Minimum variant behoudt archeologie (deklaagweerstand TNO2007) Bij deze variant is gerekend met een peilverhoging van het oppervlaktewater met 1 meter uitgaande van de aanwezigheid van buisdrainage. Daarbij is gebruik gemaakt van de TNO2007 deklagenkaart (AZURE-model 2014). 5cm 10cm 5cm 10cm Figuur 12. Minimum variant behoudt archeologie (deklaagweerstand TNO2007) gebied 2. Minimum variant behoudt archeologie (deklaagweerstand o.b.v. detailinformatie) Bij deze variant is gerekend met een peilverhoging van het oppervlaktewater met 1,30 meter uitgaande van de aanwezigheid van buisdrainage. De gedetailleerde deklaagweerstand is afgeleid van de deklaagdikte waarbij een verticale doorlatendheid van 1 cm per dag is aangehouden. 8 Acacia Water Rapport

5cm 10cm 20cm 30cm 20cm 30cm Figuur 13. Minimum variant behoudt archeologie (deklaagweerstand o.b.v. detailinformatie) gebied 1. Maximum variant peil aan maaiveld (deklaagweerstand o.b.v. detailinformatie) Bij deze variant is gerekend met een peilverhoging van het oppervlaktewater met 1,30 meter uitgaande van de aanwezigheid van buisdrainage. De gedetailleerde deklaagweerstand is afgeleid van de deklaagdikte waarbij een verticale doorlatendheid van 1 cm per dag is aangehouden. 5cm 10cm 20cm 30cm 40cm 20cm 30cm 40cm Figuur 14. Maximum variant peil aan maaiveld (deklaagweerstand o.b.v. detailinformatie) gebied 1. 3.6 Analyse berekeningsresultaten Uitstralingseffecten gebied 1 Berekend is dat voor de minimum variant behoudt archeologie een peilopzet van 1m binnen gebied 1 een stijging van de grondwaterstand tot gevolg heeft van maximaal 30cm in het aanpalende perceel. Voor de maximum variant peil aan maaiveld met een peilopzet van 1,3m is de maximale stijging 40cm op de perceelsgrens. De uitstralingseffecten reiken tot ongeveer 300m, dat komt overeen met de breedte van een perceel. Uitstralingseffecten gebied 2 Berekend is dat voor de minimum variant behoudt archeologie een peilopzet van 1m binnen gebied 2 een stijging van de grondwaterstand tot gevolg heeft van maximaal 30cm in het aanpalende perceel. Voor de maximum variant peil aan maaiveld met een peilopzet van 1,3m is de maximale stijging 40cm op de perceelsgrens. De uitstralingseffecten reiken in het westelijk deel tot ongeveer 300m, dat komt overeen met de breedte van een perceel. In het oostelijk deel is, bij een peilopzet van 1,3m, het te verwachten effect groter en reikt het uitstralingseffect tot ongeveer 400m. Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid Acacia Water 9

Relatie uitstralingseffecten met voorkomen van klei en veen De mate van uitstralingseffecten is sterk gerelateerd aan het voorkomen van de Holocene deklaag van klei en veen. In het noordelijk deel zijn de uitstralingseffecten het grootst door de afwezigheid van de deklaag, dit straalt nog gedeeltelijk door naar het zuiden. Daar waar de deklaag dikker is, en daarmee een grotere weerstand krijgt, zijn de effecten kleiner. Ter illustratie zijn voor twee situaties de effectberekeningen in een dwarsdoorsnede weergegeven (Figuur 15). Het betreft een berekening met een relatief hoge en relatief lage deklaagweerstand. De relatief hoge weerstand komt voor in het zuidelijk deel als gevolg van een deklaag van enkele meters. Dit heeft tot gevolg dat het effect van een peilopzet gering is. In het noordelijk deel is de dikte van de deklaag gering waardoor het opzetten van het peil daar wel effect heeft op de omgeving. Figuur 15. a) Berekening voor gebied 1 met een relatief hoge deklaagweerstand (600 dagen). b) Berekening voor gebied 1 met een relatief lage deklaagweerstand (100 dagen). Belang van gedetailleerde informatie bodemopbouw De verkennende berekeningen tonen het belang van gedetailleerde informatie van de bodemopbouw. Voor de analyse van de effecten is gebruik gemaakt van de meer gedetailleerde informatie op basis van deklaagdikte (diepte Pleistoceen en maaiveld). Dit is voldoende voor de verkennende berekeningen. Bij vervolg onderzoek wordt aangeraden gebruik te maken van de onderzoeksresultaten uit boringen door o.a. RAAP. 3.7 Mitigerende maatregelen Door de peilopzet is de verwachting dat de optredende grondwaterstanden in de aanpalende percelen in meer of minder mate kunnen stijgen. De ontwateringsdiepte bij de huidige drooglegging lijkt voor de aanpalende percelen ruim voldoende te zijn (zie ook Figuur 16). Indien de ontwateringsdiepte voldoende blijft hoeft de optredende verhoging van de grondwaterstand niet direct tot landbouwschade te leiden. Figuur 16. Definiëring van ontwateringsdiepte en drooglegging (overgenomen van Wikipedia). Eventuele mitigerende maatregelen zijn voornamelijk aan de Noordzijde van belang. Bij mitigerende maatregelen kan gedacht worden aan de aanleg van buisdrainage in de aangrenzende percelen en/of het hanteren van een laag slootpeil aan de randen van het gebied. Het hanteren van een laag slootpeil aan de randen van het gebied kan echter tot gevolg hebben dat het gewenste resultaat niet wordt bereikt. Het is ook mogelijk om gebruik te maken van een kleine bufferzonde met een kade waardoor waterbergingsmogelijkheden kunnen worden gecreëerd. Bij deze kade kan een kwelsloot worden aangelegd die verdere effecten op de omgeving zal beperken. 10 Acacia Water Rapport

4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Conclusies Uit de verkenning kunnen de volgende richtinggevende uitspraken gedaan worden: - Bescherming archeologie lijkt goed mogelijk bij een peilopzet van ongeveer een meter; - Bij vernatting van het duincomplex zijn aan de noordzijde uitstralingseffecten te verwachten tot op een afstand van circa 300m; Bescherming archeologie Het onderzoek is te verkennend van aard om exact aan te geven of bij het opzetten van het oppervlaktewater de gewenste GLG (gemiddelde laagste grondwaterstand) vanuit archeologie wordt gehaald ( NAP -4.2 m en liever nog NAP -4.0m), maar er zijn goede mogelijkheden om de flanken van het duin te vernatten. De peilen moeten daarbij worden opgezet in de kavelsloten, Palendwarstocht of een andere watergang die de noordzijde begrensd. De combinatie van peilopzet en de hoge kweldruk vanuit het Ketelmeer zorgen ervoor dat er niet teveel water weglekt uit het duincomplex en dat de flanken van het duin (overgangszone van zand naar veen) vernat worden. De huidige wateraanvoermogelijkheden zijn hierdoor mogelijk toereikend. Uitstralingseffecten Het uitstralingseffect wordt in hoge mate beïnvloed door de Holocene deklaag van klei en veen. Door de aanwezigheid van klei en veen (deklaag) aan de zuidkant treedt daardoor weinig effect op de omgeving. Aan de noordzijde, waar de dikte van deklaag gering of afwezig is, is een ruimtelijke beïnvloeding tot circa 300 meter merkbaar (uitgaande van een peilopzet van 1 meter). Het betreft een beïnvloeding die ongeveer overeenkomt met de breedte van de percelen. De stijging van het grondwater neemt wel sterk af met de afstand. Denk daarbij aan orde grootte van 40 cm stijging op de perceelsgrens en 5cm op 300m. Mitigerende maatregelen Door de peilopzet is de verwachting dat de optredende grondwaterstanden in de aanpalende percelen in meer of minder mate kunnen stijgen. De ontwateringsdiepte bij de huidige drooglegging lijkt voor de aanpalende percelen ruim voldoende te zijn. Indien de ontwateringsdiepte voldoende blijft hoeft de optredende verhoging van de grondwaterstand niet direct tot landbouwschade te leiden. Dit moet in de GGOR studie nader worden bepaald. Bij eventuele mitigerende maatregelen kan gedacht worden aan de aanleg van buisdrainage in de aangrenzende percelen en/of aanleggen van een kleine bufferzone met een kade en een kwelsloot die verdere effecten op de omgeving zal beperken. Natuur Het lijkt erop dat in het klei op veen gebied ten zuiden van het duincomplex de grondwaterstanden nu al vrij ondiep zitten. Voor natuurontwikkeling zou verdere verhoging niet nodig zijn. Omdat we ons hierbij baseren op informatie van slechts één peilbuis kan dit nog niet met zekerheid worden gezegd. Uit informatie rond de meetlocatie blijkt namelijk ook dat de opbouw van de ondergrond op korte afstand sterk kan variëren. Hieruit blijkt dat er verschillende processen een rol kunnen spelen bij de ontwateringssituatie van puntlocaties. Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid Acacia Water 11

4.2 Aanbevelingen Verbeteren ondergrondkaarten De verkennende berekeningen tonen het belang van gedetailleerde informatie van de bodemopbouw. Voor de analyse van de effecten is gebruik gemaakt van de meer gedetailleerde informatie op basis van deklaagdikte (diepte Pleistoceen en maaiveld). Dit is voldoende voor de verkennende berekeningen. Bij vervolg onderzoek wordt aangeraden gebruik te maken van de onderzoeksresultaten uit boringen door o.a. RAAP (archeologisch onderzoek) aangevuld met boringen in de aanpalende percelen. Parametrisering geohydrologische constanten Vanwege de variatie in het gebied en de hiermee samenhangende representativiteit van de beschikbare peilbuizen wordt aanbevolen de parametrisering van de geohydrologische constanten via doorlatendheidsmetingen uit te voeren (zowel Holoceen als Pleistocene zandtypen). Deze waarden zijn van belang voor enerzijds effectberekeningen en anderzijds voor de dimensionering en bepaling van de optimale peilen binnen het gebied. Nadere analyse van de beschikbare peilbuisgegevens Aangeraden wordt een nadere analyse van de beschikbare peilbuisgegevens uit te voeren. De focus ligt dan op de geringe fluctuatie en ondiepe grondwaterstanden in het veen. De vraag hierbij is dan of deze aspecten ook in andere gebieden voorkomen of dat eventueel sprake is sprake van versmering bij peilbuizen die in het veen zijn geplaatst. Doorvertaling uitstralingseffecten Door de peilopzet is de verwachting dat de optredende grondwaterstanden in de aanpalende percelen in meer of minder mate kunnen stijgen. De ontwateringsdiepte bij de huidige drooglegging lijkt voor de aanpalende percelen ruim voldoende te zijn. Indien de ontwateringsdiepte voldoende blijft hoeft de optredende verhoging van de grondwaterstand niet direct tot landbouwschade te leiden. Bij het uitstralingseffect gaat het uiteindelijk om eventuele negatieve effecten in het omringende gebied. Deze effecten kunnen beter worden bepaald indien de effecten worden door vertaald naar landbouwkundige schade. 12 Acacia Water Rapport

5 Referenties - Dam, J.C. van, J. Huygen, J.G. Wesseling, R.A. Feddes, P. Kabat, P.E.V. van Walsum, P. Groenendijk and C.A. van Diepen, 1997. Theory of SWAP version 2.0. Simulation of water flow, solute transport and plant growth in the Soil-Water-Atmosphere-Plant environment. Report 71, Subdep. Water Resources, Wageningen University, Technical document 45, Alterra Green World Research, Wageningen. - Gaast, J.W.J. van der, H.Th.L. Massop, H. R. J. Vroon & I. G. Staritsky, 2006. Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken. Alterra-rapport 1339, ISNN 1566-7197. Alterra, Wageningen. - van der Bolt, F.J.E., Bierkens, M.F.P. en Kleijer, H., 1999. Beoordeling kwelonderzoek Ketelmeer, Onderzoek naar het oorzakelijk verband tussen de in 1997 in de Noordoostpolder opgetreden landbouwschade en de aanleg van het speciedepot IJsseloog in het Ketelmeer. Wageningen, DLO-Staring Centrum. Rapport-636. Verkennende berekeningen effecten peilopzet nieuwe natuur Schokland Zuid Acacia Water 13

Acacia Water Jan van Beaumontstraat 1 2805 RN Gouda Telefoon: 0182 686424 Internet: www.acaciawater.com Email: info@acaciawater.com