Vermogensverklaringen, te verkiezen boven borgtocht?



Vergelijkbare documenten
Hoge Raad 23 november 2012, LJN: BX5880: als twee vechten om een been, mag de WAM-verzekeraar van de medeschuldenaar er mee heen?

Aansprakelijkheid van rechtspersoon-bestuurders en feitelijk beleidsbepalers

Turbo-liquidatie en de bestuurder

2013: Het overwaardearrangement na ASR/Achmea en FCF/Schreurs en Brouns q.q. Houdbaarheidsdatum overschreden?

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.


EXECUTIE EN VERREKENING

Corporate Alert: de 403-verklaring

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Jurisprudentie Ondernemingsrecht

Onder Professoren. Aansprakelijkheid van bestuurders. 14 april 2015 VAAN Utrecht. prof. mr. Claartje Bulten

Onrechtmatige daad. Benadeling van de boedel. Misbruik van rechtspersoonlijkheid.

26 (Particuliere) borgtocht, echt iets anders dan hoofdelijkheid!

Actualiteiten over het retentierecht van de aannemer

OVEREENKOMST VAN (NIET-PARTICULIERE) BORGTOCHT DATUM: 10 MAART tussen STICHTING OBLIGATIEHOUDERSBELANGEN (ALS SCHULDEISER)

Nadere bestudering van de juridische merites en jurisprudentie leert, dat aan dit vraagstuk nogal wat haken en ogen zitten.

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis)

Aspecten van de aansprakelijkheid van de vennoten onderling en jegens derden in titel 7.13

Voortgezette financiering in de jaarrekening: aansprakelijkheid van aandeelhouders in het geding?

Bemiddelingsovereenkomst van intermediaire dienstverlening

faillissement 18 Rechtspraak 28

Rechtbank Maastricht 26 oktober 2011, nr. HA RK 11-88, LJN BU7197 (mr. J.F.W. Huinen, mr. T.A.J.M. Provaas en mr. E.J.M. Driessen)

De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan

Terughoudendheid gepast bij openen kwaliteitsrekening

5e OPENBAAR VERSLAG. EX ARTIKEL 73a FAILLISSEMENTSWET INZAKE DE ONDERGENOEMDE FAILLISSEMENTEN

De faillissementsbestendigheid van het overwaardearrangement

Actio Pauliana en onrechtmatige daadvordering. Mr. drs. KP. van Koppen

Overgang van vorderingen en schulden in het Nederlandse internationaal privaatrecht

Hoofdstuk 4. Voorwaarden en Condities. Emissieprijs De Emissieprijs per SNS Participatie Certificaat 3 bedraagt 100,-.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. D.G. Rosenquist, secretaris)

Nota van toelichting

» Samenvatting. JOR 2011/241 Rechtbank Breda 23 maart 2011, HA ZA ; LJN BP9039. ( mr. Van Andel mr. Hermans mr.

Kluwer Online Research

Addendum bij Standaardovereenkomst van Geldlening met standaard borgtochtovereenkomst (met algemene bepalingen)

ZESDE OPENBARE FAILLISSEMENTSVERSLAG EX ARTIKEL 73A FW INZAKE HET FAILLISSEMENT VAN PHOENIX 2 B.V.

EPN COEP 2016 Relatievermogensrecht, erfrecht en insolventie MET ANTWOORDEN

Wetsbepaling(en): Burgerlijk Wetboek Boek 1 BW BOEK 1 Artikel 88 Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:RBMNE:2014:2221, RO 2014/64

2.1. X leeft van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Op deze uitkering worden de lopende huurbetalingen volledig ingehouden.

De afdrachtplicht bij verlenging van de looptijd van de Wsnp.

Concernrecht. Adriaan F.M. Dorresteijn september 2015


Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

ACHTERSTELLINGSAKTE. Triodos Bank N.V. en Triodos Groenfonds N.V., ieder afzonderlijk en ook gezamenlijk tevens aangeduid als de Kredietgever.

De Minister van Economische Zaken, Gelet op de artikelen 93, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 85, derde lid, van de Gaswet;

Algemene Voorwaarden Van Horne Advocaten

Aan dtkv. 2015/ Uw brief van: 3 augustus 2016 Ons nummer: Willemstad, 23 augustus 2016

Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse

Inleiding ADVIES. Nederlandse Mededingingsautoriteit

Vennootschappelijk belang

ACHTERSTELLINGSAKTE. TPSolar Uden B.V. en Obton Solenergi Sommer C.V., ieder afzonderlijk en ook gezamenlijk tevens aangeduid als de Schuldenaar;

Door de OK te treffen onmiddellijke voorzieningen: lessen uit Zwagerman?

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

Artikel 24. Artikel 24 lid 1 Pandrecht. Verkoop van verpande goederen

ALGEMENE VOORWAARDEN PROPTIMIZE NEDERLAND B.V. (versie oktober 2012)

Voorbeeldovereenkomst vooruitbetaling toewijsbare wijkverpleging Zorgverzekeraar Zorgaanbieder

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

OPENBAAR FAILLISSEMENTSVERSLAG EX ARTIKEL 73A FW

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

WPNR 2015(7059) Reactie op Flexibele (winst)uitkeringen, het is van tweeën één! van mr. L.W. Kelterman in WPNR (2015) 7049

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2012 in de zaak tussen

Essentie. Samenvatting

BESLUIT. 5. Op 2 september 1998 heeft de NMa bij brief een aantal vragen aan partijen voorgelegd, welke bij brief van 15 oktober 1998 zijn beantwoord.

CONCEPT BESTEMD VOOR DISCUSSIEDOELEINDEN

- OVEREENKOMST - inzake een geldlening eigen woning

Addendum bij Overeenkomst van Geldlening met borgtochtovereenkomst

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Persoonlijke verwijtbaarheid en art. 2:11 BW: gaat dat samen?

Contractsduur, uitvoering en wijziging overeen-komst

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. E.L.A. Van Emden, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris)

ECLI:NL:HR:2013:BY6108

Wettelijke invulling van bestuurstaken: een verhoging van het aansprakelijkheidsrisico?

Girale betaling en het faillisse - ment van de rekeninghouder

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Uw nummer (letter): 2014/28122 Uw brief van: 29 juli 2014 Ons nummer: Willemstad, 14 augustus 2014

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. D.G. Rosenquist, secretaris)


Openbaar faillissementsverslag rechtspersoon (ex art. 73A Fw.)

Lezing LWV. Ondernemen via een rechtspersoon: (schijn)veilig? Roermond, 7 juni 2012

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. C.I.S. Dankelman, secretaris)

Aansprakelijkheid voor Gemeenschapsschulden na ontbinding en verjaring

ONTBINDINGSCLAUSULE HUUROVEREENKOMST GELDIG IN SURSÉANCE EN FAILLISSEMENT HR 13 mei 2005, RvdW 2005/72 (Curatoren BabyXL/Amstel Lease)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. F.M.M.L. Fleskens, secretaris)

ZESDE FAILLISSEMENTSVERSLAG IN HET FAILLISSEMENT VAN RTB BEHEER GROEP BV

JIN 2013/73 Proefprocedure, Reikwijdte art. 2:403, Groepsvrijstelling, Preferentie, Voorrecht

Openbaar verslag ex artikel 73a Faillissementswet

Beslag op kredietruimte; een uitgemaakte zaak

Nummer: 10 Datum: 14 mei 2013

Delta Lloyd Schadeverzekering N.V, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: Aangeslotene.

BEGRIPPENLIJST BIERCONTRACTEN

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) De opzetclausule in aansprakelijkheidsverzekeringen

Er zijn verschillende methoden van draagplichtverdeling mogelijk, die op hoofdlijnen als volgt kunnen worden onderscheiden:

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

Transcriptie:

horen, doet daar volgens de skamer niet aan af, omdat zo n beslissing slechts wordt genomen naar aanleiding en in het verlengde van het debat over het onderzoeksverslag (r.o. 3.6). Vermogensverklaringen, te verkiezen boven borgtocht? Commentaar Uit de Laurus-beschikking volgt dat een voorlopig getuigenverhoor in de enquêteprocedure in beginsel uitgesloten is. Hoewel de casus bijzonder was, omdat de skamer al een nader onderzoek had bevolen en dit onderzoek ten tijde van het verzoek nog liep, lijkt de skamer een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv in de enquêteprocedure in algemene zin uit te sluiten. De skamer wijst het voorlopige getuigenverhoor af, omdat een zelfstandig onderzoek door de skamer in het kader van een voorlopig getuigenverhoor en naast het onderzoek van de onderzoekers niet past in het wettelijke stelsel van het enquêterecht. Deze gedachte is in lijn met de Gucci-beschikking en valt goed te verdedigen. Blijkens rechtsoverweging 3.4 meent de skamer dat een voorlopig getuigenverhoor in alle gevallen uitgesloten is. Er zijn desalniettemin situaties denkbaar waarin een voorlopig getuigenverhoor wel op zijn plaats kan zijn. Het voorlopige getuigenverhoor kan namelijk mede als doel hebben om verlies van bewijs te voorkomen. 12 In het verlengde hiervan zou voorlopig getuigenverhoor in de enquêteprocedure wel moeten worden toegelaten, als dit tot doel heeft te voorkomen dat bewijs verloren gaat. Daarbij kan men denken aan het geval waarin het onderzoek is afgerond en een bij de rechtspersoon betrokken persoon levensbedreigend ziek raakt. Er is dan ook in het licht van de beschikking inzake Laurus weinig reden waarom die persoon niet in een voorlopig getuigenverhoor zou kunnen worden gehoord. Conclusie Op de vraag of de verzoeker wanbeleid kan bewijzen met getuigenbewijs, luidt het antwoord als volgt. Aangenomen kan worden dat de verzoeker zijn stelling dat er van wanbeleid sprake is, kan bewijzen door middel van getuigenbewijs ex artikel 166 Rv. De getuige moet dan wel een verklaring afleggen over een onderwerp dat blijkt uit het onderzoeksverslag. In spoedeisende gevallen kan de skamer een aanbod tot getuigenbewijs echter passeren. Blijkens de Laurus-beschikking is een voorlopig 12. HR 29 maart 1995, NJ 1998, 414. Inleiding In de dagelijkse praktijk bedienen banken en ondernemingen zich naast klassieke zekerheden, zoals pandrechten, borgtochten of hoofdelijkheidsverklaringen, veelvuldig van constructies die een bepaalde mate van zekerheid beogen te scheppen in verband met kredietverlening. Zo wordt vaak gebruikgemaakt van comfort letters, die in de literatuur ook wel worden aangeduid als patronaatsverklaringen. 1 Een comfort letter dient er globaal toe om aan een bank zekerheid te bieden dat een vennootschap die door deze bank wordt gefinancierd, ook aan haar verplichtingen jegens de bank zal/kan voldoen. Meestal wordt een dergelijke comfort letter door een moedervennootschap afgegeven ten behoeve van haar dochter(s) (hetgeen hierna het uitgangspunt zal zijn). Een moeder kan in een comfort letter bepaalde intenties uitspreken of toezeggingen doen over de financiële positie van de dochter. Te denken valt bijvoorbeeld aan de intentie om de kapitaalsdeelname in de dochter te behouden of een bepaald beleid ten aanzien van de dochter te (zullen) voeren of handhaven, of aan toezeggingen omtrent het (niveau van het) vermogen van de dochter. Comfort letters bestaan aldus in verschillende gedaanten, waarbij geen sprake is van een vastomlijnd begrip. De comfort letter is mede ontstaan omdat deze oorspronkelijk in tegenstelling tot bijvoorbeeld de borgtocht niet in de jaarstukken behoefde te worden vermeld. Tegenwoordig is dit echter niet meer het geval. Indien de comfort letter verbintenissen bevat die (kunnen) leiden tot betalingsverplichtingen, dienen deze verplichtingen te worden vermeld. 2 1. H.C.F. Schoordijk, Enige opmerkingen over zogenaamde patronaatsverklaringen, in: J. Offerhaus e.a., Offerhauskring vijfentwintig jaar: feestbundel ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de Studiekring J. Offerhaus (1962-1987), Deventer: Kluwer 1987; R.I.V.F. Bertrams F.G.B. Graaf, Letters of comfort en rechtspraak, De NV 1990, p. 75; J.W. Winter, Concernfinanciering (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 1992, p. 28 e.v. 2. Vergelijk D.C.C. van Everdingen, Alternatieven voor de klassieke zekerheden, Dossier over onderneming, financiën en recht 1991, nr. 3, p. 89; R.I.V.F. Bertrams in zijn annotatie bij Rb. Utrecht 12 februari 2003, JOR 2003, 125, p. 1055. VO april 2004, nr. 4 69

In het geval dat in een comfort letter rechtens afdwingbare toezeggingen omtrent het vermogen van de dochter worden gedaan, rijst de vraag hoe deze toezeggingen juridisch te kwalificeren zijn en op welke wijze deze dienen te worden geïnterpreteerd. Dit kan mede relevant zijn in verband met verhaal van de (rechts)persoon die de toezegging doet, op de rechtspersoon die (mede) op basis van de toezegging in de comfort letter financiering verkrijgt, in het geval dat de financier eerstgenoemde rechtspersoon aanspreekt op grond van de comfort letter. Tevens rijst de vraag of een dergelijke comfort letter de voorkeur verdient boven de klassieke borgtocht, waarbij regres door de borg die betaald heeft, in beginsel mogelijk is. Comfort letters, soorten maten Bertrams en Graaf hebben uiteengezet op welke wijze naar hun mening comfort letters zouden kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën, welke categorisering is gebaseerd op de mogelijke strekking van (verklaringen in) comfort letters. Zij merken hierbij op dat comfort letters ook meerdere soorten verklaringen kunnen behelzen. 3 Zij onderscheiden ten eerste de vrijblijvende verklaring, ook wel non-committal statement of letter of awareness genoemd. Dit betreft een verklaring die bijvoorbeeld indiceert dat een moeder op de hoogte is van een verstrekte financiering. Een dergelijke verklaring zal in het algemeen geen jegens de moeder afdwingbare verbintenis inhouden. Daarnaast onderscheiden zij de affirmative covenants, binnen welke categorie vervolgens een onderscheid kan worden gemaakt tussen resultaatsverbintenissen (zoals de toezegging om kapitaalsdeelname in een dochter op peil te houden), inspanningsverbintenissen (zoals de toezegging om invloed aan te wenden opdat verplichtingen van de dochter worden nagekomen) en, meer in het bijzonder, financiële ondersteuningsverbintenissen. Bij financiële ondersteuningsverbintenissen kan worden gedacht aan toezeggingen omtrent financiële ondersteuning aan een dochter, opdat een bank zekerheid verkrijgt omtrent de mogelijkheid van de dochter om aan haar verplichtingen jegens deze bank te voldoen (een vermogensverklaring). Wessels, die spreekt van een net-worth-verklaring of een sterkmakingsverbintenis, onderscheidt een dergelijke verbintenis van comfort letters in het algemeen. 4 Het betreft mijns inziens evenwel vooral een semantische discussie; dit onderscheid wordt hier verder niet gemaakt. Vervolgens onderscheiden Bertrams en Graaf verklaringen omtrent het beleid of de intentie van de moeder jegens de dochter (bijvoorbeeld, de verklaring dat de moeder het beleid voert om geen onderscheid te maken tussen eigen verplichtingen en die van dochters). Bij dergelijke verklaringen zal het lastig zijn om vast te stellen welke rechtens afdwingbare verplichtingen deze voor de bank opleveren. Ten slotte onderscheiden zij garantieachtige verklaringen, waarvan buiten kijf staat dat deze rechtens afdwingbare verbintenissen in het leven roepen. Een comfort letter die een dergelijke garantieachtige verklaring inhoudt, kan tevens worden onderscheiden van andere comfort letters op grond van de mate waarin verbintenissen in het leven worden geroepen; een garantieachtige verklaring is een harde toezegging, terwijl bijvoorbeeld een letter of awareness veelal geen afdwingbare verbintenissen inhoudt, maar meer de morele verantwoordelijkheid van de moeder benadrukt. De beoordeling van de inhoud van comfort letters, naargelang deze harde dan wel zachte toezeggingen bevatten, is tevens een gebruikelijke manier om onderscheid te maken tussen diverse comfort letters. 5 Of een comfort letter zachte dan wel harde toezeggingen bevat die in rechte afdwingbaar kunnen zijn, zal afhankelijk zijn van de interpretatie van de gebruikte bewoordingen. De over en weer door partijen gewekte verwachtingen (bijvoorbeeld ten tijde van de onderhandelingen terzake) spelen hierbij een rol. 6 3. R.I.V.F. Bertrams F.G.B. Graaf, a.w., p. 75 e.v. 4. B. Wessels, Contractuele zekerheden bij financieringscontracten, TvI 1996, p. 101-102. De financiële ondersteuningsverbintenis; kwalificatie Harde, afdwingbare betalingsverbintenis Een toezegging ten aanzien van bijvoorbeeld het niveau van het vermogen van een dochter zal veelal tot doel hebben om zekerheid voor de bank te scheppen dat deze vennootschap aan haar doorlopende verplichtingen kan voldoen, en, in het uiterste geval, dat er voldoende verhaalsmogelijkheden aanwezig zullen zijn. Er is een parallel te trekken met borgtocht, die de bank zekerheid biedt dat vorderingen kunnen worden verhaald op de borg als deze verhaalsmogelijkheden bij de vennootschap zouden ontbreken. Beide figuren kunnen bewerkstelligen dat de bank haar vorderingen op deze vennootschap op enigerlei wijze voldaan ziet. Een comfort letter die een dergelijke harde toezegging bevat, kan echter op wezenlijke punten worden onderscheiden van een borgtocht. Dit wordt in een recente uitspraak van de Rechtbank Utrecht nog eens geïllustreerd. 7 De casus en de uitspraak zijn interessant omdat comfort letters in de Nederlandse jurisprudentie tot op heden amper aan de orde zijn gekomen. De uitspraak zet bovendien duidelijk uiteen hoe een dergelijke harde verklaring juridisch kan worden gekwalificeerd. Rechtbank Utrecht De casus die aan de Rechtbank Utrecht werd voorgelegd, kan in het kort als volgt worden geschetst. Een bank had aan 5. Vergelijk H.C.F. Schoordijk, Letter of comfort, een opmerkenswaardige Engelse uitspraak over een zogenaamde patronaatsverklaring (letter of comfort), NJB 1989, p. 1676-1678, met reacties van W.E. Mooijen, R.E. de Rooy, J. Spier, P.J.M. Akkermans en een naschrift van Schoordijk, NJB 1990, p. 784 e.v. 6. Vergelijk L.G.H.J. Houwen, A.P. Schoonbrood-Wessels J.A.W. Schreurs, Aansprakelijkheid in concernverhoudingen (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 1993, p. 975, 987 e.v.; HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex). 7. Rb. Utrecht 12 februari 2003, JOR 2003, 125. 70 VO april 2004, nr. 4

een groep (moedervennootschap en enkele dochters) diverse kredieten/rekeningen-courant ter beschikking gesteld. De aandeelhouders van de moeder (rechtspersonen en een natuurlijke persoon; hierna in overeenstemming met de terminologie van de uitspraak: de zekerheidsgevers ) hadden aan de bank een comfort letter afgegeven. De comfort letter bevatte onder meer de volgende tekst (r.o. 3.2): Vermogensverklaring (...) Indien het garantievermogen op enig tijdstip minder bedraagt dan 30% van het balanstotaal, zal/zullen ondergetekende(n) op eerste schriftelijk verzoek van de bank het garantievermogen aanvullen met een bedrag gelijk aan (...). Deze vermogensverklaring (hierna: de verklaring) kan worden geschaard onder de hiervoor besproken harde financiële ondersteuningsverbintenis of sterkmakingsverklaring. Nadat de groep failleerde, deed de bank in rechte een beroep op de verklaring. Kwalificatie van de verklaring De bank nam in de procedure de stelling in dat de verklaring kan worden aangemerkt als een derdenbeding ten gunste van haarzelf. Hoewel het vonnis dit niet expliciet vermeldt, kan mijns inziens uit de bewoordingen van het vonnis (r.o. 3.5) worden afgeleid dat de bank zich op het standpunt stelde dat de groep zich jegens de zekerheidsgevers op aanvulling van het vermogen zou kunnen beroepen, waarbij zij dit recht ook ten behoeve van de bank had bedongen. De rechtbank kwam tot het oordeel dat de bank weliswaar jegens de zekerheidsgevers aanspraak kon maken op aanvulling van het vermogen van de groep, maar dat de verklaring moest worden aangemerkt als een eenzijdige, gerichte rechtshandeling van de zekerheidsgevers jegens de bank. Het betrof hier, aldus de rechtbank, een rechtshandeling die tot doel heeft een eigen verplichting (r.o. 3.9 en 3.7) van de zekerheidsgevers jegens de bank als schuldeiser te creëren. Van een derdenbeding ten behoeve van de bank is, bij gebreke van een verbintenisrechtelijke relatie tussen de zekerheidsgevers en de groep, aldus geen sprake. De rechtbank oordeelde dat er zodoende ook geen sprake kan zijn van borgtocht, nu kan worden vastgesteld dat de zekerheidsgevers zich niet jegens de bank hebben verbonden tot nakoming van verbintenissen die de groep jegens de bank had of zou krijgen (vergelijk art. 7:850 BW). Op grond van de verklaring hadden de zekerheidsgevers zich er immers niet toe verbonden om de schulden van de groep aan de bank te voldoen. Zoals gezegd, het betreft hier een eigen, zelfstandige verbintenis van de zekerheidsgevers jegens de bank om het vermogen van de groep aan te vullen. zekerheidsgevers stelde zich in de procedure op het standpunt dat, indien hij aan de groep zou betalen, dit ertoe zou leiden dat hij een vordering uit hoofde van geldlening op de groep zou verkrijgen. Uit dien hoofde beriep hij zich op verrekening. De rechtbank behandelde de vraag of een dergelijke vordering ontstaat niet zelfstandig, maar constateerde dat een eventuele vordering uit hoofde van geldlening niet kon worden verrekend met de vordering van de bank op de zekerheidsgevers tot aanvulling van het garantievermogen, nu er geen sprake was van wederkerigheid tussen deze vorderingen (art. 53 Fw). Uit de casus wordt niet duidelijk of er tussen de zekerheidsgevers en de groep afspraken waren gemaakt over de mogelijkheid van verhaal door de zekerheidsgevers, indien zij tot betaling zouden worden aangesproken (zoals het ontstaan van een vordering uit geldlening ter grootte van het onder de vermogensverklaring uitbetaalde bedrag). Indien dit niet het geval is, is het onzeker of de zekerheidsgevers een verhaalsmogelijkheid op de groep hebben. Aangezien een verklaring als de onderhavige geen borgtocht inhoudt, is de wettelijke regresregeling uit dien hoofde (vergelijk art. 7:866 jo. art. 6:10 BW) niet van toepassing. Zodoende vindt op deze grond ook geen subrogatie (vergelijk art. 7:850 lid 3 jo. art. 6:12 BW) plaats. Evenmin is er sprake van een hoofdelijkheidsverklaring die regres dan wel subrogatie met zich zou brengen. Analogie Nu de onderhavige vermogensverklaring geen betalingsverplichting jegens de schuldeiser (de bank) inhield, zoals dit wel het geval zou zijn geweest bij borgtocht, ligt analoge toepassing van de wettelijke regres- en subrogatieregels niet zonder meer voor de hand. Aanwijzing voor die conclusie kan mede worden ontleend aan de wijze waarop deze problematiek bij bankgaranties wordt benaderd. In de literatuur wordt een onafhankelijke bankgarantie onderscheiden van de afhankelijke garantie die overeenkomt met borgtocht. De onafhankelijke bankgarantie betreft een eigen schuld van de bank als garantiegever jegens de begunstigde. 8 De onafhankelijke bankgarantie ligt dichter tegen borgtocht aan dan de in dit artikel besproken vermogensverklaring, aangezien deze figuur een directe betalingsverplichting jegens de begunstigde in het leven roept. In de praktijk overheerst echter de mening dat een dergelijke onafhankelijke bankgarantie geen regresmogelijkheid met zich brengt op de schuldenaar, tenzij dit is overeengekomen (mogelijkerwijs bestaat er voor de bank wel een verhaalsrecht op grond van opdracht, vergelijk art. 7:406 BW). 9 Indien een onafhanke- Verhaal van de zekerheidsgevers mogelijk? Verhaalsrecht Verkrijgen de zekerheidsgevers na aanvulling van het vermogen terzake een verhaalsrecht op de groep? Een van de 8. H.J. Pabbruwe, Bankgarantie, Serie Bank- en Effectenrecht, Deventer: Kluwer 2000, p. 1 en 4. 9. Vergelijk H.J. Pabbruwe, Een bijzondere bankgarantie, WPNR (1979) 5471, p. 183; F.H.J. Mijnssen J.M. Boll, De Bankgarantie, Preadviezen van de Vereeniging Handelsrecht, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1984, p. 32; J.W. Winter, a.w., p. 28; vergelijk ook H.J. Pabbruwe, a.w. (2000), p. 5,12 en 15. VO april 2004, nr. 4 71

lijke bankgarantie die een directe betalingsverplichting jegens de begunstigde inhoudt, in principe geen regres op de schuldenaar met zich brengt tenzij dit is overeengekomen, zal dit temeer opgang kunnen doen ten aanzien van een vermogensverklaring. Naast het feit dat een verklaring zoals hier weergegeven geen directe betalingsverplichting jegens de schuldeiser inhoudt, kan deze immers ook als een zelfstandige, onafhankelijke verplichting worden gekwalificeerd. De hiervoor weergegeven heersende leer wordt tevens ondersteund door een uitspraak van het Hof Amsterdam waaruit volgt dat een abstracte, onafhankelijke bankgarantie niet met zich brengt dat analoog aan borgtocht de bank, zijnde de garantiegever (en in dit geval op haar beurt de moedervennootschap, zijnde de contragarant), wordt gesubrogeerd in de rechten van de hoofdschuldeiser op de hoofdschuldenaar. 10 Deze vraag kwam voor het hof aan de orde omdat, indien subrogatie zoals bij borgtocht analoog kon worden aangenomen, de bank (en vervolgens de moeder) gesubrogeerd zou worden in de ten behoeve van de hoofdschuldeiser bedongen pandrechten. Het hof heeft echter geoordeeld dat, nu sprake is van een onafhankelijke bankgarantie, de bank als garantiegever (slechts) een eigen schuld heeft jegens de schuldeiser. 11 Voor analoge toepassing van subrogatie, zoals in geval van borgtocht, was volgens het hof geen aanleiding. Deze benadering is overigens niet onomstreden. 12 Eigen regeling treffen Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat, wanneer een vermogensverklaring wordt afgegeven, de comfort letter een regeling ter zake van verhaal dient te bevatten indien verhaal gewenst is. In het geval dat een dergelijke regeling niet wordt opgenomen, mag worden aangenomen dat degene die de verklaring afgeeft, in beginsel geen verhaalsmogelijkheid heeft jegens de vennootschap te wier behoeve de verklaring is afgegeven. Terzijde zij opgemerkt dat een dergelijke vordering tot verhaal het doel van de verklaring (de verhaalsmogelijkheden van de bank verzekeren) zou kunnen frustreren. Achterstelling van een dergelijke vordering aan die van deze begunstigde kan dit voorkomen. In praktijk is het niet onaannemelijk dat er zowel een vermogensverklaring wordt afgegeven als verpanding door deze dochter ten gunste van deze bank plaatsvindt. Hoewel borgtocht subrogatie mogelijk maakt, kan subrogatie in het geval van een indirecte betalingsverplichting, zoals deze voortvloeit uit de vermogensverklaring, niet worden overeengekomen (vergelijk art. 6:150 sub d BW, dat immers uitgaat van directe betaling door een derde aan de schuldeiser). 10. Hof Amsterdam 10 augustus 2000, JOR 2000, 205. 11. Vergelijk H.J. Pabbruwe, a.w. (2000), p. 4. 12. Zie de noot van Bertrams, die, onder referte aan internationale literatuur, meent dat subrogatie van toepassing zou moeten zijn; zie echter, in overeenstemming met de uitspraak van het hof, Mijnssen in zijn preadvies uit 1984, p. 31-32. Praktische interpretatie van de verklaring De Rechtbank Utrecht interpreteert de verklaring in de hiervoor besproken uitspraak vrij letterlijk. Bertrams wijst in zijn noot op een curieus gevolg van een dergelijke interpretatie. De rechtbank oordeelt dat de bank, zolang zij daarbij belang houdt (dat wil zeggen, een vordering op de groep heeft), van de zekerheidsgevers kan eisen om conform de tekst van de verklaring het vermogen van de groep aan te vullen tot het overeengekomen peil. Dit heeft tot gevolg dat de zekerheidsgevers gehouden zijn om een hoger bedrag aan de groep te betalen dan de vordering van de bank op de groep bedraagt. De bank profiteert vervolgens naar rato van haar rechten in de failliete boedel van dit vermogen, echter, ook de overige crediteuren profiteren van de aanvulling van het eigen vermogen. Dit gegeven speelt echter geen rol bij de interpretatie van de verklaring, aldus de rechtbank. Indien voor de bank nu een (zeer) kleine vordering op de groep resteert, zou zij nog steeds volledige aanvulling van het vermogen van de groep kunnen verlangen, waarbij de overige crediteuren echter beduidend meer baat zouden hebben dan de bank. Een borgtocht zou in dit geval goedkoper zijn geweest, daar in dat geval slechts de verplichting zou bestaan om de nog uitstaande schuld aan de bank te voldoen. In het onderhavige geval zouden de zekerheidsgevers nog wel, zoals Bertrams aangeeft, als derden de vordering op de bank kunnen voldoen ex artikel 6:30 BW. Bij voldoening van de schuld op basis van dit artikel zal afhankelijk van de onderlinge verhouding eventueel regres mogelijk zijn, maar geen subrogatie in bijvoorbeeld bedongen pandrechten. Overigens is denkbaar dat een dergelijke verklaring ook buiten een situatie van faillissement voer voor discussie kan opleveren. Immers, de comfort letter lijkt niet aan te duiden hoe vaak de bank een beroep mag doen op de verklaring. Indien het vermogen verschillende malen tot onder het overeengekomen peil daalt, kan de bank er belang bij hebben dat dit vermogen iedere keer wordt aangevuld door de zekerheidsgevers omwille van de betalingsverplichtingen, of omwille van de continuïteit van de groep. Op den duur zou deze verklaring beduidend hogere financiële consequenties kunnen hebben dan een eenvoudige borgtocht. De vraag is of partijen zich daarvan steeds voldoende bewust zijn. Slot Indien wordt overwogen om met een comfort letter zekerheid aan een bank te bieden voor verplichtingen van bijvoorbeeld een dochter, door daarin toezeggingen omtrent het vermogen van de dochter op te nemen, zou het alternatief in de vorm van een eenvoudige borgtocht niet uit het oog mogen worden verloren. Een borgtocht beperkt de verplichtingen van een borg tot de schuld waarvoor hij wordt aangegaan. Bij een vermogensverklaring hoeft dit niet het geval te zijn. Bovendien is bij een borgtocht regres in begin- 72 VO april 2004, nr. 4

sel gewaarborgd. Bij een comfort letter die een vermogensverklaring bevat, zou men in het geval dat een regresregeling gewenst is, deze regeling moeten opnemen (onder achterstelling van daaruit voortvloeiende vorderingen aan de vorderingen van de bank). Zonder een dergelijke expliciete regeling is in beginsel geen verhaal mogelijk. Subrogatie is bij een dergelijke vermogensverklaring evenmin van toepassing, terwijl in geval van borgtocht subrogatie bewerkstelligt dat eventueel aan de bank verstrekte zekerheidsrechten, zoals pandrechten, overgaan op de borg. De borgtocht lijkt aldus te verkiezen boven een dergelijke vermogensverklaring. Mr. B.K. van der Waals Loyens Loeff het landelijk hoogspanningsnet. Saranne laat ik verder buiten beschouwing. TenneT is een staatsdeelneming sinds 2000 en is op grond van artikel 10 Elektriciteitswet aangewezen als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet. In die hoedanigheid bewaakt TenneT de continuïteit van het landelijk hoogspanningsnet en zorgt, onder andere, voor het transport van elektriciteit over het hoogspanningsnet. Ingevolge artikel 11a Elektriciteitswet zijn de artikelen 268 tot en met 274 van Boek 2 BW (structuurregeling) van toepassing op de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Het gevolg van de toepassing van het structuurregime is dat de Staat als aandeelhouder minder bevoegdheden heeft dan bij een gewone besloten vennootschap. Corporate governance bij elektriciteitsbedrijven Inleiding In dit artikel geef ik een overzicht van de (toekomstige) wetgeving ten aanzien van corporate governance bij halfgeprivatiseerde elektriciteitsbedrijven, zoals bijvoorbeeld TenneT B.V. en N.V. Nuon. Huizink 1 gebruikt de term half-geprivatiseerd voor ondernemingen die zijn ondergebracht in privaatrechtelijke rechtspersonen terwijl de (lagere) overheid enig aandeelhouder is. Ik zal eerst kort het deelnemingenbeleid van de rijksoverheid uiteenzetten. Daarna bespreek ik de aanpassing van de structuurregeling 2 en de Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code). 3 Ten slotte zal ik ingaan op enkele bepalingen in de Elektriciteitswet en het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ( Interventiewet ), 4 voorzover deze bepalingen van invloed zijn op de corporate governance bij elektriciteitsbedrijven. Deelnemingenbeleid rijksoverheid TenneT B.V. Saranne B.V. (hierna: Saranne) en TenneT B.V. (hierna: TenneT) zijn de enige staatsdeelnemingen in de elektriciteitssector. Saranne houdt de juridische eigendom van het landelijk hoogspanningsnet en TenneT is de beheerder van 1. J.B. Huizink, De structuurregeling bij geprivatiseerde ondernemingen, WPNR (2000) 6399, p. 279-280. 2. Gewijzigd voorstel van wet tot wijziging van Boek 2 van het BW in verband met de aanpassing van de structuurregeling, Kamerstukken I 2002/03, 28 179, nr. 309. 3. Commissie Corporate Governance, De Nederlandse Corporate Governance Code, 9 december 2003. 4. Kamerstukken II 2003/04, 29 372, nr. 1; de meest recente nota van wijziging dateert van 23 februari 2004, Kamerstukken II 2003/04, 29 372, nr. 11. Verzelfstandigingenbeleid en keuze voor rechtsvorm Staatsdeelnemingen die in een privaatrechtelijke rechtsvorm zijn ondergebracht, worden in beginsel op langere of kortere termijn geprivatiseerd. 5 De staatsdeelneming in TenneT wordt in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 6 (hierna: de Nota) een op de situatie toegesneden, al dan niet tijdelijke oplossing genoemd. Daarmee wordt de mogelijkheid opengelaten om de staatsdeelneming in TenneT blijvend te continueren, hetgeen haaks staat op de bedoeling van verzelfstandigde staatsdeelnemingen, te weten privatisering. Sinds 1985 is het deelnemingenbeleid van de Staat erop gericht om bestaande deelnemingen af te stoten, tenzij er doorslaggevende redenen zijn om de deelneming tijdelijk of blijvend te continueren. 7 De Nota bevestigt dit beleid. 8 Het publieke belang met betrekking tot het beheer en gebruik van elektriciteitsnetwerken 9 is door de overheid meermalen benadrukt. Het is echter de vraag of het gesignaleerde publieke belang een doorslaggevende reden is om de staatsdeelneming in TenneT te continueren. Een andere reden voor verzelfstandiging betreft de invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid voor publieke taken. Via de politieke verantwoordelijkheid kunnen namelijk (bedrijfs)beslissingen bij overheidsdiensten tot in detail op politiek niveau aan de orde komen. Door verzelfstandiging van overheidsdiensten in privaatrechtelijke vorm reikt de politieke verantwoordelijkheid niet verder dan de uitgeoefende bevoegdheden die een minister (of wethouder/gedeputeerde) namens de (lagere) overheid als aandeelhouder volgens de wet en statuten toekomen. Beheer van staatsdeelnemingen In de Nota is weergegeven dat de Staat als aandeelhouder in het algemeen dezelfde rechten behoort te hebben als andere 5. Kamerstukken II 1996/97, 25 178, nr. 2, p. 6 en Kamerstukken II 2001/02, 28 165, nr. 2, p. 4. 6. Kamerstukken II 2001/02, 28 165, nr. 2, p. 5. 7. Kamerstukken II 1996/97, 25 178, nr. 2, p. 2. 8. Kamerstukken 2001/02, 28 165, nr. 2, p. 17. 9. Onder meer Kamerstukken II 1999/00, 27 018, nr. 1. VO april 2004, nr. 4 73