PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2008



Vergelijkbare documenten
PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2006

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2014

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2011

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2012

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2005

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2004

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2010

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2003

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2007

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2013

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2015

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2016

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2017

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2009

Bij het jaarverslag 2001

Algemene uitleg van het CEpiP-luik02 Brussel

Betreft: Perinatale Zorg in Nederland 2016

Betreft: Perinatale Zorg in Nederland 2013

Model I GEBOORTE VAN EEN LEVEND KIND STROOK C. (Strook in te vullen en onder gesloten omslag te plaatsen door de geneesheer of de vroedvrouw)

Noot voor de lezer: waar wordt gesproken over kind wordt ook foetus bedoeld.

mw.dr. J. Dijs-Elsinga (PRN), mw. C. de Vries (PRN) mw.dr. E. de Miranda (KNOV), mw.dr. A.C.J. Ravelli (AMC), dhr. P.

1. Algemene cijfers Noot voor de lezer: waar wordt gesproken over kind wordt ook foetus bedoeld.

Model III D OVERLIJDEN VAN EEN KIND JONGER DAN EEN JAAR OF VAN EEN DOODGEBOORTE STROOK C. A. Inlichtingen met betrekking tot de geboorte

Hoofdstuk 6 GEZONDHEID, STERFTE EN MORBIDITEIT BIJ KINDEREN

Registratieformulier voor de gegevens rondom de zwangerschap en bevalling

Perinatale Zorg in Nederland

Betreft: Perinatale Zorg in Nederland 2009

Betreft: Perinatale Zorg in Nederland 2013

VSV Achterhoek Oost Protocol Preventie en behandeling van early-onset neonatale infecties

Persconferentie van de ministers Vanhengel en Cerexhe. Brusselse babyboom: de recentste gegevens over de gezondheid van pasgeborenen

24 weken zwanger en dan? Kansen, onmogelijkheden, resultaten en toekomst

Betreft: Perinatale Zorg in Nederland 2010

mw.dr. J. Dijs-Elsinga (PRN), mw. C. de Vries (PRN) mw.dr. E. de Miranda (KNOV), mw.dr. A.C.J. Ravelli (AMC), dhr. P.

Perinatale gegevens Bolle Buik Vroedvrouwenteam

Suggesties, aanbevelingen en opmerkingen zijn dan ook van harte welkom.

Tweelingen in de groei

Inleiding Het jaarverslag van 2017 is een overzicht van de activiteiten van Zwanger in Brussel.

Inleiding Visie Veranderingen in 2015 Verantwoording

Het SPE bezorgt ons sinds jaren een oerdegelijke rapportering van het verloskundig handelen in Vlaanderen. Velen

Opzet. Methode. Inleiding. Resultaten. Conclusie. Martine Eskes, Adja Waelput, Sicco Scherjon, Klasien Bergman en Anita Ravelli

Kwetsbaar zwanger. Kind en Gezin. Kristien Roelens Martine Meulebroek UZ Gent. 25 oktober 2012

Vrouwen die zwanger zijn van een meerling hebben een verhoogde kans op vroeggeboorte

Betreft: Perinatale Zorg in Nederland 2014

Nederlandstalige samenvatting

Perinatale Zorg in Nederland

Betreft: Perinatale Zorg in Nederland 2015

3.3 Aangeboren hartafwijkingen

Inleiding Visie Veranderingen in 2016 Verantwoording

Inclusief levendgeboren kinderen, doodgeboren kinderen en afgebroken zwangerschappen.

Perinatale Zorg in in Nederland Perinatal Care in in the the Netherlands

Perinatale Zorg in Nederland. Perinatal Care in the Netherlands. Perinatale Zorg. in Nederland

2. Prevalentie aangeboren aandoeningen in tijdtrends

Voorwoord 13. Hoofdstuk 1 Fysiologisch en anatomisch rappel 15

Factsheet Zwangerschap en Geboorte 2016 gegevens onder embargo tot donderdag 25 januari, 08.00u

Suggesties, aanbevelingen en opmerkingen zijn dan ook van harte welkom.

1.1 Aantal levend geborenen dat bij geboorte woont in het Vlaamse Gewest sinds 2001

Bijkomende informatie bij het bestand 'geboortegegevens pasgeborene' (PATBIRTH)

Management of preterm delivery in women with abnormal fetal presentation

7. Wat is de hoogste opleiding die de vader van uw kind heeft afgerond?

ENQUÊTE COLLEGE MOEDER/PASGEBORENE Materniteit & neonatologie Deel voor gynaecologen

Hoe bevalt Gent met een vroedvrouw?

BasisFiche Keizersneden Beschrijving en Achtergrond van de Indicator Definitie Relatie tot Kwaliteit Technische Fiche...

JAARVERSLAG Rue Verrept Dekeyserstraat Brussel - Bruxelles KATLIJN VANDE PERRE ELKE VAN DEN BERGH MARGRIET PLUYMAEKERS

Zwangerschap en bevallen na eerdere keizersnede

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

GEBOORTE, PERINATALE STERFTE EN KINDERSTERFTE,

Samenvatting Veranderingen in het vroege leven: transitie in zwangerschaps- en geboorte-uitkomsten in Zuid-India

Foto: v.l.n.r. dr. Anke Thaens, dr. Tinne Mesens en dr. Caroline Van Holsbeke. 6 Ziekenhuis Oost-Limburg ZOLarium 2018 nr. 68

VSV Samen Protocol: Langdurig gebroken vliezen a terme

KANSVERHOUDINGEN FOETO- INFANTIELE STERFTE

Tabel3.1.1 Voorkomen van schisis lip/kaak spleet met of zonder

Aangeboren afwijkingen in Nederland

Dreigende vroeggeboorte

Bevallen na een eerdere keizersnede

De nota s van het Observatorium nr1

Gezondheidsindicatoren 2005 Vlaams Gewest. Algemene sterftecijfers

PROJECT ZOET ZWANGER DIABETESSYMPOSIUM 18 NOV 2013

Perinatale sterfte verschillen naar zorgregio s in Nederland

1 FEBRUARI Koninklijk besluit betreffende de uitoefening van het beroep van vroedvrouw.

Kiezen voor één of twee embryo s?

U onderging een vruchtbaarheidsbehandeling in ons centrum en hierbij ontstond een zwangerschap.

Aangeboren hartafwijkingen. Ulrike Kraemer kinderarts-intensivist / kindercardioloog Erasmus MC-Sophia, Rotterdam WES symposium

Voorbeeld Perinatale Audit 1

Bevallen na een eerdere keizersnede

Een gezonde start? Cohorte 0-jarigen. Cohorte 0-jarigen: Aspecten van de gezondheid en groei van een Vlaamse geboortecohorte

Arbeidsmarkt Onderwijs

Echoscopie tijdens de zwangerschap ONDERZOEK

Aangeboren hartafwijkingen, een prenatale diagnose. Lieke Rozendaal Kindercardioloog LUMC

Praktijkanalyse LVR Verloskundig jaarverslag

ENQUÊTE COLLEGE MOEDER/PASGEBORENE Materniteit & neonatologie Deel voor pediaters IN TE VULLEN DOOR PEDIATER

CHAPTER 12. Samenvatting

Een hypotone pasgeborene. Drs. J.E. Deelen, Dr. S. Peeters, Prof. Dr. Y. Vandenplas, Drs. E.A. Smit-Kleinlugtenbeld

Bevallen na een eerdere keizersnede

Zwangerschap en bevalling na een eerdere keizersnede

11/01/2013. Een minuutje geduld. Geboorte.. De mens. Afklemmen van de navelstreng anno 2012 Controversieel? . andere zoogdieren

Arbeidsmarkt Onderwijs

Vroegtijdige weeën en dreigende vroeggeboorte

Tuberculose in Vlaanderen 2002

Inleiden bij 41 of 42 weken?

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

Transcriptie:

PERINATALE ACTIVITEITEN IN VLAANDEREN 2008 Redactie H. Cammu, G. Martens, E. Martens, K. De Coen, P. Defoort vzw Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie (SPE)

Het verzamelen, het verwerken en het publiceren door het SPE werd uitgevoerd met de steun van de Vlaamse Regering, in opdracht van de minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid. Gegevens uit het jaarboek zijn vrij te gebruiken door derden mits correcte referentie. Referentie: Perinatale Activiteiten in Vlaanderen 2008 H. Cammu, G. Martens, E. Martens, K. De Coen, P. Defoort SPE, Brussel, 2009

INHOUD Woord vooraf... Organogram... 1 Gegevens... 2 Definities: laten we elkaar goed begrijpen... 4 1 Het jaar 2008 in cijfers... 5 2 Aantal geboorten in Vlaanderen... 7 3 Pariteit... 9 4 Leeftijd van de moeder bij de verlossing... 10 5 Hoe ontstaat de zwangerschap?... 12 6 Evolutie van het aantal meerlingzwangerschappen... 13 7 Duur van de zwangerschap... 15 8 Geboortegewicht... 16 9 Geslacht... 17 10 Ligging van het kind... 18 11 Inleiding van de baring... 21 12 Epidurale analgesie... 22 13 Wijze van verlossing... 24 14 Episiotomie... 31 15 Aangeboren misvormingen... 32 16 Perinatale sterfte... 35 17 Neonatale morbiditeit... 43 18 Maternale sterfte... 51 Eye catchers 2008... 53 Aanvraag studies... 55 Perinatale topics... 58 1. Het classificatiesysteem voor keizersneden volgens Robson... 58 2. Allochtone zwangeren: wat is er de voorbije tien jaar veranderd?... 66 3. Wat gebeurt er met de à terme primaire sectio s in Vlaanderen?... 72 Colofon 76

WOORD VOORAF Het jaarverslag 2008 van het SPE ligt hiermee voor u. Het is een feit dat we als Vlaamse gynaecologen, pediaters, neonatologen en vroedvrouwen, het vanzelfsprekend zijn gaan vinden. We staan er niet bij stil dat het systematisch afleveren van een dergelijk rapport binnen het volgende werkjaar, en dat terwijl het dan ook nog ruim binnen de eerste helft van dat werkjaar afgewerkt is, een prestatie is die niet zo snel haar gelijke vindt. Dat is in de eerste plaats te danken aan de blijvende motivatie van alle beroepsgroepen die bij de dataverzameling zijn betrokken, de ondersteuning en het krediet vanwege het Vlaamse Agentschap Zorg en Gezondheid en uiteraard ook het harde en competente werk van directeur Ing. Guy Martens, onderdirecteur Evelyne Martens en Vanessa De Bolle van het secretariële team, die steeds kunnen rekenen op de logistieke steun vanwege het Agentschap Kind en Gezin. Twee markante constateringen vallen op in 2008. Het eerste is de significante stijging van het aantal geboorten in Vlaanderen, dat van een dip onder de zestigduizend, nu een afgeronde zeventigduizend benadert. Een op het eerste zicht heugelijk feit, dat toch enige kwalificatie nodig heeft. Deze geboortegolf wordt gedragen door het aantal vrouwen dat de fertiele leeftijd bereikt, een effect dus van de vorige generatie en waarvan we nu al kunnen voorzien wanneer het uitgewerkt zal zijn. Er is ook de inhomogeniteit van het fenomeen, met de provincie Antwerpen aan de top en de vroeger kinderrijke provincie West-Vlaanderen nog steeds in een diep grijs dal. Daarbij moet er ook op gewezen worden dat de absolute toename van een geboortecijfer niet op zichzelf een kansen en creativiteit verhogend en verrijkend fenomeen is. De Franse bevolkingshistoricus Chaunu en bij ons Robert Cliquet, wezen er reeds een generatie geleden op dat een sociologisch en demografisch ongelijke spreiding van het geboortecijfer, niet bepaald per se een maatschappelijke meerwaarde meebrengt. De tweede, een bepaald bedenkelijke constatering is, dat we na enkele jaren van stagnatie, die ons mogelijk in slaap hebben gewiegd het Vlaamse sectiocijfer was immers niet het slechtste van Europa het sectiopercentage met maar liefst 0,5 % zien stijgen, tot 19,5 % dat is dus, zou Mr. de la Palisse hebben gezegd, bijna 20%, één op vijf. Voor we verder, nadat we ons een tijdje konden vastklampen, de helling afglijden waar in het buitenland reeds reële cijfers van 25% ons wachten, wordt het echt tijd ons te bezinnen. Hoe zou het kunnen dat een gezonde en wel doorvoede vrouwelijke populatie, met een steeds actievere levensstijl en die steeds ouder wordt, in één op vijf gevallen blijkbaar niet vaginaal zou kunnen bevallen? Het moet anders kunnen en instrumenten zoals de Robson classificatie zijn beschikbaar opdat we elk van ons de eigen sectio analyse zou kunnen maken. Want de enige weg terug is dat we over elke sectio, die we overwegen te doen, twee keer bekijken zoals een Schot een dubbeltje, en de sectio die we gedaan hebben, achteraf nog eens tegen het licht van de analyse houden. Dan zullen we terecht fier kunnen blijven op de uitstekende perinatale resultaten die we in Vlaanderen al bij al halen. Prof. dr. Paul Defoort Voorzitter SPE

ORGANOGRAM Raad van Bestuur Dagelijks Bestuur Wetenschappelijke Commissie Gynaecologen Prof. Dr. H. Cammu Gynaecologen Dr. A. Bekaert Prof. Dr. P. Van Reempts (s) Dr. A. Bekaert Dr. R. Breughelmans Prof. Dr. P. Defoort Dr. R. Breughelmans Prof. Dr. H. Cammu (o) Prof. Dr. Y. Jacquemyn Prof. Dr. H. Cammu (v) Dr. G. Debruyne Prof. Dr. L. De Catte Prof. Dr. P. Defoort (v) Prof. Dr. P. Defoort Prof. Dr. R. Devlieger Prof. Dr. R. Devlieger Prof. Dr. M. Hanssens Prof. Dr. M. Hanssens Prof. Dr. Y. Jacquemyn (p) Prof. Dr. I. Vergote Verwerkingscentrum Prof. Dr. Y. Jacquemyn Dr. W. Ombelet Prof. Dr. M. Temmerman Pediaters Ing. G. Martens (d) Pediaters Dr. P. Aerssens Mevr. V. De Bolle Dr. K. De Coen Dr. M. Azou Mej. E. Martens Dr. Ph. Jeannin Dr. K. De Coen Prof. Dr. L. Mahieu Prof. Dr. G. Naulaers Prof. Dr. P. Van Reempts Prof. Dr. G. Naulaers Prof. Dr. P. Vanhaesebrouck Dr. C. Van Mol Prof. Dr. Van Reempts Informatici Ing. G. Martens Dhr. G. Ruyssinck Prof. G. Van Maele Vroedvrouwen Dr. I. Delbaere Mevr. M. Embo Mevr. M. Reyns Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Dr. A. Kongs v = voorzitter o = ondervoorzitter p = penningmeester s = secretaris d = directeur 1

GEGEVENS Het SPE gebruikt twee dossiers: het obstetrisch en perinataal dossier en het neonataal dossier. In geval van een transfer van de baby naar een neonatale afdeling, worden beide dossiers aan elkaar gekoppeld. Het obstetrisch en perinataal dossier bevat 33 items: 1. partusnummer 2. geboortedatum van de moeder 3. postcode 4. geboorten voor deze zwangerschap (aantal en datum laatste bevalling) 5. keizersnede bij een vorige zwangerschap 6. pariteit 7. ontstaan van de zwangerschap (spontaan of medisch begeleide voortplanting) 8. hypertensie in deze zwangerschap 9. diabetes 10. HIV 11. meerlingzwangerschap (zo ja, het aantal kinderen) 12. duur zwangerschap bij bevalling (zeker of schatting) 13. ligging van het kind 14. inductie van de baring 15. epidurale analgesie 16. groep B streptococcen kolonisatie 17. intrapartale toediening van GBS profylaxe 18. geboortedatum 19. geboortetijdstip 20. wijze van verlossing 21. episiotomie 22. hoofdindicatie sectio 23. geboortegewicht 24. geslacht 25. Apgar 1en 5 minuten 26. beademing van de pasgeborene 27. aangeboren misvormingen 28. transfer naar N*- en / of NIC- dienst 29. doodgeboren (indien doodgeboren: overleden vóór of tijdens partus) 30. vroeg-neonatale sterfte (zo ja, datum en uur overlijden) 31. classificatie doodsoorzaak 32. maternale morbiditeit 33. maternale sterfte 2

Het neonataal dossier bevat 19 items: 1. NIC- code 2. ziekenhuiscode 3. partusnummer 4. geboortedatum van het kind 5. geboortedatum van de moeder 6. transfer 7. opnamedatum 8. reden(en) van opname 9. endotracheale beademing 10. intracraniële bloeding 11. convulsies 12. ernstige infecties 13. acute longziekten 14. aangeboren misvormingen 15. ontslagdatum kind 16. bestemming van het kind 17. toestand bij ontslag 18. gegevens bij overlijden kind 19. classificatie doodsoorzaak Bij het opstellen van deze lijst van items werd rekening gehouden met: 1. de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en van de Fédération Internationale de Gynécologie et d Obstétrique (FIGO). 2. het KB van 14.06.1999 dat de registratie van de geboorte bepaalt. 3. het KB van 17.06.99 dat de registratie van de doodgeborene bepaalt. 3

DEFINITIES: laten we elkaar goed begrijpen Verlossing Geboorte van één of meer kinderen met een gewicht van 500 gram uit één moeder. Geboorte Geboorte van één kind, levend of dood, van 500 gram of van 22 weken bij onbekend geboortegewicht. Indien beiden onbekend dan geldt een lengte van 25 cm als criterium. Pariteit Het aantal verlossingen dat een vrouw heeft doorgemaakt. Vroeggeboorte Bevalling voor de 37 ste zwangerschapsweek. Laag geboortegewicht Een geboortegewicht < 2 500 gram. Sectio caesarea, primair Een sectio uitgevoerd op een gepland tijdstip, bij een zwangere met intacte vliezen en niet in arbeid. Sectio caesarea, secundair Een keizersnede waartoe pas beslist werd tijdens de arbeid of de bevalling. Foetale sterfte Ieder doodgeboren kind van 500 gram. Vroeg-neonatale sterfte Overlijden van een levend geboren kind van 500 gram, vόόr de 8 ste dag na de geboorte. Perinatale sterfte De som van de foetale sterfte en de vroeg-neonatale sterfte. Neonatale sterfte Overlijden van een levend geboren kind van 500 gram tot en met de 28 ste dag na de geboorte. Post-neonatale sterfte Overlijden van een levend geboren kind van 500 gram, vanaf de 29 ste dag tot en met de 365 ste dag na de geboorte. Zuigelingensterfte Overlijden van een levend geboren kind van 500 gram binnen het 1 ste levensjaar. Foeto-infantiele sterfte De som van de foetale sterfte en de zuigelingensterfte. Maternale sterfte Iedere maternale sterfte naar aanleiding van de beschreven partus, los van de oorzaak en het tijdstip van het overlijden ( per of post partum) wordt geregistreerd. 4

1 HET JAAR 2008 IN CIJFERS In 2008 hebben opnieuw alle 67 kraamklinieken uit het Vlaamse Gewest alsook het UZ - Brussel aan de registratie deelgenomen. Het SPE beschikt eveneens over gegevens van 657 thuisbevallingen. Het SPE registreert de plaats van geboorte en niet de woonplaats van de moeder. Tabel 1.1: Verlossingen 500 g (vrouwen) karakteristieken van de MOEDER % totaal aantal MOEDERS (N = 68 199) eenling 98,1 66 935 tweeling 1,8 1 251 drieling - 13 pariteit primi 46,9 31 991 multi 53,1 36 207 ontstaan zwangerschap spontaan 90,7 61 829 medisch begeleide voortplanting 5,4 3 660 niet gevraagd 4,0 2 710 hypertensie ja 4,8 3 270 diabetes ja 1,8 1 202 HIV ja 0,2 122 duur zwangerschap 31 weken 1,0 703 32 36 weken 6,3 4 325 37 weken 92,6 63 171 inleiding baring 25,3 17 247 epidurale analgesie 67,4 45 986 wijze van verlossing vaginaal 80,5 54 929 sectio caesarea 19,5 13 270 5

Tabel 1.2: Geboorten 500 g (pasgeborenen) karakteristieken van de BABY % totaal aantal BABY S (N = 69 470) eenling 96,4 66 935 tweeling 3,6 2 496 drieling 0,1 39 ligging baby hoofd 94,1 65 373 stuit 5,4 3 758 dwars 0,5 339 wijze van geboorte spontaan 69,3 48 118 vacuümextractie 9,5 6 612 forceps 0,8 545 sectio 20,2 14 000 stuit vaginaal 0,3 195 geboortegewicht 500 1 499 gram 1,1 768 1 500 2 499 gram 5,8 4 038 2 500 gram 93,1 64 664 geslacht mannelijk 51,4 35 705 vrouwelijk 48,6 33 764 onbekend - 1 misvorming ja 1,6 1 084 transfer neonatologie N* 13,0 9 032 NIC 3,9 2 744 perinatale sterfte foetale sterfte 0,43 296 vroeg-neonatale sterfte 0,19 135 perinatale sterfte 0,62 431 6

2 AANTAL GEBOORTEN IN VLAANDEREN 2008 was het vruchtbaarste jaar sinds de SPE - registratie van start ging. In vergelijking met 2007, nam het aantal verloste vrouwen toe met 2 381 (+ 3,6 %) en het aantal baby s met 2 500 (+ 3,7 %). Vergelijken we met het daljaar 2002, dan zien we in 2008 een groei met 9 358 (+ 15,9 %) moeders en 9 422 baby s (+ 15,7 %). Tabel 2.1: Evolutie van het aantal geboorten en verlossingen in Vlaanderen en UZ - Brussel geboorten verlossingen % registratie BABY S MOEDERS 1991 67 143 66 082 95,5 1999 61 349 60 190 100 2000 62 128 60 993 100 2001 60 813 59 750 100 2002 60 048 58 841 100 2003 60 406 59 253 100 2004 62 657 61 647 100 2005 64 228 63 094 100 2006 65 941 64 793 100 2007 66 970 65 818 100 2008 69 470 68 199 100 70000 65000 60000 55000 50000 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur: Evolutie van het aantal verlossingen in Vlaanderen 7

In 2008 is het aantal pasgeborenen in alle Vlaamse provincies toegenomen. In een tijdspanne van 10 jaar stijgt de provincie Antwerpen 19,6 %, Vlaams Brabant 12,2 %, Limburg 11,8 %, Oost-Vlaanderen 10,8 % en West-Vlaanderen 6,0 %. Tabel 2.2: Evolutie van het aantal verlossingen per provincie 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 A 18 378 18 750 18 336 18 556 18 983 19 627 19 958 20 697 21 123 21 985 L 7 364 7 299 7 301 7 125 7 119 7 445 7 461 7 713 8 030 8 231 O 14 176 14 354 13 942 13 428 13 643 14 474 14 462 15 092 15 031 15 700 W 11 460 11 619 11 308 11 046 10 827 11 153 11 464 11 648 11 802 12 151 B 8 446 8 502 8 385 8 242 8 219 8 578 8 926 8 920 9 184 9 475 A = Antwerpen L = Limburg O = Oost-Vlaanderen W = West-Vlaanderen B = Vlaams-Brabant 24000 20000 16000 12000 8000 4000 0 A L O W B 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur: Evolutie van het aantal verlossingen per provincie 8

3 PARITEIT De eerstbarenden omvatten 46,9 % van alle verlossingen, de meerbarenden 53,1 %. Tabel 3.1: Pariteit (2008) % aantal (N = 68 199) 1 46,9 31 991 2 34,9 23 825 3 12,2 8 325 4 3,6 2 458 5 1,3 918 6 1,0 681 Tabel 3.2: Evolutie van de pariteit (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Primipare (Po) 46,9 46,7 46,1 47,3 47,2 47,8 47,5 47,5 47,2 46,9 Multipare (Pn) 53,1 53,3 53,9 52,7 52,8 52,2 52,5 52,5 52,8 53,1 9

4 LEEFTIJD VAN DE MOEDER BIJ DE VERLOSSING Zeven op tien vrouwen zijn bij hun bevalling tussen 25 en 34 jaar oud. Eén op 50 vrouwen is een tiener. Eén op 45 is veertig of meer op het moment van de partus, het gaat om 1 478 vrouwen (2,2 %). Ter vergelijking, in 1991 bevielen er slechts 502 vrouwen op of na hun veertigste (0,8 %). Tabel 4.1: Indeling volgens leeftijd van de moeder bij de verlossing (2008) % aantal (N = 68 199) < 20 2,0 1 356 20 24 14,0 9 519 25 29 37,9 25 833 30 34 31,9 21 767 35 39 12,1 8 246 40 44 2,1 1 418 45 0,1 60 45,0 40,0 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 37,9 31,9 14,0 12,1 2,0 2,2 < 20 20 24 25 29 30 34 35 39 >=40 Figuur: Indeling volgens leeftijd van de moeder (%) 10

De gemiddelde leeftijd van zowel de primipare als de multipare vrouw is gestagneerd rond 28 en 31 jaar. Eén vrouw op 27 is geen twintig als ze voor de eerste maal bevalt. Eén vrouw op 13 is vijfendertig of meer bij haar eerste bevalling. Tabel 4.2: Evolutie van de leeftijdsspreiding bij de primipare vrouw (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 < 20 4,1 4,3 4,6 4,1 4,3 3,8 3,9 3,6 4,0 3,7 20 24 22,5 22,6 22,6 22,0 22,3 21,9 20,3 20,8 20,2 20,2 25 29 47,8 46,9 45,6 44,6 43,8 44,1 44,9 44,6 44,8 44,8 30 34 20,6 21,1 21,5 23,5 24,0 23,5 23,8 23,5 23,2 23,6 35 39 4,5 4,7 4,7 5,0 5,0 5,8 6,2 6,5 6,7 6,5 40 44 0,5 0,5 0,6 0,6 0,7 0,8 0,8 1,0 1,0 1,1 gemiddelde 27,5 27,5 27,5 27,7 27,7 27,9 28,0 28,0 28,0 28,1 In 1987 was de gemiddelde leeftijd bij de primipare vrouw 25,7 jaar; in 1991: 26,3 jaar en in 2008: 28,1 jaar. Tabel 4.3: Evolutie van de leeftijdsspreiding bij de multipare vrouw (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 < 20 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,4 0,5 0,5 20 24 8,7 9,1 9,3 9,4 9,1 8,8 8,7 8,3 8,2 8,4 25 29 35,4 34,5 32,7 32,5 31,8 31,1 31,7 32,4 32,4 31,8 30 34 40,7 40,0 40,0 40,5 40,9 41,1 40,4 39,7 39,2 39,3 35 39 12,9 13,8 14,3 14,6 15,2 15,8 16,0 16,3 16,8 17,0 40 44 1,7 2,1 2,1 2,3 2,5 2,6 2,6 2,8 2,8 3,0 gemiddelde 30,6 30,7 30,7 30,8 30,9 31,0 31,0 31,0 31,1 31,1 In 1987 was de gemiddelde leeftijd bij de multipare vrouw 28,8 jaar; in 1991: 29,4 jaar en in 2008: 31,1 jaar. 11

5 HOE ONTSTAAT DE ZWANGERSCHAP? Bij 3 660 vrouwen, één op achttien (5,4 %), trad de zwangerschap op na een behandeling voor onvruchtbaarheid. Dat leidde bij 413 vrouwen (11,3 % uit deze groep) tot de geboorte van een meerling. Tabel 5.1: Ontstaan van de zwangerschap (2008) eenlingzwangerschap meerlingzwangerschap totaal zwangerschappen (N = 66 935) (N = 1 264) (N = 68 199) % aantal % aantal % spontaan 91,2 61 028 63,3 801 90,7 hormonaal 1,9 1 297 10,4 132 2,1 IVF 1,7 1 137 13,7 173 1,9 ICSI 1,2 813 8,5 108 1,4 niet bevraagd 4,0 2 660 4,0 50 4,0 Tabel 5.2: Evolutie van de medisch begeleide voortplanting (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 % 4,3 3,9 4,2 3,9 4,1 4,3 4,7 4,8 5,0 5,4 In 1991 betekende medisch begeleide voortplanting (2,1 %) nog voornamelijk 70 % hormonale stimulatie en 30 % IVF. In 2008 (5,4 %) is ongeveer 61 % van de zwangerschappen na kunstmatige techniek, een gevolg van IVF/ICSI. 12

6 EVOLUTIE VAN HET AANTAL MEERLINGZWANGERSCHAPPEN Het aantal tweelingen neemt weer toe. Sinds het begin van onze registratie in 1987, zijn er nooit meer tweelingen geboren dan in het jaar 2008, namelijk 1 251. Tabel 6.1: Evolutie van het aantal meerlingzwangerschappen tweeling drieling % aantal % aantal 1991 1,40 955 0,10 53 1999 1,82 1 097 0,05 31 2000 1,80 1 100 0,03 18 2001 1,74 1 039 0,02 13 2002 1,98 1 167 0,04 24 2003 1,91 1 131 0,02 12 2004 1,61 995 0,03 17 2005 1,75 1 106 0,03 18 2006 1,74 1 127 0,02 11 2007 1,70 1 121 0,03 17 2008 1,83 1 251 0,02 13 Het hoogste aantal meerlingen van hogere orde werd opgetekend in 1996 met 54 drielingen en één vierling. 2 1,9 1,8 1,7 1,6 1,5 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur: Evolutie van het aantal tweelingzwangerschappen (%) 13

Tabel 6.2: Evolutie van het aantal meerlingzwangerschappen naargelang de wijze waarop de zwangerschap ontstond (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 spontaan 1,1 1,2 1,1 1,3 1,3 1,2 1,3 1,2 1,2 1,3 hormonaal 11,1 10,0 7,3 12,1 11,1 9,5 10,5 11,1 9,3 9,2 IVF/ICSI 28,9 27,6 25,9 25,4 22,4 11,9 13,7 14,7 11,8 12,6 35 30 25 20 15 10 5 0 hormonaal IVF/ICSI 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur: Evolutie van het % meerlingzwangerschappen naargelang de wijze van totstandkoming 14

7 DUUR VAN DE ZWANGERSCHAP De globale frequentie van vroeggeboorte (< 37 weken) bedraagt 7,4 %: 6,4 % bij de eenling en 57,2 % bij de meerling. Tabel 7.1: Zwangerschapsduur (2008) eenlingbevalling meerlingbevalling (N = 66 935) (N = 1 264) % aantal % aantal < 28 w 0,3 222 2,7 34 28 31 6/7 w 0,5 359 7,0 88 32 36 6/7 w 5,6 3 724 47,5 601 37 w 93,6 62 630 42,8 541 Tabel 7.2: Evolutie van de zwangerschapsduur (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 < 28 w 0,4 0,3 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 28 31 6/7 w 0,7 0,7 0,6 0,7 0,6 0,7 0,6 0,6 0,6 0,7 32 36 6/7 w 6,0 6,1 6,1 6,3 6,4 6,5 6,3 6,4 6,0 6,3 37 w 93,0 92,8 92,8 92,7 92,6 92,5 92,7 92,6 92,9 92,6 In 1991 beviel 94,7% aterm, in 2008: 92,6 %. 15

8 GEBOORTEGEWICHT Kinderen met een laag geboortegewicht (< 2 500 gram) vertegenwoordigen 6,9 % van alle pasgeboren baby s. Eén eenling op 125 en één meerling op 11 wegen bij geboorte minder dan 1 500 gram. Tabel 8.1: Geboortegewicht (2008) eenlingen meerlingen (N = 66 935) (N = 2 535) % aantal % aantal 500 999 g 0,4 252 3,4 85 1 000 1 499 g 0,4 289 5,6 142 1 500 1 999 g 0,9 582 14,6 370 2 000 2 499 g 3,3 2 229 33,8 857 2500 2999 g 16,2 10 832 31,6 800 3000 3499 g 39,4 26 397 10,0 254 3500 3999 g 30,0 20 089 0,9 24 4000 4499 g 8,2 5 503 0,1 3 4500 g 1,1 762-0 Het geboortegewicht volgt de evolutie van de zwangerschapsduur. De distributie van het geboortegewicht is amper veranderd de voorbije tien jaar. Tabel 8.2: Evolutie van het geboortegewicht (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 500 1 499 g 1,2 1,1 1,1 1,2 1,2 1,1 1,2 1,1 1,1 1,1 1 500 2 499 g 5,9 5,7 5,9 6,2 6,2 5,8 5,6 5,8 5,6 5,8 2 500 g 92,9 93,2 92,9 92,7 92,7 93,1 93,2 93,1 93,3 93,1 16

9 GESLACHT De verhouding pasgeboren jongens versus meisjes blijft vast op 51, % en 48, %. Tabel 9.1: 10 jaar overzicht van het geslacht van de pasgeborene (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 51,1 51,2 51,3 51,4 51,1 51,4 51,5 51,1 51,1 51,4 48,9 48,8 48,6 48,6 48,9 48,6 48,5 48,9 48,9 48,6 53 51 49 47 mannelijk vrouwelijk 45 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur: 10 jaar overzicht van het geslacht van de pasgeborene 17

10 LIGGING VAN HET KIND 10.1 Ligging van de eenling Tabel 10.1: Ligging van de eenling (2008) % aantal (N = 66 935) hoofd 95,1 63 643 stuit 4,7 3 113 dwars 0,3 179 10.2 Ligging van de tweelingen Tabel 10.2: Ligging van de tweelingen (2008) kind I kind II N % hoofd hoofd 645 51,3 hoofd stuit 258 20,5 hoofd dwars 69 5,5 stuit hoofd 101 8,0 stuit stuit 114 9,1 stuit dwars 44 3,5 dwars hoofd 4 0,3 dwars stuit 10 0,8 dwars dwars 13 1,0 18

10.3 Stuitligging In 2008 werden in Vlaanderen 3 113 eenlingen geboren in stuitligging, waarvan 91,3 % via een keizersnede. Voor de meerlingen stopt de teller op 516 (80,0 %) Tabel 10.3: Wijze van geboorte bij stuitligging (2008) (%) eenlingen meerlingen (N = 3 113) (N = 645) vaginaal 8,7 20,0 sectio 91,3 80,0 Tabel 10.4: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij stuitligging (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 primair 59,6 61,1 68,1 69,6 68,6 69,6 71,1 69,6 70,5 70,0 secundair 15,8 17,7 16,5 15,6 18,3 18,7 17,8 18,8 18,2 19,4 totaal 75,4 78,9 84,6 85,2 86,9 88,3 88,8 88,4 88,7 89,3 Door een publicatie van Hannah et al (Lancet 2000), die aantoonden dat de neonatale morbiditeit en mortaliteit lager was bij primaire sectio, nam het percentage sectio s voor stuit spectaculair toe vanaf het jaar 2001. Vanaf 2004 zagen we een afvlakking van de toename maar geen stagnatie, want beetje bij beetje kruipt het percentage keizersneden naar de 90%. 19

De perinatale sterfte ligt vijf keer hoger bij de stuit dan bij de hoofdligging. Dat komt in hoofdzaak omdat de stuitligging vaker gezien wordt bij prematuur geboren baby s en bij pasgeborenen met een congenitale misvorming. Tabel 10.5: Perinatale sterfte bij stuitligging (2008) eenlingen meerlingen (N = 3 113) (N = 645) % aantal % aantal foetaal 1,5 47 1,9 12 vroeg-neonataal 0,8 25 1,4 9 Tabel 10.6: Geslachtsverdeling bij stuitligging (2008) % aantal (N = 3 758) 46,8 1 760 53,2 1 998 20

11 INLEIDING VAN DE BARING Bij 25,3 % van de zwangerschappen wordt de baring ingeleid. Dit is het laagste percentage sinds de start van de SPE - registratie. De spreiding van de inductie van de baring varieert naargelang de kraamkliniek, van 13,1 % tot 40,7 %. INDUCTIE VAN DE BARING 80 70 60 50 40 30 20 10 0 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 Procent inductie van de baring Figuur: Spreiding van de inductie in 2008 (%) De inductiepercentages waren redelijk stabiel doorheen de jaren. In 1991: 30,7 % en in 2003: 30,0 %. In 2004 zagen we voor het eerst een opmerkelijke daling en de trend zet zich door. Het aantal inducties is verminderd omdat enkele veel - induceerders hun aantal inducties hebben terug-geschroefd. Het hoogste percentage inducties in Vlaanderen bedraagt nu 40,7 %. Dat was tien jaar terug nog 48,6 %. Tabel 11.1: Evolutie van de frequentie van de inleiding van de baring (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 inductie 31,9 30,3 30,7 30,1 30,0 27,6 27,1 26,1 25,6 25,3 laagst 16,4 15,6 19,1 16,6 14,6 15,1 15,2 14,7 13,5 13,3 hoogst 48,6 45,0 46,7 43,6 44,8 38,0 40,2 38,8 37,2 40,7 21

12 EPIDURALE ANALGESIE De epidurale verdoving is populairder dan ooit. Zevenenzestig vrouwen op honderd maken gebruik van de epidurale verdoving. Epidurale analgesie is verkrijgbaar in alle Vlaamse kraamklinieken. Er is een ruime spreiding. Op drie materniteiten na bevinden zich alle kraamklinieken tussen 50 en 82 %. EPIDURALE ANALGESIE 80 70 60 Rangplaats ziekenhuis 50 40 30 20 10 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 Procent epidurale analgesie Figuur: Spreiding van de epidurale analgesie in 2008 (%) Vanaf begin jaren 90 kende de epidurale pijnstilling een opmars van 32 % (1991) naar 67,4 % in 2008. Tabel 12.1: Evolutie van de frequentie van de epidurale analgesie (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 epidurale 61,3 61,7 62,7 63,2 64,4 61,6 64,7 66,5 66,6 67,4 laagst 22,0 19,5 19,7 20,5 21,9 18,0 20,1 22,3 18,6 22,6 hoogst 83,9 84,5 83,1 87,0 86,1 86,4 81,9 82,8 83,4 82,2 22

De globale toename van het aantal epidurale analgesie is zowel te wijten aan de toepassing ervan bij de sectio caesarea als bij de vaginale partus. Voor het uitvoeren van de keizersnede wordt nog maar 1 vrouw op 14 onder volledige narcose gebracht. Tabel 12.2: Evolutie van de frequentie van epidurale analgesie naargelang de wijze van verlossing (%) vaginaal (primi s) vaginaal (multi s) secundaire sectio primaire sectio 1999 68,3 47,4 84,7 84,6 2000 68,3 47,9 85,4 85,6 2001 68,7 49,3 86,3 86,1 2002 69,2 49,7 85,7 84,8 2003 69,7 50,7 87,8 86,3 2004 66,9 48,4 84,0 80,7 2005 68,5 50,3 90,5 90,6 2006 70,7 51,6 91,4 92,5 2007 70,9 51,6 91,1 93,3 2008 71,5 52,6 92,5 93,5 100 75 50 25 vaginaal sec.sec. sec.prim. 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur: Evolutie van de frequentie van epidurale analgesie naargelang de wijze van verlossing (%) 23

13 WIJZE VAN VERLOSSING 13.1 Algemeen Na een eenlingzwangerschap bevallen zeven op tien vrouwen op eigen kracht. Eén op tien wordt instrumenteel verlost, 18,8 % ondergaat een keizersnede. Na een meerlingzwangerschap bevallen vier vrouwen op tien op eigen kracht. Eén op achttien wordt instrumenteel verlost en in meer dan de helft van de gevallen (56,5 %) wordt een sectio verricht. Tabel 13.1: Wijze van geboorte (2008) Eenlingen meerlingen (N = 66 935) (N = 2 535) % N % N spontaan 70,5 47216 35,6 902 vacuümextractie 9,7 6 495 4,6 117 forceps 0,8 524 0,8 21 geassisteerde stuit 0,2 131 2,5 64 sectio primair 10,8 7 203 37,1 940 sectio secundair 8,0 5 366 19,4 491 13.2 Instrumentele verlossing: vacuümextractie + forceps De dalende trend, vastgesteld in de laatste 10 jaar, is tot stilstand gebracht. De instrumentele verlossing heeft opnieuw het niveau bereikt van 2005. In 1991 bedroeg het percentage nog 14,8 %. Tabel 13.2: Evolutie van de frequentie van vacuümextractie / forceps bij alle geboorten (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 vacuümextractie 11,6 11,0 10,5 10,3 9,7 9,7 9,4 9,1 9,5 9,5 forceps 1,3 1,3 1,2 1,1 1,0 0,9 0,9 0,7 0,8 0,8 totaal 12,9 12,3 11,7 11,4 10,7 10,6 10,3 9,9 10,2 10,3 24

13.3 Sectio caesarea In 2008 werden 18,8 % van alle eenlingen en 56,4 % van alle meerlingen per sectio verlost. Bij 22 gevallen werd een secundaire sectio uitgevoerd voor het afhalen van het tweede kind. Het globale sectiocijfer bedraagt 19,5 %. In de 68 kraamklinieken varieert het sectiopercentage van 10,3 % tot 31,1%. a. Sectio caesarea WIJZE VAN VERLOSSING - SECTIO 80 70 60 50 40 30 20 10 0 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 Procent sectio Figuur: Spreiding van het sectiopercentage in 2008 Vooral stuitligging en ook dystocie blijven de belangrijkste redenen om tot een sectio over te gaan. Tabel 13.3: Indicatie voor sectio bij alle verlossingen (2008) % aantal repeat-sectio 23,1 3 060 foeto-pelviene disproportie (dystocie) 27,2 3 609 foetaal lijden 13,4 1 777 liggingsafwijking + andere indicaties 36,4 4 824 25

b. Sectio caesarea naargelang de aard van de zwangerschap Een nullipare vrouw met een voldragen zwangerschap loopt de hoogste kans om door middel van een sectio verlost te worden wanneer haar baby in stuit ligt (96,8 %). De laagste kans (3,7 %) loopt een multipare vrouw, eveneens met voldragen zwangerschap, die voordien enkel vaginaal werd verlost. Tabel 13.4: Sectio % naargelang de aard van de zwangerschap. Algemeen Totaal sectio in Vlaanderen 2008 19,5 % Totaal sectio in Vlaanderen, eenling, hoofd 15,0 % Totaal sectio in Vlaanderen, eenling, stuit 91,3 % Totaal sectio in Vlaanderen, meerling 57,2 % Totaal sectio bij met vorige sectio 65,6 % Eénling / Hoofdligging Po (primi s) 16,0 % Pn (multi s) 14,1 % Po < 37w 24,8 % Pn < 37w zonder vorige sectio 16,6 % Po 37w 15,4 % Pn 37w met vorige sectio 62,8 % Po 37w en primaire sectio 3,8 % Pn 37w, zonder vorige sectio 3,7 % Eénling / Stuitligging Po (primi s) 95,5 % Pn (multi s) 84,9 % Po < 37w 87,6 % Pn zonder vorige sectio 80,4 % Po 37w 96,8 % Pn met vorige sectio 95,6 % Meerling Po 58,2 % Pn 52,6 % Pn met vorige sectio 87,0 % 26

Tabel 13.5: Sectiofrequentie naargelang de zwangerschapsduur (2008) (%) eenlingen meerlingen < 28 w 26,6 41,2 28 31 6/7 w 57,7 60,2 32 36 6/7 w 30,7 57,8 37 w 17,8 52,9 Tabel 13.6: Sectiofrequentie naargelang geboortegewichtsklassen (2008) (%) eenlingen meerlingen 500 999 g 34,5 48,2 1 000 1 499 g 62,6 68,3 1 500 2 499 34,8 56,9 2 500 17,8 55,0 c. Hoe bevallen vrouwen met een sectio caesarea in de voorgeschiedenis? Eén op drie vrouwen met een sectio in de voorgeschiedenis bevalt deze keer vaginaal. Dat was ook zo de vorige jaren. Krijgt een zwangere met een littekenbaarmoeder de toelating voor een trial of labour, dan zal ze in 73 % daadwerkelijk vaginaal worden verlost. Tabel 13.7: Wijze van verlossing van multipare vrouwen met een sectio in de voorgeschiedenis (%) 2004 2005 2006 2007 2008 aantallen 5 032 5 171 5 626 5 987 6 249 primaire sectio 54,9 53,9 53,8 54,2 53,3 secundaire sectio 11,5 12,1 13,0 12,8 12,4 spontaan 27,9 28,0 28,1 27,8 28,5 vacuümextr. / forceps 5,6 6,0 5,0 5,1 5,8 27

d. Evolutie van de sectiopercentages in het voorbije decennium Over de laatste 10 jaar is het percentage keizersneden met 25 % toegenomen, 22 % toename bij de primaire sectio en 30 % bij de secundaire sectio. 2008 is het jaar met de hoogste frequentie keizersneden ooit in Vlaanderen. Positief is dat we de 20 % niet halen. Tabel 13.8: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij alle verlossingen (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 primair 9,2 9,6 10,2 10,8 10,7 10,8 11,0 11,2 11,2 11,2 secundair 6,3 6,8 6,8 7,0 7,5 7,4 7,7 8,0 7,9 8,2 totaal 15,6 16,4 17,1 17,7 18,3 18,3 18,7 19,2 19,0 19,5 In 1987, bij de start van de SPE - registratie bedroeg het percentage sectio s 9,0 %, in 1991: 10,9 %. 20 15 10 5 primair secundair totaal 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij alle verlossingen (%) 28

Het verschil in sectiopercentage tussen de kraamkliniek met de hoogste en de laagste waarde bedraagt een factor drie. Tabel 13.9: Evolutie van de spreiding van sectio caesarea in verschillende kraamklinieken (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 laagste % 7,3 11,1 10,1 8,7 9,1 8,5 10,5 10,3 6,3 10,3 hoogste % 25,9 26,5 27,0 24,7 27,6 25,4 29,3 28,1 29,7 31,1 e. Evolutie van de sectiofrequentie Bij eenlingen: in het voorbije decennium is de sectiofrequentie bij eenlingen met 25 % gestegen. In vergelijking met ons eerste registratiejaar 1987 (9,2 %), is het sectiopercentage meer dan verdubbeld. Tabel 13.10: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij eenlingen (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 primair 8,8 9,2 9,8 10,3 10,3 10,5 10,6 10,8 10,7 10,8 secundair 6,2 6,6 6,7 6,8 7,3 7,3 7,5 7,8 7,7 8,0 totaal 15,0 15,8 16,5 17,1 17,6 17,7 18,1 18,5 18,4 18,8 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 primair secundair totaal 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij eenlingen (%) 29

Bij meerlingen: in het afgelopen decennium is het sectiopercentage bij meerlingen met 21 % toegenomen. Tabel 13.11: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij meerlingverlossingen (%) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 primair 30,6 29,9 36,2 31,8 31,3 33,8 34,5 34,8 38,3 37,0 secundair 16,7 18,9 14,6 15,5 20,2 19,2 18,1 21,1 17,1 20,2 totaal 47,2 48,8 49,8 47,3 51,6 53,0 52,6 55,8 55,4 57,2 70 60 50 40 30 20 10 0 primair secundair totaal 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur: Evolutie van de frequentie van sectio caesarea bij meerlingen (%) 30

14 EPISIOTOMIE De Vlaamse gynaecoloog zet bij de vaginale partus meer wel dan geen episiotomie. Toch zien we dat de episiotomiefrequentie steeds lager ligt dan het jaar voordien. De trend zet zich door. In 2001 (1 ste jaar registratie episiotomie) beviel 68,2 % van de vrouwen met episiotomie, in 2008 was dat 57 %. Sinds 2003 bevallen er meer multipare vrouwen zonder dan met een knip. Deze cijfers zijn enkel op het totaal van de vaginale bevallingen berekend. Tabel 14.1: Episiotomie (2008) % aantal ja 57,0 31 295 primipare vrouw 76,0 19 012 multipare vrouw 41,1 12 283 neen 43,0 23 624 Tabel 14.2: Evolutie episiotomie (%) 2004 2005 2006 2007 2008 primipare vrouw 79,2 78,2 78,1 76,5 76,0 multipare vrouw 47,6 47,4 43,1 41,8 41,1 totaal 62,4 61,1 59,4 57,8 57,0 inductie arbeid 63,4 62,5 60,9 59,7 59,0 spontane arbeid 62,0 60,5 58,7 57,1 56,2 epidurale analgesie 69,2 68,5 67,3 65,8 64,9 geen epidurale analgesie 53,4 50,5 47,1 45,6 44;5 vacuümextractie / forceps 88,3 89,6 90,5 89,7 89,3 spontane partus 58,5 56,9 55,0 53,2 52,2 31

15 AANGEBOREN MISVORMINGEN In het totaal werden bij 1 084 kinderen misvormingen geregistreerd, dit is 1,6 % van alle geboorten. Bij één kind kan meer dan één misvorming worden vastgesteld, vandaar dat de som van de aantallen misvormingen hoger ligt dan 1 084. Dit is zeker een onderrapportering. Een hele reeks mineure afwijkingen worden niet onmiddellijk opgemerkt en dus ook niet geregistreerd. Realistischer is uit te gaan van 3 % misvormingen in onze populatie. Uit de beschrijving van de afwijkingen is niet steeds de einddiagnose af te leiden. We weten evenmin hoeveel foetussen, van minder dan 22 weken of 500 gram, met een misvorming werden opgespoord en vervolgens geaborteerd. Om het exacte aantal aangeboren misvormingen in een samenleving op te sporen is een geboorteregistratie een ontoereikend instrument. Tabel 15.1: Tien meest geregistreerde aangeboren misvormingen (2008) misvorming aantal 1 cleft lip / cleft palate 95 2 epispadias / hypospadias 71 3 ventrikel septum defect (VSD) 67 4 polydactylie 45 5 klompvoet 38 6 trisomie 21 37 7 atrium septum defect (ASD) 35 8 nier agenesie 31 9 tetralogie van Fallot 27 10 congenitale hydrocefalie 25 32

Tabel 15.2: Specifieke aangeboren misvormingen: algemene lijst (2008) ICD-9 misvorming aantal Centraal zenuwstelsel 77 740.0 anencefalie 6 741 spina bifida 22 742.0 encefalocele 1 742.1 microcefalie 1 742.3 congenitale hydrocefalie 25 742.8 andere 22 Oog 10 743.0 anoftalmie / microftalmie of congenitaal cataract 3 743.8 andere oogdefecten 7 Oor, gelaat en nek (exclusief neus) 127 744.00 afwezigheid/structuur auditief kanaal 2 744.01 afwezigheid oorschelp 6 744.2 andere oorafwijkingen 14 749 cleft lip / cleft palate 95 744 afwijking gelaat en nek 23 Cardiovasculair 237 745.1 transpositie grote vaten 23 745.2 tetralogie Fallot 27 745.4 VSD 67 745.5 ASD 35 746.0 hartklepafwijking 9 747.0 patente ductus arteriosus > 37w 1 747.1 coarctatio aortae 18 747.2 andere afwijking aorta 5 747.3 afwijking pulmonale arterie 10 747.8 andere cardiovasculaire afwijking 42 Respiratoir systeem 33 748.0 afwijking neus 5 748.3 afwijking larynx, trachea en bronchus 6 748.4 afwijking long 11 748.8 andere 11 33

ICD-9 misvorming aantal Gastro-intestinaal 81 751.0 oesofagale atresie met/zonder tracheo-oesofagale fistel 10 751.1 atresie/stenose dunne darm 14 751.2 atresie/stenose anus 18 756.61 hernia diafragmatica 21 756.70 omfalocele 2 756.71 gastroschisis 3 751.8 andere 13 Genito-urinair 187 752 afwijking vrouwelijke genitalia 5 752.5 niet ingedaalde testis 15 752.6 epispadias / chordee of hypospadias 71 752.7 niet gedefinieerd geslacht/ambiguë genitalia 3 nier agenesie / dysgenesie / polykystische / multikystische 31 753.1 nierdysplasie 753.2 obstructieve defecten nierbekken en ureter 19 753.8 andere 43 Musculo-skeletaal 200 754.3 congenitale dislocatie heup 13 754.5 talipes equinovarus 38 755.0 polydactylie 45 755.1 syndactylie 28 756.00 craniosynostosis 3 756.44 skeletdysplasie / dwerggroei 10 754.8 andere reductie / deformiteit ledematen 63 Integumentum 26 757 integumentum 26 Cystisch hygroma 0 228 cystisch hygroma (zonder chromosomaal defect) 0 Chromosomale defecten 60 758.0 trisomie 21 37 758.2 trisomie 18 6 758.1 trisomie 13 4 758.69 Turner syndroom 1 758.9 andere (specifieer) 12 Congenitale infectie 9 771.00 rubella 0 771.1 CMV 9 771.21 toxoplasmose 0 771.28 andere 0 Hydrops foetalis 6 778 niet gespecificieerd 6 Andere 67 759 andere 67 34

16 PERINATALE STERFTE 16.1 Algemeen De perinatale sterfte bedraagt 6,2 in de SPE - registratie. Ze bevat zowel de foetale als de vroegneonatale sterfte van kinderen met een geboortegewicht van 500 gram of meer. Houden we enkel rekening met de baby s waarvan het geboortegewicht 1 000 gram of meer bedraagt, dan daalt de perinatale sterfte naar 3,7. Tabel 16.1a: Overzichtstabel perinatale sterfte (2008) 500 g 1000 g (N= 69 470) (N= 69 133) aantal aantal foetaal 296 4,3 180 2,6 vroeg-neonataal 135 1,9 73 1,1 perinataal 431 6,2 253 3,7 Binnen de groep met een geboortegewicht van 500 999 gram zijn er 115 baby s in utero en 64 vroegneonataal overleden. De perinatale sterfte in deze erg kwetsbare groep bedraagt hiermee 53,1 %. Tabel 16.1b: Overzichtstabel perinatale sterfte (2008) 500 999 g (N= 337) aantal foetaal 115 341,2 vroeg-neonataal 64 288,3 perinataal 179 531,2 35

De foetale sterfte (in 2008 = 1/233) is iets gedaald tegenover 2007, evenals de vroeg neonatale sterfte (in 2008=1/526). Tabel 16.2: Evolutie van de perinatale sterfte in de voorbije tien jaar ( 500 g) ( ) foetaal vroeg-neonataal perinataal 1991 5,5 3,0 8,4 1999 4,8 2,5 7,3 2000 4,4 2,3 6,7 2001 4,7 2,3 7,0 2002 4,6 2,1 6,7 2003 4,7 2,1 6,8 2004 4,3 2,2 6,4 2005 3,7 2,3 5,9 2006 4,6 2,0 6,6 2007 4,4 2,1 6,6 2008 4,3 1,9 6,2 8 7 6 5 4 3 2 1 0 foetaal vroeg-neonataal perinataal 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Figuur: Evolutie van de perinatale sterfte in de voorbije tien jaar ( 500 g) ( ) 36

16.2 Doodsoorzaken De doodsoorzaken van de pasgeborene zijn de voorbije tien jaar amper gewijzigd. Aangeboren misvormingen blijft een belangrijke doodsoorzaak. Normaal gevormde doodgeboren baby is synoniem voor geen oorzaak gevonden. In 11% is de oorzaak onbekend. Dit wil zeggen dat we in haast 4 op 10 gevallen van perinatale sterfte (25,7% + 11,3% = 37,0 %) niet weten waarom het kind overleden is. Tabel 16.3: Procentuele verdeling van de perinatale sterfte naar gelang de doodsoorzaak (alle geregistreerde geboorten 500 g) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 doodgeboren en normaal gevormd 16,9 21,1 21,9 24,6 25,4 21,9 24,3 28,7 23,1 25,7 aangeboren misvorming 20,9 23,7 25,1 24,0 23,7 25,8 24,9 21,8 24,7 24,8 laag geboortegewicht 10,8 9,3 7,3 9,5 9,3 11,7 14,1 9,0 12,2 12,0 hypertensie of andere ziekte bij moeder 2,5 1,0 4,4 2,6 2,7 1,8 2,4 2,3 0,9 1,6 loslating van de placenta 8,5 7,9 6,8 5,7 5,4 3,3 5,0 5,6 6,3 5,3 asfyxie en/of trauma baby 5,4 7,7 6,8 5,2 6,4 5,4 5,8 6,5 5,9 5,6 specifieke oorzaak 19,8 15,0 18,5 16,0 14,7 16,1 11,5 14,8 13,2 13,2 onbekend 15,3 12,0 9,2 12,9 12,2 14,0 11,0 11,3 12,9 11,3 37

16.3 Perinatale sterfte in functie van het geslacht Tabel 16.4: Perinatale sterfte volgens het geslacht (2008) ( ) foetaal vroeg-neonataal perinataal 4,4 2,0 6,4 4,1 1,9 6,0 Tabel 16.5: Evolutie van de perinatale sterfte volgens geslacht over de voorbije tien jaar ( ) foetaal vroeg-neonataal perinataal 1999 5,5 4,0 2,7 2,2 8,2 6,2 2000 4,5 4,2 2,2 2,4 6,7 6,5 2001 5,0 4,4 2,5 1,6 7,5 6,0 2002 4,2 4,7 2,2 1,8 6,4 6,5 2003 4,6 4,9 2,3 1,8 6,8 6,7 2004 4,4 3,9 2,3 2,0 6,7 5,9 2005 3,8 3,5 2,0 2,6 5,8 6,1 2006 4,5 4,7 2,2 1,7 6,7 6,4 2007 4,1 4,8 2,5 1,7 6,6 6,6 2008 4,4 4,1 2,0 1,9 6,4 6,0 De voorbije tien jaar is de perinatale sterfte bij jongens zeven keer op tien hoger dan bij meisjes. Jongens zijn van bij de geboorte kwetsbaarder dan meisjes. Deze verhoogde kwetsbaarheid van de man blijft levenslang gelden. 38

16.4 Perinatale sterfte bij éénlingen versus tweelingen Het sterftepercentage bij tweelingen is vier keer hoger dan bij eenlingen (2,16 % tegenover 0,56 %). De tweelingen zijn uiteraard oververtegenwoordigd in de categorieën van de laaggeboortegewichten en de premature baby s, vandaar de verhoogde perinatale sterfte. Tabel 16.6: Perinatale sterfte in absolute aantallen voor geboortegewicht 500 g (2008) eenling tweeling A-kind B-kind (N = 66 935) (N = 2 496) foetaal 268 9 18 vroeg-neonataal 105 15 12 perinataal 373 24 30 5,6 21,6 Tabel 16.7: Evolutie van de perinatale sterfte van eenlingen en tweelingen ( 500 g) ( ) eenlingen tweelingen 1999 6,7 20,5 2000 6,0 25,5 2001 6,0 26,5 2002 5,7 30,1 2003 5,9 29,2 2004 5,6 26,3 2005 5,3 19,1 2006 5,9 25,3 2007 5,8 26,3 2008 5,6 21,6 39

16.5 Perinatale sterfte in functie van de zwangerschapsduur Eén baby op twee jonger dan 28 weken overleeft niet (perinatale sterfte 55,1 %). Zodra de zwangerschap 28 weken bereikt, daalt het sterfterisico spectaculair. Tabel 16.8: Perinataal sterftecijfer volgens zwangerschapsduur (2008) ( ) zwangerschapsduur (w) foetaal vroeg-neonataal perinataal < 28 w 346 331 551 28 31 w 87 45 128 32 36 w 16 4 20 37 w 1,1 0,5 1,6 Tabel 16.9: Evolutie van de frequentie van perinatale sterfte ( ) naar zwangerschapsduur zwangerschapsduur (w) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 < 28 w 580 498 595 528 528 531 515 551 534 551 28 31 w 184 141 159 113 163 131 108 126 116 128 32 36 w 27 27 24 18 22 23 20 22 23 20 37 w 2,5 2,0 1,9 2,3 1,7 1,5 1,7 2,0 1,7 1,6 40

16.6 Perinatale sterfte in functie van het geboortegewicht In de laagste gewichtsklasse (500 999 gram) is de perinatale sterfte één op twee. Van 1 000 tot en met 1 499 gram daalt het sterfterisico naar één op zeven. Eens de pasgeborene tussen de 1 500 en 1 999 gram weegt bedraagt de sterftekans één op 22. Tussen 2 000 en 2 499, één op 67, boven de 2 500 gram is dat nog één op 625. Tabel 16.10: Perinataal sterftecijfer volgens gewichtsklassen (2008) ( ) geboortegewicht (g) foetaal vroeg-neonataal perinataal 500 999 g 344 281 528 1 000 1 499 g 95 46 137 1 500 1 999 g 34 13 46 2 000 2 499 g 10 5 15 2 500 g 1,2 0,4 1,6 Tabel 16.11: Evolutie van de frequentie van perinatale sterfte ( ) naar geboortegewicht (gram) geboortegewicht (g) 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 500 999 g 529 485 542 488 477 510 487 513 536 528 1 000 1 499 g 156 157 181 136 167 160 114 137 143 137 1 500 1 999 g 67 50 50 52 56 55 37 58 46 46 2 000 2 499 g 22 15 14 13 12 16 17 18 20 15 2 500 g 1,8 2,2 1,7 2,0 1,7 1,4 1,8 1,7 1,6 1,6 In 1991 bedroeg de frequentie van perinatale sterfte voor de geboortegewichtsklassen als hierboven weergegeven respectievelijk 621, 226, 89, 28 en 2,1. 41

16.7 De foeto-infantiele sterfte (2007) Deze cijfers zijn verkregen door de samenwerking van het Vlaamse Agentschap Zorg en Gezondheid en het SPE. Omdat de registratie betrekking heeft op het eerste levensjaar zullen de gegevens voor 2008 pas in het rapport van 2009 bekend zijn. Eén baby op 227 sterft in de baarmoeder. Eén levend geboren baby op 476 sterft in de eerste week na de geboorte. Eén levend geboren baby op 238 sterft in het eerste jaar na de geboorte. Eén baby op 116 sterft foeto-infantiel (doodgeboren of overleden binnen het jaar na de geboorte). Tabel 16.12: Foeto-infantiele sterfte Sterfte 2003 2004 2005 2006 2007 (N = 60 408) (N = 62 658) (N = 64 221) (N= 65 933) (N=66 971) aantal aantal aantal aantal aantal 1 foetaal 292 4,8 268 4,3 240 3,7 304 4,6 297 4,4 2 vroeg-neonataal (0-7) 123 2,0 135 2,2 141 2,2 129 2,0 143 2,1 3 laat-neonataal (8-28) 45 0,7 32 0,5 39 0,6 45 0,7 41 0,6 4 post-neonataal (29-365) 91 1,5 83 1,3 91 1,4 91 1,4 95 1,4 perinataal (1+2) 415 6,9 403 6,4 381 5,9 433 6,6 440 6,6 zuigeling (2+3+4) 259 4,3 250 4,0 271 4,2 265 4,0 279 4,2 foeto-infantiel (1 4) 551 9,1 518 8,3 511 8,0 569 8,6 576 8,6 Foeto-infantiele sterfte Zuigelingensterfte Kindersterfte Foetaal Neonataal Postneonataal Perinataal vroeg laat vroeg laat 500 g 7 dagen 28 dagen 6 maanden 1 jaar Geboorte Zwangerschap Postnatale periode Figuur: Tijdvakken van foeto-infantiele sterfte 42

17 NEONATALE MORBIDITEIT In 2008 werden er 11 777 kinderen van de 69 174 levend geboren kinderen opgenomen (17,0 %) op N*- of NIC-dienst. 17.1 Aantal opnames op de afdeling neonatologie Net als vorig jaar blijkt bijna één kind op zes na geboorte opgenomen te worden op een afdeling neonatologie (N*/NIC). Eén kind op vijfentwintig levendgeborenen wordt opgenomen op een dienst intensieve zorgen neonatologie (NIC). Tabel 17.1: Neonatale opname (2008) % aantal N* 13,1 9 033 NIC 4,0 2 744 totaal 17,0 11 777 Bekijken we de globale opname over de voorbije tien jaar dan lijkt de trend naar meer opnames op een dienst neonatologie nu voorbij. Het opnamepercentage loopt terug naar 17 %. Tabel 17.2: Evolutie van de neonatale opnames 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 totaal 16,7 17,1 17,1 17,9 18,2 17,8 17,8 18,0 17,2 17,0 In de groepen met geboortegewicht < 1 500 gram en zwangerschapsduur < 32 weken zien we van 2002 tot 2008 weinig verschuivingen in de transferverhoudingen naar N* of NIC (tabel 17.3). Pasgeborenen < 1 500 gram en < 32 weken worden duidelijk frequenter opgenomen op de NIC-dienst. Antenatale of intra-uteriene transfer voor deze indicatie lijkt nu goed ingeburgerd te zijn. Zwangerschapsduur is bij een beslissing tot al dan niet prenatale transfer wellicht belangrijker dan het gewicht van de foetus. 43

Tabel 17.3: Evolutie neonatale transfer naar N* of NIC in functie van geboortegewicht (gram) en zwangerschapsduur (weken) in % (ten opzichte van levendgeborenen van dezelfde categorie) 2002 2004 2006 2008 N* NIC N* NIC N* NIC N* NIC 500 999 g 4,1 82,7 1,9 83,8 2,5 84,2 1,4 82,7 1000 1499 g 9,6 88,8 7,6 91,0 9,4 88,1 8,2 89,0 1500 2499 g 58,2 25,5 59,3 25,4 58,1 27,2 58,6 26,3 2500 g 10,7 2,2 11,0 2,0 11,2 2,0 10,3 1,8 < 28 w 2,2 79,9 1,6 82,3 2,9 84,3 0,5 78,3 28 31 w 4,9 92,5 5,9 92,7 4,1 94,4 3,6 94,0 32 36 w 51,4 23,6 51,5 22,7 52,9 23,5 53,7 22,5 37 w 10,7 2,0 10,9 1,8 11,0 1,8 10,1 1,6 17.2 Reden voor opname Sectio algemeen blijft op de derde plaats. Indeling in registratie van hoofdreden van opname en bijkomende redenen, zou toelaten te differentiëren waarom bijvoorbeeld sectio zo n groot percentage van reden tot opname uitmaakt. Veel preterme baby s bijvoorbeeld worden per sectio geboren, maar dan is de hoofdreden van opname de preterme geboorte. Tabel 17.4: Redenen van opname in N*- en/of NIC-dienst (2008) (n=10 966) % aantal preterme geboorte (< 37 weken) 33,2 3 642 laag geboortegewicht (< 2500 gram) 31,3 3 433 sectio algemeen 27,6 3 031 respiratoire dysfunctie 25,8 2 832 hyperbilirubinemie 11,7 1 285 circulatoire dysfunctie 9,2 1 013 gastro-intestinale dysfunctie 6,8 752 infectieus risico of bewezen infectie 5,8 641 metabole dysfunctie 4,4 480 peripartale asfyxie 4,1 449 neurologische dysfunctie 3,5 381 aangeboren misvormingen 2,2 244 44

Kijken we naar de groep opgenomen pasgeborenen met zwangerschapsduur 37 weken en een abdominale bevalling (N=3 103) en selecteren we enkel de kinderen waar een unieke opnamereden werd vermeld (1 829) dan wordt het beeld enigszins anders. Tabel 17.5: Reden van opname bij de à terme populatie in N* - dienst en/of NIC- dienst (2008) geboren na sectio, waarbij slechts één reden werd opgegeven. % aantal sectio algemeen 65,1 1 191 respiratoire dysfunctie 8,2 150 laag geboortegewicht ( < 2500 gram) 4,4 80 hyperbilirubinemie 2,8 51 metabole dysfunctie 2,8 51 circulatoire dysfunctie 2,0 37 peripartale asfyxie 2,0 36 infectieus risico of bewezen infectie 1,8 33 gastro intestinale dysfunctie 1,3 24 neurologische dysfunctie 0,9 17 aangeboren misvormingen 0,4 8 andere 8,3 151 Zo blijkt dat de top drie van opnameredenen voor de à terme neonaat geboren na keizersnede, opgemaakt wordt door: sectio als partusmodus, respiratoire dysfunctie en laag geboortegewicht. 38 % (1 191 / 3 103) van de kinderen geboren na sectio worden enkel opgenomen omwille van de sectio. We hebben naar aanleiding van de analyse van de neonatale morbiditeitsindicatoren in functie van de timing van primaire en secundaire sectio s bij de à terme pasgeborenen ook een transferindex N*/NIC per deelnemend ziekenhuis ontworpen. In bijgaande figuur wordt de spreiding weergegeven in het percentage kinderen dat opgenomen wordt na keizersnede (secundair, primair en primair na 39 w). Opvallend is dat 8 van de 68 ziekenhuizen steeds dezelfde hoge opnamepercentages scoren ongeacht het type sectio, terwijl bij de andere ziekenhuizen blijkt dat een kind vaker opgenomen wordt na secundaire dan na primaire sectio en dat bij primaire sectio na 39 w een gelijkaardig opnameprofiel zichtbaar wordt als na vaginale partus. Het is bekend dat bij sectio vaker neonatale adaptatieverschijnselen voorkomen waarvoor dan een kortstondige observationele opname met monitoring nodig kan zijn. Dit kan echter geen reden zijn tot protocolmatige opname na sectio. 45

100 90 80 PSC % SCS % Vaginaal PS va 39w 70 60 50 40 30 20 10 0 Figuur: transferindex N*/NIC na secundaire sectio (SCS), primaire sectio (PSC), primaire sectio na 39 w (PS 39) en na vaginale partus bij de Vlaamse à terme pasgeborenen ( 37 w). 17.3 Neonatale pathologie Het behandelen van ademhalings- en infectieproblemen vergt het leeuwenaandeel van de neonatale zorgen. Tabel 17.6: Neonatale pathologie (2008) aantal acute longziekte 1 455 ernstige infectie 977 intracraniële bloeding 185 convulsie 114 46

a. Acute longziekte Bij de acute longziekten vallen hyaliene membranenziekte (pathologie van de premature baby s) en transiënte tachypnoe (vertraagde longdrainage) het meest op. Transiënte tachypnoe komt voornamelijk voor na sectio in de net niet à terme populatie, doch ook bij à terme neonaten. Tabel 17.7: Acute longziekten: indeling (2008) aantal hyaliene membranenziekte 601 transiënte tachypnoe 547 andere 75 meconium aspiratie syndroom 53 pneumonie congenitaal 34 pneumonie verworven 31 postasfyctisch longoedeem 17 pleura-effusies 13 inhalatiepneumonitis 10 longhemorrhagie 8 diafragmaparalyse 3 b. Ernstige infectie Infecties treden in de meeste gevallen de eerste 72 uur op, waarbij het dan meestal gaat over hetzij sepsis (aantonen duidelijk bacterieel agens in het bloed) of veralgemeende infecties zonder duidelijke focus. Tabel 17.8: Ernstige infecties: type en locus (2008) type aantal locus aantal foetaal 125 sepsis 349 perinataal (< 72 u) 469 pneumonie 80 nosocomiaal (> 72 u) 309 onbekend 134 onbekend 18 enterocolitis 52 urineweginfectie 41 andere locus 67 huidinfectie 36 meningitis 17 osteïtis 0 47