CIJFERBOEK LOKAAL CULTUURBELEID



Vergelijkbare documenten
Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid

Cultuurcentra en bib. Sessie 2: het belang van cijfers in de cultuursector. Gegevens verzamelen wie, wat en waarom? vandaag. In kaart brengen van

BIOS 2 BIBLIOTHEEK INFORMATIE - en OPVOLGINGSSYSTEEM 2 GEGEVENS

Cultuurcentra op de kaart

Bios2 Thema in de kijker Activiteiten in de bibliotheek

Bios2 Thema in de kijker Activiteiten in de bibliotheek

RAPPORT VVC en LOCUS

Bios2 Thema in de kijker Publieksbereik

Bios2 Thema in de kijker Publieksbereik

Bios2 Thema in de kijker Personeel in de bibliotheek

DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT, BRUSSELSE AANGELEGENHEDEN EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING,

FACTS & FIGURES Cultuur- en gemeenschapscentra Franne Mullens

Bios2 Thema in de kijker Bibliotheekinfrastructuur

5 november Vlaamse beleidsprioriteiten voor het lokaal cultuurbeleid

Cijferrapport categorie C (gemiddelde en totaal)

Cijferrapport categorie A+B+C (gemiddelde en totaal)

Decreet van 6 juli 2012 betreffende het Lokaal Cultuurbeleid. Openbare bibliotheken in Vlaanderen. Vlaamse overheid

Openbare bibliotheek Ingelmunster Actieplan 2006

Kerncijfers 2012 van de bibliotheek

FACTS & FIGURES Bioscoopbezoek Mathijs De Baere

FACTS & FIGURES Bibliotheekbezoek Franne Mullens

Werkingsverslag Bibliotheek Bocholt. POB Bocholt Dorpsstraat Bocholt Pagina 1 van 11

Samenvatting onderzoek cultuurparticipatie 2010

CIJFERRAPPORT GEMEENSCHAPSCENTRA

De Kroon. Werkjaar Algemeen overzicht profielen-de Kroon Eigen Profielen-De Kroon Algemeen overzicht profielen-de Kroon- 2016

Bioscoopbezoek. Algemeen cultuurparticipatiecijfer (samenstelling van meer dan 40 activiteiten concerten, festivals, podium, musea, film)

De minister en de staatssecretaris van OCW Rijnstraat XP Den Haag. Datum 19 december 2016 Betreft Afwijkende wijze examineren - dyslexie

CULTUURCENTRA OP ZOEK NAAR EEN PUBLIEK

4. Samenwerking. 78 Hoofdstuk 6

Gegevensregistratie bij kunstendecreet en cultuurcentra doel, werkwijze, aandachtspunten en tips voor softwarefabrikanten

Er was eens. in 2012

GEÏNTEGREERD ACTIEPLAN CULTUUR 2013

GEMEENTELIJKE OPENBARE BIBLIOTHEEK ASSENEDE

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Welkom! Wegwijs voor nieuwe leden. Weverijstraat Ieper tel bibliotheek@ieper.be. mei 2011

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013

Rapport Beleidskader Kunst & Cultuur

Reglement samenwerking Cultuurdienst

PERSBERICHT STADSMONITOR 2017 VERTROUWEN TERUGWINNEN GAAT LANGZAAM

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

FACTS & FIGURES Participatie aan erfgoedactiviteiten Mathijs De Baere

Beleidslijnen

Bibliotheekstatistiek 2015

de Bibliotheek Aan den IJssel

Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013

Ontwerp van decreet ( ) Nr maart 2014 ( ) stuk ingediend op

Leeskring ism Davidsfonds "De grote x aanbod aan activiteiten wordt

Bijlage II Beoordeling evenement op de gemeentelijke doelstellingen

Beleidskader Kunst & Cultuur Stadspanel Den Haag, ronde voorjaar 2011

Wegwijs. in Bibliotheek Maldegem

Cijferboek cultureel erfgoed 2014: rapport werksoort. erfgoedcellen

Cijferboek cultureel erfgoed 2014: rapport werksoort. dienstverlenende organisaties

1. Welkom Dit reglement geldt voor de hoofdbibliotheek, de uitleenpost en de digitale diensten op de website

Mondgezondheidsrapport

Openbare bibliotheken en de gereglementeerde boekenprijs

-Een buurt kan hoog scoren op de dimensie demografie maar laag op de dimensie huisvesting, er zijn buurten die hoog scoren op werkloosheid en

Plaatselijke openbare bibliotheek. Dienstreglement.

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

De bruisende stad. Beleidskader

Uit de beleidsnota: De overlap tussen online en offline cultuurparticipatie. 3 modaliteiten van cultuurparticipatie Verbreding

FACTS & FIGURES Trends in museum- en tentoonstellingsbezoek ( ) Mathijs De Baere

MEDEDELING AAN DE VLAAMSE REGERING. Stand van zaken over de rationalisering van de managementondersteunende

Uitvoeringsbesluit subsidieverlening Cultuurnota provincie Drenthe

Hieronder vallen alle leners die actief lid zijn van de bibliotheek van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013

Het museum: - beschikt over een kwaliteitslabel als museum - heeft tijdig een aanvraag ingediend voor Vlaamse indeling en subsidiëring

Bibliotheekassistent (halftijds, contractueel)

ontwerp decreet geadviseerd door de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, voor te leggen aan de Vlaamse Regering

DE EFFECTIVITEIT VAN VLAAMSE BIBLIOTHEKEN

Echtscheiding en contactbreuk tussen kleinkinderen en grootouders

Vier werknemers op tien krijgen opleiding en vorming

Het bereik van het Vlaamse cultuuraanbod. Een studie naar de relatie tussen het cultuuraanbod en het publieksbereik.

BIJLAGE 6: BEZIT EN UITLENINGEN

Er is ook een elektronische versie van dit reglement beschikbaar, rechts op het scherm, onder Documenten.

Cultuurcentra in cijfers gevat

Samenvatting WijkWijzer 2017

Rapportage onderzoek Tevredenheid over de bibliotheek

2. Verklaringen voor verschillen in mobiliteit

Evolutie van de uitgaven en inkomsten van de v.z.w.

B i b l i o t h e e k. Z w e v e g e m. bib & b bus. Dienstreglement. m.i.v. 1 september 2014

OVERZICHT EIGEN EN RECEPTIEVE ACTIVITEITEN

INLEIDING. Deelrapport Samenwerken voor Innovatie Innovatiemonitor Noord-Nederland Pagina 2 van 10

Verenigingen en vrijwilligerswerk: hardnekkige fenomenen

ontspanning en iets presteren

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

Cultuureducatie in het basisonderwijs

SUBSIDIEBELEID KUNST EN CULTUUR

Jeanine Deckers December Evaluatie bibliobus De Zilk Gebruik van de bibliobus in de periode

School en Bibliotheek

Meerdere keren zonder werk

CULTUURCENTRA OP ZOEK NAAR EEN PUBLIEK

Dossier regionale luchthavens. 0. Aanleiding:

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Bibliotheek Lint. Jaarverslag Liersesteenweg 25 Lint (bron: Bios)

Ervaringen Wmo. Cliëntervaringsonderzoek Berg en Dal 2017

3 Gemiddeld aantal afgelegde kilometer per persoon per dag (gaakpppd)

Actieplan 2009 Cultuur & Bibliotheek

Nationaal Leenonderzoek Analyse van tienduizenden leningaanvragen

Cultuurbeleving. Junipeiling Bewonerspanel. Utrecht.nl/onderzoek

Bibliotheek met toekomst

Transcriptie:

CIJFERBOEK LOKAAL CULTUURBELEID TRENDS IN BIBLIOTHEKEN EN CULTUURCENTRA ONDER DE LOEP SAMENVATTING juni 2012 Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel T.P. va n Tienoven I. Glorieux In opdracht van het agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen Afdeling Volksontwikkeling en Lokaal Cultuurbeleid

Inhoudsopgave Inhoudsopgave. 2 1. Inleiding: heel veel cijfers 3 2. Openbare bibliotheken in Vlaanderen. 4 2.1. Indicatoren van werking... 4 Bezoekers Leners Uitleningen 2.2. Kenmerken en samenhang... 5 Collectie Digitalisering Activiteiten Diensten Beleid Doelgroepenwerking Algemene conclusie bibliotheken 3. Cultuurcentra in Vlaanderen 12 3.1. Indicatoren van werking.. 12 3.2. Kenmerken en samenhang... 12 Aanbod van de cultuurcentra Organisatie van de cultuurcentra Doelgroepen in de cultuurcentra Diensten in huis Beleid in de cultuurcentra Algemene conclusie cultuurcentra 4. Meer informatie en contact... 19 Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 2

1. Inleiding: heel veel cijfers Aan de basis van het Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid ligt zeer uitgebreid cijfermateriaal over de Vlaamse openbare bibliotheken en de Vlaamse cultuurcentra. In de gegevensregistratie van de bibliotheken registreren 308 bibliotheken al verschillende jaren het wel en wee van hun werking in meer dan 350 items. Ook in de gegevensregistratie van de cultuurcentra registreren 62 cultuurcentra het reilen en zeilen van hun werking in minstens zoveel items. Dat levert gigantisch veel informatie op en het is onmogelijk om al die informatie te ontsluiten in een cijferboek. Zo n grote hoeveelheid aan informatie daagt echter wel uit om methoden te ontwikkelen om zoveel mogelijk gegevens te ontsluiten, te interpreteren en inzichten te verwerven. Het Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid bundelt de rijke bron van gegevens van vijf jaar op een manier die verder gaat dan enkel het geven van eindeloos veel frequentietabellen. In deze samenvatting komt een selectie van conclusies aan bod voor bibliotheken en cultuurcentra. Door te selecteren geven we een toegankelijk overzicht, maar zullen een aantal nuances verdwijnen. Voor de uitgebreide en gedetailleerde bespreking verwijzen we graag naar het integrale rapport. In wat volgt worden voor bibliotheken en cultuurcentra afzonderlijk eerst kort de indicatoren van werking (bezoekers, leners, deelnemers ) aangehaald. Nadien bespreken we de opvallendste bevindingen van de werkthema s die gedefinieerd werden voor de bibliotheken en cultuurcentra. Elk werkthema wordt ingeleid met een profielschets. Nadien volgen de samengestelde maten van kenmerken. Het zijn kenmerken die bij elkaar horen en door hun samenstelling toelaten om zinvolle uitspraken te doen, bijvoorbeeld over het collectiebeheer van een bibliotheek of de diversiteit van het podiumaanbod van een cultuurcentrum. Per werkthema worden ook de samenhangen tussen de samengestelde maten en de indicatoren van werking besproken. De samenhangen zijn steeds een vergelijking met een referentiecategorie (in veel gevallen de bibliotheken of cultuurcentra die het laagst scoren op een samengestelde maat). Het gaat altijd om samenhangen en geen causale verbanden, hoewel we moeten toegeven dat het verschil soms zeer klein is. Tenslotte worden - waar mogelijk - aandachtspunten voor het beleid aangehaald. Bij het onderzoeken van de samenhangen, hebben we er rekening mee gehouden dat er verschillen zijn in grootte van bibliotheken en cultuurcentra. Bibliotheken in kleinere gemeenten of cultuurcentra uit de laagste categorie hebben door hun kleiner werkgebied per definitie lagere leners- of deelnemersaantallen. Door vooraf rekening te houden met de verstedelijkingsgraad 1 van de gemeenten waarin de bibliotheek zich bevindt en met de categorie waartoe het cultuurcentrum behoort 2, zijn we er zeker van dat de samenhangen niet te wijten zijn aan verschillen in grootte van de bibliotheken en cultuurcentra. Belangrijk te weten is dat het Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid noch de samenvatting concrete adviezen voor bibliotheken of cultuurcentra bevat. Het onderzoek biedt de mogelijkheid om evoluties in de werking en kenmerken van de bibliotheken en cultuurcentra te schetsen en niet-causale samenhangen tussen werking en kenmerken te identificeren, maar concrete adviezen mogen hier niet uit afgeleid worden. 1 Van Hecke, E. 1997. "Hiërarchie van de stedelijke kernen in Vlaanderen." Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, Instituut voor Sociale en Economische Geografie. 2 Anciaux, B. 2001. "Decreet houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal cultuurbeleid." Brussel: Vlaamse Overheid. Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 3

2. Openbare bibliotheken in Vlaanderen De werking van de openbare bibliotheken in Vlaanderen is over de jaren sterk veranderd en heeft een meer sociale dimensie gekregen. Bibliotheken lenen niet alleen materialen uit maar zijn ook een open huis waar mensen elkaar ontmoeten, lezen, muziek beluisteren, studeren, internet raadplegen, of auteurslezingen en voorleessessies bijwonen. Hoewel de gegevensregistratie van de openbare bibliotheken zich vooral leent om de collectiegegevens te analyseren, wordt ook de sociale werking van de bibliotheek onder de loep genomen. 2.1. Indicatoren van werking Voor bibliotheken zijn drie indicatoren van werking gedefinieerd: het aantal bezoekers, het aantal leners zowel binnen als buiten het werkgebied 3 en het aantal uitleningen. Om te vermijden dat verschillen in grootte van de gemeente of omvang van de collectie een rol spelen, werd het aantal bezoekers en aantal leners afgezet tegen het aantal inwoners en werd het aantal uitleningen afgezet tegen het aantal uitleenbare materialen. Bezoekers Bezoekers hoeven geen lid te zijn van de bibliotheek of een werk te lenen, en het gaat ook niet om unieke bezoekers. Toch zijn bezoekersaantallen interessant omdat het iets zegt over de toeloop in de bibliotheek. Gemiddeld komen er 3 niet-unieke bezoekers per inwoner per jaar over de vloer in de bibliotheek. In de bibliotheken in de stedelijke centrumgebieden stijgt dit aantal tot gemiddeld 5 niet-unieke bezoekers per inwoner. Het aantal bezoekers per inwoner neemt dus af naarmate de verstedelijking afneemt. Leners Leners zijn personen die tijdens het registratiejaar tenminste één werk hebben geleend plus het aantal niet-individuele lenerspassen (klaskaarten, kaarten voor rusthuizen) waarop tenminste één werk is geleend. Gegevens werden verzameld voor leners binnen en buiten het werkgebied en apart voor jeugd (0-14 jaar) en volwassenen. We bekijken 3 verschillende lenerscoëfficiënten zijnde de algemene lenerscoëfficiënt, de lenerscoëfficiënt voor individuele leners uit het werkgebied en de lenerscoëfficiënt voor het aandeel jeugdleners. Hierbij wordt er rekening mee gehouden dat bibliotheken in kleine gemeenten per definitie minder leners hebben dan bibliotheken in grote gemeenten. Gemiddeld komt 1 op de 5 inwoners uit de eigen gemeente jaarlijks minstens één keer naar de bibliotheek om een werk te ontlenen, ongeacht de grootte van de gemeente. Jeugdleners vormen iets meer dan een derde van de leners binnen en buiten het werkgebied. Het aandeel jeugd onder de leners in bibliotheken uit de klein(st)e niet-centrumgebieden is bijna anderhalf tot dubbel zoveel als in de bibliotheken uit de (groot)stedelijke centrumgebieden. 3 Het werkgebied is meestal de gemeente of bij samenwerkingsverbanden meerdere gemeenten. Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 4

Uitleningen De voornaamste opdracht van de bibliotheken is nog altijd het beschikbaar stellen van gedrukte en audiovisuele materialen voor uitleen en/of naslag. De collectie van de bibliotheken is dan ook goed geregistreerd in de gegevensregistratie. Naast de opdeling gedrukte materialen en audiovisuele materialen wordt er een onderscheid gemaakt tussen materialen voor jeugd (tot 15 jaar) en voor volwassenen. Binnen die opdeling is er nog een opdeling naar het soort materiaal (fictie, non-fictie, strips, cd s, dvd s, enz.). Het gebruik van de collectie wordt uitgedrukt in coëfficiënten, namelijk het aantal uitleningen gedeeld door het aantal uitleenbare materialen in een bibliotheek. Er zijn zeven uitleencoëfficiënten gedefinieerd: de algemene uitleencoëfficiënt, de uitleencoëfficiënt van de gedrukte materialen, de uitleencoëfficiënt van fictie, de uitleencoëfficiënt van non-fictie, de uitleencoëfficiënt van audiovisuele materialen, de uitleencoëfficiënt van gedrukte materialen voor jeugd en de uitleencoëfficiënt van gedrukte materialen voor volwassenen. Gemiddeld wordt elk materiaal minstens 2 keer per jaar ontleend. Gedrukte fictie materialen worden gemiddeld meer ontleend, dan gedrukte non-fictie werken. Ook de gedrukte materialen voor jeugd worden meer ontleend dan voor volwassenen. Alle uitleencoëfficiënten, behalve die van fictie en nonfictie, nemen af naar mate de verstedelijking van de gemeente afneemt. 2.2. Kenmerken en samenhang Collectie Bibliotheken hebben gemiddeld 4 items per inwoner in hun collectie. Bibliotheken spenderen jaarlijks gemiddeld 3,5 euro per inwoner aan hun collectie. Gemiddelde verhoudingen in de collectie: o jeugd/volwassenen: 40/60 o audiovisuele materialen/gedrukte materialen: 12/88 o fictie/non-fictie: 55/45 Samengestelde maten De collectie vormt de kern van de bibliotheek en omdat grotere bibliotheken ook een omvangrijkere collectie hebben, worden de verschillende indicatoren van de collectie steeds afgezet tegen het aantal inwoners van de gemeente. Deze indicatoren zijn: uitgaven, aantal items, aantal aanwinsten, aantal afgevoerde items en aantal magazijnitems. Vervolgens wordt een samengestelde maat voor collectiebeheer gecreëerd op basis van de verhouding uitgaven per inwoner aan collectiebeheer versus aantal items in collectie per inwoner enerzijds en de mate van aanwinsten, afvoer en magazijnitems anderzijds. Hieruit volgt een indeling van de openbare bibliotheken naar efficiënte, inefficiënte en stabiele collectie en kan worden geconcludeerd dat schaalvergroting samen gaat met een stabiele of inefficiënte collectie. De totale collectie van de bibliotheek wordt opgedeeld in gedrukte materialen (gm) en audiovisuele materialen (avm). Daarbinnen bestaan er verschillende soorten materialen en is er een onderscheid tussen materialen voor jeugd en voor volwassenen. Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 5

Op basis van een aantal evoluties, kunnen we de collecties van de openbare bibliotheken opdelen volgens een nieuwe oriëntatie (meer jeugdmaterialen, meer fictie, en meer dvd s en Daisy-boeken), een klassieke oriëntatie (minder jeugdmaterialen, minder fictie, en minder dvd s en Daisy-boeken), of een standaard oriëntatie (de restgroep). We stellen vast dat het vooral de bibliotheken in de klein(st)e gemeenten zijn die een nieuwe collectie oriëntatie hebben. Bibliotheken met een efficiënte of een inefficiënte collectie hebben lagere uitleencoëfficiëntendan bibliotheken met een stabiele collectie. Een nieuwe collectie oriëntatie hangt samen met een hogere uitleencoëfficiënt voor audiovisuele materialen. Een nieuwe collectie oriëntatie blijkt samen te gaan met een hoger aandeel jeugdleners. Digitalisering Websites en e-mail worden het vaakst gebruikt als digitaal promotiekanaal. Het percentage bibliotheken waar men kan reserveren en verlengen via internet stijgt van 50% in 2006 tot bijna 100% in 2010. Een kwart van de bibliotheken biedt in 2010 internettoegang via hotspot(s) aan. Ruim de helft van de bibliotheken in de kleine en kleinste gemeenten hebben beperkte internettoegang, d.w.z. geen hotspot(s) en minder dan vijf publieke werkstations met internetvoorziening. Het zijn vooral de bibliotheken in de (groot)stedelijke centrumgebieden die heel veel elektronische abonnementen aanbieden. Samengestelde maten Om de mate van digitalisering te vatten in indicatoren, wordt gebruik gemaakt van vier samengestelde maten van digitalisering: Digitale promotie: de mate waarin bibliotheken gebruik maken van e-zines, een website, e- mailings en sms-diensten. Digitale service: de mate waarin bibliotheken de mogelijkheid bieden tot reservering, verlengen en raadplegen van de catalogus via het internet. Digitale toegang: de mate waarin hotspots en vijf of meer publieke werkstations met internetvoorziening beschikbaar zijn. Digitale collectie: het aantal door de bibliotheek aangeboden elektronische abonnementen. Bibliotheken die inzetten op digitalisering hebben hogere uitleencoëfficiënten. Hetzelfde geldt voor de algemene lenerscoëfficiënt en de coëfficiënten voor leners uit het eigen werkgebied. Het aandeel jeugdleners wordt nauwelijks beïnvloed door digitaliseren. Extra aandachtspunt voor het beleid De digitalisering heeft in de bibliotheken overduidelijk zijn intrede gemaakt. Anno 2010 zijn er nog nauwelijks bibliotheken die qua promotie, service, toegang en collectie volledig digiloos zijn. Toch blijkt de mate van digitalisering nog altijd erg gebonden aan de grootte van de bibliotheek. In de grote, Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 6

verstedelijkte gebieden lopen de bibliotheken voorop en is digitalisering geïntegreerd in de verschillende aspecten van hun werking. In de klein(st)e gemeenten (kleiner dan 20.000 of kleiner dan 10.000 inwoners) zijn een aantal vormen van digitalisering nog niet diep doorgedrongen. En dat is een extra aandachtspunt, want juist een hogere mate van digitalisering gaat significant samen met hogere uitleencoëfficiënten en lenerscoëfficiënten. Activiteiten Bibliotheken in de (groot)stedelijke centrumgebieden hebben een meer divers aanbod aan collectiegebonden activiteiten. Het percentage bibliotheken dat auteurslezingen organiseert stijgt tussen 2006 en 2010 van 80% naar bijna 90%. Het aantal bibliotheken dat tentoonstellingen organiseert stijgt van 67% in 2006 naar 73% in 2010. Samengestelde maten Binnen de activiteiten die openbare bibliotheken organiseren, maken we een onderscheid tussen collectiegebonden en andere activiteiten. Onder collectiegebonden activiteiten verstaan we activiteiten die de bibliotheek zelf of in samenwerking met anderen organiseert en die verband houden met het in de kijker plaatsen van de collectie. Het gaat om auteurslezingen, aanwinst- en themalijsten, themastands en deelname aan de bibliotheekweek en jeugdboekenweek (doelgroepgerichte activiteiten worden apart opgenomen onder doelgroepenwerking). Andere activiteiten zijn activiteiten die binnen de infrastructuur van de openbare bibliotheek plaatsvinden, maar niet direct aan het promoten van de collectie zijn gekoppeld. Het gaat hierbij om de aanwezigheid van een spelotheek, gemeentelijke info-, afgifte- en verkooppunten en tentoonstellingen. Collectiegebonden activiteiten gaan samen met hogere uitleencoëfficiënten voor gedrukte materialen maar enkel wanneer deze activiteiten vaak georganiseerd worden. Deze samenhang is nog opvallender bij andere activiteiten. De algemene lenerscoëfficiënt en de coëfficiënt voor leners uit het eigen werkgebied liggen hoger wanneer er meer collectiegebonden en andere activiteiten worden georganiseerd. Voor het aandeel jeugdleners geldt echter het omgekeerde. Diensten Drie kwart van de bibliotheken heeft een leeszaal of een leescafé. Het percentage bibliotheken met zelfuitleenbalies stijgt van 4% in 2006 naar 22% in 2010. Het percentage bibliotheken met een inleverbox stijgt van 3% in 2006 naar 33% in 2010. In 2010 heeft de helft van de bibliotheken naast de hoofdbibliotheek minstens één extra bedieningspunt, wat echter een daling is ten opzichte van 2006. Alle bibliotheken zijn open op zaterdag en 16% op zondag. Gemiddelde openingsuren: o 15 uur per werkweek tussen 8-18u open o 4,5 uur per werkweek na 18u open o 3,5 uur per weekend open Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 7

Samengestelde maten De indicatoren die iets zeggen over de diensten in de bibliotheek vallen uiteen in een samengestelde maat over de mate waarin infrastructurele diensten in de bibliotheek zijn voorzien (leesruimten, zelfuitleenbalies, inleverboxen, extra bedieningspunten en werkplekken) en een samengestelde maat over de openingsuren van de bibliotheek. Deze laatste is gebaseerd op vier criteria: vijf weekdagen open in de voor- en/of namiddag, drie of meer avonden in de week open (na 18u), open op zondag en meer dan 21 uur per week open. Enkele vormen van infrastructurele dienstverlening gaan samen met lagere uitleencoëfficiënten voor gedrukte materialen en lagere lenerscoëfficiënten (m.u.v. het aandeel jeugdleners), maar deze samenhang zwakt af naar mate er sprake is van heel veel infrastructurele dienstverlening; Hoe hoger de kwaliteit van de openingsuren, des te hoger alle uitleencoëfficiënten en lenerscoëfficiënten (m.u.v. het aandeel jeugdleners). Extra aandachtspunt voor het beleid Jongeren (hier afgebakend tot 15 jaar) blijven een speciale doelgroep binnen de bibliotheken. Eens te meer tonen de cijfers aan dat het mobiliseren en activeren van jongeren geen gemakkelijke taak is. Uit de cijfers blijkt immers dat bibliotheken die actief zijn op verschillende vlakken, het aandeel jeugdleners op het totaal aantal leners zien dalen. Bibliotheken met veel collectiegebonden activiteiten, veel andere activiteiten, gunstige openingsuren en veel lokale samenwerkingsverbanden hebben een significant lager percentage jeugdleners dan andere bibliotheken. En het is extra frustrerend dat het juist diezelfde bibliotheken zijn die omwille van diezelfde kenmerken wél significant hogere uitleencoëfficiënten hebben, ook voor gedrukte materialen voor de jeugd. Daar komt bij dat ook de leesbevorderingsactiviteiten voor jeugd geen hoger aandeel jeugd met zich meebrengen, maar dat er wel meer materialen voor jeugd worden ontleend. Tot slot hebben bibliotheken die meer onpersoonlijk worden door bijvoorbeeld veel diensten via het internet aan te bieden of een inleverbox en zelfuitleenbalie te installeren, juist wel een significant hoger aandeel jongeren onder hun leners dan bibliotheken met minder van deze onpersoonlijke infrastructurele kenmerken. Deze kenmerken hangen echter dan weer samen met significant lagere uitleencoëfficiënten. Beleid De personeelskost maakt gemiddeld twee derde uit van de totale uitgaven van een bibliotheek. Gemiddeld haalt een bibliotheek 11% van haar inkomsten uit leen-, lid-, reserverings- en maningsgeld. De totale werking van een bibliotheek kost gemiddeld 26 euro per inwoner van de gemeente. In 2010 vraagt 55% van de bibliotheken leengeld voor cd s terwijl dit in 2006 nog bijna 84% was. Twee derde van de bibliotheken rekent lidgeld aan. In een bibliotheek zijn gemiddeld 3 op de 4 personeelsleden een vrouw. Gemiddeld werken 2 op de 3 personeelsleden in statutair dienstverband. Het gemiddeld aantal VTE (voltijds equivalenten) in een bibliotheek is 11,5. 9 op de 10 bibliotheken werken samen met lokale verenigingen. 95% van de bibliotheken werken samen met andere bibliotheken. Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 8

Samengestelde maten De samengestelde maat voor financieel beleid is gebaseerd op de mate waarin bibliotheken geld aanrekenen voor lidmaatschap, het ontlenen van cd s en dvd s en het reserveren van materialen. Daarnaast worden een aantal financiële parameters in verhoudingen bekeken (om verschillen naar grootte van bibliotheken uit te sluiten). Deze verhoudingen zijn: het aandeel collectie uitgaven op de totale uitgaven, het aandeel uitgaven aan bibliotheekpersoneel op de totale uitgaven, de eigen inkomsten (som van leen-, lid-, reserverings- en maningsgeld) op totale inkomsten (som van alle subsidies, toelagen en eigen inkomsten), en de totale uitgaven per inwoner in de gemeente. We stellen vast dat minder dan 5% van de bibliotheken volledig kosteloos zijn en dit zijn voornamelijk de bibliotheken in de klein(st)e gemeenten. De samengestelde maat voor personeelsbeleid is opgebouwd uit het aantal VTE, het aandeel niveau A en/of B en het aandeel statutairen in de personeelsbezetting. Het onderzoek toont aan dat drie kwart van de bibliotheken laag scoort op de maat van kwaliteit van het personeelsbeleid. Het betreft hier de bibliotheken uit de klein(st)e gemeenten. De samengestelde maten voor lokaal en bovenlokaal samenwerkingsbeleid bestaat uit de mate waarin openbare bibliotheken samenwerken met de cultuurbeleidscoördinator, cultuur- of gemeenschapscentrum, cultuurdienst, lokale verenigingen en lokale culturele actoren (lokaal samenwerkingsbeleid) en samenwerken met andere bibliotheken en/of organisaties op regionaal, provinciaal, Vlaams of Europees niveau (bovenlokaal samenwerkingsbeleid). Vooral bibliotheken uit de (groot)stedelijke centrumgebieden hebben veel bovenlokale samenwerkingsverbanden. Hoe meer tarieven een bibliotheek aanrekent, hoe lager de uitleencoëfficiënt voor audiovisuele media. Bijna alle andere uitleen- en lenerscoëfficiënten hangen wel samen met het aantal tarieven, d.w.z. hoe meer tarieven een bibliotheek aanrekent, hoe hoger deze coëfficiënten (let wel: het gaat hier om het aantal aangerekende tarieven, niet om de hoogte ervan). Bibliotheken met een bovengemiddelde kwaliteit van personeelsbezetting hebben hogere uitleencoëfficiënten. Bibliotheken met veel lokale samenwerkingsverbanden hebben niet meer uitleningen, maar wel meer leners. Extra aandachtspunt voor het beleid Eerdere onderzoeken over de betalingsbereidheid van bibliotheekbezoekers heeft al tot uiteenlopende conclusies geleid. De uitkomsten van de analyse van de cijfers in dit onderzoek liggen ook ergens in het midden. Enerzijds is er ondersteuning van de betalingsbereidheid voor bibliotheekgebruik omdat blijkt dat bibliotheken die volledig kosteloos zijn geen hogere uitleen- en lenerscoëfficiënten hebben. Anderzijds zijn tarieven ook een drempel voor het ontlenen van bepaalde materiaalsoorten of voor bepaalde doelgroepen. Immers, bibliotheken met veel tarieven hebben een significant lagere uitleencoëfficiënt voor audiovisuele materialen en in deze bibliotheken komt ook een significant kleiner aandeel jeugdleners dan in bibliotheken die volledig kosteloos zijn. Grotere bibliotheken liggen in grotere gemeenten en hebben meer mogelijkheden om nieuwe of innoverende ontwikkelingen te implementeren, vaak tegen een lagere kostprijs. De voordelen van schaalvergroting zijn duidelijk bij bibliotheken in (groot)stedelijke centrumgebieden want hier scoren bibliotheken het hoogst op de verschillende indicatoren die de kenmerken van de bibliotheken Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 9

samenvatten. Voor veel van deze indicatoren geldt dat ze samenhangen met hogere uitleen- en lenerscoëfficiënten maar ook dat ze samenhangen met een lager aandeel jeugdleners. Ruim de helft van de uitgaven van de bibliotheek gaat naar het personeel en dat neemt toe over de jaren. En juist omdat personeel zo zwaar drukt op de begroting van de bibliotheken, is het vaak de eerste post waarop wordt bezuinigd. Uit de analyses blijkt echter dat bibliotheken die bovengemiddeld scoren op de indicator van kwaliteit van de personeelsbezetting, hogere uitleencoëfficiënten hebben voor gedrukte en audiovisuele materialen. Het belang van kwalitatief hoog personeel mag dus zeker niet onderschat worden. Doelgroepenwerking Alle bibliotheken voorzien een aangepaste dienstverlening voor scholen. Aangepaste dienstverlening voor bijzondere doelgroepen, zowel voor de jeugd als voor volwassenen, neemt overal toe. Gemiddeld organiseert een bibliotheek 42 bibliotheekintroducties per jaar in het onderwijs (kleuter, lager en secundair onderwijs). Samengestelde maten Er wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene doelgroepenwerking (aangepaste dienstverlening voor 11 onderscheiden doelgroepen) en doelgroepenwerking speciaal voor jeugd (0-14 jaar) en speciaal voor volwassenen door middel van bibliotheekintroducties, themastands, voorleessessies, lees- en luisterclubs en andere bevorderingsactiviteiten. Doelgroepenwerking voor jeugd en voor volwassenen gaat samen met hogere uitleencoëfficiënten voor gedrukte materialen en hogere lenerscoëfficiënten. Er is geen significant verband gevonden tussen het aandeel jeugdleners en doelgroepenwerking voor jeugd. Meer vormen van aangepaste dienstverlening gaat meestal samen met hogere uitleen- en lenerscoëfficiënten. Algemene conclusie bibliotheken De digitalisering heeft in de bibliotheken overduidelijk zijn intrede gemaakt. Anno 2010 zijn er nog nauwelijks bibliotheken die qua promotie, service, toegang en collectie volledig digiloos zijn. De mate van digitalisering is echter nog altijd erg gebonden aan de grootte van de bibliotheek. Het mobiliseren en activeren van jongeren is geen gemakkelijke taak. Uit de cijfers blijkt immers dat bibliotheken die actief zijn op verschillende vlakken, het aandeel jeugdleners op het totaal aantal leners zien dalen. Opvallend is ook dat bibliotheken die meer onpersoonlijk worden doordat ze bijvoorbeeld veel diensten via het internet aanbieden of een inleverbox en zelfuitleenbalie installeren, juist wel een significant hoger aandeel jongeren onder hun leners heeft dan bibliotheken met minder van deze onpersoonlijke infrastructurele kenmerken. Deze kenmerken hangen echter dan weer samen met significant lagere uitleencoëfficiënten. Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 10

Onderzoeken over betalingsbereidheid bij bibliotheekbezoekers hebben geen eenduidige resultaten. Ook de uitkomsten van de analyse van de cijfers in dit onderzoek liggen ergens in het midden en zouden gebaat zijn met verdere analyse. Verder valt op dat grotere bibliotheken (die liggen in grotere gemeenten) profiteren van de voordelen van schaalvergroting en meer mogelijkheden hebben om nieuwe of innoverende ontwikkelingen te implementeren, vaak tegen een lagere kostprijs. Uit de analyses blijkt tenslotte dat bibliotheken die bovengemiddeld scoren op de indicator van kwaliteit van de personeelsbezetting, hogere uitleencoëfficiënten hebben voor gedrukte en audiovisuele materialen. Het belang van kwalitatief hoog personeel mag dus zeker niet onderschat worden. Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 11

3. Cultuurcentra in Vlaanderen Cultuurcentra in Vlaanderen hebben een streekgerichte opdracht en werken dus voor een ruimer publiek dan de gemeente waarin ze gevestigd zijn. Daarnaast hebben cultuurcentra de taak om deelname aan het cultuuraanbod te vergemakkelijken en te bevorderen. De cultuurcentra worden opgedeeld in drie categorieën A, B en C. De categorie bepaalt op welke subsidie het cultuurcentrum recht heeft, waarbij de subsidie meer bedraagt naarmate de centrumfunctie van de betrokken stad of gemeente groter is. Het doel van deze opdeling is een planmatige spreiding van de cultuurcentra en het cultuuraanbod in Vlaanderen. De grootsteden Brussel, Antwerpen en Gent worden in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Omdat grotere cultuurcentra (of gevestigd in grotere steden) ook een groter aanbod hebben, werd er steeds statistisch gecontroleerd voor de categorie. 3.1. Indicatoren van werking De streekgerichte opdracht en centrumfunctie-gebonden indeling van cultuurcentra maakt dat het niet veel zin heeft het aantal deelnemers van de cultuurcentra af te zetten tegen het aantal inwoners van de gemeente (zoals bij de bibliotheken). De indicatoren van werking voor de cultuurcentra in Vlaanderen worden daarom in deelnemersaantallen gemeten. Deelnemersaantallen worden bekeken voor het podiumaanbod, voor educatieve activiteiten en voor andere activiteiten. Het betreft hier altijd activiteiten uit de eigen programmering. Binnen het podiumaanbod wordt tevens een onderscheid gemaakt tussen exacte deelnemersaantallen en geraamde deelnemersaantallen. De exacte aantallen worden geregistreerd op basis van een aantoonbare registratie (bv. ticketverkoop). De geraamde aantallen zijn schattingen van het aantal bezoekers en dus minder genuanceerd. In het onderzoek werd ook gekeken naar specifieke podium-indicatoren. Dit zijn het aantal deelnemers aan eigen podiumactiviteiten die door professionele gezelschappen worden verzorgd (zgn. het professionele podiumaanbod) en het aantal deelnemers aan eigen populaire podiumactiviteiten (amusement, populaire muziek, film). 3.2. Kenmerken en samenhang Aanbod van de cultuurcentra Het aanbod van de cultuurcentra is opgedeeld in enerzijds eigen aanbod en anderzijds receptief aanbod dat verzorgt wordt door derden in de infrastructuur van het cultuurcentrum. Dit is het gevolg van de dubbele opdracht die cultuurcentra hebben. Aan de ene kant moeten cultuurcentra voorzien in een divers aanbod van professioneel artistiek werk voor een publiek uit een ruim werkgebied. Aan de andere kant hebben zij ook de opdracht om een laagdrempelige culturele instelling te zijn zodat de cultuurdeelname wordt bevorderd en de culturele competenties worden ontwikkeld. Eigen aanbod Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 12

Meer dan de helft van het eigen aanbod bestaat uit podiumactiviteiten. Ruim drie kwart van alle podiumactiviteiten wordt door professionele gezelschappen uitgevoerd. 40% van het eigen podiumaanbod bestaat uit theatervoorstellingen. 2 op 5 podiumactiviteiten kunnen getypeerd worden als populair (amusement, populaire muziek, film/audiovisuele media). Amusement is de sterkste stijger tussen 2006 en 2009. Steeds meer cultuurcentra zetten in op een brede waaier van podiumgenres. Twee derde van de cultuurcentra hebben ook een grote diversiteit aan activiteiten buiten podium. De educatieve activiteiten bedragen circa 20% van het eigen aanbod. De andere activiteiten bedragen 11% van het eigen aanbod. 4% van het eigen aanbod bestaat uit tentoonstellingen; het aantal centra dat educatieve tentoonstellingen organiseert, is gedaald tot de helft. Meer dan de helft van de cultuurcentra verzorgt omkaderingsactiviteiten bij het eigen aanbod. Receptief aanbod (georganiseerd door derden) Drie kwart van de receptieve activiteiten zijn andere activiteiten (d.w.z. andere dan podium of educatieve activiteiten of tentoonstellingen). Een derde van deze andere activiteiten zijn vergaderingen; een ander derde bestaat uit ontspannings- en ontmoetingsactiviteiten. 42% van de cultuurcentra (vooral A- en B-centra) kennen een op educatieve activiteiten georiënteerd receptief aanbod; 13% van de cultuurcentra hebben een op podium georiënteerd receptief aanbod. Samengestelde maten Om de dataset efficiënt te bevragen werd gewerkt met samengestelde maten zoals de diversiteit van het podiumaanbod (hoe meer genres aangeboden worden hoe meer divers), de diversiteit van het niet-podium gedeelte en de diversiteit binnen de receptieve activiteiten. Bij het zoeken naar verbanden bleek de samengestelde maat programmering de meest relevante. Op basis van de verhouding eigen/receptieve activiteiten, het aandeel podiumactiviteiten en het aandeel van professionele podiumactiviteiten spreken we van cultuurcentra met een eigen georiënteerd aanbod, een receptief georiënteerd aanbod en een middengroep. Er werd gezocht naar verbanden met publieksbereik maar dat beperkt zich tot het eigen aanbod. Bij de start van de gegevensregistratie (2004/2005) was er voor het receptieve luik immers geen sluitende methodiek voorhanden om ook receptieve deelnemersaantallen op te geven met een voldoende hoge mate van betrouwbaarheid en verifieerbaarheid. A- en B-centra hebben een veeleer eigen oriëntatie van het aanbod. In absolute aantallen zijn het 4 A-centra, 4 B-centra en 3 C-centra die in de categorie eigen oriëntatie vallen. Cultuurcentra die sterk inzetten op een uitgebreid, divers gamma aan podiumgenres hebben beduidend meer deelnemers voor podium (zowel algemeen als voor het professionele aanbod als ook voor het populaire aanbod). Cultuurcentra die sterk focussen op het eigen aanbod blijken minder deelnemers voor de eigen educatieve en de andere activiteiten te hebben. Een receptief aanbod dat sterk focust op educatieve activiteiten concurreert met het eigen educatief aanbod. Bij een receptief aanbod dat de nadruk legt op podium werden lagere deelnemersaantallen voor het eigen educatieve aanbod en voor het eigen populaire aanbod vastgesteld. Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 13

Extra aandachtspunt voor het beleid De receptieve werking lijkt de deelnemersaantallen aan het eigen aanbod nauwelijks te beïnvloeden. Voor het educatieve luik is er eerder sprake van concurrentie of substitutie; het cultuurcentrum speelt een aanvullende rol. Er is sprake van twee publiekswerelden naast elkaar: deelnemers aan eigen aanbod en deelnemers aan receptief aanbod. Uit vorig onderzoek blijkt wel dat een sterk uitgebouwd receptief luik belangrijk is voor het bereiken van ondervertegenwoordigde gebruikersgroepen. De dubbele opdracht voor de cultuurcentra brengt in de praktijk een spanningsveld tussen het receptieve en het eigen aanbod met zich mee. Het receptieve luik en de wisselwerking met het eigen aanbod dringt zich op voor verder kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Organisatie van de cultuurcentra Cultuurcentra kunnen hun eigen aanbod op verschillende manieren organiseren om de participatie maximaal te bevorderen. Naast het gebruik van de eigen infrastructuur worden zeker de laatste jaren ook activiteiten georganiseerd buiten de eigen muren (bv. concerten in een kerk, activiteiten in wijken, in andere infrastructuur van de gemeente zoals raadszaal, jeugdhuis, privé-cinema, parochiezalen, enz.) of in openlucht (plein, park, kiosk, dijk, enz.). Ook kunnen cultuurcentra hun aanbod in een ruimer kader plaatsen door aan te sluiten bij landelijke culturele evenementen (Open Monumentendag, Kinderkunstendag enz.), activiteiten aan te bieden zoals een festival of het publiek de kans te geven mee te gaan naar voorstellingen in andere cultuurhuizen. In dit onderzoek werd nagegaan in hoeverre er verbanden ontdekt konden worden tussen deze organisatiekeuze en o.a. deelnemersaantallen. Ook de mate van promotionele en logistieke ondersteuning aan de receptieve werking werd onder de loep genomen. Locatie van eigen activiteiten Ruim 9 op de 10 cultuurcentra organiseert wel eens een activiteit extra muros of in de openlucht; (stijging van 26% in 2006 naar 40% van de centra in 2009). 1 op de 5 activiteiten uit de eigen programmering wordt georganiseerd buiten het cultuurcentrum (extra muros 14% en in openlucht 6%). Context van eigen activiteiten Steeds meer cultuurcentra organiseren activiteiten binnen een specifieke context (festivals of landelijke culturele thema s of uitstappen naar andere cultuurhuizen). 82% van de cultuurcentra organiseert activiteiten in het kader van festivals, 47% van de cultuurcentra organiseert activiteiten in het kader van landelijke culturele thema s en 24% van de cultuurcentra organiseert groepsuitstappen naar andere cultuurhuizen. Ondersteuning van receptieve activiteiten Bijna 90% van de cultuurcentra biedt organisatorische ondersteuning aan receptieve activiteiten; 87% geeft promotionele ondersteuning. Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 14

Ruim de helft van de cultuurcentra geeft organisatorische en promotionele ondersteuning aan receptieve activiteiten en heeft daarenboven ook veel activiteiten die door lokale verenigingen worden georganiseerd. De C-centra zijn hier sterk vertegenwoordigd. Samengestelde maten Voor het onderzoek naar verbanden bij de organisatie van de cultuurcentra werd gewerkt met de mate waarin activiteiten op een andere locatie dan de eigen infrastructuur worden georganiseerd; de mate waarin cultuurcentra eigen activiteiten organiseren binnen de context van festivals, landelijke culturele thema s en/of groepsuitstappen naar een ander cultuurhuis en tenslotte de mate van organisatorische of promotionele ondersteuning van receptieve activiteiten die cultuurcentra bieden. Cultuurcentra die veel activiteiten buiten hun muren organiseren hebben hogere deelnemersaantallen. Bij cultuurcentra die veel activiteiten in een bepaalde context (landelijk evenement, festivals, bezoeken aan andere cultuurhuizen) organiseren merken we een hoger (exact) deelnemersaantal aan het educatieve aanbod. Het bieden van ondersteuning aan receptieve activiteiten heeft vrijwel geen invloed op deelnemersaantallen aan het eigen aanbod. Extra aandachtspunt voor het beleid Sommige cultuurcentra hebben weliswaar reeds van oudsher een vaste voet in deelgemeenten met eigen wijkhuizen en lokale ontmoetingscentra. Niettemin blijken activiteiten buiten de gebruikelijke culturele infrastructuur nog extra troeven te bieden. Cultuurcentra treden nu reeds regelmatig buiten hun muren met het eigen aanbod wat een succesvolle strategie lijkt te zijn voor een hoog publieksbereik en mogelijk ook voor het aanspreken van nieuw publiek. Doelgroepen in de cultuurcentra Inzetten op een laagdrempelig aanbod dat mensen in alle lagen van de bevolking aanspreekt behoort tot de permanente bekommernissen van cultuurcentra. Vaak gebeurt dit op een inclusieve manier zonder specifieke doelgroepenlabels maar wel met aandacht voor aangepaste communicatie en toeleiding. Toch worden er ook activiteiten georganiseerd speciaal gericht op jongeren, senioren, familie en scholen. Ruim een derde van het totale eigen aanbod is specifiek gericht op doelgroepen (scholen, jongeren, senioren, familie). Ruim 60% van de cultuurcentra organiseert activiteiten voor zowel jongeren, als families, als senioren; B- en C-centra beperken zich vaker tot één of hooguit twee doelgroepen. Iets meer cultuurcentra hebben de laatste jaren activiteiten voor ouderen georganiseerd, het aantal cultuurcentra dat activiteiten organiseert specifiek voor jongeren en families neemt iets af. Samengestelde maat In het onderzoek werd bekeken hoeveel cultuurcentra specifieke activiteiten voor deze doelgroepen organiseert en hoe groot het aandeel doelgroepgerichte activiteiten is in het totale aanbod. De Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 15

samengestelde maat voor doelgroepgerichte activiteiten is gebaseerd op het aantal verschillende doelgroepen waarvoor cultuurcentra activiteiten voorzien. Er is geen significante samenhang tussen het aantal doelgroepen waarvoor een cultuurcentrum activiteiten organiseert en de deelnemersaantallen. Doelgroepwerking blijkt nauwelijks invloed te hebben op het eigen aanbod. Diensten in huis Sommige cultuurcentra hebben naast het aanbod dat zij zelf samenstellen (eigen activiteiten) en het aanbod dat derden in het cultuurcentrum organiseren (receptieve activiteiten) ook diensten in huis die quasi permanent educatieve activiteiten aanbieden. Het gaat hier om diensten of instellingen die elders een substantiële en structurele financiering verkrijgen (Deeltijds Kunstonderwijs, Centra voor basiseducatie, Vormingplus, enz.) maar die onder hetzelfde dak als het cultuurcentrum verblijven en daar educatieve activiteiten verzorgen. De onderzoekers maakten voor het onderzoek een onderscheid tussen: Creatieve diensten in huis: diensten in huis die een creatieve of kunstzinnige inslag hebben: Deeltijds Kunstonderwijs (beeldende kunst en muziek, woord en dans) en Kunst in huis. o Het aandeel cultuurcentra met deeltijds kunstonderwijs muziek, woord en dans binnen de infrastructuur stijgt van 20% in 2006 naar 32% in 2009. o 1 op de 10 cultuurcentra heeft Kunst in huis binnen de infrastructuur. o Ruim de helft van de cultuurcentra heeft één of twee vormen van creatieve diensten in huis; het zijn vooral de A- en C-centra die veel creatieve diensten in huis hebben. Andere diensten in huis (Centra voor basis- en volwassenenonderwijs, praktijkgerichte opleidingen). o In 2009 heeft de helft van alle cultuurcentra nog andere diensten in huis. o Het gemiddeld aantal diensten in huis is gestegen in 2009 vergeleken met 2006. Samengestelde maten De onderzoekers werkten met een maat rond het aantal creatieve diensten in huis en het al dan niet hebben van andere diensten. Cultuurcentra met meerdere creatieve diensten in huis (Deeltijds Kunstonderwijs en Kunst in Huis) hebben significant meer deelnemers aan het eigen educatieve aanbod. Cultuurcentra met meerdere creatieve diensten hebben ook hogere geraamde deelnemersaantallen voor podium en andere activiteiten. Overige diensten in huis (Centra voor basiseducatie, enz.) hebben vrijwel geen invloed op deelnemersaantallen aan het eigen aanbod. Extra aandachtspunt voor het beleid Er is geen verband vast te stellen tussen diensten in huis en veel deelnemers aan het eigen aanbod, tenzij het Deeltijds Kunstonderwijs voor wat de educatieve activiteiten betreft. Daar kan enige Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 16

wisselwerking vermoed worden, zonder te kunnen spreken van causaal verband in de ene of andere richting. De hogere geraamde deelnemersaantallen wijzen potentieel op een wisselwerking met het publiek van het Deeltijds Kunstonderwijs. Mogelijk vinden leerlingen van het Deeltijds Kunstonderwijs die het huis kennen sneller de weg naar andere activiteiten. Gebruikersonderzoeken kunnen in de toekomst misschien meer duidelijkheid brengen. Beleid in de cultuurcentra Financieel beleid 67% van de eigen inkomsten van de cultuurcentra is afkomstig uit de eigen programmering. De helft van de uitgaven van de cultuurcentra zijn personeelskosten en een kwart van de uitgaven van de cultuurcentra gaat naar de programmering. Het zijn vooral de A- en B-centra die relatief veel uitgeven aan programmering en aan marketing. Het percentage cultuurcentra dat een relatief laag aandeel uitgaven heeft voor programmering stijgt van 49% in 2006 naar 61% in 2009. Personeelsbeleid Gemiddeld is een kwart van het personeel agogisch of stafpersoneel. Ruim een derde van de cultuurcentra scoort laag op de maat van personeelsbezetting en nog eens ruim de helft van de cultuurcentra valt in de middengroep. Slechts een kwart van de A-centra kan gesitueerd worden in de top voor personeelsbeleid: veel agogisch (staf)personeel en een hoog totaal aantal VTE. De verhouding mannen/vrouwen in de personeelsbezetting is ongeveer 50/50. Samenwerkingsbeleid 85% van de cultuurcentra werkt samen met lokale verenigingen en 60% van de cultuurcentra werkt samen met andere cultuurcentra. Het percentage cultuurcentra dat samenwerkt met de cultuurbeleidscoördinator stijgt van 44% in 2006 naar 65% in 2009. Het aandeel cultuurcentra dat vijf verschillende samenwerkingsverbanden heeft, stijgt van 25% in 2006 naar 37% in 2009; het betreft hier vooral de B-centra gevolgd door de A-centra. Samengestelde maat De volgende drie samengestelde maten werden gebruikt: Financieel beleid: het aandeel uitgaven voor programmering en het aandeel uitgaven voor marketing. Personeelsbeleid: totaal aantal VTE waaruit de personeelsbezetting bestaat en het aandeel agogisch personeel op de totale personeelsbezetting. Samenwerkingsbeleid: het opgeteld aantal samenwerkingsverbanden (met lokale verenigingen, actoren binnen de gemeente, andere cultuurcentra, actoren buiten de gemeente en cultuurbeleidscoördinator). Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 17

Cultuurcentra met hoge uitgaven aan programmering en marketing hebben een hoger deelnemersaantal voor het eigen podiumaanbod. Cultuurcentra met een groter aandeel hooggeschoold personeel hebben een hoger deelnemersaantal voor het eigen podiumaanbod en voor het eigen professionele podiumaanbod. Het aantal samenwerkingsverbanden dat een cultuurcentrum heeft, toont geen relevante verbanden met de deelnemersaantallen aan het eigen aanbod. Extra aandachtspunt beleid In het onderzoek wordt de kwaliteit van de personeelsbezetting uitgedrukt in termen van een hoog aantal VTE en een hoog aandeel agogisch personeel. Uit de analyses blijkt dat cultuurcentra die hoog scoren op deze kwaliteitsindicator, hogere deelnemersaantallen hebben voor het eigen podiumaanbod. Slechts een kwart van de A-centra heeft echter een hoog aantal VTE en kwalitatief hooggeschoold personeel. Algemene conclusie cultuurcentra Hogere deelnemersaantallen voor het eigen aanbod gaan samen met veel variatie in het product. Cultuurcentra die veel uitgeven aan programmering en marketing, die een groot aantal diverse genres in hun podiumaanbod aanbieden en die hun totale aanbod oriënteren op de eigen programmering, hebben hogere deelnemersaantallen dan de cultuurcentra die minder diversifiëren. Het extra muros beleid is een succesvolle strategie voor een hoog publieksbereik. Ook het organiseren van activiteiten in het kader van festivals of landelijke evenementen, en cultuurbezoeken naar een ander cultuurhuis bieden mogelijkheden om meer publiek aan te spreken. In de toekomst kunnen de verdere grenzen van dit beleid worden afgetast. Voldoende en kwalitatief hooggeschoold personeel dringen zich op als twee voorwaarden voor een cultuurcentrum om meer (podium)publiek te bereiken. Kortom, diversiteit in het aanbod en de locatie en voldoende kwalitatief personeel worden door dit onderzoek als typerend naar voor gebracht voor een succesvol cultuurcentrum. Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 18

4. Meer informatie & contact De samenvatting van het Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid is tot stand gekomen door samenwerking tussen de Onderzoeksgroep TOR van de Vrije Universiteit Brussel en het agentschap Sociaal- Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen. Voor meer informatie kan u contact opnemen met Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen Afdeling Volksontwikkeling en Lokaal Cultuurbeleid Maarten Vandekerckhove, domeinverantwoordelijke bibliotheken T 02 553 42 29 E maarten.vandekerckhove@cjsm.vlaanderen.be Christine Van de Steene, domeinverantwoordelijke cultuurcentra T 02 553 42 61 E christine.vandesteene@cjsm.vlaanderen.be Samenvatting Cijferboek Lokaal Cultuurbeleid 19